Regeling vervallen per 01-01-2012

Reintegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden

Geldend van 25-02-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 02-02-2010

Intitulé

Reintegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden

No. 2010/696De raad van de gemeente Coevorden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 januari 2010, bijlagenr. 696;

Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 10 en 10a van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

overwegende dat, inwoners van de gemeente Coevorden onder de voorwaarden zoals in deze verordening zijn neergelegd, in aanmerking komen voor voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling en/of voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling,

besluit vast te stellen de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Coevorden.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de IOAW of de IOAZ;.

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV-Werkbedrijf;

  • c.

    Nuggers: personen als bedoeld in de WWB, artikel 6 onder a;

  • d.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

  • e.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • f.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden;

  • i.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Coevorden;

  • j.

    werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

  • k.

    trajectplan of reïntegratieplan: een ontwikkelgericht plan, toegesneden op de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van belanghebbende waarin opgenomen zijn: klantgegevens, klantprofiel, einddoel en eventuele tussendoelen van het traject, in te schakelen organisaties en aanvullende afspraken met betrekking tot de rechten en plichten van de cliënt.

Hoofdstuk 2 Opdracht aan College

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Indien geen nadere afspraken zijn gemaakt met UWV- Werkbedrijf, biedt het college geen ondersteuning of voorzieningen aan, aan personen die een uitkering ontvangen van het UWV- Werkbedrijf.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening eenmaal per vier jaar een beleidsplan vast en brengt deze ter kennis aan de gemeenteraad.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

    • c.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 4 Subsidie- en budgetplafonds

  • 1. Het college kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

  • 3. Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de belanghebbende.

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, de Wet SUWI, deze verordening, alsmede de verplichtingen die het college aan de voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelverordening.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 4. De persoon die deelneemt aan een voorziening is verplicht inlichtingen te verstrekken aan het college die nodig zijn voor een goede uitvoering van deze verordening.

  • 5. Het college kan een onderzoek laten doen naar de mogelijkheden van de persoon om gebruik te maken van een voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

    • c.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • d.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 8 Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, een arbeidsovereenkomst sluit gericht op arbeidsinschakeling dan wel participatie.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 9 Premies

  • 1. Het college kan aan personen bedoeld in artikel 1 lid a een activeringspremie toekennen.

  • 2. Deze premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het deelnemen aan een voorziening;

    • c.

      het met goed gevolg beëindigen van een voorziening.

  • 3. De premie bedraagt maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder j van de wet.

  • 4. Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien een persoon bedoeld in artikel 1 lid a reguliere arbeid aanvaardt bij die werkgever.

  • 5. Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in lid 2, 3 en 4.

Artikel 10 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

    • a.

      reiskosten;

    • b.

      kosten voor kinderopvang;

    • c.

      kosten van werkaanvaarding.

  • 2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Hoofdstuk 4 Stimulering arbeidsparticipatie

Artikel 11 Premie

  • 1. Het college verstrekt aan degene die algemene bijstand ontvangt en onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens maximaal 15 % van het bedrag genoemd in artikel 31 lid 2 sub j, per 6 maanden.

  • 2. De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande 6 maanden en bedraagt:

    • a.

      bij een gemiddelde ureninzet van 24 uren per week de maximale premie genoemd in

      lid 1;

    • b.

      bij een gemiddelde ureninzet tussen de 16 en 24 uur per week 60 % van de in lid 1 genoemde premie;

    • c.

      bij een bemiddelde uren inzet van 8 tot 16 uur per week 30 % van de in lid 1 genoemde premie.

  • 3. Wanneer maximaal 25% van het aantal verplichte uren niet verwijtbaar is verzuimd wordt de premie vastgesteld aan de hand van het afgesproken aantal uren. Wanneer meer dan 25% van het aantal afgesproken uren is verzuimd wordt de premie vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijk gewerkte uren.

  • 4. De premie wordt geweigerd indien de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen zijn geschonden.

Artikel 12 Startkwalificatie

Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Het college betrekt bij deze beoordeling

  • a.

    het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

  • b.

    de scholingswens van de belanghebbende.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Coevorden”.

Artikel 15

Rechten welke zijn verkregen op grond van de Reïntegratieverordening WWB zoals vastgesteld op 15 juni 2004, gewijzigd bij raadsbesluit van 12 december 2006 nr. 6c, blijven van kracht voor de duur dat er aanspraak is op deze rechten.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 2 februari 2010.

De raad van de gemeente Coevorden,

, voorzitter.

, griffier.

TOELICHTING

Artikelgewijze toelichting

Volgens de WWB krijgen B en W de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8 en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:

Artikel 10 lid 1 en lid 2:

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet- uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

Uit de wet vloeit voort dat – naast het reïntegratiebeleid in algemene zin – in of via de verordening tenminste de volgende zaken moeten worden geregeld:

  • -

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

Uiteraard kunnen in dit artikel ook andere subdoelgroepen omschreven worden.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Het vierde lid is een vertaling van artikel 7 lid 3 van de WWB, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV-Werkbedrijf zoals neergelegd in de Wet Suwi, de gemeente aan personen die van het UWV- Werkbedrijf een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden.

Artikel 4 Subsidie- en budgetplafonds

De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag om ondersteuning of een voorziening. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. In de begroting stelt de Raad op hoofdlijnen het te voeren reïntegratiebeleid vast. De hoogte van het in te zetten reïntegratiebudget is gelijk aan de geoormerkte gelden die door het Rijk aan de gemeente voor dit doel beschikbaar zijn gesteld. Daarmee wordt aan het college de mogelijkheid geboden om invulling te geven aan de aan haar gegeven opdracht om met de inzet van verschillende voorzieningen ondersteuning te bieden aan de arbeidsinschakeling van bepaalde doelgroepen.

Het college kan indien voorzien wordt dat de beschikbare budgetten overschreden zullen worden, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen om de financiële risico’s te kunnen beheersen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan namelijk op zich nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om het weigeren van een voorziening mogelijk te kunnen maken is in de verordening vastgelegd dat plafonds door het college kunnen worden ingesteld. Het college dient na te gaan welke andere alternatieven er dan beschikbaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat er een andere voorziening kan worden ingezet.

Het opnemen in de verordening dat het college nadere regels stelt ten aanzien van, onder andere, de duur en de hoogte van een voorziening, voorkomt daarmee een ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen. Bij de vaststelling van de plafonds kan verwezen worden naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden.

Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende voorziening.

Op grond van art. 4:27, eerste lid Awb dient een subsidieplafond bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Indien er geen budget- of subsidieplafond kan worden vastgesteld, kan het college besluiten een plafond in te stellen aan het aantal personen dat gebruik maken van de subsidie. Zodra het college een situatie voorziet, waarin het instellen van een subsidie- of budgetplafond gewenst is, kan zij deze subsidie- of budgetplafonds in beleidsregels vaststellen.

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.

In dit artikel de verplichtingen geformuleerd die niet specifiek in de wet zijn opgenomen.

Het tweede lid biedt de verbinding met de maatregelverordening en het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ. De maatregelenverordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Het Maatregelenbesluit doet hetzelfde voor personen met een uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Een dergelijke opsomming is te vinden in het beleidsplan.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 8 lid 1 onder a:

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8 lid 2:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 9 Loonkostensubsidies en activeringspremies

Voor het verstrekken van subsidies en van premies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen twee artikelen zijn opgenomen die deze basis bieden. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.

Stimulering arbeidsparticipatie

Artikel 8 van de WWB verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht, een zogenaamde participatieplaats (artikel 10 a WWB). Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene en de financiële bijdrage van de derde na het eerste jaar.

Ten aanzien van de financiële bijdrage van de derde is voorgesteld om geen financiële bijdrage te vragen van deze derde. In de praktijk zal veelal blijken dat de participatieplaatsen zullen worden ingevuld bij organisaties die geheel of grotendeels afhankelijk zijn van gemeentelijke subsidie. In dat geval is het vragen van een bijdrage in de premie niet logisch.

Artikel 11 Premie

In dit artikel is de hoogte van de premie opgenomen. Er is voor gekozen de premie maximaal 15 % vast te stellen van de premie bedoeld in artikel 31 lid 2 sub j per periode van zes maanden bedraagt. Uit onderzoek is gebleken dat dit een bedrag is dat niet veel gevolgen heeft met betrekking tot de armoedeval. Dit is geen substantiële verhoging van het maandelijks besteedbare inkomen waardoor bij aanvaarding van een baan een armoedeval zal optreden.

De hoogte van de premie is afhankelijk gesteld van het daadwerkelijk aantal gewerkte uren.

Verder dient de uitkeringsgerechtigde zich voldoende te hebben ingespannen om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Hij mag de aan de werkzaamheden verbonden verplichtingen niet hebben geschonden. Hiermee wordt bedoeld dat hij zich dient zich te gedragen als een goed werknemer. Gemaakte afspraken dienen bijvoorbeeld te worden nagekomen, hij dient op tijd te komen en niet verwijtbaar te verzuimen. Wanneer iemand ziek is of wanneer er andere omstandigheden zijn waardoor hij niet aan het werk kan heeft dit geen consequenties voor de hoogte van de premie voorzover minder dan 25% van het aantal verplichte uren is verzuimd. Wanneer er meer uren zijn verzuimd, ook al is dit niet verwijtbaar, wordt de premie vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijk gewerkte uren.

De verplichting tot het verstrekken van een premie op grond van artikel 10a WWB, geldt vanaf 1 januari 2009. Daarom kan aan iedereen die vanaf 1 januari 2009 een participatieplaats heeft, een premie worden verstrekt.

Artikel 12 Startkwalificatie

In dit artikel is aangegeven waarmee rekening wordt gehouden bij de beoordeling van de mogelijkheid in hoeverre scholing en opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Wanneer de belanghebbende geen startkwalificatie bezit kan hem scholing of opleiding worden aangeboden wanneer dat zijn kansen op de arbeidsmarkt vergroot. Een scholing of opleiding draagt bijvoorbeeld niet bij aan het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt wanneer er veel vacatures zijn in het vakgebied waar de belanghebbende is opgeleid, maar andere problematiek de afstand tot de arbeidsmarkt vergroot. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan verslavingsproblematiek.

Degene bij wie de belanghebbende de additionele werkzaamheden verricht kent de belanghebbende en kan op basis zijn kennis ook beoordelen of scholing of opleiding tot de mogelijkheden behoort.

Ook de scholingswens van de belanghebbende is van belang voor het aanbieden van scholing. De slagingskans is groter wanneer de belanghebbende gemotiveerder is de opleiding te volgen.

In afwijking van de ingangsdatum van deze verordening kan de premie voor Stimulering Arbeidsparticipatie vanaf 1 januari 2009 wordt toegekend en verleend.