Regeling vervallen per 17-05-2023

Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2021

Geldend van 13-02-2021 t/m 16-05-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2021

De raad van de gemeente De Bilt;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15-12-2020, met het onderwerp Regelgeving maatschappelijke ondersteuning;

overwegende dat

  • -

    inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

gelet op het bepaalde in de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

BESLUIT: vast te stellen de navolgende:

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING DE BILT 2021

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • b.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • e.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • f.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding digitaal dan wel schriftelijk en wijst de cliënt op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om gedurende tien dagen na de melding een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet te overhandigen. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Het college onderzoekt in samenspraak met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht, of met gebruikelijke hulp, of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheid om op eigen financiële kracht zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • g.

      de mogelijkheden om enerzijds met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, anderzijds de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • i.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • j.

      in het geval er meerdere maatwerkvoorzieningen adequaat zijn, wat de goedkoopste is;

    • k.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • l.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3. Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 4. Coördinatie van zorg

  • 1. Het college kan een aanvullend onderzoek instellen als het daartoe aanleiding ziet door:

    • a.

      de bij het college beschikbare informatie over de cliënt;

    • b.

      de bij het college beschikbare informatie over een zorgaanbieder; of

    • c.

      een vraag van een cliënt, de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger.

  • 2. In het aanvullend onderzoek zoals bedoeld in lid 1 onderzoekt het college in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie:

    • a.

      De overlap tussen zorg die geboden wordt.

    • b.

      Of de communicatie tussen zorgaanbieders, cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en zo nodig familie, goed verloopt en in dienst staat van hetgeen onderzocht is in artikel 3 lid 1.

    • c.

      De zorg bijdraagt aan de doelen die gesteld zijn naar aanleiding van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.

  • 3. Indien er zorgen zijn rondom het onderzochte in lid 2 of indien de cliënt hierom vraagt kan het college, in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger, regie houden en sturen op coördinatie van de zorg en daarbij:

    • a.

      de doelen die zijn gesteld in samenspraak met de cliënt, monitoren;

    • b.

      zorg dragen voor een goede doelmatige communicatie tussen de cliënt, verschillende zorgverleners en het sociale netwerk van de cliënt;

    • c.

      zorgverleners adviseren over de te leveren zorg met als doel aansluiting op andere zorg en aansluiting op de doelen die gesteld zijn in samenspraak met de cliënt.

Artikel 5. Verslag

Indien het college dat wenselijk acht of de cliënt daarom verzoekt, verstrekt het college binnen 10 werkdagen na het onderzoek de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag voor het verkrijgen van een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college via een daartoe opgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 7. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag van een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, op eigen financiële kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, op eigen financiële kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 5. Een cliënt komt enkel in aanmerking voor een financiële maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b.

      het een van de volgende voorzieningen betreft:

      • de kosten voor verhuizen en herinrichting;

      • de kosten voor een woningaanpassing;

      • de kosten voor een vervoerskostenvergoeding daar waar het collectief vervoer geen passende oplossing biedt; of

      • een sportrolstoel.

  • 6. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 8. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 9. Het college verstrekt rolstoelen en vervoersvoorzieningen uit het, met de leverancier hulpmiddelen vastgestelde, kernassortiment. Alleen wanneer het kernassortiment niet voorziet in een hulpmiddel dat bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt kan afgeweken worden van het kernassortiment. Voor scootmobielen geldt nadrukkelijk dat snelheid en actieradius geen reden zijn om af te wijken van het kernassortiment.

  • 10. Het college kent alleen een voorziening toe indien deze proportioneel is.

Artikel 8. Verwerken van gegevens

Het college kan de gegevens, die over cliënten bekend zijn, gebruiken om:

  • a.

    te komen tot goed gecoördineerde zorg voor een cliënt zoals bedoeld in artikel 4, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 3;

  • b.

    het doen van onderzoek naar de effectiviteit van aangeboden zorg door een zorgverlener of zorginstelling;

  • c.

    te komen tot een vergelijking van verschillende vormen van zorg en een vergelijking tussen aanbieders van zorg met als doel het vinden van de goedkoopst adequate zorg;

  • d.

    het doen van onderzoek naar fraude of onjuiste opgave door een cliënt of zorgaanbieder.

Artikel 9. Advisering

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is, wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt; en

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld; en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

      • 1°.

        welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren de cliënt van het budget wil betrekken, en

      • 2°.

        indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief:

      • 1°.

        waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

      • 2°.

        waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken;

      • 3°.

        waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en

      • 4°.

        wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura en

    • d.

      wordt vastgesteld voor;

      • 1°.

        een dienst door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2°.

        een dienst door een daartoe opgeleid persoon die als zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) de diensten verricht; op basis van 85% van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 3°.

        vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen passende dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren.

  • 3. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarde betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    het tarief of de prijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, bedraagt voor maatschappelijke ondersteuning verleend door een derde, niet zijnde op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning door een hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, 160% van het wettelijke minimumloon incl. vakantiegeld, geldend op de leeftijd van 21 jaar of zoveel meer.

  • 4. Budgethouders, tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het PGB worden betaald.

Artikel 12. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

    • a.

      collectief vervoer, ter hoogte van € 0,70 per kilometer;

    • b.

      de was- en strijkservice, ter hoogte van de kostprijs van de voorziening.

  • 2. de kostprijs van de algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3. Op de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, onder a is een korting van toepassing van: € 0,46 voor maximaal 2000 kilometer voor cliënten met een regiotaxipas.

  • 4. In afwijking van lid 1 onder b is een cliënt een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de was- en strijkservice, ter hoogte van 5 euro per waszak indien:

    • a.

      uit onderzoek zoals bedoeld in artikel 3 blijkt dat, naar het oordeel van het college, de cliënt niet op eigen kracht, op eigen financiële kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen de mogelijkheid heeft tot compensatie in de zelfredzaamheid van het doen van de was en het strijken en

    • b.

      een cliënt kan aantonen de kostprijs van een waszak niet te kunnen betalen.

  • 5. In afwijking van lid 1 onder b is een cliënt een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de was- en strijkservice, ter hoogte van 3 euro en 50 cent per waszak indien:

    • a.

      uit het bezit is van een u-pas.

  • 6. De in het eerste lid genoemde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2020 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,01.

  • 7. Als toepassing is gegeven aan het vorige lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Artikel 13. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s; de eigen bijdrage

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

    • a.

      een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • b.

      beschermd wonen zonder wooncomponent ter hoogte van het landelijk geldende abonnementstarief per maand of;

    • c.

      wonen in een instelling, met wooncomponent, ter hoogte van de intramurale eigen bijdrage.

  • 2. In afwijking van het eerste lid onder a is geen bijdrage verschuldigd voor:

    • a.

      Kortdurend verblijf (respijtzorg).

    • b.

      Voorzieningen verstrekt aan inwoners jonger dan 18 jaar.

    • c.

      De periode waarin er geen zorg wordt afgenomen indien die onderbreking twee maanden of meer beslaat.

  • 3. De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, dan wel het totaal van de bijdragen is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het landelijk geldende abonnementstarief per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de wet, hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid onder a is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode door:

    • a.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan € 28.305,-;

    • b.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan € 21.409,-;

    • c.

      de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan € 29.317,-.

  • 5. In afwijking van het eerste lid onder a is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode wanneer er sprake is van toeleiding tot schuldhulpverlening of het vermoeden van zorgmijding waarbij lid 4 niet van toepassing is, voor een maximale termijn van 6 maanden.

  • 6. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

Artikel 14. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 6 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of;

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 15. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 13, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 16. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 17. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van personen in de gemeente worden door het college gewaardeerd.

  • 2. De blijk van waardering bestaat uit:

    • a.

      het bieden van individuele ondersteuning;

    • b.

      het organiseren van informatie-, deskundigheids- en ontspanningsbijeenkomsten;

    • c.

      het organiseren van lotgenotencontact;

    • d.

      het organiseren van de Dag van de Mantelzorg;

    • e.

      het bevorderen van aandacht voor de mantelzorger en mantelzorgondersteuning bij zorgorganisaties binnen de gemeente.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 19. Klachtregeling

  • 1. Het college hanteert een gemeentelijke klachtenregeling voor het afhandelen van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de volgende voorzieningen: Huishoudelijke hulp; Individuele begeleiding; dagopvang; kortdurend verblijf; rolstoelen en vervoersmiddelen waaronder scootmobielen en (elektrische) driewielfietsen en Regiotaxi.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, vertegenwoordigd in de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, vertegenwoordigd in de Adviesraad Sociaal Domein, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van ingezetene afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2020 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2020 of deze verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke voorzieningen De Bilt 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke voorzieningen De Bilt 2020, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 01 januari 2021

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28-01-2021,

de raad voornoemd,

de griffier,

drs. T.B.W.M. van der Torre

de voorzitter,

mr. S.C.C.M. Potters