Regeling vervallen per 14-02-2014

BIBOB-beleidregel omgevingsvergunningen 2011

Geldend van 02-02-2012 t/m 13-02-2014

Intitulé

BIBOB-beleidregel omgevingsvergunningen 2011

Het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel;

gelet op de artikelen 3, 9 en 30 van de wet BIBOB, artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht het Integraal Veiligheidsbeleid 2011-2014 zoals vastgesteld op 16 augustus 2011 en de beleidsnota BIBOB zoals vastgesteld op 25 oktober 2011;

o v e r w e g e n d e :

eind jaren ’90 van de vorige eeuw heeft de onderzoeksgroep Fijnaut op verzoek van de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa onderzoek gedaan naar de dreiging van de georganiseerde misdaad in bepaalde economische sectoren. Eén van de conclusies die deze commissie trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin van honderden miljoenen guldens en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Deze commissie heeft daarom een aantal criteria benoemd dat kenmerkend is voor branches die kwetsbaar zijn voor criminaliteit. Te denken valt aan sectoren die een lage drempel van toetreding kennen (weinig diploma’s vereist), waarvan de omzetcijfers onduidelijk zijn of sectoren waar weinig is geregeld of de regels juist gecompliceerd zijn.

De bouwsector is één van de economische sectoren die deze kenmerken in zich heeft. In de uitvoeringsmap BIBOB van het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Rotterdam Rijnmond (hierna het RIEC) is de bouwsector mede daarom aangemerkt als kwetsbaar voor criminele activiteiten. Dat wil niet zeggen dat iedere aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwproject kwade bedoelingen heeft. Het tegendeel ligt meer voor de hand, maar alertheid voor signalen van misstanden is geboden.

Deze signalen van misstanden hoeven niet per se in verband te staan met de effectuering van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten. Het gaat ook om strafbare feiten die gepleegd kunnen worden, omdat er door de effectuering van de vergunning een bepaalde situatie in het leven wordt geroepen. Een voorbeeld van een rechtstreeks verband met de effectuering van de omgevingsvergunning betreft het financieren van een bouwwerk met uit misdrijf verkregen geld als ook het op grote schaal realiseren van een bouwwerk met arbeiders, al of niet vanuit onderaannemers, waarover geen afdracht sociale premies plaatsvindt (zwartwerkers). Een voorbeeld van een niet-rechtstreeks verband is de bouw van een bouwwerk, dat in hoofdzaak dient voor het daarbinnen laten plaatsvinden van strafbare handelingen zoals illegale kansspelen en/of prostitutie.

De gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond hebben aangegeven hun bestuursrechtelijke bevoegdheden nadrukkelijker en gecoördineerder in te zetten om daarmee barrières op te werpen tegen infiltratie van de georganiseerde criminaliteit in de legale bovenwereld. Het RIEC Rotterdam Rijnmond heeft daarbij een faciliterende en ondersteunende rol. Naast de bestuurlijke bevoegdheden zoals het opleggen van bestuursdwang of een last onder dwangsom, kan de gemeente sinds

1 juni 2003 gebruik maken van de wet BIBOB . Deze wet moet bestuursorganen, zoals het college

en de burgemeester, helpen in het bewaken van hun integriteit. De wet BIBOB geeft bestuursorganen een extra weigerings- en/of intrekkingsgrond op grond waarvan vergunningen kunnen worden geweigerd of ingetrokken als blijkt dat de gevraagde of verleende beschikking gevaar loopt gebruikt

te worden voor het ontplooien van criminele activiteiten. Daarnaast geeft de wet het recht om in de aanvraagprocedure aanvullende informatie op te vragen en de mogelijkheid om aanvullende voorwaarden aan een vergunning te verbinden.

In het Beleidskader BIBOB geeft de gemeente aan de wet BIBOB toe te willen passen op omgevingsvergunningen in Capelle aan den IJssel. Omdat het gebruik van de wet BIBOB zwaar kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van personen en om willekeur te voorkomen, wordt in deze beleidsregel aangegeven op welke wijze de wet BIBOB gebruikt zal worden bij de verlening en/of intrekking van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en de activiteit oprichten en/of wijzigen van een inrichting.

Bouwsector in Capelle aan den IJssel

De bouwsector is een groot en belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie. Met de verlening van omgevingsvergunningen zijn over het algemeen grote (financiële) belangen gemoeid.

Het bouwproces wordt gekenmerkt door een veelheid van partijen en belanghebbenden die betrokken zijn bij de voorbereiding van het bouwproject, de oprichting van een bouwwerk en bijbehorend vergunningentraject. In 2009 waren in Capelle aan den IJssel 246 bedrijfsvestigingen in de bouwsector gevestigd en daarin waren 3772 werknemers werkzaam. Dat is 10% van het totale aantal werknemers in Capelle aan den IJssel. In 2010 zijn in Capelle aan den IJssel 234 lichte en reguliere bouwvergunningen afgegeven op basis van de Woningwet.

Degene die in Capelle aan den IJssel wil (ver)bouwen dient een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of de activiteit oprichten en/of wijzigen van een inrichting aan te vragen. Het indienen van zo’n aanvraag kan via het digitale Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl). De aanvraag komt voor verdere behandeling terecht bij de unit Handhaving en Vergunningen van de afdeling Stadsbeheer. Bij de behandeling van de aanvraag wordt gekeken of wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan de vergunning. De aanvraag bevat standaard vragen over de geschatte omvang van de bouwsom, de eigendomssituatie van de grond of het gebouw en voor welk gebruik het gebouw is bedoeld. Als de aanvraag gedaan wordt door een onderneming, dan dient tevens het KvK-nummer overhandigd te worden. Als aan de vergunningseisen wordt voldaan, zal in de regel de vergunning worden verleend.

In een aantal gevallen wil de gemeente de integriteit van de aanvrager nader vaststellen. Op basis van de standaardinformatie die voortvloeit uit de reguliere aanvraagprocedure is de mate van integriteit van een aanvrager beperkt vast te stellen. Daarom zal de gemeente aanvullend

BIBOB-onderzoek moeten doen.

Ook in Capelle aan den IJssel zijn volop bouwwerkzaamheden aan de gang of gepland, mede als gevolg van de Woonvisie 2007. De Woonvisie 2007 is vooral opgesteld vanuit de opgave die op dat moment werd gezien om nog 3000 woningen toe te voegen aan de voorraad om in 2020 nog een gemeente te zijn met 65.000 inwoners. Mede als gevolg van de kredietcrisis zijn diverse planontwikkelingen getemporiseerd en zijn in februari 2011 een aantal ontwikkellocaties door de raad geschrapt. In de periode tot 2020 zullen naar verwachting nog diverse locaties ontwikkeld worden. Voor deze locaties zal te zijner tijd een omgevingsvergunning aangevraagd moeten worden.

B e s l u i t :

vast te stellen:

BIBOB-beleidsregel omgevingsvergunningen.

1.Doelstelling

Bij de bestuursorganen ligt de beslissing om al dan niet gebruik te maken van de extra bevoegdheden van de wet BIBOB. Vanwege deze keuzevrijheid is deze beleidregel opgesteld, waarin in algemene

termen wordt aangegeven in welke gevallen een BIBOB-onderzoek zal plaatsvinden en in welke gevallen dit kan leiden tot een adviesaanvraag bij het Bureau BIBOB . Dit om duidelijkheid te scheppen naar de burgers en ondernemingen die potentieel aan een BIBOB-onderzoek kunnen worden onderworpen. Bovendien schept het een helder kader voor de toetsing door de democratische controleorganen van de door het bestuur in een concreet geval genomen beslissing. Met name de afweging om tot een BIBOB-adviesaanvraag over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument – weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.

De gemeente beoogt met toepassing van de wet BIBOB te voorkomen dat zij criminele activiteiten faciliteert waardoor de veiligheid, de leefbaarheid, de rechtsorde of de bestuurlijke slagkracht worden aangetast. Met het opstellen van beleidsregels wil de gemeente duidelijkheid verschaffen over de wijze waarop het bestuursorgaan de wet BIBOB toepast op omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en voor de activiteit oprichten of wijzigen van een inrichting.

2.Het BIBOB-onderzoek

Het BIBOB-onderzoek bestaat uit twee stappen. De zogenaamde eigenhuiswerkfase vormt de eerste stap. In deze fase raadpleegt de gemeente (semi-)openbare bronnen, zoals het handelsregister van de Kamer van Koophandel, het GBA, het landelijk hypotheekregister et cetera. Daarnaast maakt de gemeente gebruik van het BIBOB-vragenformulier voor een omgevingsvergunning om aanvullende informatie van de aanvrager te vergaren. Die aanvullende informatie heeft betrekking op zaken als de financiering van het bouwproject, de zeggenschap, de bedrijfsstructuur, de aanvrager, de eigenaar van het bedrijfsterrein en/of bedrijfspand waarop dan wel waarin de bouw gaat plaatsvinden of heeft plaatsgevonden. Alle vragen die in het formulier gesteld worden, dienen volledig beantwoord te worden door de aanvrager. Tevens dienen alle documenten die voortvloeien uit de beantwoorde vragen aangeleverd te worden. Het niet compleet of onjuist aanleveren van bescheiden kan leiden tot een buiten behandeling stelling of weigering van de aanvraag (artikel 4 wet BIBOB ).

De tweede stap in het BIBOB-onderzoek bestaat uit het vragen van een advies bij het Landelijk Bureau BIBOB (LBB). Het LBB is bevoegd om in gesloten bronnen informatie te verzamelen die van belang kan zijn om de mate van integriteit van een aanvrager te kunnen vaststellen. Het gaat dan om gesloten bronnen zoals de registers van de Belastingdienst, de politie, het Openbaar Ministerie et cetera.

De aanvrager van een omgevingsvergunning is vaak slechts een schakel bij deze zaaksgebonden vergunning. Het is gebruikelijk dat anderen dan de toekomstige eigenaar of gebruiker een omgevingsvergunning aanvragen (bijvoorbeeld de architect of projectontwikkelaar). Door het zaaksgebonden karakter van de omgevingsvergunning kunnen echter minder bonafide personen buiten schot blijven. Bovendien is de omgevingsvergunning na verlening eenvoudig over te dragen. Daarom is het BIBOB-onderzoek ook van toepassing op degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met een aanvrager gelijk kan worden gesteld.

Gezien het jaarlijkse aantal aanvragen voor omgevingsvergunningen is het ondoenlijk en inefficiënt om alle aanvragen uitgebreid te toetsen op integriteit. Het uitvoeren van een BIBOB-onderzoek dient vooral te worden toegepast waar de kans op criminele activiteiten het grootst is. Bovendien is een prioriteitstelling van belang om de administratieve lasten en de extra werkzaamheden en verlenging van procedures voor de aanvragers van een omgevingsvergunning én voor de gemeente zelf te beperken. Ook vanwege het proportionaliteitsbeginsel is een selectieve aanpak wenselijk. Het is immers een zwaar middel dat ingrijpt in de privacy van de aanvragers van een omgevingsvergunning.

Met het benoemen van aandachtsgebieden geeft de gemeente aan in welke gevallen de gemeente een BIBOB-onderzoek geheel of gedeeltelijk zal uitvoeren.

3.Aandachtsgebieden

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning kunnen één of meerdere aanwijzingen naar voren komen die, op basis van landelijk onderzoek, als risicovolle signalen aangemerkt kunnen worden.

Het gaat dan om aanwijzingen als de hoogte van de bouwsom, de locatie waar de inrichting gelegen is (bijvoorbeeld op een kwetsbaar bedrijfsterrein, op een woonwagencentrum), of de gebruiksfunctie van de inrichting zoals in het Bouwbesluit is omschreven (bijvoorbeeld woonfunctie, bijeenkomstfunctie, of sportfunctie).

Bij de beoordeling van aanvragen om een reguliere omgevingsvergunning (al dan niet in fase aangevraagd) door het college van burgemeester en wethouders zal een BIBOB-onderzoek worden verricht in geval het betreft:

  • 1.

    een aanvraag met als gebruiksfunctie woonfunctie: woning(en), waarbij sprake is van een bouwsom, hoger dan € 350.000,--;

  • 2.

    een aanvraag met als gebruiksfunctie woonfunctie: woongebouw, waarbij sprake is van een bouwsom > € 1.500.000,--;

  • 3.

    een aanvraag met als gebruiksfunctie bijeenkomstfunctie: drank & horeca, waarbij sprake is van een bouwsom > € 100.000,--;

  • 4.

    een aanvraag met als gebruiksfunctie bijeenkomstfunctie: kinderdagverblijf, waarbij sprake is van een bouwsom > € 100.000,--;

  • 5.

    een aanvraag met als gebruiksfunctie: industriefunctie, waarbij sprake is van een niet concrete gebruiksfunctie en waarbij sprake is van een bouwsom > € 200.000,--;

  • 6.

    een aanvraag met als gebruiksfunctie: industriefunctie, waarbij het pand bestemd is voor de verhuur;

  • 7.

    een aanvraag met als gebruiksfunctie: kantoorfunctie, waarbij sprake is van een niet concrete gebruiksfunctie en waarbij sprake is van een bouwsom > € 200.000,--;

  • 8.

    een aanvraag met als gebruiksfunctie sportfunctie, waarbij sprake is van een particuliere sportschool en/of fitnesscentrum;

  • 9.

    beschikkingen zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder e Wabo: voor inrichtingen die vallen onder de categorie 3, 12 of 28 van bijlage I onder C van het Besluit Omgevingsrecht.

Uitzonderingen

Er zijn situaties waarbij het onmiskenbaar duidelijk is dat het niet nodig is extra informatie bij de aanvrager op te vragen (door middel van het BIBOB-vragenformulier voor omgevingsvergunningen). Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn met aanvragen van bestuursorganen. Ook kan een aanvrager recent een andere vergunning hebben aangevraagd, waarbij de benodigde informatie al is geleverd; het opnieuw vragen van informatie zal dan geen nieuwe informatie opleveren, omdat de eerder verkregen informatie toen al geen aanleiding gaf om een BIBOB-toets uit te voeren. Wanneer een vorige vergunningaanvraag niet ouder is dan zes maanden zal geen “eigen-onderzoek” plaatsvinden.

Overige toepassingen BIBOB-onderzoek

De bovengenoemde opsomming van aandachtsgebieden is niet limitatief en sluit zodoende uitdrukkelijk niet uit dat in overige gevallen op basis van informatie van handhaving of indicaties die

de vergunningverlener krijgt bij de vergunningaanvraag, besloten wordt om andere categorieën bouwactiviteiten aan een “eigen-onderzoek” onderwerpen.

Bovendien kunnen de aandachtsgebieden, afhankelijk van de specifieke situatie, of indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, door het bevoegde gezag worden aangepast. Dit bevoegde gezag kan ook, naast het selecteren van aandachtsgebieden, andere categorieën bouwactiviteiten aan een onderzoek onderwerpen. Met het oog op het rechtszekerheidsbeginsel zal het desbetreffende bestuursorgaan de betrokkenen zo veel mogelijk via een gepubliceerd besluit van eerdergenoemde aanpassing op de hoogte stellen.

De Officier van Justitie kan op grond van artikel 26 van de wet BIBOB de gemeente adviseren advies aan te vragen bij het LBB, door een zogenaamde “tip” te geven. De Officier van Justitie kan immers over informatie beschikken die bij een bestuursorgaan onbekend is. Uitgangspunt van de gemeente hierbij is dat in ieder geval primair wordt overgegaan tot het starten van een “eigen onderzoek” en aldus de BIBOB -vragenlijst aan de aanvrager verstuurd wordt. Vervolgens kan – indien daartoe aanleiding bestaat – overgegaan worden tot het aanvragen van advies bij het LBB.

4.BIBOB-onderzoek bij omgevingsvergunningen voor inrichtingen uit het Activiteitenbesluit

Inrichtingen die een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu aanvragen (of moet beschikken over zo’n vergunning), kunnen te maken krijgen met het gemeentebestuur als bevoegd bestuursorgaan. De wet BIBOB kan ook toegepast worden op een (aangevraagde) omgevingsvergunning voor inrichtingen die volgens het Activiteitenbesluit over een milieuvergunning dienen te beschikken. Het gaat dan met name om de volgende aandachtsgebieden: autosloperijen, afvalbedrijven, asbestinzamelbedrijven en vuurwerkopslag. Binnen Capelle aan den IJssel zijn nog

19 inrichtingen die behoren tot de zogenaamde type C inrichtingen van het Activiteitenbesluit.

Wanneer een dergelijke milieuvergunning noodzakelijk is of zal worden, dan wordt het vergunningverleningtraject door de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) behandeld.

Om te voorkomen dat de bevoegdheden van de wet BIBOB door de DCMR in zo’n geval niet kunnen worden toegepast, zijn bij de aandachtsgebieden in deze beleidsregel specifieke categorieën van inrichtingen benoemd, zoals de opslag en handel van consumentenvuurwerk waarbij het

BIBOB-beleid uit deze beleidsregel dient te worden toegepast.

Is er sprake van een provinciale bevoegdheid, dan geldt het vastgestelde BIBOB-beleid van de provincie Zuid-Holland.

Met de aanvraag om een milieuvergunning dienen de in het BIBOB-beleid van de gemeente opgenoemde bedrijven automatisch BIBOB-formulieren in te vullen met de bedoeling de integriteit

te toetsen. Juridische en financiële experts van de DCMR beoordelen de informatie. Zij bepalen of aanvullende informatie nodig is en of de aanvraag voor advies doorgaat naar het Landelijk Bureau BIBOB. Als daaruit blijkt dat er sprake is van beperkt of ernstig gevaar dat de milieuvergunning gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten, kan de gemeente op advies van de DCMR de milieuvergunning weigeren, intrekken of beperken door voorschriften aan de vergunning te stellen.

Inrichtingen die volgens het Activiteitenbesluit meldingsplichtig zijn, de zogenaamde type B inrichtingen uit het Activiteitenbesluit, vallen niet onder de reikwijdte van de wet BIBOB. Inrichtingen die behoren tot type A-inrichtingen hebben geen meldingsplicht en vallen eveneens buiten de reikwijdte van de wet BIBOB.

5.Aanvraag advies bij het Landelijke Bureau BIBOB

Er zijn twee aanleidingen in het BIBOB-onderzoek die in een concreet geval zullen leiden tot een verzoek om advies aan het LBB:

  • 1.

    de BIBOB-Officier van Justitie geeft een tip om in het kader van een aanvraag van een vergunning, dan wel een bestaande vergunning, een advies aan het LBB te vragen;

  • 2.

    na de eigen huiswerkfase van de gemeente blijven vragen bestaan over:

    • a.

      de bedrijfsstructuur, of de activiteiten in en/of in de directe omgeving van de onderneming;

    • b.

      de financiering van het bedrijf;

    • c.

      de omstandigheden in de persoon van de aanvrager, de financier van de onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd en/of de inventaris van de inrichting;

    • d.

      (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, of het gebruiken van voordelen uit strafbare feiten;

    • e.

      (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

De aanvrager/vergunninghouder zal door de gemeente schriftelijk worden geïnformeerd dat de gemeente voornemens is een BIBOB-advies bij het LBB aan te vragen. De adviesaanvraag bij het LBB is geen beschikking in de zin van de algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staat daarom geen bezwaar of beroep open. Wel is het de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken. Bij een reeds verleende vergunning kan een vergunninghouder besluiten zijn vergunning in te leveren. Indien dit het geval is, wordt hiervan aantekening gemaakt en wordt het RIEC hierover geïnformeerd om de effectiviteit van het instrument BIBOB te meten.

5.Onderzoek door Landelijk Bureau BIBOB

Het LBB zal, als er een advies is gevraagd, een nader onderzoek instellen en een advies uitbrengen over de mate van gevaar, als bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB. Uiteraard wordt de betrokkene, in dit geval de aanvrager van de vergunning zelf onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht of deze misschien een relatie heeft tot strafbare feiten als bedoeld in de wet BIBOB. Dit betekent dat ook andere personen kunnen worden betrokken in het onderzoek. In artikel 3 van de wet BIBOB is bepaald dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als die feiten door een ander gepleegd zijn en deze personen:

  • ·

    direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan betrokkene, dan wel;

  • ·

    zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over betrokkene, dan wel;

  • ·

    vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, dan wel;

  • ·

    in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.

In het BIBOB-vragenformulier voor omgevingsvergunning wordt daarom onder meer gevraagd wie de vermogensverschaffers van betrokkene zijn, en wie de eventuele onderaannemer is en wat de wijze van financiering is. Al deze personen moeten er daarom rekening mee houden dat zij onderworpen kunnen worden aan een BIBOB-onderzoek. Het LLB kan op grond van artikel 12 wet BIBOB in bepaalde gevallen contact opnemen met de aanvrager om aanvullende vragen te stelen. Het advies van LBB kan drie uitkomsten hebben met betrekking tot de mate gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB:

  • 1.

    er is geensprake van gevaar;

  • 2.

    er is sprake van een mindere mate van gevaar;

  • 3.

    er is sprake van een ernstige mate van gevaar.

De gemeente kan het advies van het LBB gebruiken ter motivering van een besluit. Het ligt voor de hand dat de vergunning in het eerste geval zal worden verleend. In het tweede en derde geval zal het bestuursorgaan een extra afweging dienen te maken of de vergunning wordt geweigerd dan wel ingetrokken of dat de vergunning onder extra voorschriften kan worden verleend. Voor de inhoud van het besluit blijft het bestuursorgaan verantwoordelijk.

Het bestuursorgaan zal, indien er het voornemen bestaat een negatieve beslissing te nemen op grond van een BIBOB -advies, de betrokkene in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. De betrokkene kan dan het BIBOB-advies inzien. Derden die genoemd zijn in de beslissing worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 4:8 Awb en moeten, indien te verwachten is dat zij hiertegen bedenkingen hebben, ook in de gelegenheid worden gebracht om hun zienswijze naar voren te brengen. Derden hebben overigens niet het recht om het advies in zijn geheel in te zien. Tegen de uiteindelijke beslissing van het bestuursorgaan waarin een BIBOB- advies is verwerkt kan bezwaar en beroep worden aangetekend.

6.Termijnen

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning streeft de gemeente naar een zo spoedig mogelijke afhandeling van de aanvraag, binnen de wettelijke termijnen. Na het versturen van het

BIBOB-vragenformulier wordt de vergunningaanvrager twee weken (14 dagen) de tijd gegeven om de gevraagde gegevens te leveren. De omgevingsvergunning wordt pas in behandeling genomen nadat het vragenformulier en de gevraagde gegevens zijn geretourneerd. Indien het vragenformulier en de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde twee weken (14 dagen) zijn geretourneerd, wordt een aanvraag buiten behandeling gesteld.

Is de aanvraag onvolledig, dan laat het bestuursorgaan de aanvrager weten welke stukken nog ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens ten hoogste twee weken (14 dagen) de tijd om de aanvraag met de gevraagde gegevens te completeren. Laat hij dit deels of in zijn geheel na, dan kan het bestuursorgaan de aanvraag buiten behandeling stellen. Wordt de aanvraag niet aangevuld (ondanks het feit dat aanvrager hiertoe tweemaal in de gelegenheid is gesteld), dan wordt de vergunning geweigerd. Gedurende de periode dat de aanvrager zijn aanvraag volledig maakt, loopt de beslistermijn niet.

De beslissing omtrent de aanvraag van een reguliere omgevingsvergunning - voor zover geen strijd met het bestemmingsplan - is acht weken na ontvangst van de aanvraag (artikel 3.9, eerste lid

onder a Wabo). Deze termijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd (artikel 3.9, tweede lid Wabo). De Wabo kent voor de beslissing op omgevingsvergunningen fatale termijnen; indien niet binnen de wettelijke termijn een beslissing is genomen, is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend (artikel 3.9 onder derde lid Wabo).

Als het bestuursorgaan tot adviesaanvraag bij het LBB overgaat, wordt deze termijn op grond van artikel 31 van de wet BIBOB opgeschort. Deze opschorting duurt vier weken en kan eenmaal met

vier weken worden verlengd.

7.Vergunningverlening in afwachting advies Landelijk Bureau BIBOB

Wanneer het advies van het LBB langer dan 8 weken op zich laat wachten en de bovengenoemde termijn dreigt overschreden te worden, kan besloten worden om de vergunning te verlenen.

Het verlenen van de vergunning in afwachting van het BIBOB-advies van het LBB kan alleen na

24 weken van indiening van de aanvraag. In de vergunning staat de volgende passage vermeld:

Deze vergunning wordt u vooruitlopend op het nog te ontvangen BIBOB-advies verleend. Indien het Landelijk Bureau BIBOB advies uitbrengt waaruit blijkt dat er feiten en/of omstandigheden zijn die

erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden, dat ter verkrijging van de aangevraagde vergunning

een strafbaar feit wordt gepleegd, alsmede indien er enige mate of ernstig gevaar bestaat, dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, kan de vergunning ingetrokken worden.

8.Bevoegdheid tot nemen van besluit op aanvraag

Het college is bevoegd tot het verlenen van omgevingsvergunningen. Het college heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan de algemeen directeur. De algemeen directeur kan deze bevoegdheid ondermandateren aan het afdelingshoofd Stadsbeheer, die de bevoegdheid vervolgens kan doormandateren aan het unithoofd Handhaving en Vergunningen. Gemandateerden zullen van hun bevoegdheid geen gebruik dienen te maken en een zaak ter besluitvorming voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders wanneer de (politiek/bestuurlijke) omstandigheden in een concreet geval daartoe aanleiding geven. In het geval dat het LBB om advies wordt gevraagd, wordt het besluit op de aanvraag niet meer in mandaat genomen, maar door het college.

9.Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

10.Citeertitel

De beleidsregel wordt aangehaald als: BIBOB-beleidsregel omgevingsvergunningen 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 24 januari 2012.
Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,
de secretaris, de burgemeester,
G.Kruijt. J.F. Koen.