Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Castricum 2012b

Geldend van 15-03-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Castricum 2012b

De raad van de gemeente Castricum;

gelezen het voorstel van het burgemeesters en wethouders van 31 januari 2012;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel d van de Wet werk en bijstand;

gezien het advies van de raadscarrousel van 16 februari 2012;

besluit vast te stellen:

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Castricum 2012

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. College: het college van burgemeester en wethouders

b. Wet: de Wet werk en bijstand;

c. Referteperiode: een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

d. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

e. WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

f. Bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;

g. Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken als bedoeld in artikel 1:2 Awb;

h. Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat.

 

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1 Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet, en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2 Niet voor langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000;

  • 3 In afwijking van het geen in het eerste lid wordt bepaald, wordt de referteperiode opgeschort gedurende de periode dat de persoon een studie of opleiding volgt als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.

  • 4 In afwijking van het geen in het eerste lid wordt bepaald, wordt de referteperiode opgeschort gedurende de periode dat de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen als bedoeld in artikel 13 eerste lid onder a van de wet.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1 De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    a. voor een gezin € 509,-;

    b. voor een alleenstaande ouder € 456,-;

    c. voor een alleenstaande € 358,-.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3 Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem of hen zou gelden.

     

  • 4 De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gezinsnorm bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet, per 1 januari van dat jaar en de gezinsnorm van het daar aan voorafgaande jaar met een afronding op € 1 naar boven.

Artikel 4 Afwijkende regeling voor gezinnen met drie of meer meerderjarige gezinsleden

  • 1 De in artikel 2, tweede lid genoemde voorwaarde is niet van toepassing op een gezin dat bestaat uit drie of meer meerderjarige gezinsleden.

  • 2 In afwijking van artikel 3 bedraagt voor een gezin dat bestaat uit drie of meer meerderjarige gezinsleden, de langdurigheidstoeslag € 764,-.

Artikel 5 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7 Nadere regels

Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2 De Verordening Langdurigheidstoeslag, zoals vastgesteld op 22 december 2011, wordt ingetrokken.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Castricum 2012b

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Castricum op
8 maart 2012
de griffier,                de voorzitter,
 
mr. V. Hornstra        drs. A. Mans

Toelichting 1 Toelichting op de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Castricum 2012b

De langdurigheidstoeslag is per 1 januari 2009 gedecentraliseerd naar gemeenten. De gemeenteraad heeft hiertoe een verordening vastgesteld. De verordening moet nu worden aangepast in verband met de wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012.

Als gevolg van het afschaffen van de bijstand voor inwonende en het vervangen van de toets op het inkomen van de partner door een toets op gezinsniveau (huishoudinkomen) is aanpassing van de verordening noodzakelijk.

Op grond van artikel 8, lid 1, onder d, en lid 2, onder b, van de Wet werk en bijstand dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen “langdurig” en “laag inkomen”, zoals die in artikel 36, lid 1 worden gebruikt. Hiermee is beoogd te bewerkstelligen, dat de langdurigheidstoeslag zoveel mogelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt.

Mogelijkheden voor eigen beleid

Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten, zijn er diverse mogelijkheden voor het invullen van eigen beleid. Naast de genoemde onderwerpen, kan het daarbij ook gaan om de afstemming van het beleid op het gemeentelijke re-integratiebeleid. Hierna wordt op de respectieve onderwerpen nader ingegaan.

Doelgroep

De nieuwe langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een inkomen tot 110%. Hier ligt beleidsvrijheid voor de gemeente. In deze verordening is ervoor gekozen om werkenden tot de doelgroep te laten behoren; de langdurigheidstoeslag geldt daardoor niet alleen voor personen met een uitkering.

Hoogte van de toeslag

Gemeenten kunnen vanaf 1 januari 2009 zelf de hoogte van de toeslag bepalen.

Daarbij moet een aantal zaken bedacht worden. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

In deze verordening is ervoor gekozen aan te sluiten bij de bedragen zoals deze voor 1 januari 2009 van toepassing waren voor de onderscheiden doelgroepen.

Op deze oude bedragen is een indexering toegepast. Vervolgens zullen de bedragen jaarlijks worden aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gezinsnorm per 1 januari van dat jaar en de gezinsnorm van het daar aan voorafgaande jaar met een afronding op € 1 naar boven.

Langdurig

In deze verordening is gekozen voor een referteperiode van 3 jaar een periode waarvoor ook door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.

Laag inkomen

Per 1 januari 2012 is de inkomensgrens voor de verstrekking van categoriale bijzondere bijstand, waartoe de langdurigheidstoeslag behoort, wettelijk maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit betekent dat is gekozen voor een inkomensgrens van 110% van het sociaal minimum.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Voorwaarden

In het eerste lid worden de omschrijvingen van de begrippen “langdurig” en “laag inkomen” uitgewerkt. Het laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie (alleenstaand, alleenstaande ouder, gezin).

In het tweede lid worden studenten uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag. In het eerste lid van artikel 36 WWB is de zinsnede “geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” opgenomen, waardoor is gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

In het derde en vierde lid wordt geregeld dat de referteperiode wordt opgeschort met de periode/tijdsduur waarin de aanvrager rechtens zijn vrijheid was ontnomen of studerende was.

Hierdoor wordt voorkomen dat de referteperiode van de aanvrager die 2 jaar een inkomen had tot 110%, daarna een halfjaar een studie heeft gevolgd en vervolgens na zijn studie weer een inkomen tot 110% heeft, niet door zijn studie weer op nul moet beginnen bij het opbouwen van de referteperiode. De twee jaar die de aanvrager voor zijn studie heeft opgebouwd blijven dus staan, maar het halfjaar van de studie wordt niet meegerekend voor de referteperiode. Dus als de aanvrager na de studie weer een inkomen genereert tot 110% dan moet hij nog 1 jaar aan de voorwaarden voldoen om de referteperiode vol te maken. Een vergelijk kan worden gemaakt met de persoon die gedurende langere tijd rechtens zijn vrijheid is beroofd.

Artikel 3. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de bijstandsnorm voor gehuwden per 1 januari van dat jaar en de bijstandsnorm voor gehuwden van het daar aan voorafgaande jaar. De percentages kunnen worden berekend aan de hand van de circulaire van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) waarin de bijstandsnormen per 1 januari van elk jaar worden bepaald. De bedragen worden afgerond op hele bedragen.

In lid 3 wordt een regeling getroffen overeenkomstig artikel 24 van de Wet werk en bijstand voor situaties waarbij binnen een gezin slechts twee gezinsleden aan het leeftijdscriterium voldoen en een van hen op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de Wet werk en bijstand. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het enig overblijvend rechthebbend gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor een gezin in dergelijke situaties ook niet opportuun is. Met nadruk wordt erop gewezen, dat het hier betreft een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de Wet werk en bijstand.

Nogmaals wordt opgemerkt, dat een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de wet (student met WSF of WTOS en een bepaald maximum inkomen niet valt onder het begrip van ‘gezin’. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5, van de wet (mantelzorg) valt buiten het uitgebreide begrip van ’gezin’.

Hoewel de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet tot de middelen wordt gerekend, valt een Wajonger, voor zover hij tot een gezin behoort dat niet enkel uit gehuwden of uit gehuwden met hun ten laste komende kinderen bestaat, wel onder het begrip van ‘gezin’. Eventueel vermogen van dit gezinslid dient dan ook in aanmerking te worden genomen.

Artikel 4. Afwijkende regeling voor gezinnen met drie of meer meerderjarige

gezinsleden

Door de invoering van de huishoudtoets moeten in voorkomende gevallen 3 of meer meerderjarige gezinsleden van één bijstandsuitkering leven. Gelet op het feit dat bij die gezinnen uit het gezamenlijke inkomen meer kosten moeten worden betaald, wordt in artikel 4 eerste lid geregeld dat in afwijking van artikel 2, tweede lid de belanghebbenden wel in aanmerking kunnen komen voor een langdurigheidstoeslag.

Daarnaast wordt in het tweede lid geregeld dat de langdurigheidstoeslag voor een gezin dat bestaat uit drie of meer meerderjarige gezinsleden, in afwijking van artikel 3, de langdurigheidstoeslag met 50% wordt verhoogd.

Artikel 5. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Te denken valt aan uitvoeringsrichtlijnen, verificatie van bewijsstukken, vaststellen aanvraagformulieren etc.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.