Regeling vervallen per 03-04-2017

Financiële verordening gemeente Capelle aan den IJssel 2016

Geldend van 21-03-2016 t/m 02-04-2017

Intitulé

Financiële verordening gemeente Capelle aan den IJssel 2016

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de Auditcommissie;

besluit vast te stellen de volgende Verordening

Financiële verordening gemeente Capelle aan den IJssel 2016

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigenrechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college, inclusief de griffie;

  • -

    inkomsten: totaal van de baten voor onttrekking reserves;

  • -

    netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezetvoor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopendeleningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijkebezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal vanlanglopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde eenpersonenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijkerechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijkerechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van eenpersonenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor dieraadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie vangoederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 3.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extraparagrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen enwil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

1.Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de lasten en baten weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en batenweergegeven.

2.Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuweinvesteringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt vande lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van deuitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op hetbepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies engemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van debegroting, de meerjarenraming en de investeringen.

4.In de jaarrekening wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van degeautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgavenweergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt in de eerste helft van het begrotingsjaar aan de raad een nota aan met eenvoorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgendebegrotingsjaar en de drie opvolgende jaren. In deze nota worden de bevindingen betrokken uit dejaarrekening van het voorafgaande jaar en de rapportage van de begrotingsuitvoering.

  • 2.

    De raad stelt uiterlijk in zijn laatste vergadering voor het zomerreces deze nota vast.

  • 3.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van circa. € 0,50 per inwoner opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

1.De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per prioriteitPer programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen

2.Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op eenlater tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. Deoverige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de

financiële positie geautoriseerd.

3.Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de lasten de geautoriseerde lastenof de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijdenof de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft vervolgens aanof hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling

van het beleid.

4.Voor budgettair neutrale wijzigingen op de begroting voor de onderdelen: doeluitkeringen,rijksregelingen, subsidietoekenningen aan de gemeente en de bedrijfsvoering is het collegegemandateerd.

5.De bevoegdheid tot doen van uitgaven ten laste van de post Onvoorzien is aan het collegegemandateerd.

6.Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad doet het college voorstellen voor hetwijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen vanhet beleid.

7.Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van debegroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen eeninvesteringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan deraad voor. Bij investeringen groter dan € 2.500.000 informeert het college de raad in hetvoorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van debegroting van de gemeente over de eerste drie maanden en de eerste acht maanden van hetlopende boekjaar.

  • 2.

    De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van hetbeleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

  • a.

    de baten en de lasten per programma;

  • b.

    het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

  • c.

    het totale saldo van de baten en de lasten volgend uit de onderdelen a en b;

  • d.

    de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma; en

  • e.

    het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d,alsmede de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3.

    In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten ende lasten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 25.000 toegelicht.

Artikel 7. Informatieplicht

  • 1.

    Het college besluit niet over:

    • a.

      de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 2.500.000;

    • b.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 2.500.000;

    • c.

      het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

  • dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteldzijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 2.

    Het onder lid 1, sub a, genoemde geldt niet voor die gevallen waarvoor de gemeenteraadinmiddels een krediet c.q budget heeft gevoteerd.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel vangemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbareoverheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing vande begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel

voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Materiële vaste activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragenvan derden geactiveerd.

  • 2.

    Materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals de doorburgemeester en wethouders vastgestelde regels.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair in vierjaar afgeschreven.

  • 5.

    Een saldo voor agio of disagio wordt lineair in vier jaar afgeschreven.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

1.Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegensoninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van deopenstaande vorderingen.

2.Voor openstaande vorderingen betreffende:

gemeentelijke belastingen en heffingen, en bijstandsverstrekking,

wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 100.000 een voorzieningwegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college biedt de raad tenminste eenmaal per twee raadsperioden een nota reserves en

voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

  • a.

    de vorming en besteding van reserves;

  • b.

    de vorming en besteding van voorzieningen; en

  • c.

    de rentetoerekening aan reserves en voorzieningen.

    • 2.

      Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemenwordt minimaal aangegeven:

  • a.

    het specifieke doel van de reserve;

  • b.

    de voeding van de reserve;

  • c.

    de maximale hoogte van de reserve; en

  • d.

    de maximale looptijd.

  • 3.

    Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegevenmaximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt dezeaan de algemene reserve toegevoegd.

4.Het college verstrekt jaarlijks gelijktijdig met de in artikel 4 genoemde Voorjaarsnota informatie

over de stand van zaken met betrekking tot belangrijkste reserves en voorzieningen. De algemene

reserve vrij besteedbaar en de bestemmingreserve Eenmalige uitgaven vormen daarin een standaard

onderdeel. Nadere informatie wordt bovendien bekend gemaakt in de najaarsnota en de jaarstukken.

5.De algemeen directeur is gemandateerd tot het nemen van een besluit over dotaties en

onttrekkingen aan de reserve egalisatie bedrijfsvoering.

6.Budgetten die door de raad eenmalig beschikbaar zijn gesteld en die in enig jaar niet zijn besteed,

maar voor het volgend jaar beschikbaar moeten blijven, lopen via de reserve Eenmalige uitgaven.

Artikel 12. Kostprijsberekening

1.Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de

gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van

kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de

indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende

diensten.

2.Bij de kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de

noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde

activa en voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de

toegevoegde waarde (BTW) en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

3.Voor de inzet van materiële activa worden naast de directe kosten, de indirecte kosten en

afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is

een vergoeding voor de inzet van vreemd en van eigen vermogen.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

1.Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met

welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt

tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college

vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin

het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

2.Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de

gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een

voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt

gemotiveerd.

3.Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat

het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de

verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit,

waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

4.Raadbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in de vorige leden zijn

niet nodig als sprake is van:

a.leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties

en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn

bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

b.een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen

publiekrechtelijke taak;

c.een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend

recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

  • d.

    een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

  • e.

    een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

  • f.

    een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

  • g.

    een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het

Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

1.Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor

de belastingen, heffingen, rechten en leges.

2. Het college biedt de raad eenmaal per twee raadsperioden een nota aan met de kaders voor de

prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven

en derden en voor de huren en de erfpachten.

3.Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van

de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden

tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

b.er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c,

van de Wet financiering decentrale overheden.

2.Het college informeert de raad vooraf als de wettelijke kasgeldlimiet, bedoeld in artikel 1, onder f,

van de Wet financiering decentrale overheden, of de wettelijke renterisiconorm, bedoeld in artikel

1, onder h, van de Wet financiering decentrale overheden, dreigt te worden overschreden.

3.Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van

risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

4.Bij het verstrekken van een garantie wordt een voorziening ten laste van de begroting gevormd

ter grote van het risico dat de gemeente met de garantie loopt. Als in de begroting niet is voorzien

in budget voor deze voorziening dan doet het college vooraf aan de garantieverlening een

voorstel aan de raad voor een begrotingswijziging.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen de

verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording

provincies en gemeenten.

Artikel 17. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de

verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording

provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de schulden met een looptijd korter dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • c.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar;

  • d.

    de rentevisie voor de komende vier jaar.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

1.In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken

neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit

begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de solvabiliteitsratio;

  • b.

    de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner;

  • c.

    de ontwikkeling van de netto schuld als percentage van de gemeentelijke inkomsten;

  • d.

    de ontwikkeling van de som van de voorraden bouwgrond, de voorraden onderhanden werk en

overige voorraden als percentage van de gemeentelijke inkomsten;

e.de ontwikkeling van de som van de leningen aan derden en de leningen aan verbonden partijen

als percentage van de gemeentelijke inkomsten.

2.Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt beoordeeld of

de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen

zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in noodzakelijke publieke voorzieningen in de

knel komen.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

1.Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud

kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit

begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de voortgang van het geplande onderhoud;

  • b.

    de omvang van het achterstallig onderhoud.

    • 2.

      Het college biedt de raad tenminste eenmaal per twee raadsperioden nota onderhoud openbare

ruimte aan. De nota geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het

onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en

straatmeubilair en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag. De raad

stelt het plan vast.

3.Het college biedt de raad tenminste eenmaal per twee raadsperioden een (bijgestelde) nota

rioleringsplan aan. De nota geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning

van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud , alsmede de

kwaliteit van het milieu en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag.

4.Het college biedt de raad tenminste eenmaal per twee raadsperioden een onderhoudsplan

gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende

kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

1.In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de

verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording

provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de kosten van inhuur derden;

  • c.

    de huisvestingskosten;

  • d.

    de automatiseringskosten;

  • e.

    de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant; en

  • f.

    een rapportage met betrekking tot de wet normering topinkomens (WNT).

Artikel 21. Verbonden partijen

1.Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen naast

de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording

provincies en gemeenten, in ieder geval op:

a.Bepalingen over de periodieke beoordeling of voortzetting van de deelname aan

verbonden partijen nog wenselijk is.

b.Informatie over de jaarlijkse ontwikkelingen bij de verbonden partijen.

Artikel 22. Grondbeleid

1.In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de

verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en

verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    het verloop van de grondvoorraad; en

  • b.

    de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

    • 2.

      Het college biedt de raad tenminste eenmaal per twee raadsperioden een (bijgestelde) nota

grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

  • a.

    de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

  • b.

    te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

  • c.

    de voorraadverwerving en uitgifte van gronden, de uitgifte van gronden in erfpacht en

de bijstelling van erfpachtvergoedingen;

  • d.

    de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden;

  • e.

    de relatie met de programma's van de begroting.

Hoofdstuk 5. Financiele organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

  • 1.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in

de afdelingen;

b.het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa,

voorraden, vorderingen, schulden, contracten, etc.;

c.het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en

investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

d.het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke

productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke

beleid;

e.het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de

doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de

begroting en relevante wet- en regelgeving; en

f.de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende

informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de

doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de

begroting en relevante wet- en regelgeving.

2.Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en

verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de

gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

a.een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van

de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

b.een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, c. de

verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de

toegekende budgetten en investeringskredieten;

d.de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de

bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

e.de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor

beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de

activiteiten en uitputting van middelen;

f.de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de

producten van de productenraming en de productenrealisatie;

g.het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken

en diensten;

h.het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan

ondernemingen en instellingen; en

i.het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van

gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle

en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 25. Interne controle

1.Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel

213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en

de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de

jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de

rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot

herstel.

2.Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de

bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren,

de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de

opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks

worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 4

jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de

tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 april 2016.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Capelle aan den

IJssel 2016.

Artikel 27. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening gemeente Capelle aan den IJssel 2009 wordt ingetrokken, met dien

verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende

stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking

treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het

begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 14 maart 2016.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Begripsbepaling

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de

Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet Fido), Het Besluit begroting en verantwoording

Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Decentrale Overheden.

De Griffie heeft een aparte status en geen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

Voor de begroting en verantwoording loopt deze afdeling wel mee in de Planning en Control

cyclus.

De begrippen netto schuld en inkomsten zijn gedefinieerd. Hiervoor zijn de definities gevolgd die

de Vereniging van Nederlandse Gemeenten toepast voor het jaarlijkse overzicht met kengetallen

over de financiële positie van gemeenten.

Tot slot is het begrip overheidsbedrijf gedefinieerd om nadere invulling te kunnen geven aan de

verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling

van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het

BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt

uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting

beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192

Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven

doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid artikel 189

Gemeentewet).

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Op grond van het vierde lid

van artikel 8 BBV kan een gemeente of provincie de baten en lasten van een programma

onderverdelen in baten en lasten voor prioriteiten. (In sommige gemeenten wordt voor het begrip

prioriteit ook wel de benaming deelprogramma gehanteerd.) De raad kan in afwijking van het

bepaalde in deze verordening er ook voor kiezen de budgetten per programma te autoriseren.

Hier is gekozen voor het beschikbaar stellen van de budgetten per programma.

Het tweede lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het college

de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART

maken van de begroting. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma wordt

aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en

hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en

jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling

en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd

opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal

voldoende.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal

over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het derde lid van

artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat de raad bij aanvang een nieuwe raadsperiode

kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan

een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de

begroting. Het artikel schrijft een autorisatieniveau voor en bevat de bepaling dat de lasten en

baten onder de programma’s in de begroting worden weergegeven. Door deze bepaling is het

bijvoegen van de productenraming bij de begroting en de productenrealisatie bij het jaarverslag

niet meer nodig. Overigens is hiervoor nog een tussenoptie mogelijk. Namelijk door per

programma te werken met prioriteiten op die gebieden waar politieke aandacht voor is en de rest

van het programma te bestempelen als overig. Bij die optie is het toevoegen van de

productenraming bij de begroting en de productenrealisatie bij de jaarstukken wel nodig.

In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te

besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van

de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. In het derde lid wordt dit

geregeld voor de jaarrekening.

Het derde bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in het Besluit begroting en verantwoording

provincies en gemeenten de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de

gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

Artikel 4. Kaders begroting

Artikel 4 van de financiële verordening biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de

meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten, die het college bij het opstellen van

deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193

Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de

begroting een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de

komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van

de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast en

deze nota draagt vaak de naam kadernota of voorjaarsnota.

Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het

programmaplan. In het derde lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke

verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen. De

meeste gemeenten nemen een bedrag voor onvoorzien op onder de algemene

dekkingsmiddelen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 van de financiële verordening bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en

lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en de lasten

vindt plaats op het niveau zoals in het eerste lid aangegeven. Naast lopende uitgaven doet een

gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd – denk

hierbij ook aan de grondexploitatie. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is

gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad bij de

begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te

autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met

de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een

dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad

autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering

aan te gaan.

Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten

en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te

melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet

worden bijgesteld (derde lid).

Bij de Voorjaarsnota 2006 heeft de raad besloten de bevoegdheid tot het (budgettair neutraal)

wijzigingen van de begroting voor de onderdelen: aanpassing doeluitkeringen en rijksregelingen,

subsidietoekenningen aan de gemeente en de bedrijfsvoering te mandateren aan het college.

Hierover wordt bij voor- en najaarsnota aan de raad gerapporteerd (vierde lid).

Bij de Voorjaarsnota 2002 heeft de raad besloten de bevoegdheid tot het doen van uitgaven ten

laste van de post Onvoorzien aan het college over te dragen. Het college rapporteert hier

vervolgens over bij de voor- en najaarsnota en de jaarrekening (vijfde lid).

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er

voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages ( zesde lid).

Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het

opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het zevende lid van het artikel regelt de

autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook

voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit

lid aan het college op bij grote investeringen (groter dan € 2.500.000) aan te geven wat het effect

is op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de

tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages (bij voor – en najaarsnota) wordt de raad

geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de

uitvoering van het beleid. Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de

rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten.

Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de

tussenrapportages moet toelichten. Vooralsnog is gekozen is voor afwijkingen groter dan € 25.000,

omdat de geplande wijziging van de gemeentelijke begrotingen als gevolg van het advies van de

VNG commissie Depla in de nabije toekomst aanleiding zijn het drempelbedrag nog eens (integraal)

te heroverwegen.

Artikel 7. Informatieplicht

In artikel 7 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het

college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169

Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde

verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de

uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de

gemeente. Het artikel is van toepassing op die zaken waarbij nog geen kredietverstrekking door

de raad heeft plaatsgehad.

In artikel 7 verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de

opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze

verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden. De voorwaarden voor het

verstrekken van leningen waarborgen en garanties zijn opgenomen in het financieringsstatuut.

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen.

Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen

passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept

slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf

wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en

bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

Artikel 8. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in

plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMUtekort

door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel

van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het

kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het

nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook

wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is,

moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMUreferentiewaarde

hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve

aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het

toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het

college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële

verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in

artikel 9 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en

afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de

door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde regels. Het betreft hier de

Regeling Budgethouders. Deze vorm sluit aan bij de voorheen gebruikelijke werkwijze in

sommige gemeenten om de afschrijvingstermijnen in een apart document vast te leggen.

Optioneel is het stellen van een maximale afschrijvingstermijn. Van een maximale

afschrijvingstermijn kan naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is dat de economische

levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het

opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een korte

afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op

te nemen.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de

eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium

dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten

afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld

van de jaarrekening aangetast. In de verordening is er voor gekozen activa met maatschappelijk

nut te activeren in plaats van deze meteen ten laste van de exploitatie te brengen.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het artikel is

onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van

bulkfacturen en overige vorderingen.

Vorderingen worden individueel beoordeeld op oninbaarheid. Maar voor de gemeentelijke aanslagen,

heffingen en bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch

percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort

vorderingen namelijk zeer bewerkelijk. Wel zal een accountant eisen dat de grote bedragen onder

deze vorderingen toch individueel worden beoordeeld. Hiervoor is een aanvullende bepaling

opgenomen.

Op zich zijn de bepalingen van artikel 10 niet noodzakelijk. De accountant controleert bij zijn controle

van het getrouwe beeld van de jaarrekening in ieder geval de hoogte van deze voorziening. Hij zal

indien over de waarderingsgrondslagen geen afspraken bestaan, mogelijk aandringen op het

hanteren van een methodiek voor het onderbouwen van de hoogte van deze voorziening.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Het eerste lid bepaalt dat het college minstens eenmaal in de twee raadsperioden een nota over

de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de

raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de

algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot

uitdrukking gebracht dat een toekomstige investering een beslag op het eigen vermogen gaat

leggen. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke

bestemmingsreserve opgenomen.

Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar dat

bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen

investeringsvoornemen meer bestaan. Door bij het instellen van een bestemmingsreserve een

maximale “houdbaarheidsdatum” voor de reserve op te nemen kan dit worden voorkomen.

Hiervoor is in de verordening de bepaling opgenomen dat bestemmingsreserves die de

houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vervallen en weer aan de algemene reserve worden

toegevoegd (derde lid).

Bij de Voorjaarsnota 2000 heeft de raad besloten tot het instellen van een egalisatiereserve voor de

bedrijfsvoering. De reserve is bedoeld om schommelingen in de kosten van de bedrijfsvoering over

meerdere jaren te verrekenen en zo knelpunten in de bedrijfsvoering op te lossen. De algemeen

directeur is gemandateerd tot het nemen van een besluit over de dotatie en onttrekking aan deze

reserve (vijfde lid). De voeding van de egalisatiereserve, inclusief boven- en ondergrens, is

vastgelegd in een tussen het college en de algemeen directeur afgesloten Bedrijfsvoeringconvenant.

Met ingang van 2004 is een convenant afgesloten voor onbepaalde tijd.

Bij de Najaarsnota 1999 is besloten tot het instellen van de reserve Eenmalige uitgaven (zesde lid).

De reserve heeft een administratief technisch karakter en is bedoeld om eenmalig budget dat in enig

jaar niet is besteed in een volgend jaar beschikbaar te houden. Hiervoor behoeft dan niet opnieuw

budget door de raad beschikbaar te worden gesteld. Besteding moet binnen drie jaar plaatsvinden.

De raad neemt bij voor- of najaarsnota een besluit over verlenging van deze termijn.

Artikel 12. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat

de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen

en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van

de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht.

In artikel 12 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de

gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de

kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen.

Het tweede lid bepaalt dat bij de rioolheffing en afvalstoffenheffing onder de kosten ook worden

verstaan bijdragen aan voorzieningen, de compensabele BTW en de kosten van het

kwijtscheldingsbeleid.

Het derde lid geeft aan dat in de kostprijs ook de kosten van financiering van materiële activa moet

worden meegenomen in de vorm van een rente over het eigen vermogen en over het vreemd

vermogen. Op basis van de notitie Rentebeleid is bij de 1e wijziging op de begroting 2007 besloten:

1.Ingaande het begrotingsjaar 2008 het rente-omslagpercentage vast te stellen op 0% en ingaande

2007 geen rente meer aan eigen financieringsmiddelen toe te rekenen.

2.Bij de ramingen van de kapitaallasten voor nieuwe investeringen de rentelast verwerken op het

product Rentekosten en de afschrijving op het product dat bij de investering behoort.

Waar, bij de uitzonderingen, wel intern rente wordt berekend wordt uitgegaan van 4% . Dit

percentage wordt aangepast als de marktrente zich meer dan 2 % naar boven of beneden van dit

percentage ontwikkelt.

Kaders voor de kostprijzen staan voor heffingen, rechten en leges in artikel 229b Gemeentewet en

voor prijzen in de artikelen 25i, 25j en 25m van de Mededingingswet.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij

deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten

zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het

bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van

goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet

worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van

het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit

wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van

algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven

blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep.

Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een

bezwaarschrift indienen bij de gemeente (Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht). De gemeente

moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als

bedoeld in artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend

vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij

afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van

goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een

aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, heffingen, rechten en leges is een bevoegdheid van

de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid

van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen , heffingen, rechten en leges

jaarlijks vaststelt. Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten

of werken die niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet, is een privaatrechtelijk besluit. Deze

besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet), maar

hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de

raad.

Het tweede lid bepaalt dat het college aan de raad jaarlijks een nota aanbiedt met daarin de kaders

voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze nota vast.

Het derde lid bepaalt dat tussentijdse wijzigingen van besluiten voor het vaststellen van nieuwe

prijzen en het wijzigen van prijzen die afwijken van de kaders uit de nota vooraf ter besluitvorming

aan de raad worden aangeboden.

Artikel 15. Financieringsfunctie

Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de

algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat.

Artikel 15 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De

kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 24.

In aanvulling op de regels uit de wet Financiering decentrale overheden en daaruit volgende besluiten

en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden

gemaakt van financiële derivaten. Als in een gemeente wel gebruik mag worden gemaakt van

financiële derivaten, dan moet deze bepaling uit de verordening worden weggelaten.

Het tweede lid bepaalt dat het college de raad informeert als de kasgeldlimiet of de renterisiconorm

dreigt te worden overschreden. Artikel 4 respectievelijk 6 van de Wet financiering decentrale

overheden (hierna: Wet Fido) geeft aan dat de toezichthouder (provincie) wordt geïnformeerd als de

gemeente voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet respectievelijk

renterisiconorm overschrijdt en dat de gemeente aan de toezichthouder een plan voorlegt om weer

binnen deze limiet te komen. Dit plan dient door de provincie goed gekeurd te worden. Indien hier niet

aan wordt voldaan, kan de toezichthouder correctieve maatregelen treffen.

Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekkenen en financiële participaties aangaan

voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van

artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen,

maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen

niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen

en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

Het derde lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk

zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan, te

verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als instellingen bij een

gemeente aankloppen voor een lening of garantiestelling dan hebben de banken er in de regel niet al

te veel vertrouwen meer in.

Het vierde lid bepaalt dat voor het verlenen van garanties een voorziening wordt gevormd voor het

risico dat de gemeente loopt. Daarmee komt de verlening van garanties expliciet onder het

budgetrecht van de raad te vallen en is voor ook de verlening van garanties tegen marktconforme

tarieven instemming van de raad vereist.

Het college is daarnaast verplicht een financieringsstatuut (treasurystatuut) op te stellen dat vooral

protocollen bevat voor de dagelijkse uitvoering. Onderwerpen die in een dergelijk besluit aan de orde

komen, betreffen vooral het derivatenbeheer (indien van toepassing), het kasbeheer, het

risicobeheer, de financiering en de administratieve organisatie. Onder het risicobeheer vallen het

renterisicobeheer, het kredietrisicobeheer, het koersrisicobeheer, het interne liquiditeitsbeheer en het

valutarisicobeheer (indien van toepassing). In onze gemeente is dit in het Financieringsstatuut 2013

geregeld.

Paragrafen

Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in de artikelen 16 tot en met

21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing,

onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid

tenminste moet staan. In de financiële verordening kan de raad bepalen dat hij ook over aanvullende

zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd..

Artikel 16. Lokale heffingen

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 10 welke

informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. Het college doet jaarlijks in

december een voorstel aan de raad tot vaststellingen van de tarieven voor de gemeentelijke

belastingen, heffingen, rechten en leges.

Artikel 17. Financiering

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 13 welke

informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. Er is opgenomen dat de raad in de

paragraaf financiering ook wordt geïnformeerd over de opbouw van de korte en lange schuldpositie,

de liquiditeitsplanning en de rentevisie voor de komende vier jaar..

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 11 welke

informatie de paragraaf weerstandsvermogen in elk geval moet bevatten. Er is opgenomen dat de

raad voor het vormen van een oordeel van de weerstandscapaciteit in deze paragraaf ook wordt

geïnformeerd over de solvabiliteitsratio, de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner, de

ontwikkeling van de netto schuldquote, de ontwikkeling van de voorraadquote en de ontwikkeling van

de uitleenquote.

In het tweede lid wordt aangegeven op welke wijze in beeld moet worden gebracht of de

weerstandscapaciteit voldoende is..

De weerstandsratio wordt als volgt berekend: de weerstandsratio is het totaal van de

weerstandscapaciteit (de algemene en de bestemmingsreserves) gedeeld door het totaal van de

gekwantificeerde risico’s, waarbij structurele risico’s 4 jaar in de berekening worden meegenomen;

Een specificatie van de actuele gekwantificeerde en niet gekwantificeerde risico’s wordt aan elk

document in de planning en control cyclus toegevoegd.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 12 welke

informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. Er is

opgenomen dat de raad in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen ook wordt geïnformeerd

over de voortgang van het geplande onderhoud en de omvang van het achterstallig onderhoud.

De navolgende leden bevatten de bepaling dat het college tenminste eenmaal in de twee

raadsperioden de raad onderhoudsplannen aanbiedt over het onderhoud openbare ruimte, het

onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het

toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 14 welke

informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. Er is opgenomen dat de raad

in de paragraaf bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de kosten, de opbouw en het verloop

van het personeelsbestand, de kosten inhuur derden, de huisvestingskosten, de

automatiseringskosten de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant en

een rapportage met betrekking tot de Wet normering topinkomens (WNT)

Artikel 21. Verbonden partijen

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 15 welke

informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. Er is opgenomen dat de

raad ook geïnformeerd wordt over de wenselijkheid van voortzetting van deelname en over de

jaarlijkse ontwikkelingen bij de verbonden partijen.

Artikel 22. Grondbeleid

In het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten staat in artikel 16 welke

informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. Er is opgenomen dat de raad in

de paragraaf grondbeleid ook wordt geïnformeerd over het verloop van de grondvoorraad en de

te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

Het tweede lid bepaalt dat het college tenminste eenmaal per twee raadsperioden aan de raad

een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig

grondbeleid vaststellen.

Artikel 23. Administratie

Onder artikel 23 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke

administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden

vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 24. Financiële organisatie

Artikel 24 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op

hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te

stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor

de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Raad van State en het Nader rapport uit

2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet.

Artikel 24 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college

beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het

college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten

en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening vastlegt.

Bij het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een

inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om

procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van

algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke

subsidieverordening waarborgen.

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende

verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke

subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en

beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de

randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het

onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de

jaarrekening.

Artikel 25. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de

gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen

rechtmatig zijn verlopen. Artikel 25 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende

het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de

administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de

baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Het tweede lid bepaalt dat jaarlijks wordt gecontroleerd of de administratie van waardepapieren

e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Het lid gebiedt daarbij dat

eens in een nader aantal te bepalen jaar wordt gecontroleerd of de administratie van

registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit. Advies is om

deze laatste controle eens in de vier uit te voeren.

Artikel26. Inwerkingtreding en citeertitel

Het verdient de voorkeur de nieuwe verordening in werking te laten treden op een datum voor het

vaststellen van de voorjaarsnota en anders voor het vaststellen van de begroting van het jaar t+1.

Anders moet artikel 26 worden uitgebreid met een bepaling die voorziet in terugwerkende kracht,

zodat de bepalingen uit de nieuwe verordening ook gelden voor de begroting voor het jaar t+1.

Artikel 27. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens

de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de

jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor

het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is

van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later. De oude

verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het

begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in artikel 27 een

overgangsbepaling opgenomen.

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid

artikel 75 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen

(artikel 107c Gemeentewet).

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan

gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen

tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de

verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet