Regeling vervallen per 05-04-2013

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2011

Geldend van 10-02-2011 t/m 04-04-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2011

Het college van burgemeester en wethouders van Coevorden;

gelet op het bepaalde in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

besluit

per 1 januari 2011 in te trekken:

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010

Per 1 januari 2011 vast te stellen het:

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011

Inhoudsopgave

Voorwoord, 3

Inleiding, 3

Eigen verantwoordelijkheid, 4

Mantelzorgers en vrijwilligers, 5

Nieuwe wetgeving, 5

Ten geleide, 5

Het gesprek, 5

Hoofdstuk 1. Het gesprek en de aanvraag

Het gesprek en de aanvraag, 6

1 Doel van het Gesprek, 6

2 Bevoegdheid gesprekspartner, 6

3 Problemen bij zelfredzaamheid en participatie, 6

4 Ervaren beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem, 6

5 Te bereiken resultaat, 6

6 oplossingsmogelijkheden, 7

Hoofdstuk 2. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Beoordeling van de te bereiken resultaten, 9

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis, 9

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis, 10

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften, 12

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding, 13

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, 14

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning, 15

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel, 16

Resultaat 8: Hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze Activiteiten, 17

Hoofdstuk 3 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel. 18

Het persoonsgebonden budget, 20

De financiële tegemoetkoming, 22

De voorziening in natura, 22

Hoofdstuk 4 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering. 23

Bijlage:

Vragen voor het Gesprek, 25

Voorwoord

Inleiding

Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden.

Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen. De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.

Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, vooral naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen bekeken worden. Mogelijk is er een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde. De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven ( Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)

De gemeente Coevorden gaat uit van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Nieuwe wetgeving

In deze beleidsregels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals aangekondigd in het regeerakkoord van VVD en CDA, buiten beschouwing.

Ten geleide

De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening, die wat dit betreft weer geënt is op de zogenaamde ‘bouwstenen’ van de VNG.

Het gesprek

Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, zeker als een gemeente werk maakt van het opzetten van meer algemene voorzieningen in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde.

Waarom burgers dan tot een aanvraag leiden als die uiteindelijk niet nodig blijkt?

‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe

jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - vooral - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.

Hoofdstuk 1 Het Gesprek en de aanvraag

Het zal voor beide partijen heel helder moeten zijn waarom het Gesprek plaatsvindt. Daarmee komen we tot de volgende punten die aan de orde moeten komen:

  • 1.

    doel van het Gesprek;

  • 2.

    bevoegdheid gesprekspartner;

  • 3.

    problemen bij zelfredzaamheid en participatie;

  • 4.

    ervaren beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem;

  • 5.

    te bereiken resultaat;

  • 6.

    oplossingsmogelijkheden:

    • ·

      inzet eigen kracht en mobiliseren/ inzet eigen netwerk;

    • ·

      wettelijk voorliggende voorzieningen;

    • ·

      algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    • ·

      collectieve of algemene voorzieningen;

    • ·

      individuele voorzieningen;

    • ·

      het arrangement;

    • ·

      het verslag van het gesprek;

    • ·

      vervolgstappen.

1. Doel van het Gesprek

Het is goed om aan het begin van het Gesprek de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen volstrekt helder te hebben. Voor zover dat van een burger met problemen gevraagd kan worden natuurlijk. Het gaat immers niet om het beoordelen van een aanvraag maar om het samen bespreken van de problemen, het te bereiken resultaat en de ondersteuningsbehoefte. Essentieel is dat de burger weet, dat in het Gesprek geen formele aanvraag gedaan wordt en dat er geen formele beoordeling van een aanvraag plaatsvindt, maar dat het Gesprek de voorbereiding is van een mogelijke aanvraag. Het Gesprek is niet vrijblijvend en belangrijk voor burger en gemeente. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het verslag gebruikt wordt als onderbouwing van de aanvraag en vanaf dat moment onderdeel is van de aanvraagprocedure.

2. Bevoegdheid gesprekspartner

Gaat het om de brede ondersteuningsbehoefte, dan heeft de wmo-consulent een leidende rol. De wmo-consulent gaat samen met de burger de problemen inventariseren en een te bereiken resultaat formuleren en deze ook daadwerkelijk realiseren.

3. Problemen bij zelfredzaamheid en participatie

Hier raken we de kern. Het is de kunst om tijdens het Gesprek helder te krijgen waar de burger tegen aan loopt als het om de vier domeinen van de wet gaat. Wat gaat niet meer, en wat nog wel. En waar liggen de behoeftes en waarom. Wil betrokkene zelf de kleine kinderen naar school brengen, wil de burger wekelijks naar zijn dartclub, wil hij vaak op bezoek bij zijn familie en kennissen in de buurt, maar ondervindt hij daarbij problemen. Het ICF begrippenkader wordt toegepast om de situatie van de burger eenduidig in kaart te brengen.

4. Ervaren beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem

Gemeenten hebben een compensatieplicht voor mensen die op vier domeinen problemen hebben tengevolge van - kort gezegd – een medisch of psychosociaal probleem. Zo staat het in de wet. De vraag is wanneer dat aan de orde moet komen en wie dat vaststelt. De eerste gespreksvoerders zijn geen arts of psycholoog, grote uitzonderingen daargelaten. Maar is het wel nodig dat die achterliggende oorzaak van de problemen meteen bij het Gesprek al wordt vastgesteld? Wij denken van niet. Dat kan aan de orde komen tijdens een latere aanvraagprocedure. Wel is het van belang dat de burger duidelijk maakt wat hij zelf ziet als medische of psychosociale oorzaak van zijn probleem. Hij moet wel weten dat dit bij de eventuele beoordeling van een individuele voorziening van belang is.

5. Te bereiken resultaat

We hebben 8 resultaten beschreven. Tijdens het Gesprek gaat het erom het persoonlijk te bereiken resultaat zeer nauwkeurig te omschrijven. En dat altijd gerelateerd aan het doel: zelfredzaamheid en/of participatie. Bij het resultaat kan ook de positie van huisgenoten en hulpverleners aan de orde komen. Het resultaat kan dan bijvoorbeeld zijn dat er zodanige voorzieningen en hulpmiddelen in huis zijn dat zij hun werk goed kunnen doen en hulp kunnen bieden, opdat de burger langer zelfstandig kan wonen. Na het benoemen van het resultaat komen we op de middelen om dat te bereiken: de oplossingsrichtingen of het arrangement. We kiezen op deze manier dus voor een andere volgorde dan tot nu toe gebruikelijk. Eerst komt het te bereiken resultaat aan de orde en dan de verschillende manieren of combinaties daarvan om het te bereiken.

6. Oplossingsmogelijkheden

Als er een helder beeld is van de beperkingen in zelfredzaamheid en participatie, als er een duidelijk en toetsbaar resultaat geformuleerd is, dan begint een creatief traject om goede oplossingen te zoeken. Bij de verkenning tijdens het Gesprek is het verstandig bestaande mogelijkheden goed in beeld te hebben. Wordt bijvoorbeeld wel optimaal gebruik gemaakt van voorliggende voorzieningen? Het niet-gebruik van voorliggende voorzieningen wordt immers te vaak gesignaleerd.

Onze samenleving beschikt over informele hulpbronnen, worden die wel benut? Het is overigens volstrekt logisch dat voorliggende voorzieningen in zijn algemeenheid, mits bruikbaar en toepasbaar, voorgaan boven individuele voorzieningen. Soms blijkt dat bijvoorbeeld een algemeen beschikbaar hulpmiddel gebruikt kan worden om een heel specifiek probleem op te lossen, om de eenvoudige reden dat we daar nog niet eerder aangedacht hadden. Hieronder volgt een overzicht van een aantal mogelijke oplossingsrichtingen. Het is van belang bij complexe situaties rekening te houden met de inzet van meerdere oplossingen tegelijkertijd. Een arrangement lijkt dan een voor de handliggende uitkomst.

·Eigen mogelijkheden

Geheel in lijn met de opzet van de Wmo kijken we eerst naar de eigen mogelijkheden en de eigen kracht van de burger. Wat kan hij zelf of wat kan hij zelf regelen. Heeft hij een netwerk, kan dat er komen of kan het eventueel versterkt worden. Kan dat meehelpen bij het oplossen van de problemen. Onder het eigen netwerk verstaan we uitdrukkelijk ook de mantelzorger(s). Met ingang van de Wmo zijn gemeenten verplicht mantelzorgers te ondersteunen. Het kan zijn dat in de ondersteuningsbehoefte van de burger (voor een deel) kan worden voorzien door de aanwezige mantelzorger steun te bieden. Dat moet dus goed onderzocht worden. Het is daarom van belang dat de mantelzorger ook bij het Gesprek aanwezig is, en in ieder geval daarbij wordt betrokken. Hij/zij is immers een belangrijke informatiebron als ervaringsdeskundige, hij/ zij kan ook verhelderen welke taken hij wel/ niet kan en wat voor steun nodig is.

·Wettelijke voorliggende voorzieningen

Dit zijn voorzieningen in andere wettelijke regelingen, waar een burger gebruik van kan maken. Het gaat daarbij om voorzieningen die door de burger aan te vragen en te gebruiken zijn ter oplossing van (een deel van) zijn problemen. Bekende voorbeelden zijn de kinderopvang, de financiële steun op grond van de Wwb, de hulpmiddelen van de Zvw, de zorg uit de AWBZ, huur- en zorgtoeslag etc. In zijn algemeenheid kan het tegengaan van niet-gebruik van dit type voorzieningen een belangrijk neveneffect zijn van gemeentelijk beleid in deze. Het spreekt voor zich dat de gespreksvoerder in hoofdlijnen kennis moet hebben over deze mogelijkheden, en in ieder geval moet weten dat bepaalde voorzieningen bestaan en waar meer gedetailleerde kennis verkrijgbaar is. Zo nodig zal hij ook de burger moeten kunnen doorverwijzen. Bijvoorbeeld naar het callcenter van de ziektekostenverzekeraar. Afspraken over het gebruik van deze en andere voorliggende voorzieningen horen in het verslag thuis.

·Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Het is zeer wel mogelijk dat een deel van de problemen van de burger, of misschien wel alle, opgelost kunnen worden door één of meer algemeen gebruikelijke voorzieningen. Als een douchebeugel en een antislipmat afdoende zijn ter voorkoming van valpartijen in de douchecel, moet dat zeker aan de orde komen. Feitelijk ligt dit in de lijn van de inzet van de eigen kracht. Maar ook hier moet goed worden gekeken of het past bij de leefsituatie van de burger. Wat voor de één gebruikelijk is – een thuisbezorgde maaltijd van 10 euro – is voor de ander zeer begrotelijk, zeker als dat een paar maal per week moet gebeuren.

Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep gaat het hierbij om voorzieningen die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een handicap (zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt), die gewoon in een normale winkel te koop zijn en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder zijn dan vergelijkbare producten. Als het gaat om de vervanging van een zaak die (nog lang) niet is afgeschreven en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, moet er wellicht een uitzondering op deze hoofdregel gemaakt worden.

·Collectieve of algemene voorzieningen

In de gemeente Coevorden gaat het momenteel alleen nog maar om het collectief vraag afhankelijke vervoer in zijn diverse vormen. Aan de hand van wat vanuit de gesprekken naar voren komt wordt bekeken welke andere collectieve voorzieningen zoals een scootermobielpool, rolstoelpool, was en strijkservice, buurtbus kunnen worden ontwikkeld.

·Individuele voorzieningen

Het karakter van individuele voorzieningen is dat ze per definitie een maatwerkoplossing inhouden, als een algemene of collectieve voorziening niet passend is. Wanneer er sprake is van een zeer specifiek probleem, moet verkend worden welk type maatwerk van nut kan zijn. Het is denkbaar dat geput kan worden uit een bestaand aanbod van individuele voorzieningen zoals bij woonaanpassingen, bepaalde vormen van huishoudelijke hulp bij of na ziekenhuisopname, maar het kan ook zijn dat een speciaal op maat gemaakte rolstoel vereist is. De wmo-consulent gaat inzicht geven in de oplossingspotentie van individuele voorzieningen (functionaliteit). Wanneer in het Gesprek een dergelijke specifieke oplossing aan de orde komt, moet de burger in ieder geval in hoofdlijnen geïnformeerd worden over het oplossingstraject dat bij de Wmo gebruikt wordt in het geval van individuele voorzieningen. Het gaat dan om de aanvraagprocedure, het eventuele onderzoek, de beoordeling, de eigen bijdragen, het karakter van het besluit, bezwaar en beroep.

·Het arrangement

Als alle mogelijke oplossingen langsgelopen zijn is het moment daar om met elkaar vast te stellen dat een bepaalde combinatie de oplossing biedt aan de burger met problemen. Hierboven hebben we de individuele voorzieningen als laatste genoemd.

Dat is een bewuste keuze geweest. Bij de totstandkoming van de Wmo is een en andermaal beklemtoond dat allereerst uitgegaan moet worden van de eigen kracht en het eigen netwerk van burgers. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad staat ook vast dat over het algemeen voorliggende voorzieningen als algemene en collectieve diensten vóór individuele voorzieningen gaan. En dat algemeen gebruikelijke voorzieningen voor eigen rekening komen.

·Het verslag van het Gesprek

De wmo-consulent legt de hoofdlijnen van het Gesprek vast. Alle bovengenoemde punten, voor zover relevant, komen aan de orde. Het zwaartepunt ligt bij de formulering van het te bereiken resultaat en het daarbij horende arrangement. Dat is niet alleen handig, maar bovenal strikt noodzakelijk. Als op korte of wat langere termijn sprake is van een aanvraag voor een individuele voorziening, hoeft het door de rechter geëiste brede onderzoek naar de persoonlijke behoeften niet overgedaan te worden. Als vastgelegd is welke algemene, voorliggende voorzieningen voorhanden en bruikbaar zijn kan daar bij de beoordeling mee rekening worden gehouden. Het gespreksverslag wordt voorgelegd aan de burger met problemen, en zijn eventuele opmerkingen kunnen daaraan toegevoegd worden.

·Vervolgstappen

Aan het slot van het Gesprek worden de concrete acties nagelopen: wie doet wat en wie regelt wat en op welke termijn.

Hoofdstuk 2 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken af te wijken van dit niveau.

Afwegingskader

  • ·

    Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de nietuitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.

  • ·

    De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • ·

    Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in uren. Ook hier kan een andere vorm van toekennen mogelijk zijn. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

  • ·

    Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis van de mantelzorger. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan

het college compenseren.

Afwegingskader

  • ·

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

  • ·

    Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • ·

    Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

  • ·

    Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit, tenzij de woonunit duurder is dan een aanbouw.

  • ·

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • ·

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • ·

    Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal door het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook zal naar aspecten als slijtage door weer en wind door het college worden gekeken.

  • ·

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

  • ·

    Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

  • ·

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt als gevolg van artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

  • ·

    Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

  • ·

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • ·

    Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

  • ·

    Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld door supermarkten, als die is opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar is.

  • ·

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend zijn of bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • ·

    Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in éénmaal per week mogelijk is.

  • ·

    De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt.

  • ·

    Deze normen worden uitgedrukt in uren.

  • ·

    Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

  • ·

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding.

We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

  • .

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.

  • ·

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden

    geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baaneen huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • ·

    De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen.

  • ·

    Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • ·

    Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

  • ·

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • ·

    Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

  • ·

    Bij de toekenning stelt door het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • ·

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik.

Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel - als bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

  • ·

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

  • ·

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat.

  • ·

    De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. De door het college verstrekte bijdrage voor een sportrolstoel wordt geschaard onder het achtste resultaat.

  • ·

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies voor het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • ·

    Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • ·

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • ·

    Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

  • ·

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 25 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een eventueel collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, waarbij de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

  • ·

    Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

  • ·

    Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

  • ·

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met het systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

  • ·

    Met het systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening kan tenminste een afstand van 2750 km per jaar te worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. In de meeste gevallen is dit een scootermobiel.

  • ·

    In artikel 14 lid 5 is bepaald dat de gemeente Coevorden een inkomensgrens hanteert voor het collectief vervoer. Indien het inkomen hoger is dat 1,5 maal het sociaal minimum komt men niet voor de voorziening in aanmerking. Bij de berekening gaan we uit het netto inkomen exclusief vakantietoeslag. Bij de berekening van het inkomen worden de volgende normen gehanteerd:

Leefvorm

Norminkomen *1

Inkomensgrens (1,5x norminkomen)

Inkomensgrens

(1,5x norminkomen)

Netto per maand

Gehuwden beiden tot 65 jaar

€ 14.977,92

€ 22.466,88

€ 1872,24

Alleenstaande ouder tot 65 jaar

€ 13.480,20

€ 20.220,30

€ 1685,03

Alleenstaanden tot 65 jaar

€ 10.484,52

€ 15.726,78

€ 1310,56

Gehuwden, één partner 65 jaar of ouder, één partner tot 65 jaar

€ 15.825,00

€ 23.737,50

€1978,13

Gehuwden beide 65 jaar of ouder

€ 15.825,00

€ 23.737,50

€1978,13

Alleenstaande ouder 65 jaar of ouder

€ 14.463,36

€ 21.695,04

€ 1807,92

Alleenstaande 65 jaar of ouder

€ 11.494,68

€ 17.242,02

€ 1436,84

Gehuwden in inrichting

€ 6.133,92

€ 9.200,88

€ 766,74

Alleenstaande in inrichting

€ 3.848,28

€ 5.772,42

€ 481,04

Alleenstaande ouder in inrichting

€ 3.848,28

€ 5.772,42

€ 481,04

*1 In deze tabel is uitgegaan van de volgende definitie: "de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar exclusief vakantietoeslag, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB maar dan exclusief vakantietoeslag, en de normen van een alleenstaande of een alleenstaande ouder, of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 WWB, nadat deze zijn omgerekend naar bedragen exclusief vakantietoeslag".

• Indien collectief vervoer niet mogelijk is, verstrekt het college een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

• Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

• Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

• Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

• Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

Resultaat 8: Hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

  • ·

    Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

  • ·

    Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

Hoofdstuk 3. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.

Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan, als dit in deze beleidsregels is geregeld, in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals het tarief van het collectief vervoer.

Afwegingskader

1. Een persoonsgebonden budget

  • ·

    Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.

  • ·

    In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, vooral als het gaat om personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft de volgende uitzonderingen vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

  • ·

    Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Of er andere redenen zijn waarom het toekennen van een persoonsgebonden budget geweigerd kan worden is nog niet helder. De CR heeft zich hierover nog niet uitgelaten.

  • ·

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

  • ·

    Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

  • ·

    Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebondenbudget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura.

  • ·

    Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

    Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid over de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zegt een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

  • ·

    Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

  • ·

    Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

    Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over een lange perioden uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.

  • ·

    Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over maken. Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.

  • ·

    De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen Via een beperkte steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

    Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

  • .

    De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is.

2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel

  • .

    Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

    Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming.

3. De voorziening in natura

  • .

    Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze.

    Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

4. De eigen bijdrage

  • .

    De eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2010 doet men aangifte over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend.

    Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in 2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in de verordening en het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt, dit geldt bijvoorbeeld voor een pgb voor hulp bij het huishouden.

    Er zijn voorzieningen die wij kopen, maar niet in eigendom verstrekken, bijvoorbeeld een traplift. Indien het gaat om een woning die geen eigendom is van de aanvrager mogen wij, zo lang de voorziening wordt gebruikt, een eigen bijdrage vragen. Dit staat in artikel 4.1 lid 5 van het landelijk Besluit Maatschappelijke Ondersteuning. Echter uit praktische overwegingen vragen we voor alle voorzieningen die wij kopen, maar niet in eigendom verstrekken een eigen bijdrage gedurende 39 perioden.

Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Criteria:

  • .

    Lid 1 van artikel 24 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

    Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

  • .

    In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.

    Er wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd.

    Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dan zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

  • ·

    De belanghebbende moet die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

  • ·

    Bij de medische advisering moet de systematiek zoals neergelegd in deInternational Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt worden.

    De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie,

    Van de zeer uitgebreide ICF zijn vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij vooral om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan vooral in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

  • .

    Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Alternatieven voor bezwaar

  • ·

    Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

  • ·

    De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.

Bijlage 1 Vragen die gesteld kunnen worden in Het Gesprek om het probleem duidelijk te krijgen

Algemeen

Heeft u problemen bij het uitvoeren van bepaalde activiteiten?

Wat is de oorzaak van uw probleem?

Welke beperkingen heeft u?

In welke activiteiten bent u beperkt?

Wat kunt u niet meer?

Wat is de oorzaak van de beperkingen:

Hoe komt het dat u beperkt bent?

Wat is de oorzaak van uw beperkingen?

Wat is de prognose van de beperkingen?

Wat is de verwachting voor de toekomst?

Kunnen uw beperkingen nog herstellen?

Zijn de beperkingen tijdelijk of blijvend?

Welke ondersteuning – hulpmiddelen zijn er?

Gebruikt u bepaalde hulpmiddelen?

Zijn er al voorzieningen?

Door wie wordt u geholpen?

Wat doen zij voor u?

Hoe komt het dat zij niets voor u doen ?

Specifiek

Welke problemen ervaart u nu?

Waar heeft u problemen mee?

Wat is uw grootste probleem op dit moment?

Zijn er ook nog andere problemen?

Verplaatsingen lange afstand

Bij welke verplaatsingen heeft u problemen?

Waar wilt u naar toe en kunt u nu niet meer komen?

Heeft u problemen bij het gebruik van een vervoermiddel?

Wat zijn uw problemen bij het verplaatsen?

Kunt u gebruik maken van de bus en/of trein?

Zou u gebruik kunnen gaan maken van de bus en/of de trein?

Wat is de reden daarvoor?

Hoever kunt u lopen?

Gebruikt u het openbaar vervoer wel eens?

Hoe gaat dat?

Is dit probleem van korte duur?

Hoe lang gaat dat ongeveer duren denkt u?

Verwacht u over enige tijd wel weer van het openbaar vervoer gebruik te kunnen maken?

Binnen hoeveel tijd denkt u weer met het openbaar vervoer te kunnen reizen?

Zullen de beperkingen nog afnemen?

Heeft u lang niet aan het verkeer deelgenomen?

Kunt u nog fietsen?

Wat zijn uw problemen bij het fietsen op een gewone fiets?

Heeft u al eens een fiets met trapondersteuning geprobeerd?

Denkt u dat een elektrische fiets een oplossing zou kunnen zijn?

Denkt u dat u met een aangepaste fiets of een scootmobiel alleen het verkeer in kan/durft

Verplaatsingen korte afstand

Gebruikt u een loophulpmiddel?

Heeft u een loophulpmiddel?

Hoever kunt u met dit loophulpmiddel lopen?

Wat is de reden dat u dit hulpmiddel niet gebruikt?

Denkt u dat u met een loophulpmiddel verder/beter zou kunnen lopen?

Heeft u al een (ander) loophulpmiddel geprobeerd?

Hoe ver kunt u lopen?

Hoe lang kunt u lopen ? (vertalen naar afstand, 100 meter duurt ongeveer 2,5 minuut)

Als u buiten loopt waar loopt u dan naar toe?

Zijn er bestemmingen of bepaalde plaatsen vlak bij uw woning waar u graag naar toe wilt en niet kunt komen?

Hoe ver is dat?

Hoe vaak wilt u daar naar toe?

Hoe verplaatst u zich bij een bezoek aan uw buren of het posten van een brief?

Heeft u wel eens de behoefte om rondom uw huis een kleine wandeling te maken?

Als er een voorziening komt hoe vaak denkt u die dan gemiddeld te gaan gebruiken voor de korte afstand?

CVV kunt u ook gebruiken voor kortere afstand, heeft u daar zwaarwegende

bezwaren tegen?

Wat zijn deze bezwaren?

Hoe vaak komt dat voor?

Zou u aanvullend met een rolstoel geholpen zijn?

Wonen

Wat is precies het probleem in uw woning?

Is dat altijd zo geweest of is dat iets van de laatste tijd?

Hoe ernstig zijn de problemen?

Is dit met een kleine reparatie te verhelpen?

Hoe denkt u zelf dat het probleem verholpen kan worden?

Wat is er nodig?

Gebruikt u al hulpmiddelen voor het verplaatsen in huis?

Welke hulpmiddelen zijn dit?

Zijn er hulpmiddelen aanwezig die u ook in huis zou kunnen gaan gebruiken?

Zou een rollator / trippelstoel uw probleem (deels) kunnen oplossen?

Kan een rolstoel, verrijdbare douchestoel of tillift uw probleem oplossen?

Zou uw woning aangepast kunnen worden?

Wat zou er volgens u nodig zijn?

Heeft u al een nagedacht over verhuizen naar een aangepaste woning?

Heeft u / gebruikt u hulpmiddelen, die in een winkel voor huishoudelijke artikelen te koop zijn?

Zouden hulpmiddelen zoals (het hulpmiddel benoemen wat passend is) u kunnen helpen het huis weer (gedeeltelijk) zelf schoon te houden?

Heeft u een afwasmachine/droogtrommel?

Zou u als u een afwasmachine/droogtrommel had, meer zelfstandig zijn?

Kunt u gebruik maken van kant en klaar maaltijden in de supermarkt?

Kunt u gebruik maken van een boodschappenservice?

Kunt u inschatten hoe lang de problemen gaan duren?

Wat is de verwachting kunt u op den duur wel weer zelf ……..?

Waar hangt dit van af?

Op welke termijn denkt u de taken weer zelf te kunnen uitvoeren?

Is het een tijdelijk probleem?

Denkt u dat u met adviezen / begeleiding / training weer meer zelfstandig zou kunnen zijn?

Woont u alleen?

Met wie woont u samen?

Hoe oud zijn uw kinderen?

Is uw huisgenoot gezond?

Kan uw huisgenoot taken van u overnemen?

Indien nee: Wat is de reden daarvan?

Kunt u uw huisgenoot instructie geven?

Is er iemand anders die instructie kan geven?

Wat zou er nodig zijn om uw huisgenoot de taak / het huishoudelijk werk te leren?

Heeft u wel eens gedacht aan een kookcursus?

Zou dit een oplossing zijn?

Zijn er, behalve uw volwassen, huisgenoot nog andere mensen die u kunnen en willen helpen?

Krijgt u nog hulp van anderen?

Waarbij krijgt u hulp?

Kunnen en willen zij dit voor u blijven doen?

Is er bij degene die taken overneemt behoefte aan mantelzorgondersteuning?

Er zijn een aantal voorzieningen zoals bijvoorbeel een maaltijdvoorziening zou u hiervan gebruik kunnen maken?

Waarom niet?