Regeling vervallen per 21-02-2023

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning De Friese Meren 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 20-02-2023

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning De Friese Meren 2015

Hoofdstuk 1. Aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning De Friese Meren 2015

Artikel 1. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 4. Cliënt kan zich rechtstreeks melden bij een algemene voorziening.

Artikel 2. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning waarbij het belang van cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 3. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 4. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen van de gemeente en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 3 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 5. Ondersteuningsplan

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en het persoonlijk arrangement in een ondersteuningsplan.

  • 2. Zo snel als mogelijk, maar uiterlijk binnen 4 weken na het gesprek, verstrekt het college het ondersteuningsplan aan cliënt.

  • 3. Cliënt tekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4. Als cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende ondersteuningsplan.

  • 6. Als voor de mantelzorger een ondersteuningsplan wordt opgesteld geldt de hiervoor geschetste werkwijze ook.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 7. Advisering

Het college kan een deskundige van het expertiseteam of de adviespool om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om ondersteuning.

Artikel 8. Besluittermijnen

  • 1. Het college rond het onderzoek binnen 6 weken na de melding van de hulpvraag af. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag af.

  • 2. Bij het indienen van een aanvraag zonder melding en gesprek, zijn de termijnen van de Awb van toepassing.

Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget

Artikel 1.

  • 1. Een pgb wordt verstrekt als cliënt aan de volgende voorwaarden voldoet:

    • a.

      cliënt moet naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn de aan pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat mag ook met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

    • b.

      cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij het pgb wenst.

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De belangrijkste eisen daarbij zijn dat de hulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt.

  • 2. Om pgb houder te kunnen zijn moet iemand;

    • a.

      in staat zijn om zijn eigen situatie te overzien,

    • b.

      in staat zijn om zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;

    • c.

      goed op de hoogte zijn van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

    • d.

      in staat zijn de opdrachtgeverstaken op zich te nemen, zoals: zorgaanbieder zoeken, sollicitatiegesprekken voeren, zorgcontract (laten) opstellen, accorderen van facturen, voortgang en kwaliteit bewaken van de geleverde zorg etc.

Artikel 2.

Een pgb wordt geweigerd

  • a.

    als er sprake is van spoedeisende hulp;

  • b.

    als aan cliënt, in de afgelopen drie jaren een pgb is verleend en door cliënt niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb;

  • c.

    voor zover het pgb is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb.

  • d.

    als het een verzoek betreft om achteraf al gemaakte kosten te declareren.

Artikel 3.

Het college zorgt ervoor dat cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb waarbij cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

Artikel 4.

De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt bepaald aan de hand van een door cliënt opgesteld persoonlijk plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b.

    is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

  • c.

    wordt op een hoger percentage dan het percentage in artikel 5 van deze regels gesteld, indien blijkt dat het resultaat genoemd bij b. niet gehaald kan worden;

  • d.

    wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

  • e.

    bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate maatwerkvoorziening in natura.

Artikel 5.

De hoogte van een pgb :

  • a.

    voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt;

  • b.

    is inclusief reiskosten en is niet bedoeld voor een feestdagentoeslag en/of een éénmalige uitkering;

  • c.

    biedt geen ruimte voor een verantwoordingsvrij bedrag. Het budget dient besteed te worden aan de in het persoonlijk plan benoemde ondersteuning;

  • d.

    voor hulp bij het huishouden I door een persoon niet werkzaam voor een instelling bedraagt € 16,00 per uur;

  • e.

    voor hulp bij het huishouden I door een persoon werkzaam voor een instelling bedraagt € 16,00 per uur;

  • f.

    voor hulp bij het huishouden II door een persoon niet werkzaam voor een instelling bedraagt € 16,00 per uur;

  • g.

    voor hulp bij het huishouden II door een persoon werkzaam voor een instelling bedraagt € 25,00 per uur;

  • h.

    voor individuele begeleiding door een daartoe opgeleide persoon, wordt bepaald op basis van 75 % van het uurtarief voor begeleiding in natura;

  • i.

    voor individuele begeleiding door een daartoe niet opgeleid persoon, familieleden in de eerste en tweede graad en mensen afkomstig uit het sociale netwerk van cliënt, wordt bepaald op basis van 50 % van het uurtarief voor individuele begeleiding in natura, met een maximum van € 20,00 per uur;

  • j.

    voor specialistische individuele begeleiding door een daartoe opgeleide persoon, wordt bepaald op basis van 75% van het uurtarief voor begeleiding in natura;

  • k.

    voor dagbesteding basis, krijgt hiervoor 75% van het tarief voor zorg in natura;

  • l.

    voor dagbesteding plus, krijgt hiervoor 75% van het tarief voor zorg in natura;

  • m.

    voor kortdurend verblijf- en of respijtzorg, krijgt hiervoor 75% van het tarief voor zorg in natura;

  • n.

    voor vervoer van en naar de dagbesteding wordt bepaald op basis van € 0,25 per kilometer tot een maximum van € 7,36 per dag en voor rolstoelvervoer tot een maximum van € 17,86 per dag.

Artikel 6.

  • 1. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk onder de volgende voorwaarden

    • a.

      deze persoon beschikt over de betreffende kwalificaties als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is;

    • b.

      deze persoon heeft niet aangegeven dat de ondersteuning aan cliënt hem te zwaar valt.

  • 2. Specialistische begeleiding door een daartoe niet opgeleid persoon of iemand die afkomstig is uit het sociale netwerk van cliënt komt niet voor pgb in aanmerking.

  • 3. Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

Artikel 7.

Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s. Hiertoe wordt een onderzoeksplan opgesteld.

Hoofdstuk 3 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Artikel 1.

De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 2

De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening is afhankelijk van de kostprijs die de gemeente betaalt voor de voorziening. De eigen bijdrage is maximaal de kostprijs voor de gemeente.

Artikel 3.

Voor de eigen bijdrage bij Beschermd Wonen zijn de bepalingen hieromtrent van de gemeente Leeuwarden van toepassing.

Artikel 4.

Als het betalen van de eigen bijdrage contra-effectief werkt voor het te bereiken resultaat met de maatwerkvoorziening -zoals bij zorgmijders- wordt deze eigen bijdrage eerst niet opgelegd totdat de situatie stabiel is.

Artikel 5.

De eigen ritbijdrage voor het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijke Vervoer (CVV) is vastgesteld op € 0,19 per kilometer.

Artikel 6.

Bij het CVV is bij maximaal één meereizende met belanghebbende geen eigen ritbijdrage verschuldigd. Dit geldt tevens voor maximaal twee meereizende kinderen tot 4 jaar.

Artikel 7.

De eigen ritbijdrage van het CVV voor meereizende kinderen van 4 tot en met 12 jaar bedraagt 50% van onder artikel 1 lid 1 genoemd bedrag.

Hoofdstuk 4 Bepalen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening

Artikel 1.

De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gebaseerd op de kosten die de gemeente verschuldigd is.

Artikel 2.

Deze kostprijs kan zowel éénmalig als periodiek zijn (koopprijs, huurprijs, prijs per uur maal geleverde uren, prijs per traject). Bij periodieke voorzieningen is de eigen bijdrage verschuldigd zolang de voorziening voor de cliënt beschikbaar is.

Hoofdstuk 5. Bijdrage voor algemene voorzieningen

Artikel 1

Voor de Wmo algemene voorzieningen (inclusief lichte ondersteuning) wordt geen in de Wmo-verordening gereguleerde eigen bijdrage opgelegd.

Hoofdstuk 6 Tegemoetkoming voor kosten taxi, rolstoeltaxi, autoaanpassing, verhuiskosten, sportrolstoel en bezoekbaar maken woning

Artikel 1.

De tegemoetkoming voor:

  • a.

    verhuis- en herinrichtingskosten is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van € 2.542,00.

  • b.

    het bezoekbaar maken van een woning is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van € 2.542,00.

  • c.

    een geschatte woningaanpassing goedkoper dan € 1.500,00 wordt bepaald door de in de toelichting opgenomen richtlijnen aanvaardbare aanpassingskosten.

  • d.

    een geschatte woningaanpassing van hoger dan € 1.500,00 wordt bepaald op de laagste prijs voor de noodzakelijke kosten gebaseerd op één of meerdere offertes. Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van mechanische woonvoorzieningen komen voor een tegemoetkoming in aanmerking.

  • e.

    een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een tegemoetkoming ad € 2.803,00. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de aanschaf en onderhoud van enkele sportvoorzieningen voor een periode van tenminste drie jaar

  • f.

    een autoaanpassing wordt bepaald op de laagste prijs voor de noodzakelijke kosten gebaseerd op één of meerdere offertes. Kosten van onderhoud, keuring en reparatie komen voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 2.

1.De woningeigenaar (belanghebbende) is bij verkoop van de woning verplicht tot (gedeeltelijke) terugbetaling van de bouwkundige aanpassingskosten tot:

  • a.

    100% voor de eerste twee jaar van de meerwaarde;

  • b.

    80% voor de tweede twee jaar van de meerwaarde;

  • c.

    60% voor de derde twee jaar van de meerwaarde;

  • d.

    40% voor de vierde twee jaar van de meerwaarde;

  • e.

    20% voor de vijfde twee jaar van de meerwaarde.

in alle gevallen minus de betaalde eigen bijdrage.

2.Uitgangspunt bij de vaststelling van de waarde van de woning zijn de waarden op basis van de taxatie voor de Wet Onroerende Zaakbelasting (WOZ) van voor en na de woningaanpassing.

Artikel 3.

De tegemoetkoming voor vervoerskosten voor autokosten ten behoeve van het uitsluitend gebruik van een auto bedraagt € 0,22 per kilometer op basis van de vastgestelde vervoersbehoefte in kilometers.

Artikel 4.

  • 1. De tegemoetkoming voor het gebruik van een taxi ingeval van een contra-indicatie voor het gebruik van het CVV is gelijk aan de werkelijke kosten tot ten hoogste van de vastgestelde vervoersbehoefte in kilometers onder aftrek van € 0,19 per verreden kilometers.

  • 2. De verreden kilometers voor vervoerskosten dienen binnen een straal van 25 kilometer vanaf het woonadres te liggen.

Hoofdstuk 7 Nadere regels die elders vastgelegd zijn

Artikel 1.

De nadere regels betreffende:

  • a.

    tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen;

  • b.

    waardering mantelzorgers

  • c.

    betrekken van ingezetenen bij het beleid

zijn uitgewerkt in andere verordeningen en nadere regels.

Hoofdstuk 8 Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 1

Deze regels treden in werking op 1 januari 2015.

Artikel 2

Deze regels worden aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning De Friese Meren 2015.

Toelichting Nadere regels

Hoofdstuk 1. Aanvraag maatschappelijke ondersteuning

De hulpvraag is de start voor het instellen van een onderzoek

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij de gemeente zijn vraag stellen. Dit kan op verschillende manieren, telefonisch, persoonlijk, digitaal. De vraag wordt via het KCC doorgespeeld naar het Sociaal Wijkteam Zorg (SWT) van het deel van de gemeente waar cliënt woont. Als cliënt de contactgegevens heeft van het SWT, kan hij of zij het team ook rechtstreeks benaderen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is om het ondervonden probleem op te lossen. De melding kan ‘door of namens de cliënt worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen. Er is een uitzondering voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een gesprek gevoerd worden. Cliënt ontvangt een bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het nadere onderzoek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens cliënt nodig is. Het SWT doet vooronderzoek en cliënt wordt ingelicht over de onderwerpen die in het gesprek aan de orde komen. In het gesprek wordt gebruik gemaakt van een gezamenlijke checklist zodat alle levensgebieden (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) worden besproken. De zogenaamde “zelfredzaamheidmatrix” kan hierbij als instrument worden gebruikt. Van het gesprek worden door de gespreksvoerder aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag en het opstellen van een persoonlijk arrangement. Het verslag en het persoonlijk arrangement zijn samen het ondersteuningsplan. Cliënt heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden hieraan toegevoegd.

Het gesprek is de basis voor het ondersteuningsplan

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van belanghebbende. Daarbij is aandacht voor:

° de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van cliënt;

° de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

° de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

° de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van cliënt;

° de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

° welke eigen bijdrage voor cliënt van toepassing is.

Mantelzorgers worden waar mogelijk bij het onderzoek betrokken. Het college heeft de opdracht om behalve de mogelijkheden ook de grenzen aan de belastbaarheid en zijn behoefte aan ondersteuning te bepalen. Dit kan betekenen dat ook voor een mantelzorger een ondersteuningsplan opgesteld wordt. De bedoeling van deze ondersteuning is, dat de mantelzorger ondersteunt wordt in het kunnen blijven uitoefenen van deze zorgtaak.

De leden van het SWT doen het gesprek altijd met twee personen. Door de verschillende deskundigheden van de SWT-leden kan er een integrale kijk op de situatie gegeven worden. Als cliënt een persoonlijk plan heeft ingediend, wordt dit in het gesprek betrokken. Eventueel kan voor het vaststellen van het juiste persoonlijke arrangement de deskundigheid van leden van het expertiseteam of de adviespool worden gevraagd. Dit is naar het oordeel van de leden van het SWT. Cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. En moet dus ook medewerking verlenen aan het krijgen van een advies door een deskundige.

Het is bij de adviesaanvraag aan de deskundige van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk plaats. Uiterlijk binnen zes weken na de melding moet het onderzoek afgerond zijn.

Nadat gemeenten een verzoek hebben gekregen voor maatschappelijke ondersteuning wordt door de gemeenten een onderzoek ingesteld om in samenspraak met de aanvrager te bepalen welke zorg passend is. De aanvrager wordt tijdens dit onderzoek, wanneer blijkt dat de persoon in aanmerking komt voor een individuele voorziening, ingelicht over het pgb. De informatie aan de aanvrager is vindbaar, toegankelijk, betrouwbaar, authentiek en volledig.

 

Het ondersteuningsplan kan ook de aanvraag zijn

Als cliënt het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Ook als cliënt het ondersteuningsplan als gezien heeft getekend omdat hij het niet eens is met de inhoud van het plan, kan cliënt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen, dat niet in overeenstemming is met het ondersteuningsplan.

 

De beschikking moet binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag zijn afgegeven

Cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Als deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met 8 weken. In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing op het te behalen resultaat, de motivering van de beslissing, informatie over het eventueel betalen van een eigen bijdrage en informatie over de effectuering van het besluit. Het SWT-lid informeert cliënt doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch over de aard van de beslissing. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

Indien cliënt direct een aanvraag heeft ingediend (zonder voorafgaande melding en gesprek) zijn de termijnen van afhandeling van de Awb van toepassing.

 

Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget

 

Mensen zijn zelf regisseur over hun leven

Zij richten hun leven in zoals zij dat zelf willen. Zorg is daar een onderdeel van. Voor de gemeente is het zelf inkopen van een maatwerkvoorziening met een pgb bij uitstek een vorm van eigen regie. Een andere meerwaarde van het pgb voor de gemeente zit in de ruimte voor innovatie: mensen kunnen hiermee zorg inkopen die in inhoud en/of vorm (nog) niet door de gemeente zelf ingekocht wordt. Pgb’s zijn voor de gemeente daarnaast ook waardevol, omdat het bij grote aantallen kan laten zien waar zorgbehoeften zitten waar de zorg in natura (nog) niet in voorziet.

In het gesprek naar aanleiding van de hulpvraag van de burger, wordt het persoonlijk arrangement samengesteld. Dit bestaat zowel uit gebruikelijke zorg, algemene- en maatwerkvoorzieningen. Als iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, zijn het pgb en zorg in natura gelijkwaardige verstrekkingsvormen, waar iemand zelf tussen kan kiezen. Het uitgangspunt is dat een cliënt zélf het beste weet wat hij nodig heeft om in zijn zorgbehoefte te voorzien en dat hij deskundig is in het voeren van de regie over de benodigde zorg. Een pgb is nadrukkelijk géén vervanging van gebruikelijke, informele zorg.

In algemene zin en gedurende alle processtappen rond het pgb is het streven om helder en eenduidig te communiceren over de regels, de werkwijze en de besluitvorming en uitvoering van het pgb. Het aantal regels moet beperkt zijn, maar wel duidelijk genoeg om helder en eenduidig te zijn, met zo min mogelijk grijze gebieden. Dat is ook van groot belang om oneigenlijk gebruik van Pgb’s te voorkomen.

Er is ook een groep cliënten die noodgedwongen uitwijkt naar een Pgb, omdat de benodigde zorg in natura niet beschikbaar is. De gemeente zal deze monitoren en zonodig met leveranciers van zorg in natura kijken hoe de zorg in natura meer afgestemd kan worden op de behoeften van mensen met een zorgvraag.

 

Voorwaarden aan pgb-houder

In het geval cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon zal in dat geval ook bij de inhoudelijke gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van cliënt

 

De Wmo stelt dat de aanvrager moet aangeven waarom hij het pgb wenst. Deze motivering is van belang in het bredere kader van doelmatigheid van de zorg; de aanvrager wordt geacht nagedacht te hebben over zijn zorgvraag, de doelen die hij wil bereiken en welke zorg en zorgvorm daar volgens hem voor nodig is. Bij dat laatste hoort ook de afweging over het pgb als leveringsvorm en de vraag of en zo ja welke meerwaarde deze leveringsvorm de aanvrager biedt vergeleken met zorg in natura.

 

Kwaliteit moet gewaarborgd zijn

Een pgb wordt verstrekt als naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Daarbij zijn veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid de belangrijkste kenmerken. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij hier invulling aan willen geven. De belangrijkste toets voor de doelmatigheid van de zorg zit in de algemene werkwijze die gehanteerd gaat worden. De gemeente beoordeelt het inhoudelijke plan, waar ook in staat hoe de aanvrager het pgb wil gaan besteden. Hierover vindt een gesprek plaats met de aanvrager om doelen, beoogd resultaat en benodigde inzet te bepalen. Als dat past binnen de diagnose of indicatie voor de maatwerkvoorziening, is de doelmatigheid bij de start getoetst. Vanaf het moment dat de zorg geleverd wordt, is de budgethouder in de rol van opdrachtgever primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg, samen met zijn zorgaanbieder. Dit is een verschil met zorg in natura, waar de gemeente als opdrachtgever verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde zorg.

Pgb en zorg in natura kunnen samengaan

Als een cliënt meerdere zorgproducten nodig heeft, is het mogelijk dat hij het ene zorgproduct in natura ontvangt en het andere product met een pgb zelf regelt. Het is niet mogelijk om één zorgproduct deels in natura en deels in de vorm van een pgb te ontvangen.

Toelichting: iemand kan bijvoorbeeld begeleiding bij zijn dagelijks functioneren zelf met pgb inkopen en een hulpmiddel via zorg in natura. De persoon kan zijn hulpmiddel niet voor een deel in natura en voor een ander deel in pgb vorm ontvangen. Dit geldt ook voor zijn begeleiding bij zijn dagelijks functioneren.

 

De inzet van niet-professionele zorg is toegestaan

Het pgb kan, daar waar dit verantwoord is, worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Gemeenten hebben in de Wmo de ruimte om zelf te bepalen wanneer pgb-houders maatschappelijke ondersteuning mogen inschakelen uit het eigen sociale netwerk.

Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager maakt de gemeente gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg.

 

Opbouw tarieven

Er is een aparte tariefberekening voor professionele zorg en voor niet-professionele zorg. De opbouw voor de kostencomponenten voor de tariefstelling pgb is gerelateerd aan de kostencomponenten voor zorg in natura. Reiskosten maken, net als bij zorg in natura, deel uit van de tariefberekening van het Pgb.

De situatie waarin het door cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

 

Er is geen verantwoordingsvrij bedrag

Binnen de AWBZ bestaat momenteel een verantwoordingsvrij bedrag: 10% van het totale budget. Het gaat over de kosten die door de budgethouder gemaakt moeten worden voor de uitvoering van het pgb (voor o.a. postzegels, cadeautjes en telefoonkosten). Het argument om het te schrappen is dat het budget bedoeld is voor inkoop van zorg en niet voor de tijd die je er in steekt of andere zaken die rond het opdrachtgeverschap kunnen spelen. Een ander argument is dat cliënten die zorg in natura ontvangen ook geen vergoeding voor deze kosten ontvangen.

 

Verantwoording afleggen

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) zal de door de pgb-houder goedgekeurde facturen toetsen op rechtmatigheid en gaat na of de inhoud overeenkomt met de inhoud van de beschikking van de gemeente.

De gemeente zal periodiek steekproeven doen bij een aantal lopende pgb’s om de rechtmatigheid en doelmatigheid te toetsen. In de algemene werkwijze zitten daarnaast evaluatiemomenten verankerd. Daar wordt gekeken of de resultaten behaald zijn en wat voor de volgende termijn nodig is. Het pgb als leveringsvorm is daarbij onderdeel van het gesprek.

 

Werkwijze trekkingsrecht Sociale Verzekeringsbank

Bij een beschikking om een pgb toe te kennen stelt de gemeente in de beschikking ook de hoogte van het budget vast. De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB, bevoorschot de SVB en de pgb-houder sluit contracten af met een of meerdere zorgverleners voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning.

De gemeente is verantwoordelijk voor de inhoudelijke toets op de contracten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de functies/taken die worden ingekocht, het type zorgverlener (professioneel/niet-professioneel, opleidingsniveau) en het uurtarief. De gemeente toetst hiervoor de contracten die de pgb-houder afsluit aan zijn/haar persoonlijk plan. De verantwoordelijkheid voor deze toets ligt bij de gemeente. Zonder goedkeuring van de gemeente kan de SVB geen uitbetalingen doen. De SVB toetst de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. De SVB heeft modelovereenkomsten beschikbaar waar pgb-houders gebruik van kunnen maken.

De pgb-houder dient de facturen voor de zorg en ondersteuning die hij/zij heeft ingekocht in bij de SVB en fiatteert deze. De SVB toetst hierna de ingediende facturen aan de afgesloten zorgcontracten en betaalt deze vervolgens vanuit het pgb aan de zorgverlener.

 

Heroverweging pgb-verstrekking is mogelijk

Gemeenten onderzoeken periodiek of er aanleiding is de beslissing tot een pgb te heroverwegen. Bij de heroverweging van de beschikking wordt door de wetgever een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten:

° Passendheid

Gemeenten kunnen de beschikking inhoudelijk opnieuw bekijken om te bepalen of de gegeven ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de cliënt, en of deze ondersteuning efficiënt is. Gemeenten kunnen dit praktisch vormgeven doordat zij de duur kunnen bepalen van de beschikking die wordt afgegeven. Wanneer er bijvoorbeeld twijfels zijn rondom de bekwaamheid van de pgb-houder om zelf zorg in te kopen of indien er sprake is van een niet-stabiel ziektebeeld, kan door het gebruik van een korte looptijd op korte termijn worden bekeken of de pgb-houder over de vaardigheden beschikt om een budget te houden.

° Handhaving

Het periodiek heroverwegen van de beschikking is ook een middel om fraude en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zo kan het zijn dat een cliënt bewust of onbewust het budget heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het pgb is afgegeven. De gemeente kan deze vorm van heroverweging in de praktijk vormgeven door bijvoorbeeld steekproefsgewijze controles uit te voeren of signalen te hanteren die op oneigenlijk gebruik of fraude zouden kunnen wijzen.

Als de gemeente vaststelt bij de heroverweging dat de hulp ingekocht met een pgb niet passend is of dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van of fraude met een pgb, dan kan de gemeente besluiten de beschikking te herzien of in te trekken. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij een cliënt met opzet onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Bij de heroverweging kan dan blijken dat de juiste gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. In deze situatie kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk het ten onrechte ontvangen pgb opeisen.

 

Zorgvuldige overgang voor pgb-houders

De rechten vanuit het oude pgb worden tot het einde van de bestaande indicatie en uiterlijk tot 1 januari 2016 geëerbiedigd, maar de gemeente kan wel eerder dan dat moment met budgethouders met ‘oude’ pgb-rechten in gesprek gaan om te komen tot een nieuw aanbod op grond van de Wmo 2015. Tot het moment dat de cliënt een nieuw aanbod, al dan niet wederom een pgb, onder nieuwe voorwaarden heeft aanvaard, blijven de condities van het bestaande pgb gelden. De door het CIZ genomen indicatiebesluiten die doorlopen na 01-01-2015 hebben inhoudelijke en financiële gevolgen voor de gemeente die na deze datum verantwoordelijk wordt voor het leveren van de hulp en ondersteuning in de overgangsperiode. De gemeente zal in 2015 met alle cliënten in gesprek gaan over hun ondersteuningsbehoefte. Alle personen waarvoor het onderzoek uitwijst dat ondersteuning vanuit de Wmo krijgen uiterlijk op 01-01-2016 een nieuwe beschikking.

 

Pgb moet voldoende zijn om resultaat te bereiken

Centraal staat dat de cliënt zijn of haar ondersteuningsbehoefte met het budget moet kunnen verzilveren. In het geval dat de gemeente dit kan realiseren met een lager budget, dan is dit toegestaan. Echter, wanneer de cliënt aantoont dat met een lager budget niet de benodigde hulp ingekocht kan worden, dan dient de gemeente een toereikend budget beschikbaar te stellen. Indien de gemeente niet voldoende budget beschikbaar stelt om de ondersteuningsbehoefte te verzilveren, dan kan de cliënt bezwaar aantekenen tegen de beschikking.

De optie van het inzetten van een andere (goedkopere) zorgverlener (of dat de pgb houder een lager uurtarief overeenkomt met de hulpverlener) zal voor pgb-houders mogelijk niet altijd passend zijn. Indien zeer specifieke zorg wordt ingekocht bij een specifiek persoon, zou het overstappen naar een andere zorgverlener kunnen leiden tot niet passende zorg en daarmee het niet eerbiedigen van de ondersteuningsbehoefte.

 

Hoofdstuk 3 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

 

Eigen bijdrage hoort bij eigen verantwoordelijkheid

Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen. Daarom worden er, net zoals nu ook het geval is in Wmo en AWBZ, eigen bijdragen gevraagd voor de ondersteuning vanuit de Wmo. De eigen bijdragen worden aangepast aan het nieuwe ondersteuningsaanbod van de Wmo. Dat is nodig om de groeiende vraag naar zorg op te vangen en de zorg ook in de toekomst betaalbaar te houden. Bij de vaststelling van het gemeentelijk budget in het Gemeentefonds wordt er ook rekening mee gehouden dat de gemeente eigen inkomsten kan genereren via de eigen bijdrageregeling.

Een eigen bijdrage kan de vraag remmen doordat burgers zelf een voorziening aanschaffen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, of kiezen voor een goedkopere oplossing. Deze goedkopere oplossing kan ook het gebruikmaken van een algemene- of basisvoorziening zijn. Om cliënten te stimuleren hier gebruik van te maken wordt geregeld dat voor deze voorzieningen, evenals voor de lichte ondersteuning die direct door het sociaal wijkteam Zorg wordt geleverd, geen eigen bijdrage volgens het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verschuldigd is.

 

Voor elke maatwerkvoorziening wordt de eigen bijdrage gevraagd.

De berekening van de eigen bijdrage is volgens het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is maximaal de kostprijs voor de gemeente. De eigen bijdrage voor begeleiding binnen de Awbz was tot 2015 gemaximeerd tot € 14,-- per geleverd zorguur, terwijl daar vanaf 2015 de werkelijke kostprijs per geleverd uur voor wordt berekend. Indien het inkomen en het vermogen van de cliënt daar ruimte voor biedt, kan dit een verhoging van de te betalen eigen bijdrage betekenen.

 

Uitzondering mogelijk bij zorgmijders

Soms kan de te betalen eigen bijdrage een belemmering betekenen voor het bieden van adequate ondersteuning, b.v. bij zorgmijders. Er wordt dan eerst ondersteuning geboden en zodra de situatie stabiel is geworden, wordt de aanmelding voor de eigen bijdrage bij het CAK gedaan.

 

Eigen ritbijdrage bij gebruik van het collectief vervoer

De eigen verantwoordelijkheid strekt zich ook uit tot het betalen van een eigen ritbijdrage voor het gebruik van het collectief vervoer. Iedereen, ook met een minimuminkomen, heeft middelen voor de kosten van vervoer. Deze moeten daar dan ook voor ingezet worden, ook als gebruik gemaakt wordt van het collectief vervoer.

 

Hoofdstuk 4 Bepalen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening

 

De kostprijs van een maatwerkvoorziening is zowel van belang bij de berekening van de hoogte van een persoonsgebonden budget, als bij de berekening van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening.

 

Als het een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als het een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

 

Hoofdstuk 5 Bijdrage voor algemene voorzieningen

 

Organisaties die een algemene voorziening bieden kunnen zelf een bijdrage in de kosten vragen.

Deze bijdrage mag geen financiële drempel zijn voor mensen met een laag inkomen om gebruik te maken van deze algemene voorziening.

De gemeente wil graag het gebruik van algemene voorzieningen bevorderen. Er moet daarom geen financiële drempel zijn voor het gebruiken van deze voorzieningen. Dit betekent niet dat er geen bijdrage door de aanbieders van deze voorzieningen gevraagd mag worden. In de Algemene Subsidieverordening en de daarbij behorende nadere regels van de gemeente is dit verder uitgewerkt.

 

Hoofdstuk 6 Tegemoetkoming voor kosten taxi, rolstoeltaxi, autoaanpassing, verhuiskosten, sportrolstoel en bezoekbaar maken woning

 

Richtlijnen aanvaardbare aanpassingskosten

De prijzen zijn inclusief manuren, klein materiaal en BTW.

 

Nr.

Noodzakelijke aanpassing

Maximale vergoeding

01

Verhoogd toilet +10

€ 265,00

02

Opklapbare toiletbeugel 600 mm

€ 125,00

03

Opklapbare toiletbeugel 700 mm

€ 126,00

04

Opklapbare toiletbeugel 800 mm

€ 126,00

05

Opklapbare toiletbeugel met poot 700 mm

€ 144,00

06

Opklapbare toiletbeugel met poot 800 mm

€ 144,00

07

Opklapbaar douchestoeltje, inclusief losse steunpoten

€ 325,00

08

Antislip vloer per 5m²

€ 350,00

09

Drempelhulp intern gebruik

€ 215,00

10

Stabagrooster extern gebruik

€ 286,00

11

Verbreden binnendeurkozijnen, per kozijn

€ 750,00

12

Verbreden buitendeurkozijnen, per kozijn

€ 1.500,00

 

 

 

Verhuiskostenvergoeding

Een verhuiskostenvergoeding kan in de vorm van een gemaximeerde tegemoetkoming worden toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

 

1. de aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

2. de aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

3. kleine woningaanpassingen in de nieuw te betrekken woning kunnen wel plaatsvinden, voor zo ver deze kosten, tezamen met de verhuiskostenvergoeding, het goedkoopst zijn.

 

De verhuiskostenvergoeding wordt uitbetaald na inlevering van nota’s tot maximaal € 2.542,00. Alleen kosten die direct betrekking hebben op de verhuizing komen in aanmerking voor vergoeding. Te denken valt aan de kosten van huur voor een verhuisauto, verf, behang, vloerbedekking, oversluitkosten voor telefoon en nutsvoorzieningen. Uitgegaan wordt van “de goedkoopst-adequate voorziening”. Om laatstgenoemde vast te kunnen stellen, wordt de Nibud Prijzengids gehanteerd.

 

Kosten voor aanschaf van inrichtingselementen, zoals meubels, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing is bedoeld als goedkoopst-adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Voorspelbare verhuizingen van senioren (levensloop) zijn in beginsel algemeen gebruikelijk.

 

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

 

Een verhuiskostenvergoeding kan worden verstrekt wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-adequate wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning (ADL = Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen) en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college of na overleg met het college gebeurt, is er aanspraak op een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten.

 

Het college verstrekt in beginsel geen tegemoetkoming in de kosten voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

 

Bezoekbaar maken woning

Het college kan een woonvoorziening treffen voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan: het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken. Bereiken moet daarbij letterlijk worden opgevat: het gaat niet om gebruiken, maar om bereiken. De tegemoetkoming in de kosten is begrensd tot € 2.542,00. De aanvraag dient samen met minimaal twee offertes te worden ingediend bij de gemeente waarin de aan te passen woning staat. Er kan van worden uitgegaan dat ouders als zij gaan verhuizen van een voor hun kind in het verleden geschikt gemaakte woning, rekening houden met het kunnen bezoeken van hun kind, ook in de nieuwe woning.

 

Bedragen sportvoorzieningen

De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening. De tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor de periode van drie jaar. Het restant van het aanschafbedrag van de sportvoorziening kan vaak via fondsen worden gekregen.

 

Autoaanpassing

Verstrekking van een tegemoetkoming in de kosten verbonden aan aanpassing van een eigen auto kan geschieden wanneer het collectief vervoer en individuele voorzieningen in combinatie met aanvullende maatregelen geen adequaat antwoord geven op de mobiliteitsbehoefte respectievelijk de geconstateerde beperkingen.

Door autoaanpassing kan iemand met een aantoonbare beperking op een normale wijze zijn auto gebruiken. Daar de aanpassing vaak ook een andere wijze van bedienen van de auto inhoudt, kan op grond van de Wmo vergoeding van de in verband hiermede noodzakelijke rijlessen plaatsvinden.

 

Uiteraard komen alleen die voorzieningen voor vergoeding in aanmerking die niet standaard op een middenklasseauto zijn te verkrijgen. De middenklasseauto is het referentiekader omdat bij een middenklasseauto een aantal voorzieningen standaard (=algemeen gebruikelijk) zijn.

Voorwaarden voor het treffen van een autoaanpassing zijn dat de auto redelijk is aan te passen én in goede staat verkeert.

Autoaanpassingen kunnen betreffen: de bediening en besturing van de auto; het in en uit de auto komen; de zithouding; het in de auto meenemen van een rolstoel.

 

Vervoer per auto's in bijzondere uitvoering (busjes) kan noodzakelijk zijn als de gehandicapte de overstap van rolstoel naar duopassagierstoel niet meer kan maken en achterin een busje vervoerd moet worden. Aanpassingen bestaan uit: oprij goten, liftsystemen. Bij bijvoorbeeld kinderen met een spierziekte, die aangewezen zijn op een elektrische rolstoel, kan een aangepast busje een adequate voorziening zijn om de kinderen te verplaatsen.

Factoren die bij de beoordeling een rol kunnen spelen zijn:

° ernstig gehandicapte kinderen moeten voor hun sociale en culturele ontwikkeling meer nog dan normale kinderen gestimuleerd en geactiveerd worden;

° het gezinsleven wordt vaak sterk bepaald door de mobiliteitsmogelijkheden van het gehandicapte kind. Vervoer per taxi biedt hier doorgaans geen adequaat aanbod;

° weekeinden en vakanties draaien vaak om de vervoersmogelijkheden van dit ene gezinslid.

 

De autoaanpassingen geschieden meestal door gespecialiseerde bedrijven.

Op basis van minimaal twee offertes wordt beoordeeld welke maximale vergoeding kan worden uitbetaald.

 

Hoofdstuk 7 Nadere regels die elders vastgelegd worden

 

Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

In de wet kan bij verordening worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Dit wordt in de nadere regels verder uitgewerkt. De wijze waarop dit gebeurt wordt op dit moment nader uitgewerkt. Er wordt gedacht aan een combinatie met onderdelen van het gemeentelijke beleid voor de AV Frieso, beleid voor bijzondere bijstand en de tegemoetkoming in kosten zoals die in hoofdstuk 7 van deze regeling genoemd zijn. Er zal een overgangsbepaling komen.

De nieuwe tegemoetkoming meerkosten die zo ontstaat wordt vanaf 2015 van toepassing. Deze regeling zal als nadere regeling voor tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen worden aangemerkt.

 

Waardering mantelzorgers

In de verordening is bepaald, dat het college nadere regels stelt over de wijze waarop zij zorg draagt voor een jaarlijks blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Een cliënt is een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. De woonplaats van cliënt is bepalend. Het kan dus ook mantelzorgers betreffen die in andere gemeenten wonen.

In De Friese Meren wordt dit onderwerp geregeld in een aparte beleidsnotitie.

De tekst van deze beleidsnotitie en de daarin opgenomen regeling voor de waardering van mantelzorgers die vanaf 1 januari 2015 van toepassing is, vormt de nadere regels voor het jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorger van cliënten in de gemeente.

 

Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Het is wettelijk voorgeschreven dat het college nadere regels stelt hoe inwoners vroegtijdig in de gelegenheid te stellen

° voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen;

° advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en

° hen voorziet van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

Ook moet het college ervoor zorgen dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Het college dient nadere regels te stellen met betrekking tot de medezeggenschap van ingezetenen. In De Friese Meren zijn deze onderwerpen geregeld door de vorming van een brede adviesraad Sociaal Domein. De tekst van deze beleidsnotitie en de Verordening Adviesraad Sociaal Domein die vanaf 1 januari 2015 van toepassing is, vormen de nadere regels voor het betrekken van ingezetenen bij het beleid.