Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Dalfsen 2012 A

Geldend van 25-12-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Dalfsen 2012 A

De raad van de gemeente Dalfsen;

gelezen het voorstel van het college d.d 19 september, nummer 95;

overwegende dat de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Dalfsen 2012 aanpassing behoeft en dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen.

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, lid 1, sub d, en lid 2, sub b, juncto artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t:

vast te stellen de “Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Dalfsen 2012 A

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven,hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Dalfsen;

    • d.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c, van de wet;

    • e.

      peildatum: datum waarop de belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft en langdurig geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • f.

      referteperiode: een periode van 24 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • g.

      inkomen:het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor dezinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen als “de referteperiode”, waarbij een bijstandsuitkering, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op Langdurigheidstoeslag als inkomen wordt gezien;

Hoofdstuk 2. Criteria voor het toekennen van een langdurigheidstoeslag

Artikel 2.

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 WWB van de wet komt in aanmerking voor delangdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van twee jaar (24 maanden) aangewezen is geweest op een besteedbaar inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2. In afwijking van het gestelde in artikel 2 onder 1 kan de langdurigheidstoeslag ook wordentoegekend aan een belanghebbende bij wie de periode van 24 maanden eenmalig is onderbroken door een periode met een besteedbaar inkomen van meer dan 110% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, zolang de onderbreking niet meer dan 3 aaneengesloten maanden heeft voortgeduurd.

  • 3. In afwijking van het gestelde in artikel 2 onder 1 kan de langdurigheidstoeslag niet wordentoegekend aan mensen die zak- en kleedgeld (via de AWBZ) ontvangen en geen zelfstandige huisvestiging hebben.

  • 4. Personen, die op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wetstudiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten hebben genoten(gedurende een aaneengesloten periode van 3 maanden) of genieten komen niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking.

Hoofdstuk 3. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Artikel 3

  • 1. De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de gezinssituatie op de peildatum.

  • 2. De langdurigheidstoeslag bedraagt voor:

    • -

      de alleenstaande: € 361,-;

    • -

      de alleenstaande ouder: € 460,-;

    • -

      gehuwden € 512,-.

      (de genoemde bedragen gelden per 1 januari 2012 en jaarlijks vindt per januari indexering plaats)

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. Voor toepassing van het eerst en het tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend,

  • 5. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd met het percentage waarmee de alimentatie jaarlijks op 1 januari van rechtswege wordt verhoogd en worden hierbij naar boven afgerond op € 1,-

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4

  • 1.

    Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet

    voorziet, beslist het college.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening, als de toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 4.

    Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78W lid 1 WWB

  • 5.

    De verordening langdurigheidstoeslag 2012, vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 20 februari 2012, wordt bij inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken met dien verstande dat deze tot uiterlijk 1 januari 2013 van toepassing blijft op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1.

  • 6.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag 2012-A.

  • 7.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 november 2012 en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn (openbare) vergadering van 26 november 2012

De raad voornoemd,

de voorzitter, de griffier,

drs. H.C.P. Noten N.A. IJnema Msc.

Algemene toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Bij de invoering van de Wet werk en bijstand is die als volgt omschreven: “Om deze reden wordt de langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend en in één belastingvrij bedrag uitbetaald. Hiermee wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld voor vervangingsuitgaven”.

Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Bijzonder, omdat gemeenten in tegenstelling tot de normale (categoriale) bijzondere bijstand, gehouden zijn het gemeentelijk beleid ten aanzien van de langdurigheidstoeslag in een verordening vast te leggen. Voorts bijzonder, omdat gemeenten gehouden zijn de langdurigheidstoeslag te verstrekken indien de aanvrager aan de gestelde voorwaarden voldoet.

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.

Het college verleent de langdurigheidstoeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan, dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Als echter uit de gemeente administratie blijkt, dat in de situatie van betrokkene(n) geen wijziging zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld vragenformulier toegezonden worden, waarna de betrokkene(n) door het zetten van de handtekening(en) de aanvraag officieel maakt.

Door de zinsnede in de wet ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Bij de stemming heeft de Kamer een amendement aangenomen dat het criterium 'gebrek aan arbeidsmarktperspectief' als voorwaarde voor het recht op langdurigheidstoeslag schrapt (zie TK 2008-2009, 31 441, nr. 12). Dit betekent dat gemeenten geen toets hoeven te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief.

Verder is de ondergrens voor aanvragers van de langdurigheidstoeslag bepaald op 21 jaar, omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de langdurigheidstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar.

Personen van 65 jaar en ouder zijn uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag. Als gevolg van de al gerealiseerde inkomensverbetering voor personen van 65 jaar en ouder (hogere norm) blijft deze doelgroep buiten het bereik van de regeling.

Gemeenten kunnen zelf bepalen wat zij onder de termen “langdurig” en “laag inkomen” verstaan.

Bepaald is, dat een persoon ten hoogste eenmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag. De verstrekking is echter niet gebonden aan die periode van 12 maanden. Het kan zijn dat per 12 maanden meerdere malen langdurigheidstoeslag wordt verstrekt, indien de verstrekking ziet op een recht dat in een voorgaand jaar is ontstaan, maar pas later is aangevraagd.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1.

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

In lid 2 worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Gekozen is om de referteperiode vast te stellen op 24 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft.

In de verordening wordt het begrip belanghebbende gebruikt.Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 2.

De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld.

Recht op toeslag bestaat alleen voor Nederlanders dan wel daarmee gelijkgestelde vreemdelingen. Hiermee wordt aangesloten bij de kring van rechthebbenden als bedoeld in artikel 11 lid 1 en lid 2 WWB.

Om te voorkomen dat degene met een baan en een minimuminkomen hieruit, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. (een aaneengesloten periode beperkt tot maximaal 3 maanden telt niet mee. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd.

Onder een laag inkomen wordt verstaan een (gezamenlijk) inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 110 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm inclusief de gemeentelijke toeslag of verlaging en de vakantietoeslag. Het inkomen wordt voor de langdurigheidstoeslag op gelijke wijze als voor de Wet werk en bijstand vastgesteld (artikelen 32 en 33 van de Wet werk en bijstand).

Besteedbaar inkomen is het inkomen waarbij de lagere aanspraak op huurtoeslag wordt verdisconteerd. Personen met een inkomen net boven de 110% van de bijstandsnorm, kunnen namelijk door de lagere aanspraak op huurtoeslag een besteedbaar inkomen onder de 110% van de bijstandsnorm hebben. Als belanghebbende bijvoorbeeld door een inkomen net boven de voor hem geldende bijstandsnorm, € 24.- minder huurtoeslag ontvangt dan de maximale huurtoeslag, is het besteedbare inkomen gelijk aan het inkomen minus die € 24,-.

Marginale overschrijdingen van deze 110 % grens dienen genegeerd te worden (zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep d.d. 19 aug. 2008, LJN: BE8918 en d.d. 15 febr. 2011, LJN: BP5532). Het enkele feit dat het netto inkomen van een belanghebbende met een inkomensvoorziening op minimumniveau, in bepaalde maanden binnen de referteperiode - uitsluitend als gevolg van een technisch verschil in berekeningswijze in het bruto/netto traject - enkele euro's hoger uitvalt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, staat toekenning van een langdurigheidstoeslag niet in de weg.

Voor het recht op een langdurigheidstoeslag wordt geen andere invulling aan het begrip inkomen gegeven dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent, dat de vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31, lid 2, van de Wet werk en bijstand eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij het recht op een langdurigheidstoeslag.

Artikel 3.

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de gezinssituatie.

De bedragen zijn destijds afgeleid van de normenbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de bijstandsbedragen. Vóór de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag op 1 januari 2009 werd de hoogte hiervan bepaald door de rijksoverheid.

Bij gehuwden moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529).

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening.

In lid 4 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.

Om niet jaarlijks de verordening voor de bedragen te hoeven aanpassen is gekozen om de bedragen jaarlijks te verhogen met een vastgesteld percentage.

Artikel 4.

Deze verordening werk terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen" (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets).

Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude Verordening langdurigheidstoeslag nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Dat is geregeld in lid 2 en 3 van dit artikel. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.

========

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het toekennen van een langdurigheidstoeslag

Artikel 2.

Hoofdstuk 3. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Artikel 3

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4

Algemene toelichting

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1.

Artikel 2.

Artikel 3.

Artikel 4.