Regeling vervallen per 01-01-2013

De verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente De Bilt

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-12-2012

Intitulé

De verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente De Bilt

Verordening ex artikel 212 Gemeentewet

Financiële verordening gemeente De Bilt 2008

De raad van de gemeente De Bilt;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 21 augustus 2007;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

Besluit

vast te stellen:

De verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente De Bilt.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

4

Hoofdstuk 2 Begroting en Verantwoording

5

Afdeling 2.1 Kaderstellen

5

Artikel 2. Planning en Controlcyclus

5

Artikel 3. Meerjarig kader begroting

5

Artikel 4. Programmabegroting

5

Artikel 5. Producten

5

Afdeling 2.2 Uitvoering

5

Artikel 6. Uitvoering begroting

5

Afdeling 2.3 Rapportage en Verantwoording

6

Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie

6

Artikel 8. Jaarstukken

6

Hoofdstuk 3 Financieel Beleid

7

Artikel 9. Financiële positie

7

Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa

7

Artikel 11. Waardering vorderingen

7

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

7

Artikel 13. Kostentoerekening

8

Artikel 14: Financieringsfunctie

8

Hoofdstuk 4 Paragrafen

9

Artikel 15. Lokale heffingen

9

Artikel 16. Weerstandsvermogen

9

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen

9

Artikel 18. Financiering

10

Artikel 19. Bedrijfsvoering

10

Artikel 20. Verbonden partijen

10

Artikel 21. Grondbeleid

10

Artikel 22. Niet verplichte paragrafen

10

Hoofdstuk 5 Financieel beheer en Bestuurlijke Informatie Voorziening

11

Artikel 23. Financiële administratie

11

Artikel 24. Interne controle

11

Artikel 25. Misbruik en oneigenlijk gebruik

11

Artikel 26. Financiële organisatie

11

Artikel 27. Aanbesteding en inkoop

12

Artikel 28. Subsidieverstrekking en steunverlening

12

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

12

Artikel 29. Inwerkingtreding

12

Artikel 30. Citeertitel

12

Algemene toelichting op de verordening

13

Artikelsgewijze toelichting op de verordening

17

De verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente De Bilt.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling: organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie die een rechtstreekse verantwoordelijkheid heeft aan het college;

  • b.

    programma : een samenhangend geheel van activiteiten, genoemd in de begroting en jaarstukken.

  • c.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente De Bilt en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • d.

    financiële administratie: het onderdeel van de administratie dat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van de organisatie van de gemeente De Bilt omvat, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

    • 1.

      de financieel-economische positie;

    • 2.

      het financiële beheer ;

    • 3.

      de uitvoering van de begroting;

    • 4.

      het afwikkelen van vorderingen en schulden;

    • 5.

      het afleggen van rekening en verantwoording.

  • e.

    administratieve organisatie: het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding en gericht op een goede interne controle en het voorkomen van frauduleus handelen.

  • f.

    financieel beheer: de activiteiten die moeten bewerkstelligen dat de uitvoering van de begroting volgens de gestelde plannen en doelen en binnen de gestelde kaders plaatsvinden en dat de financiële positie daarmee in overeenstemming is.

  • g.

    rechtmatigheid: het overeenstemmen van het tot stand komen van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan met de relevante wet- en regelgeving zoals bedoeld in het Besluit accountantscontrole gemeenten.

  • h.

    doelmatigheid: het bereiken van de gewenste prestaties, de beoogde doelen en beoogde maatschappelijke effecten met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, of dat met de beschikbare middelen zo veel mogelijk resultaat wordt bereikt.

  • i.

    doeltreffendheid: het bereiken van de beoogde prestaties, de gestelde doelen en de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid.

  • j.

    bedrijfsvoering : alle activiteiten die dienen ter ondersteuning van het primaire proces.

Hoofdstuk 2. Begroting en Verantwoording

Afdeling 2.1 Kaderstellen

Artikel 2. Planning en controlecyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biet het college een overzicht aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de tussentijdse rapportages (Voorjaarsnota en Najaarsnota) en de begroting met de meerjarenraming (bestuurlijke planning).

Artikel 3. Meerjarig kader begroting

  • 1. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode de programma-indeling en een meerjarig ontwikkelingsprogramma vast, waarin indicatief de beleidsrichting en de toedeling van de financiële middelen wordt benoemd.

  • 2. Het college biedt de raad bij de voorjaarsnota de financiële kaders voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren aan.

  • 3. De uiterste datum voor aanbieding van deze nota door het college, en het moment van vaststelling door de raad, wordt jaarlijks vastgelegd in de bestuurlijke planning.

Artikel 4. Programmabegroting

  • 1. Jaarlijks wordt door het college de programmabegroting aangeboden aan de gemeenteraad.

  • 2. De begroting is ingedeeld overeenkomstig de voorgeschreven indeling in het Besluit Begroting en Verantwoording.

  • 3. De raad stelt de programma-indeling vast.

  • 4. De raad stelt jaarlijks per programma vast:

    • a.

      de beoogde beleidsdoelstellingen, inclusief maatschappelijke effecten;

    • b.

      de te leveren prestaties;

    • c.

      de baten en lasten;

    • d.

      de voorgestelde investeringskredieten, tenzij de raad uitdrukkelijk vermeldt dat voor autorisatie van een betreffende investering zij een apart voorstel wil ontvangen.

  • 5. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college in de eerstvolgende raadsvergadering aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet.

  • 6. Het college stelt per programma indicatoren voor met betrekking tot de beoogde beleidsdoelstellingen, maatschappelijke effecten en de te leveren prestaties.

  • 7. De raad stelt de indicatoren vast, zoals bedoeld in het zesde lid.

  • 8. Het college draagt zorg voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties, beleidsdoelen en maatschappelijke effecten, opdat de beoogde doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 5. Producten

  • 1. Ter uitvoering van de programmabegroting stelt het college een producentraming vast.

  • 2. Het college bepaalt welke producten in de productenraming worden opgenomen.

  • 3. Bij iedere begroting wordt een overzicht gegeven van de toedeling van de producten uit de productenraming aan de programma’s, waarbij wijzigingen expliciet worden aangegeven.

Afdeling 2.2 Uitvoering

Artikel 6. Uitvoering begroting

  • 1. Het college stelt regels vast die waarborgen dat de uitvoering van de begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 2. Het college draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de toedeling van de budgetten en de investeringskredieten aan de productenraming geschiedt op grond van de geautoriseerde programmabegroting;

    • b.

      wijzigingen op de oorspronkelijk geraamde lasten en baten in de productenraming geautoriseerd worden door de raad, indien deze wijzigingen leiden tot een verandering van de omvang van een programmabudget;

    • c.

      de werkelijke lasten en baten op de juiste wijze worden toegewezen aan de producten van de productenraming;

    • d.

      de lasten van de producten niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere producten binnen hetzelfde programma onder druk komt.

  • 3. Het college is bevoegd bij de uitvoering van de begroting in de loop van het jaar te besluiten tot herschikking tussen producten, onder de voorwaarden dat:

    • a.

      de herschikking budgettair neutraal is voor de lopende begroting en de doorwerking naar toekomstige begrotingen;

    • b.

      de herschikkingen maandelijks worden gemeld bij het voorstel begrotingswijzigingen .

  • 4. Het college is bevoegd overschrijdingen van de geautoriseerde lasten en onderschrijdingen van de geautoriseerde baten te dekken uit het bedrag voor onvoorziene uitgaven.

Afdeling 2.3 Rapportage en Verantwoording

Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1. Het college informeert de raad door middel van minimaal twee tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting.

  • 2. De tussentijdse rapportage wordt aan de raad aangeboden op het tijdstip zoals jaarlijks vastgelegd in de bestuurlijke planning.

  • 3. De inrichting van de tussentijdse rapportage sluit aan bij de indeling van de begroting.

  • 4. In de rapportage wordt in ieder geval aandacht besteed aan afwijkingen betreffende beoogde beleidsdoelstellingen, beoogde maatschappelijke effecten, beoogde prestaties en op afwijkingen betreffende geautoriseerde baten en lasten.

  • 5. De tussenrapportage bevat een bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d.

  • 6. De raad bepaalt aan de hand van de uitvoering van de programma’s of de beleidsdoelen van de programma’s bijstelling behoeven.

Artikel 8. Jaarstukken

  • 1. Het college legt in het jaarverslag en de jaarrekening verantwoording af aan de raad over de uitvoering van de programma’s. In de verantwoording geeft het college aan:

    • a.

      welke beoogde beleidsdoelen, inclusief maatschappelijke effecten, zijn bereikt;

    • b.

      welke prestaties hiervoor zijn geleverd;

    • c.

      wat de lasten en baten zijn geweest;

    • d.

      hoe de resultaten zich verhouden tot de in de programmabegroting gestelde doelen.

  • 2. De jaarstukken zijn overeenkomstig de begroting ingedeeld en voldoen aan de voorschriften opgenomen in het Besluit Begroting en Verantwoording.

  • 3. De raad bepaalt aan de hand van de uitvoering van de programma’s of de beleidsdoelen van de programma’s bijstelling behoeven.

    Hoofdstuk 3 Financieel Beleid

Artikel 9. Financiële positie

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de financiële consequenties van het beleid, waartoe de raad heeft besloten, in de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen is opgenomen.

  • 2. Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen wordt bij de uiteenzetting van de financiële positie expliciet vermeld.

Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden lineair in maximaal 5 jaar afgeschreven.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. De materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;

    • b.

      40 jaar: kantoren en bedrijfsgebouwen;

    • c.

      60 jaar: rioleringen;

    • d.

      25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, kantoren, bedrijfsgebouwen en schoolgebouwen; aanbouw woonruimten en bedrijfsgebouwen;

    • e.

      15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

    • f.

      15 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen; telefooninstallaties; kantoormeubilair; schoolmeubilair; aanleg tijdelijke terreinwerken; nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen;

    • g.

      10 jaar: zware transportmiddelen; aanhangwagens; machines; werktuigen; apparatuur; gereedschappen;

    • h.

      8 jaar: bestelauto’s; personenauto's; lichte motorvoertuigen;

    • i.

      5 jaar: automatiseringsapparatuur;

    • j.

      3 jaar: kantoorapparatuur;

    • k.

      niet: gronden en terreinen.

  • 4. Activa met economisch nut en een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatst genoemden worden altijd geactiveerd.

  • 5. Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden ten laste van de exploitatie gebracht. Indien hiervan bij raadsbesluit wordt afgeweken, wordt het actief lineair afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief of een kortere door de raad aan te geven tijdsduur.

Artikel 11. Waardering vorderingen

Het college dient een Voorziening voor oninbare vorderingen te vormen, met inachtneming van de volgende kaders:

a.Voor openstaande vorderingen betreffende:

  • 1.

    onroerende zaakbelasting gebruikers;

  • 2.

    onroerende zaakbelasting eigenaren;

  • 3.

    precariobelasting;

  • 4.

    hondenbelasting;

  • 5.

    rioolrechten;

  • 6.

    afvalstoffenheffing;

  • 7.

    leges;

wordt met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 10.000, een voorziening wegens oninbaarheid gevormd van 3% van de totale vordering. Alle vorderingen die betrekking hebben op bovenstaande categorieën en ouder dan 3 jaar zijn, worden volledig voorzien.

b.Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt het beleid ten aanzien van:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding voorzieningen;

    • c.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves en voorzieningen.

  • 2. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve en;

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 3. Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 13. Kostentoerekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente vervaardigde producten.

  • 2. Tot de kostprijs worden tevens gerekend de bijdragen aan reserves, bijdragen aan voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten, afvalstoffenheffing en andere relevante rechten de compensabele BTW.

  • 3. Tarieven voor producten zijn kostendekkend, tenzij de raad uitdrukkelijk vaststelt dat voor een product geen kostendekkend tarief in rekening wordt gebracht.

  • 4. De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door middel van de gemiddelde renteverwachting over 12 maanden van de Nederlandse grootbanken op de 10 jarige Nederlandse staatsleningen van het jaar voorafgaand aan het betreffende boekjaar.

Artikel 14. Financieringsfunctie

  • 1. Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma's binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico's verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico's, koersrisico's en kredietrisico's;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2. Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een A rating afgegeven door tenminste één gezaghebbend rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%;

    • b.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • c.

      derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico’s;

    • d.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • e.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college – inden mogelijk – zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

    Hoofdstuk 4 Paragrafen

Artikel 15. Lokale heffingen

  • 1. Bij de begroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf lokale heffingen verslag van:

    • -

      de opbrengsten per lokale heffing;

    • -

      het volume en bedrag aan kwijtscheldingen;

    • -

      de kostendekkendheid ;

    • -

      de (ontwikkeling van de) lokale lastendruk:

      • i.

        voor huishoudens in een eigen woning met een gemiddelde WOZ-waarde binnen de gemeente De Bilt;

      • ii.

        voor huishoudens in een huurwoning met een gemiddelde WOZ-waarde binnen de gemeente De Bilt en

      • iii.

        voor bedrijven met een gemiddelde WOZ-waarde binnen de gemeente De Bilt.

  • 2. In of bij de begroting doet het college voorstellen met betrekking tot de tarieven, heffingen en prijzen in samenhang met de kosten per verstrekte dienst.

Artikel 16. Weerstandsvermogen

  • 1. Het college biedt tenminste eenmaal in de vier jaar een nota weerstandsvermogen en risicomanagement aan. In deze nota wordt ingegaan op het risicomanagement, het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, het weerstandsvermogen of anderszins. In de nota wordt tevens het gewenste weerstandscapaciteit bepaald. De raad stelt de nota vast.

  • 2. Bij de begroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf weerstandsvermogen verslag van de risico’s voor de gemeente, de aanwezige weerstandscapaciteit en wordt een inschatting gegeven in hoeverre schaden en verliezen als gevolg van de risico’s met de aanwezige weerstandscapaciteit kunnen worden opgevangen.

  • 3. In de paragraaf weerstandsvermogen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de solvabiliteit

    • b.

      de netto schuld per inwoner

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Het college biedt tenminste eens in de vier jaar onderhoudsplannen aan voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De plannen geven het kader voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten voor de inrichting en het onderhoud. De raad stelt de plannen vast.

  • 2. Het college biedt tenminste eens in de vier jaar een Rioleringplan aan. De nota geeft het kader voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en uitbreiding en de kosten voor het onderhoud en uitbreiding van de riolering.

  • 3. Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen verslag over de voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallig onderhoud aan openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, straatmeubilair, en riolering.

  • 4. Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen verslag over de voortgang van de geplande investeringen en de stand rondom de vastgestelde beheerplannen:

    • a.

      Gebouwen;

    • b.

      Sportvelden;

    • c.

      Brandweermaterieel;

    • d.

      Tractie.

Artikel 18. Financiering

Bij de begroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf financiering in ieder geval

verslag van:

  • a.

    De kasgeldlimiet;

  • b.

    De renterisico norm;

    • c.

      De liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte;

    • d.

      De rentevisie;

    • e.

      De rentekosten en rente-opbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie;

    • f.

      De schuld met een looptijd korter dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

    • g.

      De schuld met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage.

Artikel 19. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    De omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten

  • b.

    De kosten voor inhuur derden

  • c.

    De huisvestingskosten

  • d.

    De automatiseringskosten

  • e.

    De budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant

  • f.

    De adviezen van de Rekenkamercommissie en die van de accountant uit de managementletter en het verslag van bevindingen bij de jaarrekening.

In de paragraaf wordt speciale aandacht geschonken aan de relatie tussen het gemeentelijk apparaat en de inwoners van de gemeente.

Artikel 20. Verbonden partijen

In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval van elke verbonden partij op:

  • a.

    de naam en vestigingsplaats

  • b.

    het financieel belang van de gemeente

  • c.

    de zeggenschap van de gemeente

  • d.

    het publiek belang dat wordt gediend met de deelname.

Artikel 21. Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken wordt ingegaan op de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen gronden, de belangrijkste financiële ontwikkelingen zoals verlies / winstverwachtingen, de verwerving van gronden, de relatie tussen reserves en risico’s e.d.

  • 2. In de jaarstukken wordt bovendien een risico-analyse opgenomen van de nog niet in exploitatie genomen gronden, het zogenaamde strategisch bezit.

Artikel 22. Niet verplichte paragrafen.

  • 1. De raad kan besluiten de begroting en de jaarstukken uit te breiden met niet verplichte paragrafen.

  • 2. Naast de verplichte paragrafen bevatten de begroting en de jaarstukken een paragraaf subsidies met daarin een overzicht van de verstrekte subsidies.

    Hoofdstuk 5 Financieel beheer en Bestuurlijke Informatie Voorziening

Artikel 23. Financiële administratie

Het college draagt er zorg voor dat:

  • 1.

    de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoet aan het Besluit Begroting en Verantwoording en andere relevante wet- en regelgeving;

  • 2.

    de administratie zodanig van opzet en werking is, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de eenheden;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met uitsluitend maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen en schulden, enzovoorts.;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie aan de budgethouders;

    • e.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • f.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

    • g.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Interne controle

  • 1. Het college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college draagt zorg voor een actuele en volledige registratie van bezittingen.

  • 3. Het college draagt er zorg voor dat de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente systematisch worden gecontroleerd, met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 5 jaar.

  • 4. Bij afwijkingen in de registratie van bezittingen neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen. De resultaten van de controle en eventuele plannen ter verbetering worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden.

Artikel 25. Misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste elke vier jaar een nota aan met de uitgangspunten voor het beleid voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 26. Financiële organisatie

Het college draagt zorg voor en het vastleggen van :

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de regels voor de opdrachtverlening en de verrekening van leveringen tussen de afdelingen van de gemeente;

  • e.

    de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • f.

    de te maken afspraken met de eenheden over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • g.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie;

  • h.

    de regels voor de verlening van decharge over het gevoerde beheer van de afdelingen.

Artikel 27. Aanbesteding en inkoop

Het college draagt zorg voor en het vastleggen van de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van werken, leveringen en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels ter zake van de Europese Unie.

Artikel 28. Subsidieverstrekking en steunverlening

Het college draagt er zorg voor dat bij de toekenning van steunverlening aan ondernemingen

en subsidies gehandeld wordt in overeenstemming met de regels ter zake van de Europese

Unie en de Algemene subsidieverordening van de gemeente De Bilt.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 29. Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2008, met dien verstande dat de begroting,

meerjarenraming, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en de informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen met ingang van de begroting voor het begrotingsjaar 2008

voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

2.De Financiële verordening gemeente De Bilt, vastgesteld op 31 oktober 2003 en sindsdien gewijzigd, wordt met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken.

Artikel 30. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente De Bilt 2008”.

Algemene toelichting op de verordening

Inleiding

Artikel 212 van de gemeentewet stelt dat de raad een verordening opstelt over

de uitgangspunten van het financieel beleid, het financieel beheer en de financiële organisatie. Het doel van artikel 212 van de Gemeentewet is dat de raad de uitgangspunten vastlegt voor de uitvoering van de financiële functie.

Letterlijke tekst uit de Gemeentewet: Artikel 212

  • 1.

    De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening dient te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2.

    De verordening bevat in ieder geval:

    • a.

      regels voor waardering en afschrijving van activa;

    • b.

      grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b, alsmede, voor zover deze wordt geheven, voor de heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

    • c.

      regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie, alsmede inzake de administratieve organisatie van de financieringsfunctie, daaronder begrepen taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening.

Financiële functie

Artikel 212 heeft betrekking op de financiële functie. De financiële functie omvat alle directe en

indirecte activiteiten en processen ter uitvoering van de onderwerpen die zijn opgenomen in het

Besluit begroting en verantwoording. De kernonderwerpen in het besluit zijn de begroting en

rekening, de paragrafen en de financiële positie en in relatie darmee de balans. Het zijn

onderwerpen waarbij vooral de raad een centrale rol vervult. De begroting betreft immers het

vaststellen van de beschikbare gelden en de programma’s die daarmee gerealiseerd moeten

worden. Om de financiële positie te beoordelen, moet de vraag beantwoord worden of de

financiën van de gemeenten op, met name, de langere termijn gezond zijn. De begroting en de

financiële positie hangen nauw samen. Zo kan de begroting sluitend zijn, terwijl de

meerjarige financiële positie kwetsbaar is. Andersom kan de financiële positie gezond zijn en

de rekening een tekort laten zien. De raad zal de begroting steeds in relatie moeten bezien met

de financiële positie. De begroting en de financiële positie zijn in onderlinge samenhang van

belang voor het inzicht in de gemeentelijke financiën.

De paragrafen gaan over onderwerpen die van invloed zijn op de begroting en de financiële

positie en waarbij sprake is van bestuurlijke en financiële risicofactoren. Onderstaande figuur

vat deze onderwerpen samen, uitgaande van de begrippen financieel beleid, financieel beheer

en financiële organisatie.

Financiële Functie

Financieel beleid

Paragrafen Begroting / financiële positie

  • -

    weerstandsvermogen

  • -

    lokale heffingen

  • -

    onderhoud kapitaalgoederen Financiële administratie

  • -

    grondbeleid

  • -

    bedrijfsvoering

  • -

    financiering Financieel beheer Financiële organisatie

  • -

    verbonden partijen

Onderdelen art. 212

  • -

    waardering activa Rapportages

  • -

    tarieven

  • -

    financiering

Rekening / balans

Hieronder worden de begrippen financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie

toegelicht.

Financieel beleid

Het financieel beleid omvat de uitgangspunten voor de financiële functie. In de eerste plaats

zijn dat de algemene uitgangspunten en doelen voor uitoefening, organisatie en werking van de

financiële functie en de daarbij behorende informatievoorziening. Ten tweede gaat het specifiek

om uitgangspunten die de budgettaire ruimte beïnvloeden. Artikel 212 Gemeentewet noemt in

dat verband drie onderwerpen:

  • 1.

    de regels voor de waardering en afschrijving van activa;

  • 2.

    de grondslagen voor de berekening van de tarieven, heffingen en prijzen die gemeenten heffen;

  • 3.

    de doelstellingen, richtlijnen en limieten voor de financieringsfunctie.

Financieel beheer

Het financieel beheer omvat de activiteiten die moeten bewerkstelligen dat de uitvoering van de begroting volgens de gestelde plannen en doelen en binnen de gestelde kaders plaatsvinden en dat de financiële positie daarmee in overeenstemming is. Die activiteiten dienen er voor te zorgen dat de financiële situatie in control is. Zeker voor de begroting hangen de activiteiten nauw samen met de cyclus van planning & control. Het gaat daarbij niet alleen om de financiële aspecten, maar evenzeer om de programmatische: welke maatschappelijke effecten worden beoogd en welke prestaties moeten daarvoor geleverd worden?

Financiële organisatie

De financiële organisatie ondersteunt het financieel beheer. Het gaat daarbij ten eerste om de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de raad, het college en de ambtelijke organisatie.

Ten tweede gaat het om de inrichting en het onderhoud van de (administratieve) systemen die de activiteiten en processen van het financieel beheer ondersteunen. Deze systemen ondersteunen niet alleen de geldstromen (wat mag het kosten), maar evenzeer de prestaties (output). Tot de systemen behoren ook management controlsystemen binnen de ambtelijke organisatie, tussen de ambtelijke organisatie en het college en tussen het college en de raad.

Ontwikkelingen in de financiële functie

De laatste jaren is de betekenis van de financiële functie veranderd. Er is sprake van een verschuiving van een administratief-technische naar een bredere en bestuurlijke functie.

Onderstaande elementen krijgen daardoor meer gewicht:

  • 1.

    de bestuurlijke planning & control van de raad en het college;

  • 2.

    de informatievoorziening aan het college en de raad;

  • 3.

    de (financiële aspecten van de) programma’s die de gemeente nastreeft en de plaats en functie daarin van de begroting en de jaarstukken;

  • 4.

    de meerjarige financiële positie;

  • 5.

    het beheersen van het begrotingsevenwicht, mede door het onderkennen en beheersen van risico’s.

De ontwikkelingen zijn terug te vinden in het Besluit begroting en verantwoording. Dit besluit geeft de algemene regels die de wetgever voor de financiële functie stelt. De verordening is gebaseerd op (de uitgangspunten voor) het besluit. Belangrijke elementen daarvan zijn de programmabegroting en jaarrekening, de paragrafen over bestuurlijk-financiële risico’s, de financiële positie en de balans.

Dualisme

Het dualisme brengt een scheiding van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de raad en het college. De raad heeft een kaderstellende en controlerende functie, het college een uitvoerende functie. De begrotingsuitvoering, het bewaken van de financiële positie en de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige besteding zijn daarmee grotendeels taken van het college geworden. Dat geldt ook voor het inrichten van de ambtelijke organisatie en voor de administratieve systemen die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van de financiële functie. Wel moet het college daarbij de kaders in acht nemen die de raad stelt. Deze verordening artikel 212 Gemeentewet geeft in belangrijke mate de taakverdeling tussen de raad en het college aan.

Structuurkenmerken van de verordening

Allereerst regelt de verordening de relatie tussen de raad en het college. Taken van de raad en van het college komen beide aan de orde. De verordening regelt niet – inherent aan het dualisme - de relatie tussen het college en de ambtelijke organisatie. Het college zal dat zelf moeten doen, waarbij de verordening als basis dient. In de bestaande organisatieregels van de gemeente De Bilt, het delegatiebesluit, mandaatregelingen en budgethoudersregeling is op het gebied van de relatie college en ambtelijk apparaat het nodige geregeld.

Het tweede kenmerk is dat de verordening aansluit bij de opzet van het Besluit begroting en verantwoording, met name de onderdelen begroting, de financiële positie en de paragrafen. Dit zijn afzonderlijke hoofdstukken in de verordening. Onderdelen van de financiële organisatie die een directe relatie hebben met de begroting en de financiële positie komen in deze hoofdstukken aan de orde. Het derde kenmerk is de duale taakverdeling tussen de raad en het college. In de hoofdstukken komen het onderscheid in kaderstelling, uitvoering en verantwoording naar voren. Het vierde kenmerk is dat de verordening vooral voor de begroting belangrijke elementen van planning en control vermeldt, zowel voor de raad als voor het college.

Inhoudelijke opmerkingen over de verordening

Het tweede hoofdstuk gaat over de beleidscyclus. De raad stelt de kaders voor de uitvoering van de begroting. Hij doet dat vooral door het vaststellen van de programmabegroting en de beantwoording van de 3-w-vragen : wat willen we bereiken (de beleidsdoelstellingen, inclusief de maatschappelijke effecten), wat gaan we daar voor doen (de prestaties, bestaande uit te leveren goederen en diensten) en wat mag dat kosten? Het college voert vervolgens de begroting uit en zorgt voor de beheersing van deze uitvoering. Vervolgens rapporteert het college aan de raad aan de hand van de drie w-vragen.

Het derde hoofdstuk behandelt de financiële positie. Hier komen investeringen, reserves en voorzieningen, activering en afschrijving, financiering en kostprijsberekening aan de orde, onderwerpen die (in)direct van invloed zijn op de financiële positie van gemeenten. De artikelen in dit hoofdstuk voldoen aan het voorschrift dat de verordening in ieder geval regels stelt voor de kostprijsberekeningen, de waardering van activa en de treasuryfunctie (zie artikel 212, tweede lid).

In het derde hoofdstuk komen de paragrafen in de begroting en de jaarrekening aan de orde, waarbij de raad eisen kan stellen aan de inhoud van de paragrafen in aanvulling op de eisen uit het Besluit begroting en verantwoording.

Het vierde hoofdstuk betreft de uitgangspunten voor de financiële beheer en bestuurlijke informatie voorziening. De raad moet er immers van op aankunnen dat de aansturing van de ambtelijke organisatie en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van en binnen de ambtelijke organisatie goed zijn vastgelegd. Bovendien moeten er administratieve systemen zijn die de uitvoering van de begroting, het inzicht in de financiële positie en de toepassing van de paragrafen ondersteunen. Deze systemen dienen tevens de rapportage en verantwoording van de ambtelijke organisatie aan het college en de rapportage van het college aan de raad te ondersteunen. De raad kan ook hiervoor kaders stellen. Overeenkomstig de doelstellingen van het dualisme gaat het dan vooral om prestatie-eisen waaraan het college moet voldoen en niet om de meer gedetailleerde uitvoeringsregels zelf. De raad kan hierbij de accountant vragen te toetsen of de financiële organisatie en de administratieve systemen de prestatie-eisen kunnen waarborgen en de raad te informeren over zijn bevindingen. De raad bepaalt in de verordening een rolverdeling tussen de raad en het college en formuleert een aantal prestatie-eisen, bijvoorbeeld aan de uitvoering, het beheer en de interne controle van de rechtmatige besteding.

Het vijfde hoofdstuk bevat de slotbepalingen inwerkingtreding en citeertitel.

Artikelsgewijze toelichting op de verordening

Artikel 2. Planning en Controlcyclus

Dit artikel bepaalt dat het college ieder jaar aan de raad een overzicht aanbiedt met daarin de data waarop belangrijke financiële stukken in de raad worden geagendeerd. Het overzicht is bij wijze van spreken het spoorboekje voor de raad en het college voor de financiële jaarplanning.

Artikel 3. Meerjarig kader begroting

Artikel 3 gaat over het meerjarige kader. Dat vormt de grondslag voor de eigenlijke begroting. Gegeven het grote belang van het budgetrecht van de raad, is het logisch dat de raad expliciet een budgettair kader vaststelt.

Bij het opstellen van het meerjarig kader voor 4 jaar, zoals bedoeld in lid 1 en 2, moet een link worden gelegd met kaders vanuit andere langlopende plannen, zoals GRP plannen en structuurplannen.

Artikel 4. Programmabegroting

De programmabegroting komt in de plaats van de concernbegroting. Artikel 2 bevat een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting waarin de kaderstellende functie van de raad tot uiting komt. De raad legt op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de begroting vast, evenals de prestatie- en kengetallen waarop de raad wil sturen en controleren. De raad bepaalt het aantal en de inhoud van de programma's van de begroting en kan daardoor de begrotingsopzet aanpassen aan de politiek-bestuurlijke prioriteiten. Omdat er een keuze ten grondslag ligt aan de indeling van de programma’s, stelt de raad bij elke nieuwe raadsperiode de indeling vast. Echter indien daartoe aanleiding is, kan de raad in de loop van deze periode de indeling wijzigen. Het autorisatieniveau van de raad betreffende baten en lasten liggen op programmaniveau. Een programma omvat een samenhangend geheel van activiteiten en wordt uitgesplitst in producten in de productraming, zoals genoemd in artikel 3. Een programma is gebaseerd op de drie w-vragen: wat willen we bereiken (de beleidsdoelstellingen, inclusief de maatschappelijke effecten), wat gaan we daar voor doen (de prestaties, bestaande uit te leveren goederen en diensten) en wat mag dat kosten? Vooral voor de eerste twee vragen zullen in de praktijk streefwaarden nodig zijn. Aan de hand van die streefwaarden kan de raad zijn kaderstellende functie vervullen. Ook dienen zij om de raad de gelegenheid te bieden zijn controlerende functie in te vullen door de uitkomsten en resultaten van de programma's te beoordelen. In lid 4d wordt expliciet vastgelegd dat de raad afzonderlijk ter vaststelling voorgelegde investeringskredieten autoriseert, tenzij de raad uitdrukkelijk anders vermeldt. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot kunnen vallen. Investeringen worden geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet of slechts gedeeltelijk op de onder de deelprogramma’s verantwoorde lasten. De financiële uitwerking en dekking moet helder worden gepresenteerd. Hetzelfde geldt uiteraard voor de doelstelling van de investeringen. In het vijfde lid is de meldingsplicht van het college vastgelegd bij dreigende budgetoverschrijdingen. Dit sluit aan op het maandelijkse voorstel begrotingswijzigingen.

Artikel 5. Producten

De raad stelt de programmabegroting vast. Ter uitvoering van de begroting stelt het college – zoals geregeld in het Besluit begroting en verantwoording – een productenraming op. Producten zijn een uitwerking van een programma. Het college is vrij in het aantal producten en de indeling daarvan. De productenraming is in de systematiek van het besluit geen onderdeel van de begroting. In het derde lid wordt geregeld dat de raad ter informatie een overzicht van de toedeling van producten aan de programma’s ontvangt.

Artikel 6. Uitvoering begroting

In artikel 6 legt de raad het college een aantal eisen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen. In deze verordening is het begrip rechtmatigheid beperkt tot de definitie in artikel 1. De verantwoordelijkheid van de raad, het college en de burgemeester reikt uiteraard verder dan alleen financiële rechtmatigheid. Lid 2 stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de productraming. In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het college. Lid 3 geeft de bevoegdheid aan het college om – onder voorwaarden – bij de uitvoering van de begroting financiële herschikking tussen producten door te voeren.

Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie

Artikel 7, eerste tot en met zevende lid, formaliseert een belangrijk onderdeel van de planning en control van de raad. De raad geeft namelijk aan de aard van de informatie die het college standaard dient te verstrekken evenals de reguliere frequentie. Op basis van deze informatie kan de raad de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is. Artikel 7 regelt dat de raad tussentijds minimaal twee keer per jaar over de stand van zaken in het lopende begrotingsjaar moet worden geïnformeerd. In het derde lid geeft de raad kaders voor de inrichting van de tussenrapportage. In het vierde en vijfde lid geeft de raad aan waarover hij in elk geval in de tussenrapportage wil worden geïnformeerd. Wil de bijstelling, zoals genoemd in het zesde lid, zinvol zijn, dan moet de tussenrapportage tijdig in het jaar verschijnen.

Artikel 8. Jaarverslag en jaarrekening

Artikel 7 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, c.q. de controle van de raad daarop.

Artikel 9. De financiële positie

De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.

Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa

De verordening moet op grond van artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de “regels voor waardering en afschrijving activa”. Artikel 10 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van de vaste activa. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa. De immateriële vaste activa worden verdeeld in de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio (meer respectievelijk minder dan de nominale waarde). De materiële vaste activa worden onderverdeeld in materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met alleen maatschappelijk nut.

Artikel 11. Waardering vorderingen

In artikel 11 worden de kader vastgelegd hoe openstaande vorderingen binnen de gemeente De Bilt moeten worden gewaardeerd.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en de bestemmingsreserves. Voorzieningen zijn onderdeel van vreemd vermogen. Immers door keuzes uit het verleden, zijn deze middelen reeds bestemd. Indirect heeft de vorming van (sommige) voorzieningen wel invloed op de omvang van het eigen vermogen. Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico’s op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door het interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad. Dit artikel bepaalt, dat het college een overzicht van de reserves en voorzieningen aanbiedt ter behandeling en vaststelling door de raad.

Artikel 13. Kostentoerekening

In dit artikel is de grondslag voor de bepaling van heffingen en tarieven neergelegd, zoals dat door artikel 212, lid 2, let b Gemeentewet wordt geëist. De grondslag voor de hoogte van heffingen en tarieven is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. Kostprijzen laten zich op vele manieren berekenen. In dit artikel worden uitgangspunten voor de bepaling van de kostprijzen gegeven. Artikel 229b, lid 2, Gemeentewet stelt, dat bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing mogen worden meegenomen. Op grond van lid 2 moeten volgens de wet ook worden meegenomen de kosten compensabele BTW voor rioolrechten, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat ze wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de gemeente deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd. Deze bepaling is verruimd tot andere rechten, waarvoor door de raad is uitgesproken dat ze kostendekkend moeten zijn, bijv. markttarieven. Het rentepercentage van de toerekening van kapitaallasten is van invloed op de lasten, maar ook van invloed op de kostprijs. Indien men voor de bouw van een school een lening heeft afgesloten, kan men er voor kiezen de rentelasten op de kosten van het schoolgebouw te laten drukken. Dit wordt in de gemeentelijke boekhouding bereikt door de zogenaamde rentetoerekening De hoogte van deze rente wordt bepaald aan de hand van de 10 jaarsrente op een staatslening. Hiermee weerspiegelt het rentepercentage een alternatieve belegging. Hierdoor worden maatschappelijke beleggingen financieel het meest zuiver afgewogen.

Artikel 14. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet, tweede lid onder c, het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. In het door de raad vastgestelde treasurystatuut zijn taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het terrein van de financieringsfunctie vastgelegd, alsmede de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie (doelstellingen, richtlijnen en limieten).

Artikelen 15 t/m 22. Paragrafen

In de artikelen 14 t/m 21 worden de verplicht voorgeschreven paragrafen volgens het Besluit begroting en verantwoording nader uitgewerkt. Deze paragrafen moeten een dwarsdoorsnede van de begroting en de jaarstukken vormen. In de paragrafen moeten ook de uitgangspunten voor de in het programma overzicht van de begroting opgenomen ramingen worden weergegeven. Per paragraaf is aangegeven waarover jaarlijks bij de begroting en jaarstukken moet worden gerapporteerd. Voor een aantal paragrafen, is een vierjaarlijkse beleidsnota voorgeschreven, waarin de algemene beleidslijnen worden beschreven; in de jaarlijkse paragrafen wordt op de uitwerking van de algemene beleidslijnen ingegaan. Bij de financiering kan het treasurystatuut als algemene beleidslijn worden aangeduid. Dit statuut moet tenminste eenmaal per vier jaar worden bijgesteld.

Artikel 20 gaat in op verbonden partijen. Een verbonden partij is een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie waarin de gemeente een bestuurlijk en een financieel belang heeft (BBV, artikel 1b) Artikel 22 geeft aan de raad de bevoegdheid nieuwe paragrafen in de begroting en de jaarstukken te laten opnemen.

Artikel 23. Financiële administratie

In dit artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college. Deze zal deze zaken wel in een besluit moeten vastleggen voor de aansturing van de ambtelijke organisatie.

Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het Besluit begroting en verantwoording zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie etc.

Artikel 24. Interne controle

De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle. Daarmee verkrijgt de raad de zekerheid dat het college aan de eisen genoemd in met name artikel 5, eerste lid, zal kunnen voldoen.

Artikel 25. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 25 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant. Overigens is het natuurlijk zo dat de afweging om hiervoor in meer of mindere mate regels voor te stellen een politiek besluit is dat bij de gemeenteraad en het college thuishoort.

In lid 2 is geregeld dat eens in de vier jaar de raad een nota vaststelt met de uitgangspunten voor het beleid voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 26. Financiële organisatie

In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan hij zich moet houden. In de onderdelen a en b worden eisen gesteld aan de toedeling van taken aan organisatieonderdelen van de gemeente en de toewijzing van functies aan functionarissen. In de onderdelen c t/m h worden eisen gesteld aan de budgettoedeling en de verantwoording daarover.

Artikel 27. Aanbesteding en inkoop

De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een inkoopreglement is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Dit artikel legt aan het college de zorg op om regels op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en diensten. De regelgeving van de Europese Unie dient daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidtoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.

Artikel 28. Subsidieverstrekking en steunverlening

Een andere kwetsbare activiteit van gemeenten is de subsidieverlening en steunverlening aan ondernemingen. Naast risicobeheersing is op delen van deze activiteit de Europese regelgeving inzake staatssteun van toepassing. Geëigende maatregelen binnen de huidige processen moeten bijdragen aan een juiste uitvoering van deze regelgeving.

Artikel 29. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van het artikel 212 Gemeentewet opgestelde verordening. In de raadsvergadering van 15 november heeft de raad de financiële verordening van de gemeente De Bilt vastgesteld. Deze verordening die inging per 1 januari 2004 blijft van kracht tot 31 december 2007. De nieuwe verordening gaat in per 1 januari 2008.

Artikel 30. Citeertitel

Deze verordening moet in officiële stukken van de gemeente of derden worden aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente De Bilt 2008”.