Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2014

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2014

INLEIDING

Een nieuwe beleidsvisie vraagt om nieuwe beleidsregels. Anders dan in het verleden schrijven deze beleidsregels niet meer precies voor in welke situatie de belanghebbende recht heeft op welke voorziening. Deze beleidsregels geven het afwegingskader om te kunnen beoordelen hoe de beperkingen van een belanghebbende gecompenseerd kunnen worden. Dit past in de nieuwe vraaggerichte werkwijze van de Wmo.

De beleidsregels beginnen met een algemeen afwegingskader. Hierin wordt aangegeven hoe we omgaan met algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen en welke plek ze innemen in het beoordelen van de compensatie. Vervolgens komen eigen verantwoordelijkheid waaronder ook gebruikelijke zorg, financiële eigen verantwoordelijkheid, mantelzorg en vrijwilligerswerk aan bod. Tot slot besteedt het algemene afwegingskader aandacht aan wat we verstaan onder langdurig noodzakelijk en goedkoopst compenserend.

Met dit algemene kader kan de vraag van de belanghebbende worden beantwoord. Het tweede hoofdstuk van deze beleidsregels behandelt alle te bereiken resultaten, 8 in totaal, en geeft hiervoor regels. Achtereenvolgens komen de resultaten voor het voeren van een huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het lokaal verplaatsen en het aangaan van sociale verbanden aan bod.

Op welke wijze de vraag van de belanghebbende wordt beantwoord, wordt uitgelegd in het derde hoofdstuk van de beleidsregels "hoe te komen tot de te bereiken resultaten". Het gesprek wordt afgerond met een conclusie. Die conclusie van het gesprek kan leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening, maar ook kan de conclusie zijn dat er een andere oplossing is of dat er geen compensatie nodig is.

Het vierde hoofdstuk gaat in op de vormen waarin een individuele voorziening kan worden verstrekt. Onderscheid wordt gemaakt in voorzieningen in natura, voorzieningen in de vorm van een Persoonsgebonden budget (PGB) en financiële tegemoetkomingen. Elke vorm waarin de voorziening wordt geleverd kent zijn eigen voorwaarden en eisen. Het is belangrijk dat de belanghebbende goed geïnformeerd wordt over de voor – en nadelen van de verschillende verstrekkingvormen. Dit hoofdstuk geeft daar inzicht in.

Het vijfde hoofdstuk regelt de procedure met betrekking tot onderzoek, advies, besluitvorming en terugvordering. De mogelijkheden om onderzoek te doen zijn explicieter geformuleerd en uitgebreid.

Tot slot bevat dit document nog enkele bijlagen. In de tabel normering huishoudelijke taken zijn de taken en activiteiten met de bijbehorende tijden opgenomen. Deze is overgenomen van de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van de MO-zaak. Met dit overzicht kan een besluit worden genomen over het aantal uren hulp dat nodig is per week om het huishouden te doen. Ook zijn in bijlage 2, 3 en 4 enkele uitgangspunten geschetst voor verstrekking van respectievelijk hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, rolstoelen en scootmobiels. Tot slot is een bijlage opgenomen over het begrip algemeen gebruikelijk.

De nieuwe verordening, het nieuwe Besluit, het overgangsrecht en deze beleidsregels treden in op 1 januari 2014. Met vaststelling van deze documenten door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders is het beleid voor de individuele voorzieningen van de Wmo bepaald.

INLEIDING

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN AFWEGINGSKADER

Individuele voorzieningen zijn er uitsluitend om oplossingen te bieden wanneer het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. De eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid komen tijdens het gesprek aan de orde.

Eigen mogelijkheden

Niet iedere beperking leidt tot een participatieprobleem. Door voort te zetten wat feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn wanneer als gevolg van de beperking het inkomen daalt. Dat zou aanleiding kunnen zijn om wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie. Door het dagelijks leven of het huishouden anders te organiseren, kunnen belemmeringen vanuit eigen mogelijkheden gecompenseerd worden.

Ondersteuning van en door mantelzorgers en vrijwilligers

Wanneer een participatieprobleem kan worden opgelost met ondersteuning door een mantelzorger of vrijwilliger, gaat dit voor op de verstrekking van een voorziening. Bij de beoordeling of dit een geschikte oplossing is, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden en behoeften van de mantelzorger of de vrijwilliger. Het college moet rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens draagkracht en draaglast. De aandacht hiervoor kan echter niet leiden tot 'eigen’ aanspraken van mantelzorgers en vrijwilligers in het kader van prestatieveld 6. Het gaat altijd om afgeleide aanspraken, gerelateerd aan de belanghebbende met het participatieprobleem. Een voorbeeld daarvan is de verstrekking van een eenvoudige transportrolstoel. Deze kan geschikt zijn voor de belanghebbende met beperkingen. Als de mantelzorger – als gevolg van een lichte beperking die op zichzelf geen compensatie behoeft - niet in staat is de rolstoel te duwen, is de oplossing niet geschikt en zal rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden van de mantelzorger.

Algemene en collectieve voorzieningen

Niet iedere vraag hoeft te leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. In het gesprek voorafgaande aan de aanvraag, maar ook in het contact met de belanghebbende tijdens het behandelen van de melding dan wel aanvraag, moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de mogelijkheid van het inzetten van algemene of collectieve voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die al dan niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking, snel en regelarm beschikbaar zijn en niet door het college zelf worden verstrekt of beheerd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een uitleenpunt voor rolstoelen, collectief vervoer, een boodschappenservice of een vrijwillige klussendienst.

Wanneer de algemene of collectieve voorziening voldoende oplossing biedt, kan hiernaar worden verwezen en is geen aanvraag voor een individuele voorziening noodzakelijk. Wanneer de algemene of collectieve voorziening slechts een gedeelte van het participatieprobleem oplost, kan aanvullend een individuele voorziening worden geboden.

Algemeen gebruikelijk

Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk indien aan meerdere (2 van de 3) criteria is voldaan:

  • 1.

    de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking;

  • 2.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 3.

    de voorziening is in prijs niet aanzienlijk duurder dan soortgelijke producten.

Dergelijke voorzieningen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Uitzonderingen

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de belanghebbende toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden aangeschaft. Het gaat dan bijvoorbeeld om een toiletverhoger voor iemand van 20. Ook wanneer de belanghebbende een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking onder de van toepassingzijnde bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening toch voor vergoeding in aanmerking komen.

Voorliggende voorzieningen

Anders dan algemene en collectieve voorzieningen hebben voorliggende voorzieningen een wettelijke basis. Het zijn wettelijke voorzieningen waarop de belanghebbende een beroep kan doen. Hiermee kan een mogelijk beroep op een individuele voorziening worden voorkomen. Om die reden hoort het bespreken van voorliggende oplossingen in het gesprek. Denk hierbij bijvoorbeeld aan voorzieningen voor werk of scholing in het kader van de WIA of zorgvoorzieningen in het kader van de ZVW, de AWBZ of de regeling Hulpmiddelen. Maar ook fiscale mogelijkheden zoals de bijzondere kostenaftrek kunnen worden gezien als een voorliggende oplossing waar in sommige gevallen gebruik van zou kunnen worden gemaakt. Hiervan kan sprake zijn bij het aanpassen van een eigen woning. De aanpassings- en rentekosten komen deels voor aftrek in aanmerking. Voorwaarde is dat de aanpassingen medisch noodzakelijk zijn.

Financiële mogelijkheden

Om de financiële zelfredzaamheid te bepalen wordt gebruik gemaakt van indicatoren zoals het Nibud persoonlijk budgetadvies of een draagkrachtmeting.

Bij PGB's en voorzieningen die in eigendom worden verstrekt, is de termijn voor de eigen bijdrage wettelijk gemaximeerd tot 39 perioden (3 jaar).

Een eigen bijdrage is niet van toepassing wanneer de belanghebbende jonger is dan 18 jaar.

Er is ook geen eigen bijdrage verschuldigd als de kosten van een bouwkundige of woontechnische aanpassing lager zijn dan € 500,00. Het innen van de eigen bijdrage is dan hoger dan de baten. Zie hiervoor ook het Besluit.

Langdurig noodzakelijk

De voorwaarde dat alleen langdurig noodzakelijke voorzieningen worden toegekend, komt voort uit de veronderstelling dat bij een kortdurende noodzaak veelal andere oplossingen mogelijk zijn, zoals de kortdurende uitleen in het kader van Regeling Hulpmiddelen. Het wil niet zeggen dat per definitie geen kortdurende noodzakelijke voorziening wordt toegekend. Zo kan de verstrekking van een voorziening noodzakelijk zijn als geen enkele andere voorliggende oplossing of regeling hierin kan voorzien. Een voorbeeld hiervan is hulp bij het huishouden in een postoperatieve herstelperiode.

Goedkoopst-compenserende voorziening

De voorwaarde goedkoopst-compenserend betekent dat de te verstrekken voorziening(en) allereerst het participatieprobleem adequaat moet compenseren. Zijn er meerdere oplossingen, dan wordt gekozen voor de goedkoopste (combinatie van) voorziening(en). Bij de afweging wat goedkoop is, wordt gerekend met de totale kosten over de te verwachten gebruiksduur. Zo kan het verstrekken van een individuele taxikostenvergoeding op jaarbasis goedkoper zijn dan het eenmalig verstrekken van een autoaanpassing. Wordt echter rekening gehouden met de te verwachten gebruiksduur, dan kan het verstrekken van de autoaanpassing op lange termijn goedkoper zijn.

Het gaat in eerste instantie om de goedkoopst-compenserende oplossing voor het college. Bij die afweging wordt niet voorbij gegaan aan de belangen van de belanghebbende. Zo is verhuizen naar een geschikte woning vaak goedkoper dan aanpassen. Wanneer de belanghebbende als gevolg hiervan echter een restschuld overhoudt bij de verkoop van de oude woning, is het per saldo niet de goedkoopst-compenserende oplossing. Het kan niet zo zijn dat de belanghebbende onevenredig veel kosten maakt als gevolg van de keuze van het college voor de goedkoopste oplossing. Het college mag rekening houden met zogenaamde macro-overwegingen. Zo is bijvoorbeeld collectief vervoer voor het college goedkoop juist vanwege de mogelijkheden combinatieritten te maken. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Uiteraard moet altijd een individuele afweging worden gemaakt. Het macro belang mag niet boven het belang van een voldoende compenserende oplossing worden gesteld.

Individueel gericht

De compensatieplicht van het college beperkt zich tot de participatieproblemen van de persoon met beperkingen. Hierbij moet rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden en behoeften. Zo wordt duidelijk dat wat goedkoopst-compenserend is voor de één, niet per definitie ook geschikt is voor de ander met een vergelijkbare beperking. Er is altijd sprake van een individuele afweging. Ook kunnen behoeften en omstandigheden van direct betrokkenen niet per definitie buiten beschouwing worden gelaten (zie eerder in dit hoofdstuk).

HOOFDSTUK 2 DE TE BEREIKEN RESULTATEN

De compensatieplicht beperkt zich tot de in artikel 4 van de Wmo omschreven leefgebieden. Deze zijn vertaald in 8 resultaten die in dit hoofdstuk worden uitgewerkt. Bij ieder resultaat wordt het afwegingskader omschreven. Dit kader dient als richtlijn, waarbij altijd voor ogen moet worden gehouden dat hiervan kan worden afgeweken wanneer dit noodzakelijk is om de juiste vorm van compensatie te bereiken.

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Om dit resultaat te bereiken moet er licht en zwaar huishoudelijk werk worden gedaan. Het gaat om alle activiteiten die nodig zijn om het huis schoon en leefbaar te houden. Denk aan stofzuigen, soppen van de badkamer en wc, dweilen en schoonhouden van de ruimtes in de woning die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Het schoonhouden van de woning blijft beperkt tot de ruimtes die in gebruik zijn en horen tot het niveau van de sociale woningbouw. Dit betekent ondermeer dat de grootte van de woning niet per definitie van invloed is op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het onderhoud van een tuin hoort niet bij dit resultaat en hoeft dus niet te worden gecompenseerd. Er vindt wel altijd individueel onderzoek plaats om vast stellen wanneer dit resultaat bereikt is.

De omvang van dit resultaat wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar halve uren, per week. Voor het vaststellen van de benodigde en mogelijk te compenseren uren wordt gebruik gemaakt van de tabel normering huishoudelijke taken (bijlage 1).

Afwegingskader

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Een voorbeeld hiervan is een glazenwasbedrijf dat de buitenkant van de ramen kan lappen, of de belanghebbende kan algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur aanschaffen.

  • -

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

  • -

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Is sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die -ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de belanghebbende die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

    Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Vanaf 21 jaar wordt iemand geacht in het kader van gebruikelijke zorg volledig zelfstandig een eenpersoons huishouden te kunnen voeren. Bij 23 jaar wordt verwacht dat een persoon een volledig huishouden kan runnen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan het huishouden te kunnen doen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende meerdere aaneengesloten etmalen, zullen de niet uitstelbare taken gecompenseerd kunnen worden. Afwezigheid i.v.m. het werk moet wel een verplichtend karakter hebben zoals off-shore werk of de binnenvaart. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als werkzaamheden niet uitgesteld kunnen worden (maaltijd bereiden/verzorging) kan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel hulp geïndiceerd worden.

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

Verstrekking van de individuele voorziening

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de voorziening Hulp bij het Huishouden verwijzen we naar bijlagen 1 en 2.

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Iedere Nederlander moet zelf voor een woning zorgen. Bij de keuze van een woning moet men binnen de eigen (financiële) mogelijkheden rekening houden met de eigen situatie. Dit betekent dat men rekening houdend met bestaande of te verwachten beperkingen zoekt naar een geschikte woning. Wanneer de mogelijkheden hiervoor ontbreken, volstaat een zo geschikt mogelijke woning en kan het college het niet geschikte deel compenseren. Hierbij is van belang dat de belanghebbende het college niet confronteert met reeds gemaakte keuzes, maar vooraf overleg pleegt. Alleen op deze manier kan worden beoordeeld of er wordt gekozen voor de goedkoopst te compenseren oplossing.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in een geschikt huis wonen. We hebben het dan over woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Het college kan in uitzonderlijke situaties ondersteunen en bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Men is dus primair zelf verantwoordelijk voor het vinden van een geschikte beschikbare woning (rekening houdend met bekende beperkingen en met het oog op de toekomst), passend bij het bestedingspatroon.

De compensatieplicht houdt in dat eventuele problemen in het normale gebruik van de woning opgelost moeten worden. Het gaat hier om het niveau sociale woningbouw en het van toepassing zijnde Bouwbesluit. Daarbij kan het anders indelen/inrichten van de woning een voorliggende oplossing zijn.

De compensatieplicht heeft betrekking op ergonomische belemmeringen die duurzaam van aard zijn en het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning beperkt zich tot de elementaire woonfuncties en heeft geen betrekking op inrichtingselementen. De ergonomische belemmeringen zijn niet toe te schrijven aan de aard van de gebruikte materialen.

Afwegingskader

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

  • ·

    Als het gaat om een woningaanpassing bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Misschien wil iemand in het sociale netwerk of een klussendienst wel een en ander aanpassen.

  • ·

    De compensatieplicht van het college beperkt zich tot zelfstandige woonruimten waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat hierbij ook om woonwagens met een vaste standplaats en woonschepen met een vaste ligplaats in de gemeente De Ronde Venen. Alleen recreatiewoningen waar een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor is afgegeven, komen in aanmerking voor compenstatie.

  • ·

    Belanghebbenden die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, hebben de verantwoordelijkheid om een geschikte woning te zoeken en kunnen in principe geen aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Uitgangspunt is dat in deze situatie aanpassingen niet worden vergoed. Echter, uit jurisprudentie (bijv. ECLI:NL:CRVB:2012:BW6548) blijkt dat alle relevante factoren moeten worden meegewogen. Als alleen wordt gekeken naar de leeftijd of de gezinssituatie of de woonsituatie, dan vindt niet door de wetgever beoogde generieke uitsluiting van personen plaats.

  • ·

    Bij een verhuizing vanuit een zelfstandige woning naar een AWBZ- instelling wordt in principe geen financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verleend.

  • ·

    Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • ·

    Bij het verstrekken van een douchestoel of tillift moet de gemeente niet alleen beoordelen of de voorziening geschikt is voor degene die wordt verzorgd, maar moet ook nagaan of de voorziening geschikt is voor de verzorgers. De gemeente moet dus in voorkomende gevallen ook rekening houden met Arbo-regels.

  • ·

    Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren).

  • ·

    Het college heeft in principe geen verantwoordelijkheid om algemeen gebruikelijke voorzieningen of inrichtingselementen zoals kasten en CV-installaties te verstrekken. Het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd (bijvoorbeeld het vervangen van een lavet door een douche) is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf of de woningcorporatie evenals renovatie en periodiek onderhoud.

  • ·

    Bij het vervangen van verouderde voorzieningen (renovatie) wordt rekening gehouden met de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening. Vervanging wordt algemeen gebruikelijk geacht wanneer algemeen gehanteerde afschrijvingstermijnen volledig zijn verlopen. Dit betekent wanneer bijvoorbeeld een oude badkuip vervangen moet worden door een douche, dit algemeen gebruikelijk is wanneer deze volledig is afgeschreven volgens door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie gehanteerde termijnen. Wanneer geen sprake is van een volledig afgeschreven voorziening of wanneer bijkomende kosten moeten worden gemaakt die voor de belanghebbende niet algemeen gebruikelijk zijn, kan het college de meerkosten voor haar rekening nemen.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

Verstrekking van de individuele voorziening

Gezien de grote verscheidenheid in mogelijke woonvoorzieningen, zijn specifieke kaders voor verstrekking in bijlage 3 opgenomen. Het gaat dan om

Niet-bouwkundige, losse woonvoorzieningen

Inpandige aanpassing of uitbreiding

Verhuizen of aanpassen

Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Losse woonunit of aanbouw

Doelgroepengebouwen / gemeenschappelijke ruimten

Bezoekbaar maken

Het stallen van vervoersvoorzieningen

Tijdelijke huisvesting

Uitraasruimte

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Als het een woningaanpassing waarvan de kosten meer bedragen dan € 20.420, dan is het gebruikelijk een bouwtechnisch advies in te winnen.

Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college  uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende. Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten en een vergoeding voor tijdelijke huisvesting moet vooraf worden aangevraagd. Betaling van het bijbehorend forfaitair bedrag vindt achteraf en op declaratiebasis plaats.

Resultaat 3 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen voldoende eten en drinken in huis kunnen halen en dat ze beschikken over schoonmaakmiddelen en bv. wasmiddelen. Er mag worden verwacht dat de aanschaf van deze artikelen één maal per week plaatsvindt en dat men gebruik maakt van de service van bv. supermarkten of andere boodschappendiensten en/of maaltijdservices. Onder dit resultaat valt niet de aanschaf van kleding of huishoudelijke apparaten. Het college hoeft die behoeften niet te compenseren. Compenseren door het college om dit resultaat te bereiken zal niet veel voorkomen.

De omvang dit resultaat wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar halve uren, per week. Voor het vaststellen van de benodigde en mogelijk te compenseren uren wordt gebruik gemaakt van de tabel normering huishoudelijke taken (bijlage 1).

Afwegingskader

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Is er bijvoorbeeld een boodschappendienst die het eten en drinken kan bezorgen?

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn, zoals een open eettafel voorziening of buren die boodschappen kunnen doen.

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Is er bijvoorbeeld een gezonde huisgenoot of een kind in de omgeving aanwezig die af en toe boodschappen kan doen?

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

Verstrekking van de individuele voorziening

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de voorziening Hulp bij het Huishouden verwijzen we naar bijlagen 1 en 2.

Resultaat 4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in staat zijn elke dag schone en draagbare kleding te kunnen dragen. Wassen, strijken en kleine verstelwerkzaamheden zijn dan aan de orde. Verwacht mag worden dat mensen beschikken over een wasmachine. Als die er niet is, hoeft de aanschaf daarvan niet gecompenseerd te worden. Hoewel het niet afdwingbaar is, mag daarnaast worden verwacht dat mensen de te compenseren taken tot een minimum beperken door bijvoorbeeld zelf een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden aan te schaffen.

De omvang dit resultaat wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar halve uren, per week. Voor het vaststellen van de benodigde en mogelijk te compenseren uren wordt gebruik gemaakt van de tabel normering huishoudelijke taken (bijlage 1).

Afwegingskader

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Is er bv. een was en strijkdienst beschikbaar die ervoor kan zorgen?

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Kan de belanghebbende op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem of haar heen zorgen voor schone en draagbare kleding?

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

Verstrekking van de individuele voorziening

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de voorziening Hulp bij het Huishouden verwijzen we naar bijlagen 1 en 2.

Resultaat 5 Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en / of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang van zijn of haar kinderen. Het college heeft alleen compensatieplicht als ouders door acute problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van 5 jaar. Compenseren is dus per definitie altijd tijdelijk in afwachting van een definitieve oplossing.

Afwegingskader

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Is er bijvoorbeeld kinderopvang of naschoolse opvang in de buurt die voor de opvang kan zorgen.

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Is er bijvoorbeeld de mogelijkheid van ouderschapsverlof, kort- of langdurend zorgverlof, een oppasoma of opa of buurvrouw?

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

Verstrekking van de individuele voorziening

Als het voorgaande niet meteen of niet afdoende beschikbaar is, moet het college de belanghebbende compenseren. De compensatie zal altijd tijdelijk zijn, maximaal 3 maanden, en worden vastgesteld totdat een definitieve oplossing is gevonden. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden.

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de voorziening Hulp bij het Huishouden verwijzen we naar bijlagen 1 en 2.

Resultaat 6 Zich verplaatsen in en om de woning

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Rolstoel voor dagelijks zittend gebruik

In de Wet is geen definitie of begripsomschrijving van een rolstoel(voorziening) gegeven. Daarom dient onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden “de rolstoel zoals iedereen die kent.”

Onder rolstoelvoorzieningen wordt verstaan een handbewogen rolstoel of elektrische rolstoel en de benodigde accessoires. Een rolstoelvoorziening is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving.

Sportrolstoel

De sportrolstoel is een voorziening die niet direct onder het resultaatsgebied ‘verplaatsen in en om de woning’ valt. Er is geen specifiek artikel in de Wet of in één van de acht resultaatsgebieden waar de sportrolstoel wordt genoemd. Wel kan de sportrolstoel als voorziening onder de Wmo vallen. Hierbij kan gedacht worden aan verstrekking om door te sporten medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan of te behouden (achtste resultaatsgebied). Voor de overzichtelijkheid is er voor gekozen de sportrolstoel in dit hoofdstuk als artikel op te nemen.

Ingevolge artikel 4.1, lid 6 Besluit maatschappelijke ondersteuning (landelijk), mag voor een rolstoel nooit een eigen bijdrage worden gevraagd.

Afwegingskader

  • ·

    Allereerst zal gekeken worden of een algemene rolstoelvoorziening voorhanden is en of deze ook een adequate oplossing biedt. Bij een algemene rolstoelvoorziening wordt geen rolstoel verstrekt aan één individu maar zijn de rolstoelen voor en door meerdere personen te gebruiken. Een rolstoelpool is de meest toegepaste algemene rolstoelvoorziening.

  • ·

    een rolstoel voor kortdurend gebruik (maximaal 0,5 jaar) is voorliggend via de ziektekostenverzekeraar, via de voorziening uitleen hulpmiddelen.

  • ·

    Rolstoelen die alleen op het werk worden gebruikt komen voor rekening van het UWV op grond van de WIA. Rolstoelen die thuis worden gebruikt en ook geschikt zijn voor het werk, vallen wel onder de Wmo. De kosten van het aanpassen van een Wmo-rolstoel voor gebruik op het werk moeten worden voldaan door het UWV op grond van de WIA. Op grond van Artikel 2 Wmo bestaat dan geen recht op een voorziening op grond van de Wmo.

  • ·

    Bewoners van AWBZ-instellingen, die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend, komen slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken (Bza) AWBZ van toepassing is.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

Verstrekking van de individuele voorziening

Om voor een rolstoelvoorziening in aanmerking te komen gelden de volgende criteria:

  • -

    er is sprake van aantoonbare mobiliteitsbeperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek én

  • -

    er is sprake van een langdurige situatie (in de regel meer dan zes maanden) én

  • -

    de noodzaak tot (dagelijks) zittend verplaatsen in en om de woning is in belangrijke mate aanwezig én

  • -

    andere hulpmiddelen in het kader van de AWBZ (rollator, trippelstoel) bieden zowel binnen- en/of buitenshuis onvoldoende uitkomst.

Voor een sportrolstoel kan men in aanmerking komen als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is.

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. De Wmo is daar niet voor bedoeld. Belanghebbenden die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsoring of uit eigen middelen de benodigde financiën bijeen te brengen.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de individuele voorziening rolstoel verwijzen we naar bijlage 4. Het gaat dan om

Kernassortiment

Kwaliteitskeurmerk

Accessoires

(aanvullende) Vervoersvoorzieningen

Vervanging

Vloerbedekking geschikt voor rolstoelgebruik

Gehandicaptensportvoorzieningen

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

Een rolstoel of vervoermiddel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Verstrekking van een rolstoel in natura vindt plaats in bruikleen: de belanghebbende kan gebruik maken van de rolstoel zolang deze voor de dagelijkse verplaatsingen noodzakelijk is. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget worden kosten voor de rolstoel of het vervoermiddel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura, als uitgangspunt genomen.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud. De financiële tegemoetkoming is een vast, forfaitair bedrag, ongeacht de werkelijke kosten van de aanschaf van de voorziening. De hoogte van het bedrag is opgenomen in het Besluit. Een sportrolstoel wordt één maal in de drie jaar verstrekt.

Resultaat 7 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Het gaat om lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van de rijksoverheid verricht.

Een collectief vervoersysteem is voorliggend op een individuele voorziening. Bij de beoordeling of het collectieve vervoerssysteem voorliggend is moet rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de belanghebbende.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor een persoon zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

  • ·

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn, zoals een fiets met trapondersteuning, een bakfiets en dergelijke.

  • ·

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn, zoals het meerijden met derden.

  • ·

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

Vestrekking van de individuele voorziening

Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat. Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte kan worden ingevuld met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

Alleen wanneer collectief vraagafhankelijk vervoer in de individuele situatie niet of onvoldoende compenserend is, kan worden gekozen voor een individuele financiële tegemoetkoming voor vervoer. Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient volgens de jurisprudentie tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd.

Bij een zeer beperkte loopafstand zal het college beoordelen of naast een collectieve of individuele voorziening ook nog gecompenseerd moet worden voor de zeer korte afstand. Hierbij houdt het college ook rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

Voor de specifieke kaders voor verstrekking van de scootmobiel verwijzen we naar bijlage 4. het gaat dan om

Kernassortiment

Kwaliteitskeurmerk

Accessoires

Aanvullende vervoersvoorzieningen

Vervanging

Resultaat 8 de mogelijkheid om contacten te hebben met de medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Het gaat hier om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

  • ·

    Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn. Denk hierbij aan:

  • ·

    Bij recreatieve activiteiten: de grote mate van eigen verantwoordelijkheid voor het kiezen van een recreatieve activiteit die past bij de eigen mogelijkheden;

  • ·

    Bij het doen van vrijwilligerswerk: de verantwoordelijkheid van de vrijwilligers-organisatie voor het vervoer van de vrijwilliger;

  • ·

    Bij religieuze activiteiten: de veelal grote mate bereidheid van de religieuze instellingen om hulp en assistentie te verlenen aan de deelnemers.

  • ·

    Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het resultaat 'lokaal verplaatsen per vervoermiddel' opgelost kan worden.

  • ·

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken.

Ook kan een sportvoorziening onder dit resultaat vallen. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening. Denk hierbij aan een sportrolstoel of ander aangepast sportmateriaal. Wanneer vanwege de beperking extra kosten worden gemaakt, kan een tegemoetkoming in de kosten worden verstrekt. Het tegemoetkoming voor sportvoorzieningen is gemaximeerd tot het in het Besluit genoemde bedrag en wordt maximaal eens in de 3 jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en de reparatie. Omdat het te behalen resultaat op maatschappelijke participatie is gericht, wordt de tegemoetkoming in de kosten alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. Sportvoorzieningen voor gezamenlijk of collectief gebruik komen niet voor individuele compensatie in aanmerking.

HOOFDSTUK 3 HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Als een belanghebbende problemen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, zal hij of een direct betrokkene op zoek gaan naar ondersteuning. In veel gevallen zal diegene zelf in staat zijn die ondersteuning te zoeken en te organiseren door middel van een beroep op zijn sociaal netwerk, de mantelzorger of een vrijwilliger. In een aantal gevallen zal de belanghebbende niet in staat zijn op eigen kracht een oplossing te organiseren en kan hij bij de gemeente aankloppen voor informatie, advies en / of ondersteuning. Uitgangspunt is dat met de belanghebbende die op zoek is naar ondersteuning altijd een gesprek wordt gevoerd. De wijze waarop de belanghebbende om een gesprek vraagt of de plaats waar het gesprek plaatsvindt, kan overigens verschillen. Hij kan gebruik maken van de verschillende kanalen van het Servicepunt. Hij kan mailen, bellen, schrijven of een Servicepunt bezoeken. De plaats waar het gesprek plaatsvindt, past bij de mogelijkheden van de belanghebbende.

Doel en inhoud van het gesprek

Het doel van het gesprek is door goed door te vragen de ondersteuningsbehoefte vast te stellen. Het kan de voorbereiding zijn op de formele aanvraag. In het gesprek wordt de ondersteuningsbehoefte geconcretiseerd en komen alle mogelijke oplossingen aan bod. Er wordt allereerst gekeken naar voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve oplossingen. Uiteraard komt ook de individuele oplossing aan bod, maar pas nadat alle andere mogelijkheden zijn verkend en geen oplossing zijn voor het participatieprobleem. In alle gevallen zal het gesprek worden afgesloten met een verslag. Als het gesprek uitmondt in een aanvraag voor een individuele voorziening, is het verslag de basis voor deze aanvraag.

Telefoon en balie

De aanmelding vindt mondeling of schriftelijk plaats. Per brief, per mail, telefonisch dan wel door een bezoek aan het Servicepunt. Het telefoonnummer voor informatie, advies en vraagverheldering is op werkdagen beschikbaar tijdens de openingstijden van het Servicepunt.

Huisbezoek

In veel gevallen zal een huisbezoek worden afgelegd. In ieder geval bij elke nieuwe belanghebbende met een vraag. Het huisbezoek wordt afgelegd door een wmo consulent. Zo nodig kan een derde worden ingeschakeld, zoals een ouderenadviseur, maatschappelijk werk, maar ook een medisch deskundige of een medewerker van een andere uitvoeringsafdeling of meerdere deskundigen tegelijk 1 . Het huisbezoek kan ook op een andere locatie dan 'thuis' plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld in situaties dat een ontmoeting belangrijk is, maar het zien van de thuissituatie niet noodzakelijk is. Een belanghebbende kan zich in alle gevallen laten bijstaan door een derde bij het gesprek.

Verslag

Tijdens het gesprek komt de ondersteuningsbehoefte aan de orde, worden oplossingen besproken en wordt het te behalen resultaat benoemd. Een verslag wordt altijd gemaakt. Als het gesprek gevoerd is aan de hand van een intakeformulier, dient dit intakeformulier als verslag. Als er geen intakeformulier is ingevuld, maar wel een rapportage is opgemaakt, dient die rapportage als verslag. Dit kan voorkomen als het gesprek gevoerd is door een medewerker van een welzijnsorganisatie.

Situaties waarin geen gesprek plaatsvindt

Het gesprek blijft beperkt tot het verstrekken van informatie en advies als:

  • -

    De belanghebbende geen uitgebreider gesprek wil en meteen een aanvraag voor een voorziening wil indienen. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de persoonlijke feiten en omstandigheden van de belanghebbende die de voorziening wenst aan te vragen.

  • -

    De gemeente, of een andere partij bij wie de belanghebbende aanklopt voor informatie en advies, komt samen met de belanghebbende tijdens deze fase al tot de conclusie dat een gesprek niet nodig is. Deze situatie doet zich voor als de feiten en omstandigheden van de belanghebbende al voldoende bij het college bekend zijn.

HOOFDSTUK 4 VERSTREKKINGVORMEN EN VOORWAARDEN

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt belanghebbenden die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk.

  • 1.

    De voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college de belanghebbende een voorziening (kant-en-klaar) verstrekt, in eigendom of in bruikleen.

  • 2.

    Het persoongebonden budget (PGB) Artikel 6 Wmo verplicht dit te bieden als alternatief voor een naturavoorziening.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

Voorziening in natura

De voorziening in natura wordt 'kant-en-klaar' geleverd aan de belanghebbende. Het kan gaan om hulp (HH) maar ook om een hulpmiddel. Een hulpmiddel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Alleen wanneer de herverstrekkingskosten van een voorziening hoger zijn dan de kosten van de voorziening, kan de voorziening in eigendom worden verstrekt.

Onderhoud, reparatie en eventuele verzekering maken deel uit van de verstrekking. De

gebruiksvoorwaarden worden vastgelegd in de bruikleenovereenkomst. Hierin wordt onder andere benoemd dat de belanghebbende verantwoordelijk is voor goed beheer van de voorziening.

Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

Het college biedt geen keuzevrijheid voor een voorziening in de vorm van een

persoonsgebonden budget als

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Er is bijvoorbeeld sprake van problemen met budgetbeheer (regiefunctie), schuldenproblematiek of een vermoeden van misbruik;

  • b.

    er overwegende bezwaren zijn tegen deze vorm van verstrekking;

  • c.

    er sprake is van een algemene voorziening;

  • d.

    belanghebbende geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.

Omvang van het PGB

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. Voor hulp bij het huishouden is hiervoor een tarief per uur vastgesteld.

Voor voorzieningen zijn vaste categorieprijzen vastgesteld op basis van de tarieven van gecontracteerde leveranciers. Voor voorzieningen waarvoor geen vaste categorieprijzen gelden wordt het PGB vastgesteld op basis van één of meerdere offertes, en / of door een verkenning dan wel kennis van de markt door het college.

Uitbetaling persoonsgebonden budget

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de belanghebbende bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en aan welke eisen de aan te schaffen voorziening moet voldoen, worden 'PGB voorwaarden' en (indien van toepassing) een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Uitbetaling kan ineens of, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), ook in termijnen. Bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Afhankelijk van de hoogte van het bedrag wordt de vergoeding in eens, per kwartaal of per half jaar uitbetaald. Bedragen onder de € 2.000,00 ineens, bedragen boven de € 5.000,00 per kwartaal en tussen 2.000 en 5.000 euro per half jaar.

Controle en verantwoording

Het college heeft de vrijheid al dan niet controles uit te voeren. Wanneer wordt besloten tot controle zal dit in eerste instantie een indicatieve steekproef zijn. Afhankelijk van de resultaten kan, eventueel op advies van of in overleg met de accountant, een representatieve steekproef worden uitgevoerd.

Dit kan bijvoorbeeld:

  • 1.

    bij vermoeden van onjuist of onbedoeld gebruik. Naast de steekproef kan worden besloten om bij (een redelijk vermoeden van) onjuist, onbedoeld, onvolledig of geen gebruik de administratie van de desbetreffende PGB houder op te vragen en te controleren.

  • 2.

    om na te gaan of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De controle richt zich op de vraag of het PGB is besteed aan het doel waarvoor het bestemd is. Of het gehele PGB bedrag is besteed is daarbij van ondergeschikt belang. Het gaat er immers om dat het doel van het PGB is bereikt, namelijk compensatie van het participatieprobleem.

Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee aan te schaffen. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is het college verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden geen persoonsgebonden budget zijn. Een PGB gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende. Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming mag rekening worden gehouden met een eventueel algemeen gebruikelijk deel.

Financiële tegemoetkoming als forfaitaire vergoeding

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten wordt vastgesteld. Het gaat dan om een verhuiskostenvergoeding of een vergoeding voor een sportvoorziening of een vervoerskostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, bijvoorbeeld het tarief van het collectief- of openbaar vervoer.

Een forfaitair bedrag kan vrij worden besteed, mits aan de in de beschikking gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om daadwerkelijke besteding aan vervoer binnen de regio of om daadwerkelijke verhuizing naar een woning die voldoet aan het programma van eisen.

Indien het naar het oordeel van het college wenselijk is, kan een forfaitaire financiële tegemoetkoming op declaratiebasis beschikbaar worden gesteld. Eén van de aanleidingen hiervoor kan zijn bewezen onbedoeld gebruik in het verleden.

Verantwoording

In de beschikking waarin het bedrag wordt toegekend worden voorwaarden opgenomen over de besteding van de financiële tegemoetkoming. Er moet na aanschaf of realisatie van de voorziening verantwoording worden afgelegd over de besteding van de tegemoetkoming, waarna uitbetaling plaatsvindt. Hierin wijkt het af van het PGB dat immers vooraf beschikbaar wordt gesteld.

HOOFDSTUK 5 PROCEDURELE BEPALINGEN

Inleiding

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Criteria

·De verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag buiten behandeling gesteld mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden, bijvoorbeeld middels een huisbezoek.

·De belanghebbende moet de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de belanghebbende vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de belanghebbende aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de belanghebbende. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

·Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF3 zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de belanghebbende gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij in het bijzonder om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan vooral in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden.

Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

·Het college beoordeelt het medisch advies en neemt het besluit om al dan niet te compenseren.

Alternatieven voor bezwaar

Het maken van bezwaar op een besluit is voor de belanghebbende veelal een moeizaam proces. Daarom wordt bij een voorgenomen afwijzing of bij ontvangst van een bezwaarschrift altijd eerst contact opgenomen met de belanghebbende om nog eens naar het probleem te kijken en tot een oplossing te komen. Ook bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen ter vergadering van 15 oktober 2013.

Ondertekening

Het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen;
de secretaris,de burgemeester,
mr. A.S. Meijer M.Divendal
Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2014

Bijlage 1

Tabel normering huishoudelijke taken

Bijlage 2

Afwegingskader Hulp bij het huishouden (resultaat 2 t/m 5)

Bijlage 3

Afwegingskader woonvoorzieningen

Bijlage 4

Specificaties rolstoel/scootmobiel

Bijlage 5

Algemeen gebruikelijk


Noot
1

[1] Op het moment waarop deze beleidsregels worden opgesteld, is een experiment in voorbereiding waarbij sociale wijkteams zullen worden opgezet. De medewerkers van een dergelijk team zullen mogelijk worden ingeschakeld ten behoeve van een huisbezoek.