Regeling vervallen per 01-04-2015

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE DE BILT 2015

Geldend van 01-04-2015 t/m 31-03-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2015

Intitulé

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE DE BILT 2015

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DE BILT.

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

HEEFT OP 16 DECEMBER 2014 BESLOTEN:

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente De Bilt 2015 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Artikel 1.1 De Wmo 2015

Per 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wmo 2015) van kracht. Deze vervangt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2007.

1. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Bilt 2015

De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Bilt 2015 geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning per 1 januari 2015. Met deze wet wordt het recht op individuele aanspraken op voorzieningen vervangen door maatwerk waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald.

De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente de Bilt 2015 is, op grond van de wet maatschappelijke ondersteuning, op 27 november 2014 vastgesteld door de raad. In de verordening wordt in artikel 11 en 12 respectievelijk verwezen naar nadere regels over de wijze waarop de hoogt van het persoonsgebonden budget (PGB) wordt vastgesteld en onder welke voorwaarden een bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen wordt verstrekt.

In de nu voorliggende nadere regels zijn deze artikelen nader uitgewerkt. Het wmo-beleidsplan, de verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Artikel 1.2 Wat verandert er?

  • 1. Maatwerkvoorziening

    In de Wmo 2015 is de term “maatwerkvoorziening” geïntroduceerd. Maatwerk is ruimer dan de compensatieplicht zoals die tot 2015 in de Wmo stond. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Ook het gebruik van een algemene voorziening kan, afhankelijk van de omstandigheden van de betreffende inwoner, tot het vereiste maatwerk leiden.

    Gemeenten hebben in de nieuwe Wmo nog steeds een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en meedoen de verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.

  • 2. Nieuwe taken

    Vanuit de AWBZ is een aantal taken overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft:

    • .

      Begeleiding

    • .

      Kortdurend verblijf

    • .

      Beschermd wonen

    • .

      Doventolk (voor het leven van alledag)

Artikel 1.3 Wat betekent dit?

De veranderingen in de langdurige zorg gaan veel vragen van alle betrokkenen. Degenen die een beroep willen doen op ondersteuning of zorg worden aangesproken op wat zij samen met hun sociale netwerk kunnen doen. Gemeenten moeten nog meer naast de burger gaan staan. Zorgaanbieders moeten meer mens- en buurtgericht gaan werken. Van zorgverzekeraars en zorgkantoren wordt verwacht dat zij samenwerken met gemeenten en meer verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de zorg in instellingen. En van de samenleving als geheel vraagt deze hervorming meer betrokkenheid en zorg voor elkaar.

De scheiding van het gesprek (naar aanleiding van de melding)  en de daadwerkelijke Wmo-aanvraag wordt scherper gemaakt, omdat het gesprek bij de mensen thuis plaatsvindt en de aanvraag via een BackOffice loopt. De medewerker van het Mens op Maat Team die het gesprek voert, is niet betrokken bij de afhandeling van de aanvraag. Hierdoor kan hij of zij zich beter richten op de eigen mogelijkheden van de inwoner en zijn of haar omgeving.

Artikel 1.4 Individuele maatwerk voorzieningen

Via de Wmo worden er door de gemeente individuele en algemene voorzieningen (voor groepen mensen) verzorgd. Deze beleidsregels gaan over de individuele maatwerkvoorziening aan inwoners. Echter, algemene voorzieningen kunnen uiteindelijk wel deel uitmaken van het individuele arrangement van de inwoner in kwestie.

Artikel 1.5 Evaluatie

De  door het college vastgestelde beleidsregels 2015 zullen voor het eerst in de tweede helft van 2015 worden geëvalueerd.

Hoofdstuk 2 In gesprek met de inwoner

De inwoner staat centraal. Als een inwoner zich bij het Mens op Maat Team meldt, is het de bedoeling dat hij of zij en de medewerker van het Mens op Maat Team samen op zoek gaan naar een geschikte oplossing voor een vraag die de inwoner voorlegt.

Artikel 2.1 Integrale ondersteuning via de Mens op Maat Team

De wijkservicepunten in de wijken zijn ondersteunend voor het Mens op Maat team.

Bij de wijkservicepunten kunnen inwoners binnenlopen zonder afspraak. De medewerkers/vrijwilligers van het wijkservicepunt zullen zoveel mogelijk proberen de vraag af te handelen. Zodra de inwoner aangeeft dat het gaat om een Wmo melding zal er een doorverwijzingen naar het Team Mens op Maat plaatsvinden.

Het Team Mens op Maat wordt ondersteund door MEE. MEE kan ingezet worden voor individuele, onafhankelijke cliëntondersteuning maar ook voor casuïstiek bespreking en ondersteuning voor het Team Mens op Maat. MEE biedt ondersteuning bij het leven met een beperking.

Artikel 2.2 De melding

Als de inwoner een melding doet en er een gesprek plaatsvindt, dan wordt er gestart met het opnemen van een aantal persoonsgegevens. De medewerker van het Mens op Maat Team mag de inwoner om een legitimatie vragen als dat gewenst is. Vervolgens wordt aan de hand van een methodiek voor integrale vraagverheldering het gesprek gevoerd. Deze methodiek waarborgt dat alle gesprekken met inwoners een enigszins gelijke structuur hebben en er na het gesprek een gestructureerd verslag kan worden opgesteld.

Inwoners en professionals kunnen tevens bij de wijkservicepunten of bij het Mens op Maat Team terecht om een signaal af te geven, bijvoorbeeld dat ze zich zorgen maken over iemand. We maken een scheiding tussen een melding en een formele aanvraag. Een inwoner met een hulpvraag kan een melding doen bij het Mens op Maat team.

De melding hoeft overigens niet van de inwoner zelf te komen. Een familielid of vriend kan bijvoorbeeld ook een melding doen als hij of zij een probleem waarneemt.

Artikel 2.3 Cliëntondersteuning

Inwoners die een melding doen en een gesprek met het Mens op Maat team gaan voeren, mogen natuurlijk een partner, familielid of vriend meenemen naar het gesprek ter ondersteuning. Ook kunnen inwoners gebruik maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning. Dit kan direct via het Mens op Maat team geregeld worden. In de ontvangstbevestiging van de melding en bij het maken van de afspraak voor het gesprek wordt de inwoner op deze mogelijkheid gewezen. Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning, vanuit het belang van de cliënt. Het draagt bij aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, zorg en preventieve zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Artikel 2.4 De regionale  expertgroep

Het Mens op Maat Team kan een expertgroep inschakelen om op diverse terreinen advies te geven. De expertises die zijn vertegenwoordigd in deze expertgroep zijn:

  • .

    Medische advisering

  • .

    GGZ-advisering

  • .

    Ergotherapeutische advisering

Daarnaast zijn er nog andere expertises vertegenwoordigd. Ook kunnen er, naar behoefte van de Sociale Teams van de gemeente De Bilt, Wijk bij Duurstede, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug en Zeist, expertises worden toegevoegd. De expertgroep faciliteert ook het CJG voor wat betreft jeugdhulp.

Als er sprake is van een maatwerk aanvraag, dan is het altijd de gemeente die uiteindelijk beslist. Uiteraard worden de ingewonnen adviezen daarbij zeer zwaarwegend meegewogen.

Artikel 2.5 Advisering

Als de medische beperkingen van een inwoner in het (keukentafel) gesprek niet duidelijk zijn, dan wordt er een advies opgevraagd bij een onafhankelijke arts.

Artikel 2.6 Persoonlijk plan

Inwoners hebben de mogelijkheid om voorafgaand aan het gesprek een persoonlijk plan in te dienen. Hierover wordt de inwoner geïnformeerd in de ontvangstbevestiging naar aanleiding van de melding. Vervolgens heeft de inwoner zeven dagen om het plan in te dienen. Er zijn geen vormvereisten aan het persoonlijk plan. Het persoonlijk plan kan bijvoorbeeld de volgende gegevens bevatten:

  • .

    stoornissen en beperkingen die de inwoner hierdoor ervaart;

  • .

    gestelde prognoses;

  • .

    informatie over mogelijke hulp van naasten;

  • .

    mogelijke oplossingen volgens de inwoner.

Artikel 2.7 Voorbereiding op het gesprek

Aan de inwoner kan gevraagd worden om ter voorbereiding van het gesprek gegevens te verschaffen die voor het gesprek en het totale onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 2.8 Het gesprek

  • 1. Uitgangspunten

    Het gesprek vindt plaats in een gelijkwaardige en veilige setting. De inwoner moet het gevoel hebben dat hij of zij open over de eigen situatie kan praten en daarbij gehoord wordt zonder beoordeeld te worden.

    Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de volgende uitgangspunten:

    • .

      geloven in de eigen kracht van mensen en hun omgeving

    • .

      regie bij mensen zelf laten

    • .

      mensen zoveel mogelijk deel laten nemen aan het maatschappelijk leven

    • .

      zorg en ondersteuning dicht bij de inwoner en laagdrempelig;

    • .

      het benutten van de eigen mogelijkheden van de inwoner, sociaal netwerk en omgeving;

    • .

      goede informatievoorziening over mogelijkheden om zelf zorg te organiseren;

    • .

      algemene en collectieve voorzieningen als eerste stap. Is dit niet voldoende, dan worden er resultaatgerichte afspraken voor gespecialiseerde ondersteuning gemaakt;

    • .

      integrale benadering van specifieke situaties: 1 gezin, 1 plan en waar nodig 1 regisseur;

    • .

      privacybescherming en informatie

    • .

      beveiliging.

  • 2. Mantelzorgplan:

    Onderdeel van het gesprek kan zijn om samen met de cliënt en de mantelzorger een plan op te stellen over de inzetbaarheid van mantelzorg en welke ondersteuning de mantelzorger nodig heeft om de mantelzorgtaken vol te kunnen houden.

    Ondersteuning kan bestaan uit:

    • .

      informatie en advies over voorzieningen en regelingen die belangrijk zijn voor mantelzorgers;

    • .

      hulp bij het aanvragen van zorg en voorzieningen;

    • .

      praktische ondersteuning, zoals wanneer de mantelzorger tijdelijk de zorg wilt overdragen aan iemand anders (respijtzorg);

    • .

      registratie van mantelzorgers door het Steunpunt mantelzorg;

    • .

      informatieve en ontspannende bijeenkomsten en weekenden, themabijeenkomsten en cursussen;

    • .

      een luisterend oor voor uw situatie en verhaal;

    • .

      vrijwilligersverzekering voor de mantelzorgers via gemeente De Bilt voor ongevallen en schade aan persoonlijke eigendommen.

  • 3. Oplossingen en afspraken met de cliënt

    Samen met de inwoner en de eventuele andere gesprekspartner(s), wordt er bekeken welke oplossingen er voor het probleem of de problemen mogelijk zijn. Op basis van deze oplossingen worden er afspraken gemaakt. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, het eigen netwerk. Dan de algemene en collectieve voorzieningen. Pas als laatste de maatwerk voorzieningen. Deze oplossingen kunnen op verschillende gebieden liggen:

    • 1.

      Andere gewoontes, andere taakverdeling of andere indeling van de woning

      Veel mensen zijn gewend om het huishouden op een vaste dag te doen. Als dat door ouderdom, te zwaar wordt, dan kan het een oplossing zijn om de taken in een aangepast tempo meer te spreiden over de week. In het geval dat iemand problemen heeft met het zich verplaatsen met de rollator in het huis, dan kan een andere indeling van de meubels misschien helpen om meer ruimte te creëren voor een betere verplaatsing.

    • 2.

      Hulp van huisgenoten

      Van (gezonde) huisgenoten mag verwacht worden dat zij de taken overnemen van degene die hierin beperkt is. Ook kunnen de huisgenoten ondersteunen door de persoon met beperkingen te helpen met hun taak. Dit is niet vrijblijvend, maar heeft een verplichtend karakter.

    • 3.

      Hulp van familie, buren, vrienden of andere mantelzorgers

      Misschien zijn er familieleden, buren, vrienden of andere mensen die structureel of op afroep willen helpen of hun hulp willen uitbreiden. Eventueel kan degene die hulp ontvangt ook weer iets, binnen het eigen vermogen, terug doen voor dezelfde persoon of voor iemand anders. Wij noemen dit wederkerigheid.

    • 4.

      Hulp van vrijwilligers

      Ook vrijwilligers kunnen eventueel helpen. Er zijn in De Bilt vele organisaties die vrijwilligers inzetten voor sociaal-maatschappelijke doelen. Ook is er de mogelijkheid om via het steunpunt vrijwilligerswerk, een vrijwilliger te zoeken.

    • 5.

      Commerciële diensten

      Commerciële diensten kunnen ook een uitkomst zijn om problemen op te lossen. Denk hierbij aan de werkster, de tuinman, de glazenwasser en de kinderopvang.

    • 6.

      Particuliere aanschaf hulpmiddelen (Regulier en algemeen verkrijgbaar)

      Hulpmiddelen kunnen ook handig zijn om problemen op te lossen of te verminderen. Deze kunnen, in het kader van de Wmo, door de gemeente verstrekt worden, maar er zijn ook vele hulpmiddelen die particulier aangeschaft kunnen worden.

Artikel 2.9 Het onderzoeksverslag

Van het gesprek wordt door de medewerker van het Mens op Maat Team altijd een onderzoeksverslag gemaakt volgens een vastgelegd format. Dit verslag wordt naar de inwoner gestuurd en opgeslagen in de administratie van het Mens op Maat Team.

In het onderzoeksverslag wordt het volgende aangegeven:

  • .

    persoonlijke gegevens;

  • .

    informatie over het gesprek en de consulent (wanneer, waar, met wie);

  • .

    de zelfredzaamheidsmatrix, waaruit blijkt:

  • .

    de situatie van inwoner;

  • .

    de besproken problemen van inwoner;

  • .

    de te bereiken resultaten;

  • .

    de eigen kracht van inwoner en zijn omgeving;

  • .

    de oplossingen en de toegang daartoe;

  • .

    de afspraken die zijn gemaakt;

  • .

    de afspraken over de nazorg.

Het ondertekende onderzoeksverslag kan gebruikt worden als aanvraag voor Wmo-voorzieningen bij de gemeente. Nagekomen opmerkingen van of namens de inwoner worden als bijlage bij het verslag gevoegd. Het onderzoeksverslag met eventuele bijlagen wordt door het Mens op Maat Team in het digitale cliëntdossier opgeslagen.

Artikel 2.10 De aanvraag

  • 1. Hoe aanvragen

    Als na het gesprek blijkt dat de inwoner een maatwerk voorziening nodig heeft, kan een aanvraag worden ingediend. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van het voortraject:

    Als een nieuwe cliënt direct een aanvraagformulier indient, dan zal aan hem of haar wel een gesprek worden aangeboden.

  • 2. Doorzendplicht

    Als de aanvraag niet onder de Wmo, maar onder een andere wettelijke regeling (zoals de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet) valt, dan stuurt het Mens op Maat team of de gemeente de aanvraag door naar de juiste instantie. Als de aanvraag naar de verkeerde gemeente is gestuurd, dan wordt deze ook doorgezonden. En als het een aanvraag is voor jeugdhulp, dan wordt deze in overleg aan het CJG overgedragen.

    Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen worden doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders van centrumgemeente Utrecht waar deze regeling wordt uitgevoerd. Dit gebeurt nadat er een gesprek met de professional van het Mens op Maat Team heeft plaatsgevonden. Op beschermd wonen is de verordening Wmo gemeente Utrecht van toepassing.

  • 3. Inspelen op signalen

    Het Mens op Maat Team heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van een signaal uit de samenleving of een mondelinge aanvraag, acties in gang te zetten. Als er een signaal binnenkomt, dan wordt er aan de signaleerde gevraagd wat hij zelf al heeft gedaan naar aanleiding van het signaal. Vervolgens worden er afspraken gemaakt over wat de signaleerder zelf nog kan doen en wat het Mens op Maat Team oppakt.

Hoofdstuk 3 Algemene zaken rondom Wmo-voorzieningen

Voordat er dieper ingegaan wordt op de problematiek en de eventueel in te zetten maatwerkvoorzieningen, wordt er eerst een aantal algemene zaken beoordeeld:

  • .

    is de inwoner woonachtig in de gemeente De Bilt?;

  • .

    is de gevraagde voorziening al aangeschaft?;

  • .

    is de gevraagde voorziening gericht op het individu?;

  • .

    betreft het een voorziening ter vervanging van een eerder toegekende voorziening?

Artikel 3.1 Woonachtig en hoofdverblijf

  • 1. Woonachtig

    Het kan voorkomen dat er twijfel is over waar de inwoner woonachtig is. Voor het begrip “woonachtig”, zijn er de volgende criteria:

    • .

      het adres waar betrokkene woont volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en;

    • .

      het adres waar betrokkene voor meer dan de helft van het jaar feitelijk woont.

  • 2. Hoofdverblijf

    De gemeente De Bilt neemt alleen aanvragen in behandeling van inwoners van de gemeente De Bilt. Dat betekent dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente De Bilt moet hebben. Het hoofdverblijf is een verblijfplaats die voor permanente bewoning geschikt is en die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats bevat in ieder geval een keuken, een wasgelegenheid en een slaapgelegenheid.

    Het verschil tussen de begrippen “woonachtig” en “hoofdverblijf” is alleen relevant wanneer iemand twee adressen heeft binnen de gemeente De Bilt. Anders is het hoofdverblijf leidend.

Artikel 3.2 Voor de aanvraag aangeschaft

Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een aanvraag doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening.

Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening noodzakelijk was, dan wordt de aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk is, dan kan de aanvraag mogelijk worden toegekend. De hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, ook wanneer de inwoner een duurdere voorziening heeft aangeschaft.

Artikel 3.3 Op het individu gericht

Het verstrekken van een voorziening heeft het doel om de belemmeringen die de inwoner ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt er geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van inwoner worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de inwoner zelf een adequate voorziening is. Deze bepaling houdt echter niet in dat er geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de inwoner en de afstemming met andere algemene en voorliggende voorzieningen. Het gaat hierbij puur om het feit dat iemand geen gemeenschappelijke voorziening kan aanvragen.

Artikel 3.4 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening

Hier gaat het om een voorziening die eerder door de gemeente is verstrekt en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet voorbij is. In dat geval wordt er geen nieuwe voorziening verstrekt. Behalve wanneer de voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de aanvrager om, niet meer functioneert (lees: niet meer adequaat te gebruiken is).

De gemeente houdt de volgende afschrijvingstermijnen aan voor de verstrekte voorzieningen:

  • .

    sportrolstoelen: 6 jaar;

  • .

    vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel, een rolstoel of een tillift: 7 jaar;

  • .

    niet-roerende woningaanpassingen (bijvoorbeeld een onderrijdbare keuken of een traplift): 10 jaar.

Voorzieningen waarvan de financiële afschrijvingstermijn is verstreken, maar die nog goed functioneren, worden niet vervangen.

De afschrijvingstermijnen worden zowel bij voorzieningen in natura als bij voorzieningen die in de vorm van een PGB zijn verstrekt, toegepast. Dat betekent dat van inwoners die een PGB krijgen om een voorziening aan te schaffen, verwacht wordt dat ze een voorziening kopen die in ieder geval de voor de categorie gestelde afschrijvingsperiode mee gaat.

Soms blijken reparaties nodig aan voorzieningen die door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik kapot zijn gegaan. Als dit zich vaker voordoet bij dezelfde persoon, dan wordt er een aangetekende waarschuwing gestuurd waarin staat dat de voorziening wordt ingenomen als het weer gebeurt. Bij grove nalatigheid geldt hetzelfde. Zolang de afschrijvingstermijn niet is verlopen, hoeft de gemeente geen nieuwe voorziening te verstrekken. Ook als iemand een PGB heeft, kan de gemeente op deze manier ingrijpen. De kosten die nodig zijn voor het repareren van de voorziening door onzorgvuldig gebruik worden door de gemeente verhaald op de gebruiker van de voorziening.

Voor het meenemen van een elektrische voorzieningen naar het buitenland dient de gebruiker toestemming te vragen aan de gemeente. Dit voor het verkrijgen van de zg. groene verzekeringskaart. Als de gemeente toestemming verleend om de elektrische  voorziening mee te nemen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk voor de eventueel te maken kosten voor reparatie in het buitenland. Raakt de voorziening onbruikbaar of zoek door het vervoer naar het buitenland of het gebruik in het buitenland dan is de gebruiker verantwoordelijk voor het vergoeden van de kosten voor de aanschaf van een gelijkwaardige voorziening. Het afsluiten van een reisverzekering wordt sterk aangeraden.

Hoofdstuk 4 het voeren van een huishouden

Artikel 4.1 Wat verstaan we hieronder?

Onder het voeren van een huishouden verstaan we:

  • .

    De regie kunnen voeren over een zelfstandig huishouden;

  • .

    Het schoonmaken van het huis, zodat het schoon en leefbaar is;

  • .

    Het doen van de was, zodat er schone, draagbare en doelmatige kleding voorhanden is.

Ook het verzorgen van eventuele (jonge) kinderen hoort bij het huishouden, maar dat wordt in een apart hoofdstuk (hoofdstuk 7) besproken.

1. Regie voeren over een zelfstandig huishouden

Onder regie voeren over een zelfstandig huishouden wordt verstaan dan iemand in staat is zelf inzicht te hebben in de noodzakelijke uitvoering van de werkzaamheden die nodig zijn om te komen tot een schoon en leefbaar huis.

2. Schoonmaken van het huis

Tot het schoonmaken van het huis behoort het zware en lichte huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het verder schoon en opgeruimd houden van de ruimten die bewoond worden.

Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin en het lappen van de ramen aan de buitenkant, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. Deze ruimten zijn die ruimten die (op het niveau van sociale woningbouw) voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Het niveau van sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

3. Maaltijden bereiden

Voor het bereiden van maaltijden geldt dat er goede voorliggende mogelijkheden zijn, zoals maaltijdservices, open eettafels en kant-en-klaarmaaltijden. Als in een persoonlijke situatie blijkt dat het niet mogelijk is om van deze voorzieningen gebruik te maken dan kan gekeken worden of het toekennen van uren hulp bij het huishouden een maatwerkoplossing kunnen bieden.

4. De was doen

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gereinigd worden. Dit betekent het wassen, drogen, eventueel strijken en opvouwen van kleding en linnengoed. En soms moet er klein verstelwerk worden gedaan, zoals het repareren van een los naadje of het vastzetten van een knoop. We spreken hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare (algemeen gebruikelijke) moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Artikel 4.2 Afwegingskader

  • 1. Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen

    Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en ook in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten. Voorbeelden hiervan zijn:

    • .

      Een algemene voorziening voor het verkrijgen van hulp bij het huishouden voor licht en zware schoonmaakactiviteiten.

    • .

      een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant;

    • .

      een boodschappenservice  zoals het via internet bestellen van boodschappen.

    • .

      Boodschappenplusbus;

    • .

      een vrijwilliger die meegaat om boodschappen te doen;

    • .

      maaltijdvoorziening of kant en klare maaltijden;

    • .

      aanschaf van een droogtrommel;

    • .

      tuinman;

    • .

      hondenuitlaatservice.

    Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en/of duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt.

    Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie.

  • 2. Andere eigen mogelijkheden

    Ook beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen maatwerk nodig is, omdat het probleem al opgelost was. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

  • 3. Gebruikelijke zorg

    Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorliggende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.

    • 1.

      Huisgenoot

      Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar kunnen ook inwonende ouders zijn.

    • 2.

      Wie valt buiten de leefeenheid?

      Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een huurcontract hebben, worden niet gezien als onderdeel van de leefeenheid.

    • 3.

      Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten

      Bij gebruikelijke zorg wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt er van huisgenoten verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren. Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren.

    • 4.

      Huishouden naast een baan

      Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een baan een huishouden te kunnen runnen.

    • 5.

      Ver en lang van huis

      Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

      In alle situaties waarbij er sprake is van een eigen keuze, wordt hier geen rekening mee gehouden. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben.

    • 6.

      Niet willen of niet gewend

      Bij de indicatie wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen, of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.

    • 7.

      Ouderen

      Ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen ook onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren. Vanaf 80 jaar wordt van een huisgenoot niet meer verwacht dat hij het huishoudelijke werk gaat aanleren.

  • 4. Mantelzorg

    In de overweging wordt ook meegenomen of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar, maar als er taken zijn die door een mantelzorger worden overgenomen, dan hoeven die natuurlijk niet door een hulp worden overgenomen.

    Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Artikel 4.3 Maatwerk voorzieningen

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college een maatwerk voorziening inzetten. Over het algemeen bestaat deze voorziening uit hulp bij het huishouden.

Artikel 4.4 Uitzonderingen:

  • .

    Hulp bij het huishouden wordt wel geleverd als iemand wel in staat is regie te voeren maar terminaal ziek is, waarbij het uitgangspunt is dat de hulp voor maximaal 6 maanden wordt ingezet.

  • .

    Hulp bij het huishouden wordt wel geleverd als  er sprake is van een zeer beperkt zicht, waardoor de regie in het huishouden een probleem wordt.

  • .

    Hulp bij het huishouden wordt wel geleverd als iemand in staat is regie te voeren maar de omvang van de uren hulp bij het huishouden maandelijks dermate hoge kosten met zich mee brengt dat de hulp bij het huishouden naar de geldende maatschappelijke normen niet tot de gangbare gebruiksnormen behoort, waarbij de geldende maatschappelijke norm op 3½ uur per week wordt gesteld. Uitgangspunt hierbij is dat iemand zelf geen enkele bijdrage aan het huishouden kan leveren.

Artikel 4.5 Hulp bij het huishouden

  • 1. Advies normtijden

    Bij het verstrekken van hulp bij het huishouden wordt een norm aangehouden (bijlage 1).

Hoofdstuk 5 Begeleiding

Artikel 5.1 Wat verstaan we hieronder?

Begeleiding is gericht op het bevorderen en/of, het behoud van zelfredzaamheid van de inwoner. Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden ingezet. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

In de eerste plaats kan het gaan om het actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is er voor inwoners met matige en zware beperkingen binnen de begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, enzovoort.

In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

Artikel 5.2 Afwegingskader

Waarom begeleiding:

  • .

    sociale redzaamheid;

  • .

    bewegen en verplaatsen;

  • .

    probleemgedrag;

  • .

    psychisch functioneren;

  • .

    geheugen- en oriëntatiestoornissen.

Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds matige tot zware beperkingen wordt op elk van de vijf terreinen onderzocht aan de hand van een aantal aspecten.

Sociale redzaamheid

Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:

  • .

    begrijpen wat anderen zeggen;

  • .

    een gesprek voeren;

  • .

    zich begrijpelijk maken;

  • .

    initiëren en uitvoeren eenvoudige taken;

  • .

    kunnen lezen, schrijven en rekenen;

  • .

    dagelijkse bezigheden;

  • .

    problemen oplossen en besluiten nemen;

  • .

    dagelijkse routine regelen;

  • .

    initiëren en uitvoeren complexere taken;

  • .

    communicatiehulpmiddel gebruiken;

  • .

    zelf administratie zaken bijhouden.

  • .

    zelf geld beheren;

Bewegen en verplaatsen

Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

  • .

    lichaamspositie handhaven;

  • .

    grove hand- en armbewegingen maken;

  • .

    fijne handbewegingen maken;

  • .

    lichtere voorwerpen tillen;

  • .

    gecoördineerd bewegingen maken met benen en voeten;

  • .

    lichaamspositie veranderen;

  • .

    trap op en af gaan zonder hulp(middelen); zich verplaatsen met hulp(middelen);

  • .

    voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);

  • .

    gebruik maken van openbaar vervoer;

  • .

    eigen vervoermiddel gebruiken;

  • .

    voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);

  • .

    korte afstanden lopen;

  • .

    zwaardere voorwerpen tillen.

Gedragsproblemen

Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:

  • .

    destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk); dwangmatig gedrag;

  • .

    lichamelijk agressief gedrag;

  • .

    manipulatief gedrag;

  • .

    verbaal agressief gedrag;

  • .

    zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag;

  • .

    grensoverschrijdend seksueel gedrag.

Psychisch functioneren

Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten:

  • 1.

    concentratie;

  • 2.

    geheugen en denken;

  • 3.

    perceptie van omgeving

Oriëntatiestoornissen

Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:

  • 1.

    oriëntatie in persoon;

  • 2.

    oriëntatie in ruimte;

  • 3.

    oriëntatie in tijd;

  • 4.

    oriëntatie naar plaats.

1. Voorliggende voorzieningen

  • 1.

    Jeugdwet

    Kinderen en jongeren tot 18 jaar vallen onder de Jeugdwet. Als zij begeleiding nodig hebben dan kunnen zij zich wenden tot het CJG voor een gesprek.

  • 2.

    Behandeling

    Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is.

    Behandeling valt onder de Ziektekostenverzekering of onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en is voorliggend op begeleiding, mits de behandeling beschikbaar is voor de cliënt. Het is ook mogelijk om tijdens de periode van behandeling begeleiding te indiceren, aanvullend op de behandeling en deze terwijl de behandeling vordert, af te bouwen.

  • 3.

    Hulp bij het huishouden

    In sommige gevallen kan hulp bij het huishouden, een andere en meestal goedkopere maatwerk voorziening voorliggend zijn op begeleiding. Dit als het gaat om het overnemen en eventueel aanleren van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken.

  • 4.

    Bemoeizorg en (Openbare)Geestelijke Gezondheid Zorg (OGGZ)

    Zorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccepteerd wordt. Bemoeizorg is een onderdeel van de (O)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning.

  • 5.

    Zorgverzekeringswet  (ZVW)

    Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zvw is verzekerd (Artikel 2.4 Besluit zorgverzekering). De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat, afhankelijk van de aard van de ingreep, tot de Zvw ook de nodige begeleiding.

    De aanvullende zorgverzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door de inwoner kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie.

  • 6.

    Werk en school

    De Wajong en WAO/WIA zijn wetten met een ander doel dan een zorgdoel zoals de Wmo kent. Deze wetten bepalen de mate van arbeidsongeschiktheid en daaraan gekoppeld de hoogte van een uitkering. De Wsw is een regeling om aangepast werk te kunnen verrichten. Als een inwoner niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de inwoner hierop is aangewezen. Dit betekent echter niet dat als de inwoner wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op begeleiding groep anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk worden afgewogen.

  • 7.

    Mantelzorg

    Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit zijn omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt. Het gaat bij mantelzorg om niet-verplichte zorg. Als de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te willen/kunnen leveren, bestaat er mogelijk aanspraak op bijvoorbeeld begeleiding. Bij mantelzorg staat het de inwoner vrij om de mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een hulpbehoevende niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan er aanspraak op professionele zorg bestaan.

  • 8.

    Overige voorliggende voorzieningen

    Niet bij wet gecreëerde voorzieningen kunnen het probleem ook oplossen en zijn in dat geval voorliggend. Voorbeelden hiervan zijn:

    • .

      alarmering;

    • .

      kinderopvang (anders dan bedoeld in de Wet Kinderopvang);

    • .

      vrijwilligers;

    Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.

Artikel 5.3 Wmo-voorzieningen begeleiding

  • 1. Individuele begeleiding  en/of groepsbegeleiding

    Met betrekking tot de begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel, begeleiding groep of een combinatie van beide. Of de inwoner is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd.

    Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de verzekerde in te vullen.

  • 2. Groepsbegeleiding

    Groepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben:

    • .

      Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen.

    • .

      Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren.

    De gemeente onderscheidt 2 vormen van groepsbegeleiding:

    • .

      Reguliere dagbesteding;

    • .

      Gespecialiseerde dagbesteding.

      Uitwerking vormen groepsbegeleiding

      De uitwerking van de verschillende vormen van groepsbegeleiding is opgenomen in bijlage II.

  • 3. Individuele begeleiding

    Individuele begeleiding heeft als doel het bevorderen en het behoud van zelfredzaamheid van de inwoner in kwestie, zodat hij of zij zelfstandig kan blijven wonen. Individuele begeleiding is maatwerk en kan bestaan uit het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.

    De gemeente De Bilt onderscheidt 2 vormen van individuele begeleiding:

    • .

      Reguliere begeleiding;

    • .

      Gespecialiseerde begeleiding.

      Uitwerking vormen individuele begeleiding

      De uitwerking van de verschillende vormen van individuele begeleiding is opgenomen in bijlage II.

  • 4. Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepen

    Voor sommige vormen van gespecialiseerde dagbesteding en begeleiding geldt dat deze landelijk worden ingekocht. Het betreft dagbesteding en begeleiding voor mensen met een zintuigelijke beperking (visueel en/of auditief).

    De toegang tot deze begeleiding gaat hetzelfde als die tot alle andere vormen van begeleiding, dus via het Mens op Maat Team en de gemeente. De gemeente kan inwoners via een Wmo-aanvraag doorgeleiden naar één van de landelijke aanbieders met verwijzing naar de landelijke inkoopafspraken specialistische begeleiding ZG.

  • 5. Indicatie van begeleiding

    Voor de indicatie van de omvang van de dagbesteding en de begeleiding wordt door de gemeente De Bilt voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 7 van dit document gaat over de dagbesteding en individuele begeleiding.

  • 6. Vervoer

    Inwoners met een indicatie voor groepsbegeleiding kunnen, als zij dat nodig hebben, in aanmerking komen voor vervoer naar en van de begeleidingslocatie.

    Vervoer wordt alleen toegekend als:

    • .

      Er groepsbegeleiding is geïndiceerd;

    • .

      De inwoner in kwestie niet in staat is om de locatie waar de begeleiding plaatsvindt zelfstandig te bereiken;

    • .

      Er geen voorliggende oplossingen zijn, zoals een geschikte locatie dichter bij huis of vervoer door een vrijwilliger en/of mantelzorger (bijvoorbeeld de partner).

    Een inwoner kan ook tijdelijk een indicatie voor vervoer krijgen, bijvoorbeeld omdat hij de af te leggen route nog onder begeleiding moet oefenen.

    De gemeente De Bilt onderscheidt de volgende vormen van vervoer:

    • .

      Vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg

    • .

      Vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg rolstoel

    • .

      Vervoer dagbesteding geestelijke gezondheidszorg

    Er kan vanuit de Wmo geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Ook niet naar begeleiding in groepsverband. Er mag namelijk worden aangenomen dat het niveau van het vervoer (inclusief het toezicht) naar deze zorg is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd.

    Het betreft hier geen vervoer met de Regiotaxi maar vervoer geregeld door de zorgaanbieder.

Artikel 5.4 Mantelzorg

Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin mantelzorger (de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke zorg op zich moet nemen) daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die niet anders door hem is op te lossen. Alleen dan kan er via de Wmo aanspraak zijn op begeleiding. Het gaat dan om indiceerbare zorg alsof de inwoner zonder gebruikelijke zorger woont.

Verwijzing:

Alle documenten, overeenkomsten zorg (COB) en de Maatwerkovereenkomst staan gepubliceerd op de website www.zeist.nl/zorgomtafel

Hoofdstuk 6 Kortdurend verblijf

Artikel 6.1 Wat verstaan we hieronder?

Kortdurend Verblijf omvat het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, waarbij de inwoner persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding krijgt of kan krijgen.

Het gaat hierbij om cliënten met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoeningen of beperkingen, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die permanent toezicht nodig hebben.

Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger (respijtzorg).

Artikel 6.2 Afwegingskader

Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

  • .

    dat de inwoner een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft;

  • .

    dat de inwoner gezien de zorgbehoefte is aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht;

  • .

    dat de inwoner hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen;

  • .

    en dat ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de inwoner levert, noodzakelijk is.

1. Permanent toezicht

Permanent toezicht is:

  • .

    toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag;

  • .

    die geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de inwoner kan worden voorkomen.

Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit.

1.1 Het bieden van fysieke zorg

Het gaat hier vooral om inwoners met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap. Actieve observatie van de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren.

1.2 Het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden

Het gaat hier bijvoorbeeld om inwoners met regieverlies die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en structuur bieden om dagelijks voorkomende en door inwoner niet goed begrepen situaties uit te leggen/te verduidelijken zodat inwoner hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om problemen op te lossen.

1.3 Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen

Het gaat hier om cliënten met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internaliserend (naar binnen gericht) probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een inwoner die zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag zal gaan vertonen (woede-uitbarstingen, frustratie) als er niet steeds hulp bij de communicatie geboden wordt.

2. Voorliggende voorzieningen

Op de functie Kortdurend Verblijf zijn geen wettelijk voorliggende voorzieningen van toepassing. Wel zijn er een aantal niet-wettelijke voorliggende voorzieningen denkbaar.

2.1 Aanvullende verzekering op de Zvw

De aanvullende verzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. Als mensen deze verzekering hebben dan heeft dit een algemeen gebruikelijk karakter. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door een cliënt, kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging.

2.2 Overige voorliggende voorzieningen

Niet bij wet gecreëerde voorzieningen om in de zorgbehoefte te voorzien buiten de Wmo om, zijn voor Kortdurend Verblijf bijvoorbeeld:

  • .

    alarmering;

  • .

    vrijwilligers;

  • .

    aanvullende verzekering op de Zvw;

  • .

    mantelzorgondersteuning (bijvoorbeeld vanuit de gemeente).

Deze voorzieningen gaan voor op Wmo-zorg als ze beschikbaar zijn en in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van een inwoner. Van cliënten die daartoe in staat zijn, wordt ook actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.

3. Mantelzorg

Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt. Het gaat bij mantelzorg om het vrijwillig overnemen/uitvoeren van bovengebruikelijke zorg, waarop de inwoner kan zijn aangewezen.

Het gaat bij mantelzorg om niet-verplichte zorg. Als de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te willen leveren, bestaat aanspraak op professionele zorg.

Wanneer voor de zorgvrager mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, wordt voor dat deel van de zorgaanspraak niet geïndiceerd. Professionele zorg vanuit de Wmo is dan niet noodzakelijk of er is minder professionele zorg nodig. Bij mantelzorg is cliëntsoevereiniteit van toepassing. Het staat de inwoner vrij mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan de inwoner dat weigeren. Er is dan aanspraak op professionele zorg.

Een inwoner die is aangewezen op zorg met het leefklimaat “permanent toezicht”, komt in aanmerking voor een indicatie voor Verblijf. Als het de wens is van partner/ouders, in- of uitwonende kinderen, huisgenoten of andere mantelzorgers om dit permanente toezicht vrijwillig op zich te nemen in de thuissituatie, wordt geen indicatie voor Verblijf als bedoeld in de Wlz afgegeven als de inwoner hiermee instemt. Om de mantelzorger te kunnen ondersteunen (ontlasten) bij dit vrijwillig op zich genomen permanent toezicht, kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend Verblijf geïndiceerd worden.

Artikel 6.3 Maatwerkvoorzieningen

  • 1. Eén functie Kortdurend Verblijf

    De gemeente De Bilt kent één functie Kortdurend verblijf: Hierin kunnen alle doelgroepen bediend worden die eerst onder de volgende NZA-codes vielen:

    • .

      Z992: ZZP geestelijke gezondheidszorg verblijfscomponent

    • .

      Z993: ZZP verstandelijk gehandicapten en lichamelijk gehandicapten verblijfscomponent

    • .

      Z994: ZZP zintuigelijk gehandicapten verblijfscomponent

    • .

      Z996: ZZP verblijf met behandeling (V&V) verblijfscomponent

    Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of Begeleiding die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf wordt geïndiceerd. Dit met uitzondering van het toezicht. Tijdens het Kortdurend Verblijf kan er geen sprake zijn van Behandeling. Wel kan er tijdens Kortdurend Verblijf een aanspraak zijn op Begeleiding groep wanneer de inwoner niet zelfredzaam is bij het invullen van zijn dagstructuur.

  • 2. Indicatie van kortdurend verblijf

    Voor de indicatie van de omvang van het kortdurend verblijf wordt voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 10 van dit document gaat over het kortdurend verblijf.

Artikel 6.4 Mantelzorg

Kortdurend verblijf wordt gezien als een vorm van respijtzorg. Het doel van respijtzorg is de ontlasting van mantelzorgers. Als de persoon die zorg nodig heeft een indicatie voor kortdurend verblijf heeft, kan de mantelzorger af en toe vrijaf hebben en een adempauze kunnen nemen.

Artikel 6.5 Beschermd wonen

  • 1. Wat is beschermd wonen?

    Een beschermende woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een combinatie van begeleiding en wonen. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen. Het verblijf in de beschermde woonvorm kan een opstap zijn naar (begeleid) zelfstandig wonen.

    In de Wmo 2015 is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening.

  • 2. Centrumgemeente verantwoordelijk

    Vanaf 2015 worden de centrumgemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen. Utrecht is centrumgemeente voor alle gemeenten in de Wmo-regio's Utrecht-west, Lekstroom, Utrecht-zuidoost en Utrecht-stad.

  • 3. Toegang

    De toegang tot beschermd wonen start bij het Mens op Maat Team. Als tijdens het gesprek met het Mens op Maat Team wordt geconcludeerd dat de inwoner beschermd wonen nodig heeft, dan wordt de aanvraag voor het beschermd wonen niet bij de gemeente De Bilt, maar bij de centrumgemeente Utrecht gedaan.

    Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen.

  • 4. Beschermd wonen thuis

    Het is voor cliënten ook mogelijk om het beschermd wonen thuis in te vullen. Dat gaat via een PGB of via een Volledig Pakket Thuis (VPT). De zorg thuis wordt anders dan de zorg n natura geïndiceerd door de Wmo-consulenten van de gemeente De Bilt. Bij de indicatie zal sterk geleund worden op de advisering van de Expertgroep (zie hoofdstuk 12) of de veldtafel van de gemeente Utrecht.

Artikel 6.6 Doventolk in de leefsituatie

  • 1. Wat is de doventolk in de leefsituatie?

    De regeling Doventolk in de leefsituatie (dus niet voor werk of school) is onderdeel geworden van de Wmo. De doventolk in de leefsituatie is een voorziening waarbij doven en zeer slechthorenden een aantal uren per jaar hulp van een doventolk kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor gesprekken met instanties en huisartsbezoek.

    De opdracht voor de voorziening doventolk leefdomein is gegund aan Menzis. Tolknet is de partij die de bemiddeling uitvoert tussen tolk en tolkbehoevende.

  • 2. Een aanvraag doen

    De aanvraag voor een doventolk kan worden ingediend bij Menzis. Zij beoordelen de aanvraag en melden de inwoner aan bij Tolknet. Overigens is het zo dat een indicatie voor hulp bij Tolknet levenslang geldig is. Herindicatie is dus niet nodig. Er zullen daarom jaarlijks zeer weinig inwoners komen met een verzoek om in aanmerking te komen voor een doventolk.

Hoofdstuk 7 wonen in een geschikt huis

Artikel 7.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het wonen in een geschikt huis. Met betrekking tot het wonen is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel.

Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is er een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen.

Artikel 7.2 Afwegingskader

  • 1. Hoofdverblijf

    De gemeente onderzoekt of de woning waar de inwoner de beperkingen ervaart, zijn of haar hoofdverblijf is. Het hoofdverblijf is de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft en waar het centrum van zijn dagelijkse sociale en economische activiteiten ligt.

    In een enkel geval is er sprake van twee hoofdverblijven. Dat kan bijvoorbeeld wanneer het om een gehandicapt kind van gescheiden ouders gaat, dat in co-ouderschap wordt opgevoed.

  • 2. Bijzondere woonvormen

    Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Bijzondere woonvormen waarvoor er via de Wmo geen compensatieplicht geldt, zijn:

    • .

      hotels;

    • .

      pensions;

    • .

      trekkerswoonwagens;

    • .

      kloosters;

    • .

      tweede woningen;

    • .

      vakantiewoningen;

    • .

      recreatiewoningen;

    • .

      kamerverhuur.

    Deze uitsluitingen betreffen woonvormen die niet als hoofdwoning dienst doen en die niet permanent bewoond worden. Natuurlijk kunnen bewoners van dergelijke woningen wel bij de gemeente terecht voor advies en informatie.

  • 3. Op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen

    Voor specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen ligt er geen verantwoordelijkheid voor aanpassingen bij de gemeente. Van de eigenaar van het gebouw mag immers verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Voorzieningen en aanpassingen in deze woningen kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk en standaard aanwezig. Reguliere woningen die via de Wmo zijn aangepast, worden niet gezien als op gehandicapten en/of ouderen gericht. De woningen zijn immers in eerste instantie niet als zodanig gebouwd.

    Voor wooncomplexen die niet specifiek op ouderen zijn gericht, geldt niet dat de eigenaar (of de vereniging van eigenaren) per definitie verantwoordelijk is voor algemene voorzieningen en aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw. Wel mag van de eigenaar verwacht worden dat hij bij verbouwing en renovatie rekening houdt met de bewoners en hun behoeften. In bijzondere situaties is het mogelijk om als gemeente nadere afspraken met de woningbouwcorporaties te maken.

    Personen met beperkingen die verhuizen van of naar een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van toepassing is, of die verhuizen van of naar een andere niet-zelfstandige woning, hebben in principe geen recht op woningaanpassingen.

  • 4. Oorzaak van het probleem

    De gemeente onderzoekt hoe het probleem is ontstaan.

    • 1.

      De in de woning gebruikte materialen

      De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor de in de woning gebruikte materialen. Als de problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, dan dient de inwoner zich te wenden tot de woningeigenaar.

    • 2.

      Verhuizing naar een ongeschikte woning

      Er zijn situaties waarbij de inwoner verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast/geschikt. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning. De gemeente heeft alleen een verantwoordelijkheid voor het aanpassen van de woning als er voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat en van de inwoner niet verwacht mag worden dat hij of zij zelfredzaam is in het oplossen van het probleem.

    Ook als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem of haar ongeschikt huis, dan verwacht de gemeente dat hij of zij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te verhuizen. Hierbij wordt ook van de inwoner verwacht dat hij of zij rekening houdt met de toekomst.

    Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo echter altijd overwegen in hoeverre de aanvrager met de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de aanvrager op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel zou zijn? Dan is er geen verantwoordelijkheid vanuit de Wmo. De aanvrager heeft zelf immers het risico genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn.

  • 5. Eigen oplossingen

    Onderzocht wordt in hoeverre eigen oplossingen kunnen leiden tot een oplossing voor het probleem. Hierbij wordt ook overwogen of er volstaan kan worden met voorzieningen die relatief goedkoop en/of algemeen gebruikelijk zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:

    Algemeen gebruikelijk:

    • .

      het aanbrengen van beugels en handgrepen;

    • .

      het laten aanleggen van een verhoogd toilet.

    • .

      het aanschaffen van een toiletverhoger;

    • .

      het aanschaffen van een toiletstoel;

    • .

      het aanschaffen van een eenvoudige niet kantelbare douchestoel;

    • .

      het laten aanleggen van eenvoudige drempelhulpen.

  • 6. Verhuizen

    Ook wordt afgewogen in hoeverre verhuizen een oplossing biedt. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen:

    • .

      financiële consequenties van de verhuizing;

    • .

      de termijn waarop een geschikte woning kan worden gevonden (in verband met de medische verantwoorde termijn);

    • .

      de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene;

    • .

      argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.

    • .

      Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • 7. Rekening houden met afschrijving

    Als gemeente houden wij rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Wij moeten hierbij echter rekening houden met de aard van de voorziening en de situatie van de cliënt.

Artikel 7.3 Wmo-voorzieningen

  • 1. Roerende woonvoorzieningen

    De meest gebruikte roerende woonvoorzieningen zijn over het algemeen tegen redelijke prijzen verkrijgbaar bij thuiszorgwinkels en via internet. Om die reden is het voor de inwoner niet altijd gunstiger om deze voorzieningen via de Wmo geleverd te krijgen in verband met de eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen.

  • 2. Complexere onroerende woonvoorzieningen

    Als blijkt dat het aanpassen van de woning of woonruimte de goedkoopst compenserende oplossing is, moet worden aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven.

    Een bouwkundige aanpassing of woontechnische ingreep aan een woonruimte wordt op grond van de Wmo door het college toegekend aan de inwoner. De gemeente kan, in het geval er sprake is van een huurwoning, er voor kiezen om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de woningeigenaar.

    • 1.

      Programma van eisen

      Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werken wij altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

    • 2.

      In de keuken

      Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten waarvoor belanghebbende grotendeels verantwoordelijk is.

    • 3.

      Aan de trap

      Als iemand vraagt om zijn beperkingen in het traplopen op te lossen, dan wordt gekeken naar de mate van normaal gebruik van de woning, zoals in deze beleidsregels besproken. In eerste instantie wordt er gekeken of er, door het anders gebruiken van gebruiksruimten, mogelijkheden zijn om op de begane grond te gaan slapen en/of gebruik te kunnen maken van een natte cel. Is deze mogelijkheid er niet dan zal aanpassingen aan de trap in de regel bestaan uit het aanbrengen van een tweede trapleuning of een traplift. Tweede leuningen worden gezien als algemeen gebruikelijk en niet via de Wmo vergoed. Trapliften worden in bruikleen verstrekt.

    • 4.

      Van het toilet

      Het aanpassen van het toilet bestaat voornamelijk uit het opheffen van beperkingen in gebruik en toegankelijkheid van het toilet.

      Algemeen gebruikelijk (en dus niet vergoed), zijn wandbeugels en een verhoogd toilet.

      Een zogenaamde spoel/föhn installatie, bedoeld voor mensen die niet in staat zijn zichzelf te reinigen na de toiletgang, kan worden verstrekt.

      Een tweede toilet, bijvoorbeeld op de bovenverdieping, wordt in principe niet verstrekt. Er is een uitzondering hierop mogelijk in het geval dat:

      een losse toiletstoel of chemisch toilet niet geleegd en/of schoongemaakt kan worden door de cliënt, een huisgenoot, vrijwilliger of hulpverlener;

      en de gang naar beneden, voornamelijk in de nacht, niet of niet op tijd mogelijk is.

    • 5.

      Aan de natte cel

      Met de natte cel wordt bedoeld de ruimte in de woning waar iemand zich wast, douchet en eventueel naar het toilet kan: de badkamer. Ook hier worden aanpassingen aangebracht om eventuele beperkingen in het gebruik en de toegankelijkheid mogelijk te maken.

    • 6.

      Bereikbaarheid/toegankelijkheid woning

      Mogelijke aanpassingen zijn:

      • .

        verbreden van toegangsdeuren en -paden;

      • .

        aanbrengen van automatische deuropeners;

      • .

        aanbrengen van drempelhulpen;

      • .

        verwijderen van drempels;

      • .

        bereikbaar maken van tuin of balkon.

    • 7.

      Aanbouw

      Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiezen wij bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en hebben wij aandacht voor de omgevingsvergunning.

      Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning, zal het college allereerst beoordelen wat iemands eigen mogelijkheden zijn. Ook zal er gekeken worden of het verhuizen naar een geschikte woning een oplossing kan bieden.

    • 8.

      Tuin en terras

      Als de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, dan geldt hiervoor een maximum totaaloppervlakte van 6 m2. Als de aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, geldt een maximum oppervlakte van 20 m2.

    • 9.

      Mogelijk te vergoeden kosten

      De kosten voor woningaanpassingen die meewegen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming en getoetst worden op goedkoopst compenserend, zijn:

      • 1.

        de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

      • 2.

        de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling Woning- en Utiliteitsbouw (RWU 1991). De offerte moet minimaal 3 maanden van kracht te zijn;

      • 3.

        het architectenhonorarium. Dit mag maximaal tien procent bedragen van de aanneemsom. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpendere woningaanpassingen;

      • 4.

        de kosten voor het toezicht op de uitvoering, als dit noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;

      • 5.

        de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

      • 6.

        de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

      • 7.

        renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald. Dit alleen voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

      • 8.

        de prijs van bouwrijpe grond als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

      • 9.

        de door de gemeente (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet waren te voorzien;

      • 10.

        de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

      • 11.

        de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

      • 12.

        de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte: tien procent van die kosten (inclusief BTW) met een maximum van € 500,- inclusief BTW. Deze kosten kunnen worden gezien als onderhandelingsfactor waarmee de medewerking van de verhuurder eerder kan worden verkregen.

    • 10.

      Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw

      Bij de toekenning van voorzieningen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Het hiervoor geldende niveau is vastgelegd in het “Bouwbesluit 2003”.

    • 11.

      Maximale vergoeding woonwagens

      Als de technische levensduur van een woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de vergoeding voor bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen, uitraasruimten en verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen maximaal € 1.000,-.

    • 12.

      Opstalverzekering

      De gemeente eist dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zelf zorgt voor de aanpassing van de opstalverzekering.

    • 13.

      Anti-speculatiebeding

      Bij het verstrekken van woningaanpassingen en in het bijzonder dure woningaanpassingen in de vorm van een aanbouw, is er soms sprake van een waardestijging van de woning. Voor dure woningaanpassingen is een anti-speculatiebeding voor 10 jaar van toepassing waarbij het anti-speculatiebeding jaarlijks met 10% afneemt.

    • 14.

      Gereedmelding woningaanpassing

      Een woningaanpassing, niet zijnde het aanbrengen van een traplift, moet uiterlijk binnen drie maanden na het verlenen van de voorziening gereed zijn. Als niet aan deze termijn wordt voldaan, kan het college besluiten om de eerder verleende voorziening in te trekken. Als de voorziening gereed is, moet er door de inwoner aan de gemeente een schriftelijke gereedmelding worden overlegd.

  • 3. Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten

    • 1.

      Financiële tegemoetkoming voor vervanging vloerbedekking

      De cliënten met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het vervangen van de vloerbedekking als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een arts een duidelijke diagnose heeft gesteld.

      In de regel krijgt de inwoner een vergoeding als:

      • .

        hij of zij bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen of dat deze erger zouden worden;

      • .

        de vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

      In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer. De woonkamer kan ook worden gesaneerd, maar alleen als de aanvrager jonger dan vier jaar is. Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen saneringskosten verstrekt. Het nut hiervan is volgens het Longfonds nauwelijks aantoonbaar.

    • 2.

      Afschrijvingstermijn

      De inwoner komt alleen in aanmerking voor een vergoeding voor het vervangen van de vloerbedekking als de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven waarbij de afschrijvingstermijn van vloerbedekking wordt vastsgesteld op 5 jaar.

    • 3.

      Maximale vergoeding saneringskosten.

      De maximale vergoeding voor saneringskosten is vastgesteld op € 1000,-

  • 4. Verhuizing

    Bij verhuizing komt de inwoner niet in aanmerking voor een saneringsvergoeding.

    Bij een verhuizing is het immers gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de inwoner alvast rekening houden met zijn klachten.

  • 5. Verhuiskostenvergoeding

    Iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming:

    de verhuiskostenvergoeding. Deze bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2015).

    • 1.

      Mogelijke situaties

      Te denken valt vooral aan de volgende drie situaties:

      • .

        de inwoner gaat naar een nieuwe geschikte zelfstandige woning, omdat hij in zijn oude woning niet meer op een normale manier kan functioneren;

      • .

        de inwoner vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing de goedkoopste en meest adequate oplossing is voor zijn probleem. Het kan ook zijn dat de huidige woning van de inwoner zich niet leent voor een aanpassing. Ook dan is verhuizing de meest voor de hand liggende oplossing;

      • .

        iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de gemeente vrij.

      Een verhuiskostenvergoeding, onder a. en b. dient als alternatief voor een woningaanpassing als dit de goedkoopste en meeste adequate oplossing is voor het woonprobleem van de cliënt.

    • 2.

      Afwijzingsgronden

      Er zijn vier mogelijke afwijzingsgronden:

      • .

        algemeen gebruikelijk;

      • .

        geen onverwacht optredende noodzaak;

      • .

        verhuizing naar een zorginstelling/niet zelfstandige woonruimte;

      • .

        verhuizing heeft al plaatsgevonden.

    • 3.

      Algemeen gebruikelijk

      Een verhuiskostenvergoeding wordt alleen toegekend als de verhuizing voor de inwoner in kwestie, in zijn specifieke situatie, niet algemeen gebruikelijk is. Een verhuizing kan algemeen gebruikelijk zijn voor bijvoorbeeld:

      • .

        jongeren die op zichzelf gaan wonen;

      • .

        jonge gezinnen die groter gaan wonen;

      • .

        ouderen die naar een kleinere woning of seniorenwoning verhuizen;

      • .

        bewoners van een Wlz-instelling die op een zeker moment zelfstandig gaan wonen.

  • 6. Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten

    Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimte worden alleen aangebracht als er geen nadelig invloed is van extreme slijtage door weer en wind of vandalisme. Ook wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt bij het aanbrengen van de voorziening of de voorziening geen belemmeringen oplevert voor het gebruik van de gemeenschappelijke ruimte voor medebewoners.

  • 7. Bezoekbaar maken woning

    Als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of bij gehandicapte kinderen die door een echtscheiding waarbij er geen sprake is van co-ouderschap het hoofdverblijf hebben bij één ouder dan kan er een voorziening worden getroffen om één woning bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:

    • .

      het kunnen bereiken en gebruiken van de woonruimte;

    • .

      het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer;

    • .

      het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet.

    Hierbij gaat het dus alleen om op bezoek gaan en niet over logeren.

    De hoogte van de financiële vergoeding om een woning bezoekbaar te maken bedraagt maximaal

    € 3.000,- (prijspeil 2015).

  • 8. Verwijderen van voorzieningen

    Voorzieningen worden zo min mogelijk verwijderd. Daar waar het onontkoombaar is om de voorziening niet te verwijderen zijn de kosten van het verwijderen voor de aanvrager van de voorziening tenzij de aanvrager anders is overeengekomen met de eigenaar van de woning. De gemeente is niet verantwoordelijk voor de kosten van het verwijderen van de voorziening.

  • 9. Huurderving

    • 1.

      Huurderving in verband met het vrijhouden van aangepaste woningen

      Woningen die voor meer dan € 7.000,- zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat, worden door de woningbouwcorporatie tot 6 maanden vrijgehouden voor een andere bewoner met beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning zal betrekken.

      De gemeente vergoedt de eerste maand van leegstand niet aan de woningbouwvereniging, omdat het bij reguliere verhuur ook regelmatig voorkomt dat een woning een dergelijke periode leeg staat. Voor de overige maanden waarin de woning op verzoek van de gemeente leegstaat, wordt de kale huur aan de woningbouwvereniging vergoed.

Artikel 7.4 Mantelzorg

Ook bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van de inwoner, kan er sprake zijn van problemen. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In zo’n geval kan compensatie ook een optie zijn. Een tillift is een duidelijk voorbeeld van een hulpmiddel waar de mantelzorger ook veel baat bij heeft.

Hoofdstuk 8 verplaatsen in en om de woning

Artikel 8.1 Wat verstaan we hieronder?

In het kader van het verplaatsen in en om de woning gaat het om een rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik in en om de woning. Sportrolstoelen en rolstoelen voor incidenteel gebruik horen daar niet bij. Hiervoor verwijzen we naar hoofdstuk 10.

Artikel 8.2 Afwegingskader

  • 1. Niet anti-revaliderend

    Er wordt geen rolstoel verstrekt als het gebruik van een rolstoel in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet antirevaliderend werken).

  • 2. Voorliggende voorzieningen

    Inwoners met een blijvende zorgbehoefte (Wlz indicatie) krijgen een integraal pakket aan zorg. Integraal betekent dat alles wat iemand nodig heeft in het pakket zit. Dit pakket bestaat uit: verblijf, persoonlijke verzorging, verpleging, behandeling, het individueel gebruik van hulpmiddelen voor mobiliteit (zoals een rolstoel of een scootmobiel) en vervoer.

     

    2015 is een overgangsjaar. Daarom zijn in 2015 gemeenten nog verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie vanuit de Wmo 2015. Vanaf 2016 zijn zorgkantoren verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie. Het maakt daarbij niet uit of de Wlz indicatie verzilvert is.

  • 3. Goedkoopst-adequaat

    Als er meerdere soorten rolstoelen geschikt zijn voor de cliënt, dan wordt er gekozen voor de goedkoopste variant.

  • 4. Tweede rolstoel

    Als één rolstoel niet volstaat voor de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, dan kan eventueel een tweede (elektrische) rolstoel worden verstrekt. Dit gebeurt in de volgende gevallen:

    • .

      bij voornamelijk gebruik van elektrische rolstoelen kan een handbewogen of duwrolstoel worden verstrekt om mee te nemen in de auto en/of om bij anderen op bezoek te kunnen gaan.

    • .

      als de woonsituatie geen gecombineerde elektrische binnen-/buitenrolstoel toelaat en met een combinatie van andere voorzieningen zoals een loophulpmiddel of een scootmobiel niet voldoende is;

    • .

      als een tweede rolstoel wordt gebruikt op de bovenverdieping. Hierbij moeten alternatieven worden onderzocht zoals een rijdende douche-/toiletstoel.

Artikel 8.3 Wmo-voorzieningen

  • 1. Programma van eisen

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of egotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

     

    In het programma van eisen kan informatie worden opgenomen over:

    • .

      maten van de cliënt;

    • .

      benodigd zitkussen;

    • .

      elektrisch of handbewogen;

    • .

      wijze van bediening;

    • .

      opvouwbaar of niet.

  • 2. Soorten rolstoelen

    Rolstoelen worden onderscheiden in rolstoelen voor incidenteel, semipermanent en permanent gebruik. Ook is er verschil in actief en passief gebruik. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen rolstoelen die uitsluitend voor binnen geschikt zijn en rolstoelen die zowel voor binnen als buiten kunnen worden gebruikt.

    • 1.

      Handbewogen rolstoelen

      Bij handbewogen rolstoelen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfbewegers (actief) en duwwandelwagens (passief).

    • 2.

      Elektrische rolstoelen

      Mensen voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt is en er geen transfermogelijkheden meer zijn, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Hiervan bestaan typen voor binnen, buiten of beiden.

  • 3. Onderhoud en reparatie

    De kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en semipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leverancier of verhoogt het PGB met een bedrag hiervoor.

  • 4. Verzekering van de rolstoel

    De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo verstrekt worden via een verzekeringscontract bij de leverancier. Het betreft een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Niet gemotoriseerde rolstoelen en andere niet gemotoriseerde vervoermiddelen vallen onder de particuliere wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van de bruiklener.

    Bij rolstoelen die in de vorm van een PGB worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het totale PGB is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.

Artikel 8.4 Mantelzorg

Het college houdt zo nodig rekening met de belangen van mantelzorgers. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is om de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening toegekend kan worden.

Hoofdstuk 9 Vervoer en het aangaan en onderhouden van sociale contacten

Artikel 9.1 Wat verstaan we hieronder?

  • Dit hoofdstuk gaat over:

    • .

      vervoer, dus het zich verplaatsen per vervoermiddel;

    • .

      sociale contacten, het hebben en onderhouden van contacten met medemensen en het deelnemen nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 1. Verplaatsen per vervoermiddel

    Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Lokaal verplaatsen betekent verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning

     

    Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

  • 2. Sociale contacten aangaan en onderhouden

    Voor het onderhouden van contacten met medemensen zijn naast vervoer per vervoermiddel ook andere zaken belangrijk:

    • .

      mogelijkheid om buiten te zijn

    • .

      mogelijkheid om te sporten

    Hiervoor kunnen bijvoorbeeld rolstoelen voor incidenteel gebruik en sporthulpmiddelen worden ingezet.

Artikel 9.2 Afwegingskader

  • 1. Vervoer

    • 1.

      Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen

      Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen.

    • 2.

      OV-begeleiderskaart

      Personen met een beperking kunnen een OV-begeleiderskaart gebruiken om een begeleider gratis in het openbaar vervoer mee te nemen.

    • 3.

      Begeleiding bij het vervoer

      Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via vrijwilligers.

    • 4.

      Niet antirevaliderend

      Er wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet antirevaliderend werken).

    • 5.

      Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

      Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:

       

      • .

        Het blijven gebruiken van de eigen auto

      • .

        Taxivervoer of vervoer via familie,vrienden en/of vrijwilligers

      • .

        Fiets met lage instap en/of hulpmotor

      • .

        Tandem

    • 6.

      Verkeersveilig

      De inwoner moet in staat zijn om het vervoermiddel waar hij eventueel voor in aanmerking komt, veilig te besturen. Hiervan wordt een inschatting gemaakt op basis van het verkeersverleden van inwoner (rijbewijs, fietservaring etc.) en zijn of haar beperkingen. Als het niet duidelijk is of inwoner verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden.

    • 7.

      Goedkoopst adequaat

      Als er meerdere adequate voorzieningen zijn waarmee inwoner in zijn vervoersbehoefte kan voorzien, dan wordt er gekozen voor de goedkoopste. Het primaat hierbij ligt bij de collectieve vervoersvoorziening.

  • 2. Sport

    Ook personen met een beperking moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als iemand een rolstoel nodig heeft om te sporten, dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. Ook kunnen er ander handicapgebonden sporthulpmiddelen verstrekt worden via de Wmo.

     

    Vanzelfsprekend is de inwoner vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel of andere hulpmiddel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen en/of andere hulpmiddelen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid is voorliggend.

Artikel 9.3 Wmo-voorzieningen

  • Vervoer kan op meerdere manieren mogelijk gemaakt worden:

    • 1.

      via collectief taxivervoer;

    • 2.

      via individueel taxivervoer;

    • 3.

      via een aangepast vervoermiddel.

  • 1. Beperkt tot lokaal

    Het college beperkt zich bij het indiceren van vervoer tot het zich lokaal verplaatsen. Dit betekent dat aan de aanwezigheid van voor de betrokkene belangrijke bovenregionale contacten op zichzelf geen, dan wel slechts in bijzondere situaties een beslissende betekenis toekomt.

  • 2. Rangorde van de voorzieningen

    Het collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi) wordt als primaat (goedkoopst adequate voorziening) beschouwd.

  • 3. Taxivervoer

    • 1.

      Collectief vervoer via Regiotaxi

      Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem voor deur-tot-deurvervoer.

      Voor Wmo-cliënten kost de regiotaxi € 0,70 per zone, plus per rit een opstapzone van € 0,70 (prijspeil 2015). Dit tarief is ongeveer even hoog als dat voor het reguliere openbaar vervoer. Wmo

      Regiotaxi Utrecht biedt de mogelijkheid voor “individueel vervoer”. Dit houdt in dat gemeente een Wmo geïndiceerde pashouder een indicatie kan verstrekken voor “individueel vervoer” op medische indicatie of andere zwaarwegende redenen. De ritten van deze Wmo pashouders met een indicatie “individueel vervoer” mogen niet gecombineerd worden met andere reizigers c.q. ritten. Daarnaast geldt dat er bij Wmo pashouders “individueel vervoer” ook nog specifiek kan worden gevraagd om vervoer met een “taxi” of “taxibus”. De extra kosten voor “individueel vervoer” komen voor rekening van de gemeente. De ritprijs voor het individueel vervoer is voor de wmo-geindiceerde gelijk aan de ritprijs van het “normale” collectief vervoer.

    • 2.

      Begeleiding.

      Bij de Regiotaxi kan begeleiding worden geïndiceerd. Dit betekent dat er kosteloos een begeleider mee moet reizen. Zodra begeleiding is geïndiceerd mag een gebruiker niet meer alleen met de Regiotaxi reizen.

  • 4. Vervoermiddelen

    • 1.

      Scootmobiel

      Iemand die, in het kader van het leven van alledag, belemmeringen ondervindt in het bereiken van vervoersbestemmingen in de directe woonomgeving en voor middellange afstanden, kan in aanmerking komen voor een scootmobiel. Hierbij worden de volgende zaken in overweging genomen:

       

      De aanvrager kan:

      • .

        zelfstandig op en van de scootmobiel stappen;

      • .

        enkele meters zelfstandig, zonder loophulpmiddel lopen;

      • .

        de scootmobiel op een adequate wijze (technisch) bedienen;

      • .

        zelfstandig deelnemen aan het verkeer op de openbare weg op basis van voldoende verkeersinzichten.

       

      Aangezien de scootmobiel een mobiliteitsprobleem in de directe woonomgeving compenseert, wordt een scootmobiel niet verstrekt voor vervoersbestemmingen buiten dit vervoersgebied.

    • 2.

      Stalling scootmobiel

      Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen overwogen worden .

    • 3.

      (Elektrische) Handbike

      Een (elektrische) handbike is een aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht of elektrisch de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden. De handbike is alleen geschikt voor mensen die genoeg armkracht hebben om zich te kunnen voortbewegen. Over het algemeen zijn dat de jongere gehandicapten.

       

      Bij het toekennen van de handbike wordt afgewogen of deze voorziening het goedkoopst adequaat  is, ook in relatie tot de vervoerskostenvoorziening.

  • 5. Sportrolstoel en aangepaste sportvoorzieningen

    Sportrolstoelen en aangepaste sportvoorzieningen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt in voorkomende gevallen een persoonsgebonden budget (PGB) aan voor de aanschaf. De inwoner krijgt dit PGB alleen wanneer hij kan aantonen dat hij of zij:

    • .

      de sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd;

    • .

      actief lid is van een sportvereniging;

    • .

      zonder de sportrolstoel of de aangepaste sportvoorziening niet kan sporten door zijn of haar beperkingen.

    • 1.

      Hoogte PGB

      Het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel of -voorziening bedraagt maximaal

       € 6.000,- (prijspeil 2015). Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel of -voorziening. Voor een sportrolstoel of -voorziening wordt een afschrijvingstermijn van zes jaar aangehouden.

Hoofdstuk 10 Wijze van verstrekken

Artikel 10.1 Inleiding

Er zijn drie vormen waarin de gemeente maatwerk kan leveren:

  • 1.

    In natura

  • 2.

    Als persoonsgebonden budget (PGB)

  • 3.

    Als mogelijkheid tot deelname aan een collectieve voorziening

Afhankelijke van het soort maatwerk zijn één of meerdere van de hierboven genoemde vormen mogelijk.

Compensatie

Natura

PGB

Financiële tegemoet-koming

Collectieve voorziening

Huishoudelijke hulp

x

x

Begeleiding

x

x

Kortdurend verblijf

x

x

Bouwkundige woningaanpassingen

x

Trapliften

x

x

Niet-bouwkundige woonvoorzieningen

x

x

Verhuizing

x

Rolstoelen (excl. sportrolstoelen)

x

x

Sportrolstoel

x

Regiotaxi

x

Vervoersmiddelen

x

x

Beschermd wonen

x

x

Doventolk

x

Artikel 10.2 Keuzemogelijkheid

Cliënten kunnen voor sommige voorzieningen kiezen hoe zij deze wensen te ontvangen, in natura of als PGB. Als de inwoner liever een duurdere uitvoering van de voorziening wil dan de gemeente op basis van “goedkoopst adequaat” zal verstrekken, dan kan dat via het PGB. De inwoner krijgt het PGB op basis van de goedkoopst adequate voorziening en betaalt de rest zelf bij. De risico’s die deze keuze met zich mee brengt, zijn voor de cliënt.

Artikel 10.3 In natura

“In natura” betekent dat de gemeente een materiële voorziening of een dienst aan de inwoner levert. Als het een materiële voorziening betreft, dan wordt deze in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar. In bijzondere situaties (maatwerk) kan voorziening in eigendom worden verstrekt.

Artikel 10.4 Hoogte van het PGB

  • 1. Voor de hoogte van het PGB gelden de volgende regels:

    • 1.

      Het tarief voor het PGB is gebaseerd op het door het team Mens op Maat opgestelde onderzoeksverslag en de indicatie vanuit de gemeente.

    • 2.

      Het tarief is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en;

    • 3.

      Bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

    Dat kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld een offerte of van de prijzen uit de vastgestelde Maatwerkovereenkomst (MOB) welke de gemeente op de website van www.zeist.nl/zorgomtafel heeft gepubliceerd.

    De hoogte van een PGB voor:

    • a.

      Begeleiding wordt bepaald per uur, per resultaat of per dag(deel) op basis van het basistarief dat door de gemeente is vastgesteld voor de betreffende soort begeleiding per uur, per resultaat of per dag(deel) in natura. Afhankelijk van de uitvoerder van de begeleiding worden de volgende percentages van dit basistarief gehanteerd:

    • b.

      Begeleiding ingekocht bij een niet door de gemeente gecontracteerde instelling 100% van de kosten vastgesteld in de MOB.

    • c.

      Begeleiding door een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er): 85%; dit omdat er vanuit wordt gegaan dat de overheadkosten van een ZZP minder bedragen dan bij een instelling.

    • d.

      De hoogte van het PGB via het sociaal netwerk bedraagt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende PGB-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners. Voor informele hulpen tussen 23-65 jaar bedraagt maximaal€ 20,- per uur en € 30,- per etmaal als het kortdurend verblijf betreft. Bovendien kan de informele hulp maximaal een fulltime werkweek declareren. Voor informele hulpen onder de 23 jaar geldt het wettelijk minimum jeugdloon. (prijspeil 2015).

    • e.

      Het is niet toegestaan om reiskosten, feestdagen uitkering, eenmalige uitkering, een vrijbesteedbaar bedrag of begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget uit het PGB te financieren.

    Bij het bepalen van wat de dienst of voorziening in natura gekost zou hebben, wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening zoals de gemeente die had kunnen inkopen.

    Het bedrag voor de aanschaf van een voorziening kan zo nodig worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening of een bedrag tot maximaal 10% van het aanschafbedrag (indien de eerder genoemde kosten niet gespecificeerd kunnen worden).

  • 2. Trekkingsrecht

    Het PGB-bedrag dat de gemeente aan een inwoner toekent, wordt in de vorm van “trekkingsrecht” via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de inwoner beschikbaar gesteld. Met het trekkingsrecht krijgt de inwoner het PGB niet uitgekeerd, maar krijgt hij of zij een bedrag op papier waarmee hij/zij de rekening van de zorgaanbieder of leverancier kan laten uitbetalen. Met dit landelijk opgelegde systeem wordt PGB-fraude voorkomen en wordt de administratieve last voor de budgethouder verlicht. De SVB geeft eventuele betalingsgegevens aan dienstverleners door aan de belastingdienst.

    • 1.

      PGB’s voor voorzieningen (geen diensten)

      Het is de bedoeling dat PGB’s voor voorzieningen, zoals trapliften en scootmobielen, ook via het trekkingsrecht aan de rechthebbende inwoners beschikbaar worden gesteld. De SVB is hier echter systeemtechnisch nog niet klaar voor. De gemeente houdt zich daarom het recht voor om PGB’s voor voorzieningen direct aan de cliënt uit te betalen, totdat de SVB aangeeft dat voorzieningen ook via trekkingsrecht uitbetaald kunnen worden.

      Controle op deze PGB’s zal plaatsvinden aan de hand van door de inwoner ingediende facturen.

    • 2.

      Voorkomen van het kapitaliseren van mantelzorg

      Het vragen van geld voor zorg die anders in het kader van mantelzorg gratis geleverd zou worden, wordt “het kapitaliseren van mantelzorg” genoemd. Dit te gelde maken van mantelzorg willen we voorkomen.

      Om gekapitaliseerde mantelzorg te voorkomen, wordt met de inwoner die PGB aanvraagt en zijn of haar mantelzorgers besproken:

      • 1.

        Of er tot dan toe al sprake is geweest van (onbetaalde) mantelzorg;

      • 2.

        Waarom de mantelzorger er eventueel mee stopt;

      • 3.

        Waarom een eventuele nieuwe mantelzorger de zorg niet gratis wil verlenen.

       

      In bepaalde gevallen kan het kapitaliseren van mantelzorg billijk zijn. Bijvoorbeeld als een familielid minder gaat werken om de zorg uit te kunnen voeren.

    • 3.

      Duur PGB

      Het PGB voor huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen wordt voor de duur van de indicatie verstrekt tenzij de duur van de indicatie langer is dan drie jaar, dan geldt een maximale periode van drie jaar. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het PGB af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening.

    • 4.

      Beschikking

      In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het PGB is en voor hoeveel jaar het toegekend wordt. Om te voorkomen dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft, wordt zo nauwkeurig mogelijk beschreven aan welke eisen de voorziening moet voldoen (het programma van eisen).

       

      Ook wordt aan de inwoner gemeld of er een eigen bijdrage verschuldigd is. Omdat de eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK), zal niet de hoogte van de eigen bijdrage in de beschikking worden opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar het CAK. Het is om die reden ook niet mogelijk om de eigen bijdrage bij voorbaat met het pgb te verrekenen.

      De inwoner moet in de beschikking ook worden gewezen op het feit dat het PGB binnen een periode van zes maanden moet worden aangewend.

  • 3. Beëindiging PGB voor in bruikleen toegekende voorzieningen

    Als een inwoner een Wmo-indicatie heeft gekregen voor een hulpmiddel, dan kan hij ervoor kiezen om dit middel in natura of in de vorm van een PGB te krijgen. Bij hulpmiddelen in natura geldt dat als ze, om wat voor reden dan ook, niet meer gebruikt worden, de gemeente de indicatie voor het hulpmiddel stopt en het betreffende hulpmiddel laat ophalen. Het middel kan dan eventueel herverstrekt worden aan een andere cliënt.

    • 1.

      Wat hoeft niet terugbetaald te worden

      In een aantal gevallen hoeft (een deel van) het PGB niet terugbetaald te worden:

      • .

        als het oorspronkelijke PGB lager is dan € 500,-, dan wordt er niet teruggevorderd;

      • .

        als het terug te betalen bedrag lager is dan € 50,-, dan wordt er niet teruggevorderd;

      • .

        een (deel van een) PGB dat is besteed aan niet-standaard aanpassingen van een hulpmiddel wordt niet teruggevorderd. Van bijvoorbeeld een op maat gemaakte zitorthese in een rolstoel, verwachten wij niet dat een inwoner die later nog te gelde kan maken.

    • 2.

      Verhuizing en overlijden

      Als de inwoner verhuist voordat de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel is verstreken, dan zal een deel van het PGB worden teruggevraagd. De inwoner kan hiervoor bij zijn of haar nieuwe gemeente een nieuw PGB aanvragen. Op die manier betaalt de nieuwe gemeente voor de restwaarde van de voorziening. Als de inwoner is overleden, dan eindigt de indicatie voor het hulpmiddel automatisch. Ook dan moet er een deel van het PGB worden terugbetaald.

    • 3.

      Procedure

      Als een indicatie voor een hulpmiddel dat in PGB-vorm is verstrekt, wordt beëindigd, dan wordt in de beëindigingbeschikking meegedeeld of er sprake is van terugvordering, hoe hoog het terug te betalen bedrag is en binnen welke termijn dit bedrag betaald moet worden.

  • 4. Controle

    Door het gebruik van het systeem van trekkingsrecht via de SVB, wordt er automatisch al veel gecontroleerd. Omdat er direct aan de hulpverlener of leverancier wordt uitbetaald aan de hand van facturen of werkbriefjes is het voor de gemeente gemakkelijk zichtbaar of het PGB (goed) wordt besteed.

    Budgethouders die een PGB voor een dienst ontvangen zijn verplicht een zorgovereenkomst met hun hulpverlener in te dienen bij de svb. De gemeente dient de zorgovereenkomst digitaal goed te keuren voordat het PGB wordt uitbetaald.

    Budgethouders die een PGB voor een middel ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de uitbetaling van het PGB een (deel van) het PGB te besteden aan een passend middel.

    Als er minder wordt uitgegeven dan het volledige PGB, dan blijft dat staan op de rekening van de SVB. Aan het einde van elk jaar worden die overgebleven bedragen terugbetaald aan de gemeente.

Artikel 10.5 Als financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten. De financiële tegemoetkoming is onder andere bedoeld voor bouwkundige aanpassingen aan een woning. De gemeente betaalt de kosten van de bouwkundige woonvoorziening over het algemeen aan de woningeigenaar uit. De eigenaar van de woning is niet altijd degene voor wie de voorziening is bedoeld. Om die reden gaat het om een tegemoetkoming en niet om een PGB. Een PGB wordt namelijk altijd aan de betreffende inwoner ter beschikking gesteld en niet aan een derde. Bij een financiële tegemoetkoming in de kosten voor een woningaanpassing, kan aan de cliënt een eigen bijdrage worden opgelegd, ook als de tegemoetkoming bijvoorbeeld aan de woningbouwvereniging uitbetaald wordt om de voorziening te realiseren.

Ook voor verhuiskosten wordt er over het algemeen een financiële tegemoetkoming verstrekt.

  • 1.

    Verschil financiële tegemoetkoming en PGB

  • 2.

    Verantwoording

    Ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming.

  • 3.

    Juridische houdbaarheid

    In de Wmo 2015 wordt de financiële tegemoetkoming niet als zodanig genoemd. Er zijn echter ook geen werkbare alternatieven genoemd om bijvoorbeeld een verhuiskosten- vergoeding als zijnde precies kostendekkend te verstrekken.  Daarom heeft de gemeente De Bilt ervoor gekozen om de financiële tegemoetkoming voorlopig te handhaven, totdat er een bindende juridische uitspraak over dit onderwerp is gedaan.

Artikel 10.6 Als collectieve voorziening

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die door meerdere mensen gebruikt kunnen worden, maar waarvoor wel een indicatie nodig is om te kunnen deelnemen. Collectief vervoer via de regiotaxi is voor de gemeente De Bilt het belangrijkste voorbeeld van een collectieve voorziening.

Voor een collectieve voorziening wordt geen eigen bijdrage via het CAK geïnd. Wel wordt er een ritbijdrage aan de inwoner gevraagd op het moment dat hij of zij van de voorziening gebruik maakt.

Hoofdstuk 11 Eigen bijdrage

Artikel 11.1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?

Bij het verstrekken van maatwerk voorzieningen wordt in sommige gevallen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage opgelegd. Het gaat hierbij om:

  • 1.

    hulp bij het huishouden;

  • 2.

    begeleiding;

  • 3.

    kortdurend verblijf;

  • 4.

    woonvoorzieningen;

  • 5.

    vervoersmiddelen, waaronder de scootmobiel en de aangepaste fiets;

  • 6.

    beschermd wonen;

  • 7.

    specialistisch begeleiding zintuiglijk gehandicapten;

  • 8.

    doventolk.

De eigen bijdrage is niet van toepassing op rolstoelvoorzieningen en op voorzieningen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar.

De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK.

Artikel 11.2 Maximale eigen bijdrage

De maximale eigen bijdrage bestaat uit twee delen (prijspeil 2014):

  • 1.

    Een vast gedeelte

  • 2.

    € 19,- per vier weken voor ongehuwde personen

  • 3.

    € 27,20 per vier weken voor gehuwde personen

  • 4.

    Een variabel gedeelte van 15% per jaar (= 15%/13 per 4 weken) over het inkomen boven:

  • 5.

    Eenpersoons huishoudens, jonger dan 65: € 23.295,-

  • 6.

    Eenpersoons huishoudens, 65 jaar of ouder: € 16.456,-

  • 7.

    Meerpersoons huishoudens, één of beiden jonger dan 65 jaar: € 29.174,-

  • 8.

    Meerpersoons huishoudens, beiden 65 jaar of ouder: € 22.957,-

Formule:

Maximale eigen bijdrage per 4 weken = vast gedeelte + (toetsingsinkomen - norminkomen) * (15%/13)

De door de inwoner te betalen eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de maximale eigen bijdrage en de kostprijs van de voorziening.

Artikel 11.3 Duur en hoogte eigen bijdrage

  • 1. Diensten

    Voor hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf, beschermd wonen, specialistisch begeleiding zintuiglijk gehandicapten en de doventolk wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd.

    Voor alle andere diensten in natura en PGB wordt aan het CAK de werkelijke uurprijs of het toegekende PGB doorgegeven.

  • 2. Hulpmiddelen

    Voor overige voorzieningen wordt ook een vierwekelijkse eigen bijdrage gevraagd zolang de voorziening in bruikleen of bezit van de inwoner is. De eigen bijdrage wordt opgelegd over de kosten voor de aanschaf van de betreffende voorziening zelf en ook over bijkomende kosten, zoals eventuele onderhoudskosten en verzekeringskosten van de voorziening.

    Bijlage I: Handreiking normering hulp bij het huishouden

    Er worden standaard normtijden gehanteerd bij het indiceren van hulp bij het huishouden. De leefsituatie als dan niet in combinatie met de woonsituatie is niet langer uitgangspunt bij de uren normering maar in de eerste aanleg is de grootte van de woning het uitgangspunt. Voor de bepaling van de omvang van de hulp is de leefsituatie alleen nog van belang bij de textielverzorging en als er meerwerkfactoren zijn als gevolg van de aanwezigheid van kinderen of extra volwassen personen. Voor de grootte van de woning hoeft slechts een verdeling te worden aangehouden tussen een woning met twee slaapkamers of minder en een woning met meer dan twee slaapkamers. Het spreekt voor zich dat er altijd per client een individuele afweging moet worden gemaakt. Afwijkende normtijden dienen te worden gemotiveerd.

    Uitgangspunten hulp bij het huishouden:

    • 1.

      Er wordt gekeken naar de elementaire ruimte in de woning zoals woonkamer, keuken, badkamer, slaapkamer. Het aantal volwassen personen is niet leidend, er wordt gekeken naar de grootte van de woning.

    • 2.

      Er wordt uitgegaan van de norm van sociale woningbouw. Het hebben van grote vrijstaande villa’s leidt niet tot meerzorg of hogere indicaties.

    • 3.

      Voor de aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar kan meerzorg worden geïndiceerd.

    • 4.

      Het hebben van huisdieren is een keuze, hier worden geen uren zorg voor geïndiceerd.

    • 5.

      Voor bepaalde problematiek wordt niet standaard meerzorg geïndiceerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan incontinentie. Eerst wordt gekeken of er andere oplossingen zijn om de problemen op te lossen. Pas als blijkt dat er geen oplossingen zijn wordt er per individu een afweging gemaakt van de noodzakelijke uren meerzorg.

    • 6.

      Hulp bij het huishouden is nagenoeg altijd uitstelbare zorg. Alleen wanneer het gaat om de hulp bij kinderen jonger dan 12 jaar of maaltijdverzorging dan kan men spreken over niet uitstelbare zorg.

    Woning <2 slaapkamers

    Woning > 2 slaapkamers

    Zwaar

    90 minuten

    90 minuten

    Licht

    30 minuten

    60 minuten

    Planning van het huishouden (regievoeren)

    30 minuten

    30 minuten

    Was

    Max. 60 minuten

    Max. 60 minuten

    Boodschappen

    Voorliggende voorziening.

    Voorliggende voorziening.

    Maaltijden brood en warm eten.

    Maximaal 60 minuten per dag.

    Maximaal 60 minuten per dag.

    Maximaal per week

    270  minuten

    300  minuten

    Bijdrage kinderen in huishouden:

    12 tot 17 jaar

    Kinderen van 12 tot 17 jaar werken geleidelijk toe naar de bijdrage van 5 uur per week.

    De richtlijn hiervoor is:

    • 1.

      12/13 jaar 0,5 uur

    • 2.

      14 jaar 1 uur

    • 3.

      15 jaar 2 uur

    • 4.

      16 jaar 3 uur

    • 5.

      17 jaar 4 uur

    Eventuele beperkingen van de kinderen worden meegewogen.

    Bijlage II:

    Uitwerking groepsbesteding. Reguliere dagbesteding

    Onder reguliere dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de (vroegere) NZA-codes:

    • 1.

      H531: Dagactiviteit basis

    • 2.

      H811: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) licht

    • 3.

      H831: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) licht

    • 4.

      F125: Dagactiviteit GGZ-LZA (geestelijke gezondheidszorg, langdurig zorgafhankelijk)

    Gespecialiseerde dagbesteding

    Onder gespecialiseerde dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de (vroegere)

    NZA-codes:

    • 1.

      H800: Module cliëntkenmerk (somatisch-ondersteunend)

    • 2.

      H533: Module cliëntkenmerk (psychogeriatrisch)

    • 3.

      H812: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) midden

    • 4.

      H813: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) zwaar

    • 5.

      H832: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) midden

    • 6.

      H833: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) zwaar

    Individuele begeleiding Reguliere begeleiding

    Onder reguliere dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de (vroegere) NZA-codes:

    • 1.

      H300: Begeleiding

    • 2.

      H150: Begeleiding extra

    • 3.

      H305: Begeleiding zorg op afstand aanvullend

    Gespecialiseerde begeleiding

    Onder gespecialiseerde begeleiding vallen alle dagbestedingsvormen met de (vroegere) NZA-codes:

    • 1.

      H152: Begeleiding speciaal (niet-aangeboren hersenletsel)

    • 2.

      H153: Gespecialiseerde begeleiding (psychisch)