Regeling vervallen per 15-12-2010

Brandbeveiligingsverordening

Geldend van 20-08-1993 t/m 14-12-2010

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 april 1993;

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 1985, 87);

besluit :

vast te stellen de volgende verordening BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken, als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening.

HOOFDSTUK II BRANDVEILIG GEBRUIK

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en

wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

  • a.

    meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

  • b.

    bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

  • c.

    aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging

    nachtverblijf zal worden verschaft;

  • d.

    aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal

    worden verschaft;

  • e.

    aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien

    lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden

    verschaft.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in

het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van

brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

3.Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

    • a.

      blijkt dat zij de vergunning tengevolge van onjuiste of onvolledige gegevens

      hebben verleend;

    • b.

      blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een

      voorschrift van de vergunning;

    • c.

      van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het

      onherroepelijk worden van de vergunning, dan wel de datum of periode waarop

      of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is

      verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

    • d.

      van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik

      is gemaakt;

    • e.

      het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een

      verandering van de inzichten en/of van de omstandigheden gelegen buiten de

      inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet

      mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang

      voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn en moet op verzoek van degene die belast is met de zorg voor de naleving van deze verordening ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

1.Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de

inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een

brandveilig gebruik te zijn.

2.Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen,

zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing

zijnde bijlage 3 bij de Bouwverordening,

3.Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet

zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van

verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente

aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd

met de gebruikseisen, zoals die per onderwerp vermeld staan in de van

overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de Bouwverordening.

4.Burgemeester en wethouders kunnen het 5e en 6e lid van artikel 3 van bijlage 3

bij de Bouwverordening buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

1.Het is verboden stoffen, als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid

(Stcrt. 1992, nr. 104) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het in het Ie lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-

      bedrijfsmatige gebruik van de in het Ie lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 bij de Bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden nïèT overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het Ie lid bedoelde stoffen in een

      inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • d.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte-

      ontwikkelend toestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden, als bedoeld in het 2e lid, onder a, worden

    de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof, als bedoeld in dat lid, volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen, als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid, moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 bij de Bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings-of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen, als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid, of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn„getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.4 Verbod open vuur en roken

  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen,

      als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare

      vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een

      brandbaar gas?

  • 2.

    Van het verbod gesteld in het Ie lid kunnen burgemeester en wethouders

ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.5 Verbod vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het Ie lid

gestelde verbod,

  • 3.

    De ontheffing, als bedoeld in het 2e lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna;

    • d.

      ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door

    • e.

      ook, roet, stof, walm of stank*

  • 4.

    Het in het Ie lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

    • a.

      op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften of artikel 429, aanhef en

      onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn (is), of

    • b.

      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of

      het betreft vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar

      oplevert voor de omgeving.

Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen

1.Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsels uit een vat te doen overstromen

in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te

bevatten.

  • 2.

    Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3.

    Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed,

hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen, als bedoeld in het Besluit

inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen (Stb. 1988, 511).

4.Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een

brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan

ontstaan.

5.Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te

gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen

1.De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein,

dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van burgemeester

en wethouders ontvangen aangetekende brief - de voorschriften op te volgen, die

burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het

beperken van de gevolgen van brand.

2.Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke

aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft

bestaat uit naaldhout.

HOOFDSTUK III

STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van de 3e categorie, met uitzondering van het bepaalde in artikel 2.3,5, waarvan overtreding gestraft wordt met hechtenis van ten hoogste 2 maanden of geldboete van de 2e categorie.

Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

1.Een aanvraag om een gebruiksvergunning, als bedoeld in artikel 26 van de

Brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 10 december 1990,

alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke

aanvraag, wordt afgedaan op grond van die verordening.

2.Een gebruiksvergunning, als bedoeld in artikel 26 van de

Brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 10 december 1990, geldt als gebruiksvergunning, als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de Bouwverordening geldt als gebruiksvergunning, als bedoeld in artikel 6.1.1 van die verordening.

Artikel 3.4 Slotbepaling

1.Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op die waarop

zij is afgekondigd.

2.Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 10 december 1990.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Capelle aan den IJssel, gehouden op 7 juni 1993,

de griffier, de voorzitter,