Beleid hogere waarden Wet geluidhinder Gemeente De Ronde Venen

Geldend van 14-10-2011 t/m heden

Intitulé

Beleid hogere waarden Wet geluidhinder Gemeente De Ronde Venen

1. Inleiding

Aanleiding:

De gewijzigde Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 in werking getreden. Na deze wijziging is in de meeste gevallen niet meer de provincie Utrecht maar het college van Burgemeester en Wethouders (B & W) het bevoegde gezag voor het vaststellen van grenswaarden. B & W zijn niet bevoegd als het gaat om de aanleg of reconstructie van een spoor- rijks- of provinciale weg of als het gaat om een regionaal industrieterrein.

Een belangrijke wijziging is daarnaast dat de nieuwe Wet geluidhinder en het bijbehorende Besluit geluidhinder geen concrete criteria meer geven voor het vaststellen van grenswaarden. Dit betekent enerzijds een grotere beleidsvrijheid, maar anderzijds ook dat extra eisen worden gesteld aan de onderbouwing van besluiten voor hogere waarden. De gemeente moet nu zelf gemotiveerd aangeven wanneer zij hogere waarden aanvaardbaar vindt en wanneer niet.

Het beleid ten aanzien van hogere waarden Wet geluidhinder moet een bijdrage leveren aan een goed akoestisch klimaat in de gemeente en geluidhinder door verkeer, industrie en spoor moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Geluid vormt een belangrijke bron van hinder, en bepaalt daarmee in grote mate de leefbaarheid.

Doelstelling:

In deze beleidsnotitie is het beleid voor het vaststellen van hogere waarden vastgelegd. Het beleid heeft een dubbele doelstelling:

  • ·

    enerzijds wordt, geheel in de geest van de wet, gestreefd naar het zo veel mogelijk voorkomen van geluidhinder;

  • ·

    anderzijds is enige geluidsoverlast in de regio niet te voorkomen. In de regio is veel infrastructuur aanwezig. Dit zijn bijvoorbeeld de A2 en A12, verschillende provinciale wegen en de spoorlijnen Utrecht-Amsterdam en Utrecht- Rotterdam/Den Haag . Mede als gevolg daarvan is het, zeker in de bebouwde kom, in veel gevallen niet mogelijk om te bouwen zonder de ten hoogst toelaatbare waarden uit de Wet geluidhinder te overschrijden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten toch mogelijk blijven. Dit betekent dat er dan een juiste afweging plaats moet vinden tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de geluidssituatie.

De notitie biedt de basis en het gereedschap voor een evenwichtige afweging van deze belangen, die moet leiden tot verantwoorde besluitvorming omtrent hogere waarden. Deze besluitvorming is doorgaans – samen met de RO-procedures en de verlening van vergunningen – het sluitstuk van het planvormingsproces.

Deze notitie wil echter meer zijn dan alleen een toetsingskader voor uitontwikkelde plannen. Wil dit beleid optimaal tot zijn recht komen dan is het belangrijk om in projecten de akoestische omstandigheden al in een vroeg stadium van de planvorming te onderkennen. Juist dan zijn de mogelijkheden om een zo goed mogelijk akoestische situatie tot stand te brengen, bijvoorbeeld met stedenbouwkundige maatregelen, vaak nog aanwezig.

In die zin kan deze beleidsnota bijdragen aan akoestisch verantwoorde planvorming.

Het beleid ten aanzien van hogere waarden Wet geluidhinder moet een bijdrage leveren aan een goed akoestisch klimaat in de regio en geluidhinder moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

Reikwijdte:

De beleidsnotitie richt zich op de vraag hoe in het kader van ruimtelijke plannen moet worden omgegaan met hogere waarden voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Daarbij worden de volgende situaties onderscheiden:

  • ·

    de bouw of aanleg van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen e.d.);

  • ·

    de bouw of aanleg van nieuwe geluidsbronnen (wegen, spoorwegen, industrieterreinen);

  • ·

    reconstructie van wegen of spoorwegen;

  • ·

    het vaststellen, bijstellen of wijzigen van bestaande zones rond industrieterreinen.

Status beleidsnotitie:

Deze notitie bevat het afwegingskader dat bij het nemen van een hogere waardenbesluit wordt gehanteerd. Voor de motivering van het hogere waardenbesluit kan verwezen worden naar dit beleid.

Deze notitie is daarmee een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 1:3 Awb en artikelen 4:81 tot en met 4:84 Awb).

Afwijking is in individuele gevallen mogelijk, indien het hanteren van de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (art.4:84 Awb).

2. Wet geluidhinder

Inleiding:

De Wet geluidhinder (Wgh) is een complexe wet waarin normen voor toelaatbare geluidsbelastingen op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zijn opgenomen. Voor ruimtelijke plannen is vooral dat deel van de Wgh van belang dat de beheersing regelt van de geluidsbelasting door wegverkeer, spoorwegverkeer en industrieterreinen waar grote lawaaimakers toegelaten zijn. Dit laatste betreft de gezoneerde industrieterreinen. Inrichtingen buiten deze terreinen vallen buiten dit beleid.

Toetsing geluidhinder in ruimtelijke plannen en bij reconstructies:

Wanneer een nieuw bestemmingsplan of een omgevingsvergunning (hierna: ruimtelijk besluit) nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt in de geluidszone van een weg, spoorbaan of industrieterrein, dan is toetsing aan de wettelijke geluidnormen verplicht. Ook ruimtelijke besluiten voor nieuwe wegen, spoorbanen of industrieterreinen en voor uitbreiding of wijziging van dergelijke geluidsbronnen moeten aan die normen worden getoetst. De Wgh is wat dat betreft dus gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor wat betreft industrieterreinen en wegen is deze koppeling gelegd in de Wgh (resp. art. 57 en 76). Voor spoorwegen zit de koppeling in art. 4.1 van het Besluit geluidhinder.

Voor reconstructies van wegen en spoorlijnen is bovendien ook toetsing vereist indien de reconstructie zonder een ruimtelijke besluit wordt uitgevoerd. Van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is sprake als er een verschil optreedt van 1,5 dB tussen de situatie vóór de reconstructie en de situatie 10 jaar na uitvoering van de reconstructie.

Plantoetsing vindt plaats op de gevel van de geluidsgevoelige gebouwen of de grens van geluidsgevoelige terreinen die binnen de geluidszones rond genoemde geluidsbronnen liggen. Geluidsgevoelige gebouwen op grond van de Wgh zijn: woningen, onderwijsvoorzieningen of medische voorzieningen waar mensen langere tijd verblijven. Geluidsgevoelige terreinen zijn woonwagenstandplaatsen.

Goede ruimtelijke ordening:

Bepaalde geluidsbronnen, maar ook bepaalde geluidsgevoelige functies vallen buiten de werking van de Wgh. Het gaat onder meer om 30 km/h-wegen, woonboten en recreatiewoningen. Strikt genomen kan in die gevallen de toetsing aan de normering van de Wgh bij ruimtelijke besluiten op grond van de Wro achterwege blijven.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter in diverse uitspraken gewezen op de geluidhinder die desondanks kan optreden. De Afdeling acht het noodzakelijk dat ook in die gevallen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt onderbouwd. De wettelijke grondslag hiervoor is tweeledig. Allereerst stelt de Wro dat sprake dient te zijn van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Daarnaast moeten op grond van de Algemene wet bestuursrecht besluiten berusten op een zorgvuldige voorbereiding, belangenafweging en onderbouwing.

Op basis van deze jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaardbaarheid van het akoestisch klimaat ook in de volgende situaties te worden onderbouwd:

  • -

    30 km/h-wegen en woonerven;

  • -

    woonboten;

  • -

    kinderdagverblijven;

  • -

    gebouwen voor buitenschoolse opvang;

  • -

    scheepvaartlawaai.

Als er in dergelijke gevallen verwacht mag worden dat er sprake kan zijn van overschrijding van ten hoogste toelaatbare waarde, dan moet dit worden meegewogen in de ruimtelijke onderbouwing. In deze gevallen geldt deze beleidsregel als leidraad voor de beoordeling of wordt voldaan aan het criterium “goede ruimtelijke ordening”. Er moet altijd worden voldaan aan de eisen die het Bouwbesluit stelt ten aanzien van het binnenniveau.

Een aantal situaties waar ook mensen verblijven vallen hier niet onder. Dit zijn bijvoorbeeld opvangcentra voor asielzoekers, recreatiewoningen en gevangenissen. Voor deze situaties geldt dat de feitelijke duur van het verblijf bepaalt of er sprake is van een geluidsgevoelige bestemming.

Normstelling:

In de nieuwe Wgh wordt onderscheid gemaakt tussen de ten hoogst toelaatbare waarde en een hogere waarde. In de oude Wgh werden hiervoor respectievelijk de termen voorkeursgrenswaarde en hogere grenswaarde of maximaal toelaatbare waarde gebruikt. De nieuwe Wgh noemt deze termen niet meer. De terminologie is hiermee verwarrend geworden, want het is mogelijk een hogere waarde aan te vragen dan de ten hoogst toelaatbare waarde.

Blijft de geluidsbelasting beneden de ten hoogste toelaatbare waarde dan kan een ontwikkeling zonder meer doorgang vinden. Wanneer de geluidsbelasting hoger is dan de ten hoogst toelaatbare waarde en geluidsbeperkende maatregelen redelijkerwijs niet doelmatig of (niet voldoende) mogelijk zijn, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld, ook wel ontheffing genoemd. Ontheffing is mogelijk tot de wettelijk vastgelegde maximaal toelaatbare waarde (uiterste hogere waarde). Deze waarden verschillen per geluidbron.

Met de nieuwe Wet geluidhinder is ook de dosismaat veranderd. In het verleden werd gebruik gemaakt van een etmaalniveau waarbij apart gekeken werd naar dag-, avond- en nachtperiode (Laeq). Voor de geluidsbelasting werd dan de hoogste van deze drie genomen (waarbij de avond- en anchtperiode met respectievelijk 5 en 10 dB(A) werden verhoogd omdat er vanuit wordt gegaan dat in deze periode het geluid als hinderlijker wordt ervaren. Met de nieuwe dosismaat Lden wordt gemiddeld over dag-, avond en nachtperiode. Hierbij wordt ook rekening er mee gehouden dat geluid ’s avonds en ’s nachts als hinderlijker wordt ervaren, maar dat zit in de rekenmethodiek verwerkt.

De geluidsbelastingen die met Lden worden berekend, vallen 2 dB lager uit dan de oude dosismaat. Daarom zijn alle normen door de wetgever met 2 dB verlaagd. In de schrijfwijze is de oude dosismaat te herkennen doordat daarvoor dB(A) wordt gebruikt, voor Lden wordt dB gebruikt. De nieuwe dosismaat geldt niet voor industrielawaai.

Ter illustratie zijn in tabel 1 de grenswaarden voor woningen opgenomen. De normstelling voor onderwijsvoorzieningen, medische voorzieningen en woonwagenstandplaatsen wijkt hiervan soms af. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de Wgh.

Tabel 1. Overzicht grenswaarden (voor nieuwe situaties) Wet geluidhinder

Ten hoogste toelaatbare waarde

Hogere

waarde

Verkeerslawaai

nieuwe situaties:

auto(snel)wegen en buitenstedelijke situa-tiesa

binnenstedelijke situaties: nieuwe weg én nieuwe woning

binnenstedelijke situaties: nieuwe weg of nieuwe woning

48 dB

48 dB

48 dB

53 dB

58 dB

63 dB

reconstructies:

Huidige belastingb of 48dB

Idem + 5 dBc

Spoorweglawaai

alle gevallen

55 dB

68 dB

Industrielawaai

nieuwe situaties

bestaande woningen met > 50 dB(A) binnen zone

50 dB(A)

55 dB(A)

55 dB(A)

60 dB(A)

  • a.

    Om te bepalen of een situatie binnen- of buitenstedelijk is gelden de rode contouren zoals die in het streekplan staan aangegeven. Een binnen- of buiten stedelijke situatie wordt bepaald door de ligging “binnen” of “buiten” de bebouwde kom

  • b.

    Belasting 1 jaar voor de reconstructie.

  • c.

    In heel specifieke gevallen is een hogere belasting mogelijk.

Voorwaarden voor het verlenen van hogere waarden:

·Toepassing van maatregelen

De Wgh stelt dat een hogere waarde alleen mag worden verleend indien maatregelen om wel aan de ten hoogst toelaatbare waarde te voldoen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het wettelijk kader schrijft daarbij voor dat ten behoeve van het terugdringen van de geluidsbelasting achtereenvolgens de volgende soorten maatregelen dienen te worden bezien:

  • §

    maatregelen aan de bron (geluidsreducerende wegdekverharding, verminderen verkeer, verlagen snelheid, maatregelen bij bedrijven);

  • §

    maatregelen in het overdrachtsgebied tussen bron en ontvanger (geluidsafscherming, vergroten afstand tussen bron en ontvanger);

  • §

    maatregelen bij de ontvanger (dove gevels/vliesgevels, gevelisolatie maatregelen)

·Binnenwaarde (voor nieuwe situaties)

Het geluidsniveau binnen geluidsgevoelige bestemmingen mag niet hoger worden dan de wettelijk vereiste binnenwaarde. Voor weg- en spoorweglawaai bedraagt deze waarde

33 dB voor woningen; voor industrielawaai is dit 35 dB(A). Voor onderwijsvoorzieningen, medische voorzieningen en woonwagenstandplaatsen gelden andere normen dan voor woningen, zie hiervoor art. 111-114a Wgh.

De toetsing van de binnenwaarde wordt gebaseerd op basis van de gecumuleerde gevelbelasting.

·Cumulatie

In de Wgh is aangegeven dat bij het vaststellen van hogere waarden moet worden afgewogen of de eventuele cumulatie van geluid mogelijk leidt tot een onaanvaardbaar akoestisch klimaat. Het gaat hierbij zowel om bronnen van dezelfde soort (bijvoorbeeld verschillende wegen) als om bronnen van verschillende soorten (bijv. weg- en spoorweglawaai). Hierbij moet indien relevant ook rekening worden gehouden met vliegtuiglawaai.

In bijlage I van het Besluit Geluidhinder 2006 is een methodiek opgenomen om de geluidhinder van de verschillende bronsoorten te cumuleren.

3. Hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid

Pijlers van het beleid:

De gemeente zet in op het verbeteren van het akoestisch woon- en leefklimaat door het voorkomen dat nieuwe geluidhinder ontstaat, het verbeteren van de kwaliteit van de buitenruimte en het oplossen van bestaande (sanerings)situaties,.

Het gemeentelijk beleid voor het vaststellen van hogere waarden steunt op twee pijlers:

·wettelijk vereiste afweging van mogelijke maatregelen.

In de eerste plaats moet worden voldaan aan de wettelijke eisen voor onderzoek naar en afweging van mogelijke maatregelen zoals in hoofdstuk 2 van dit beleid genoemd. Doel hiervan is het aantal woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld en de hoogte van de geluidbelasting zo beperkt mogelijk te houden. De eisen die hieruit voortvloeien zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk 4 van dit beleid.

·gemeentelijke eisen aan een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Erkend wordt dat, met name langs vele (spoor)wegen niet altijd aan de ten hoogst toelaatbare waarde kan worden voldaan. Op deze locaties wordt een aanvaardbaar akoestisch klimaat nagestreefd. De betreffende eisen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 5 van dit beleid.

Onderscheid naar mate van overschrijding ten hoogst toelaatbare waarde:

Het spreekt voor zich dat het beleid mede wordt afgestemd op de hoogte van de optredende geluidsbelasting. Voor het hogere waardenbeleid is gekozen voor een indeling in drie geluidsklassen (zie ook tabel 2):

  • ·

    een Onrustig geluidsklimaat: beperkte overschrijding ten hoogst toelaatbare waarde (< 5 dB door weg- en spoorweglawaai, < 2 dB(A) door industrielawaai);

  • ·

    een Zeer Onrustig geluidsklimaat: gemiddelde overschrijding ten hoogst toelaatbare waarde, tot maximaal 10 dB voor wegverkeer, 3- 8 dB voor spoorweglawaai en 5- 10 dB(A) voor industrielawaai;

  • ·

    een Lawaaiig geluidsklimaat: grote overschrijding ten hoogst toelaatbare waarde, tot maximaal 15 dB voor wegverkeers- en 13 dB voor railverkeerslawaai.

Het hanteren van geluidsklassen maakt het mogelijk de hinder van de drie verschillende bronsoorten weg, spoorweg en industrie onder een vergelijkbare noemer te brengen. In tabel 2 zijn de geluidsklassen en hun grenzen weergegeven.

Tabel 2. Geluidsklassen op basis van geluidsbelasting

geluidsklasse

verkeers- lawaai [ dB ]

spoorweg- lawaai [ dB ]

industrie- lawaai [ dB(A) ]

48

55

50

–1 onrustig

53

58

55

–2 zeer onrustig

58

63

60

–3 lawaaiig

63

68

nvt

Naar mate de overschrijding van de ten hoogst toelaatbare waarde groter is of dat er meerdere mogelijkheden voor de ruimtelijke inrichting van de betreffende locatie mogelijk zijn, wordt een beter onderbouwde afweging vereist van:

  • ·

    mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen (zie hoofdstuk 4);

  • ·

    de wijze waarop een aanvaardbaar akoestisch klimaat kan worden gegarandeerd (zie hoofdstuk 5).

Zonodig kan hierbij in het kader van een verzoek hogere waarde (aanvullend) onderzoek naar de effectiviteit van maatregelen worden verlangd.

Processchema:

In bijlage 1 is een beslis- en procedureschema opgenomen dat de ruimtelijke ontwikkeling als uitgangspunt neemt en toelicht wanneer hogere waarden nodig dan wel mogelijk zijn.

Een belangrijk uitgangspunt is dat de initiatiefnemer vooroverleg heeft over het plan. Hierdoor kan de initiatiefnemer ook in de beginfase van het plan nog afwegingen maken die de akoestische situatie verbeteren. Zoals eerder is aangegeven is een uitgangspunt van dit beleid dat door het vroegtijdig betrekken van de geluidssituatie een optimaal akoestisch klimaat wordt bereikt. Er wordt niet meegewerkt aan hogere waarden verzoeken waarin deze afweging niet duidelijk is gemaakt.

De aanvrager (initiatiefnemer) beargumenteert waarom de hogere waarde noodzakelijk is. Door de Milieudienst Noord-West Utrecht wordt in opdracht van de gemeente beoordeeld of deze argumentatie voldoende en zorgvuldig is.

4. Afweging van maatregelen

Algemeen:

In de Wgh is een onderzoeksplicht opgenomen naar maatregelen die kunnen leiden tot een geluidsniveau dat onder de ten hoogst toelaatbare waarde blijft. Bij het treffen van maatregelen wordt daarnaast een voorkeursvolgorde genoemd voor het beheersen van geluidhinder: eerst bronmaatregelen, dan maatregelen in het overdrachtsgebied tussen bron en ontvanger en dan pas maatregelen bij het object dat de geluidsbelasting ondervindt.

Hieronder is het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verschillende maatregelen verwoord.

Bronmaatregelen:

-Het toepassen van geluidsreducerend asfalt

Het toepassen van (de huidige typen van) geluidsreducerend asfalt levert globaal 3 à 4 dB reductie op ten opzichte van normaal asfalt en is daardoor de belangrijkste maatregel om de geluidsbelasting te verminderen en eventueel te voldoen aan de ten hoogst toelaatbare waarde.

-Beperken rijsnelheid of beperken omvang van het verkeer

In het kader van een Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan of een verkeerscirculatieplan zijn maatregelen mogelijk die het verkeersaanbod beperken.

In het algemeen zijn na de invoering van de maatregelen als gevolg van het programma Duurzaam Veilig de woongebieden omgevormd tot 30 km/h gebieden. Veel wegen buiten de bebouwde kom zijn 60 km/h geworden. Dit betekent dat in het algemeen een verdere snelheidsverlaging, ter beperking van de geluidhinder, geen optie meer is.

De gemeente heeft geen zeggenschap over de rijsnelheid en de vervoersintensiteiten op de rijkswegen, provinciale wegen, de wegen van het waterschap en de spoorlijn.

-Bronmaatregelen bij industrielawaai

Indien de aanwezige, voor de geluidsbelasting bepalende bedrijven over recente milieuvergunningen en daarmee over een vastliggende geluidsruimte beschikken is afwijking van deze afspraken niet mogelijk. Wel kan worden onderzocht of aanvullende bronmaatregelen mogelijk zijn.

Maatregelen in het overdrachtsgebied:

-Alternatief stedenbouwkundig programma of ontwerp

Onderzocht kan worden of (gedeeltelijke) invulling van de locatie met niet-geluidsgevoelige functies mogelijk is.

Behalve door de invulling van het programma, kan ook in het ontwerp rekening worden gehouden met het akoestische klimaat. Hierdoor kan de overschrijding van de ten hoogst toelaatbare waarde worden voorkomen of verminderen. Zie hiervoor hoofdstuk 5.

Bouwstenen zijn:

  • ·

    invulling van de zwaarst geluidsbelaste delen van de locatie met niet-geluidsgevoelige bestemmingen en realisatie van de geluidsgevoelige bestemmingen op een minder geluidsbelaste plaats;

  • ·

    realisatie (niet-geluidsgevoelige) afschermende bebouwing;

  • ·

    vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger.

Gemotiveerd dient te worden dat de geluidsgevoelige bestemmingen ter plaatse noodzakelijk zijn en dat de bebouwing niet elders of anders ten opzichte van de bron(nen) kan worden gesitueerd. De nabijheid van een station kan een motivatie zijn om op geluidbelaste locatie te bouwen.

-Geluidsschermen of –wallen.

Geluidsschermen of –wallen kunnen de geluidsbelasting op de locatie verminderen. Met name in binnenstedelijke situaties zijn ze vaak moeilijk toepasbaar. Dit geldt vooral bij wegen met perceelaansluitingen waar de bebouwing dicht op de weg staat.

Ook andere (niet-geluidsgevoelige) bebouwing kan als afscherming functioneren (zie hierboven).

Maatregelen bij de ontvanger:

Indien bronmaatregelen en maatregelen in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn, zijn maatregelen vereist bij het object dat de geluidsbelasting ondervindt. Dergelijke maatregelen betreffen bijvoorbeeld dove gevels, vliesgevels en gevelisolatie. In alle gevallen is vereist dat de wettelijke binnenwaarde wordt gegarandeerd.

5. Aanvaardbaar akoestisch klimaat

Hogere waarden worden toegekend indien, ondanks de hogere geluidsbelasting, een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. Om dit doel te bereiken zijn gemeentelijke eisen geformuleerd.

De eisen gelden voor alle geluidssoorten (weg/spoor/industrie). De gemeentelijke eisen hebben betrekking op de volgende aspecten:

  • -

    geluidsluwe zijde;

  • -

    geluidsluwe buitenruimte;

  • -

    woningindeling en gebruik van de woning(en);

  • -

    afschermende werking.

Geluidsluwe zijde:

  • ·

    woningen dienen een geluidsluwe zijde te krijgen (zie hierna).

  • ·

    ook andere geluidsgevoelige gebouwen krijgen een geluidsluwe zijde.

Onder een geluidsluwe zijde wordt het volgende verstaan:

  • o

    de geluidsbelasting op de gevel van de geluidsluwe zijde bedraagt minder dan de ten hoogst toelaatbare waarden: 48 dB voor wegverkeer, 55 dB voor spoorwegen, 50 dB(A) voor industrie;

  • o

    indien sprake is van meerdere soorten geluidsbronnen (weg, spoor en/of industrie), ligt de geluidsbelasting voor elke bron onder de betreffende ten hoogst toelaatbare waarde (op cumulatie van verschillende bronnen wordt hieronder apart ingegaan);

  • o

    op sterk geluidsbelaste locaties waarbij sprake is van een ‘lawaaiige’ geluidsbelasting (zie tabel 2) ten gevolge van meer dan één geluidsbron op meer dan een gevel is de bovenstaande doelstelling moeilijk te realiseren; in dat geval is de geluidsbelasting aan de geluidsluwe zijde ten minste 10 dB/dB(A) lager dan de geluidsbelasting van de hoogst geluidsbelaste zijde; de geluidsluwe zijde valt dan in de geluidsklasse ‘onrustig’ of lager (zie tabel 2);

  • o

    een geluidsluwe zijde kan ook bestaan uit een bouwkundige maatregel zoals een loggia of een serre.

Geluidsluwe buitenruimte:

  • ·

    een woning met één of meerdere buitenruimtes heeft ten minste één geluidsluwe buitenruimte.

  • ·

    het geluidsniveau in deze buitenruimte van de woning mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.

  • ·

    ook bij andere geluidsgevoelige gebouwen wordt naar een geluidsluwe buitenruimte gestreefd, dit is echter geen eis.

  • ·

    indien geen geluidsluwe buitenruimte mogelijk is, kunnen serres of afsluitbare balkons (loggia’s) worden toegepast.

Woningindeling en gebruik van de woningen:

  • ·

    elke woning bevat ten minste 1 slaapkamer aan de geluidsluwe zijde. Minimaal 30% van het vloeroppervlak van alle verblijfsgebieden tezamen wordt aan de geluidsluwe gevel gesitueerd.

  • ·

    voor zover relevant, geldt dat op eenzelfde wijze voor andere geluidsgevoelige bebouwing: in scholen het merendeel van de leslokalen aan de luwe zijde etc.

Cumulatie:

Hogere waarden worden alleen toegekend indien de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting (overschrijding van de maximale hogere waarde). Indien relevant moet er bij de cumulatie ook rekening worden gehouden met vliegtuiglawaai.

Afschermende werking:

  • ·

    indien sprake is van de hoogste of op-één-na-hoogste geluidsklasse (‘Lawaaiig’ of ‘Zeer Onrustig’ uit tabel 2 in hoofdstuk 3), dan wordt de eerstelijns bebouwing ten opzichte van de bron zodanig gesitueerd dat zij bijdraagt aan de afscherming van het erachter gelegen gebied

  • .

    de afschermende werking voor de achterliggende bebouwing moet worden aangetoond. De geluidsbelasting in de 2e lijnsbebouwing ligt waar mogelijk onder de ten hoogst toelaatbare waarde.

  • ·

    deze eisen gelden ook voor andere geluidsgevoelige bestemmingen.

  • .

    in geval van vervangende nieuwbouw van solitaire woningen of vervangende nieuwbouw/verbouw van bestaande eerstelijns bebouwing zijn er situaties denkbaar waar het afschermende effect gering is, maar gezien de bestaande situatie en stedenbouwkundige structuur het wenselijk is om de woningen toch dusdanig te situeren dat er sprake is van een hoge geluidsbelasting. In dergelijke gevallen kan afgeweken worden mits het om vervangende nieuwbouw gaat en het aantal woningen niet toeneemt. De geluidsbelasting van de woningen mag daarbij met maximaal 1,5 dB toenemen.

Bijlage 1

Bijlage 2

Bijlage 3