Regeling vervallen per 28-10-2014

Verordening parkeervergunningen De Ronde Venen 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 27-10-2014

Intitulé

Verordening parkeervergunningen De Ronde Venen 2007

Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    beroep of bedrijf: hetgeen het spraakgebruik hieronder verstaat, met dien verstande dat beroepen en bedrijven worden beschouwd als één bedrijf indien de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een juridische constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één beroep of bedrijf betreft, tenzij het tegendeel wordt aangetoond;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    houder: degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens was ingeschreven, met dien verstande dat ook degene die middels een lease-overeenkomst of een verklaring van de werkgever kan aantonen dat hij de bestuurder is van het motorvoertuig dat ten tijde van het parkeren op naam van de leasemaatschappij respectievelijk de werkgever in het hiervoor bedoelde register was ingeschreven, als houder wordt aangemerkt;

  • d.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • e.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • f.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • g.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • h.

    parkeerplaats op eigen terrein:

    • a.

      een parkeerplaats waarover de aanvrager kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur, ingebruikgeving of anderszins of;

    • b.

      een parkeerplaats waarover de aanvrager kan beschikken in een garage of op een perceel, omdat deze volgens een raadsbesluit, een bouwvergunning, een erfpachts- of splitsingsakte of een huur- of koopovereenkomst voor de woning van een bewoner of het pand van de een rechtspersoon bestemd is;

  • i.

    parkeervergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of vergunninghoudersplaatsen;

  • j.

    parkeervergunningzone: een door het college aangewezen gebied bestemd voor het parkeren door vergunninghouders;

  • k.

    recreatiegebied: (openbare) locatie die ruimte biedt aan seizoensgebonden (grootschalige) vrijetijdsbesteding buitenshuis;

  • l.

    RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990;

  • m.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • n.

    vergunninghoudersplaats: een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, of

    • 2.

      gelegen is binnen een parkeerzone aangeduid met bord E9 uit het RVV 1990 met het opschrift ‘zone’, voorzover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • o.

    wegen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2 Aanwijzen plaatsen en tijden

  • 1. De gemeenteraad kan, bij openbaar te maken besluit, een gebied (weggedeelte, weg of samenstel van wegen) aanwijzen, bestemd voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. De gemeenteraad kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders toegestaan is.

Artikel 3 Parkeervergunning

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op vergunninghoudersplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Een parkeervergunning kan worden verleend aan:

    • a.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig, wanneer deze volgens het bevolkingsregister woont of met toestemming woonachtig is in een gebied waar vergunninghoudersplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (bewonersparkeervergunning);

    • b.

      de rechtspersoon, die gevestigd is en/of het beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar vergunninghoudersplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en deze aantoont dat het in het belang van de beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren (zakelijke parkeervergunning);

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen een parkeervergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 4. Aan de parkeervergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de parkeervergunning van kracht is.

  • 5. Het college kan aan een parkeervergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4 Aanvragen

Een aanvraag voor een parkeervergunning wordt ingediend op een door het college vastgestelde wijze.

Artikel 5 Bewonersparkeervergunning

  • 1. Aan een bewoner als bedoeld in artikel 3 lid 2 onderdeel a, wordt voor ten hoogste één motorvoertuig waarvan de betreffende persoon eigenaar of houder is, een bewonersparkeervergunning verleend.

  • 2. Per adres worden maximaal twee bewonersparkeervergunningen verleend.

  • 3. Een bewonersparkeervergunning wordt in ieder geval niet verleend indien de aanvrager beschikt of kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein;

Artikel 6 Zakelijke parkeervergunning

  • 1. Aan een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3 lid 2 onderdeel b, worden voor de eerste vijf medewerkers maximaal vijf zakelijke parkeervergunningen verleend en vervolgens één zakelijke parkeervergunning per vijf medewerkers.

  • 2. Het college stelt nadere regels voor het beoordelen of een zakelijke parkeervergunning noodzakelijk is in het belang van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van een rechtspersoon (zie beleidsregels).

  • 3. Een zakelijke parkeervergunning wordt in ieder geval niet verleend:

    • a.

      indien de aanvrager beschikt of kan beschikken over voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;

    • b.

      indien de openbare parkeergelegenheid in de omgeving van het werkadres zowel in praktische als in financiële zin een redelijk alternatief biedt.

Artikel 7 Geldigheidsduur parkeervergunning

  • 1. De geldigheidsduur van een parkeervergunning bedraagt maximaal één kalenderjaar.

  • 2. Nadat een parkeervergunning is verleend, kan de geldigheidsduur van een parkeervergunning worden verlengd door voldoening van de, voor de nieuwe geldigheidsduur, verschuldigde parkeerbelasting, minimaal één week voor het verstrijken van de lopende geldigheidsduur.

  • 3. Bij niet tijdige betaling vervalt de parkeervergunning van rechtswege.

Artikel 8 Uitgiftebeleid

  • 1. De gemeenteraad stelt vast op welke wijze het aantal uit te geven parkeervergunningen in een gebied als bedoeld in artikel 2 wordt bepaald (zie beleidsr e gel).

  • 2. Op de aanvraag van een parkeervergunning wordt in volgorde van ontvangst beschikt.

  • 3. Indien het aantal aanvragen het beschikbare aantal vergunninghoudersplaatsen in een parkeervergunningzone overtreft, wordt de aanvrager op een wachtlijst geplaatst.

Artikel 9 Bezoekersvergunning

  • 1. Het college kan, op een daartoe strekkende aanvraag, aan de bewoners als bedoeld in artikel 3 lid 2 onderdeel a, een vergunning verlenen voor het parkeren op vergunninghoudersplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen ten behoeve van het parkeren van hun bezoekers.

  • 2. Van een bezoekersvergunning mag uitsluitend gebruik worden gemaakt ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen van bezoekers voor zover het bezoeken met sociaalrecreatief karakter betreft.

  • 3. Aan een bezoekersvergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 4. Het college kan aan een bezoekersvergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden.

  • 5. De geldigheidsduur van een bezoekersvergunning bedraagt maximaal één kalendermaand.

  • 6. Indien een bezoekersvergunning wordt aangevraagd binnen 365 kalenderdagen na intrekking van deze vergunning op grond van artikel 12 lid 1onderdeel e, wordt de vergunning geweigerd.

Artikel 10 Gegevens

De parkeervergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a.

    de geldigheidsduur waarvoor de parkeervergunning geldt;

  • b.

    het gebied waarvoor de parkeervergunning geldt;

  • c.

    het kenteken of een ander kenmerk van het motorvoertuig waarvoor de parkeervergunning is verleend;

  • d.

    de voorschriften en beperkingen die aan de parkeervergunning verbonden zijn.

Artikel 11 Wijzigingen

  • 1. De vergunninghouder is verplicht elke wijziging in de omstandigheden die relevant zijn voor het verlenen van een parkeervergunning, onmiddellijk aan het college kenbaar te maken.

  • 2. Wijziging van het voertuig of van het kenteken van het voertuig, van de (bedrijfs) naam of het adres van vergunninghouder dient onmiddellijk aan het college te worden doorgegeven.

Artikel 12 Intrekken of wijzigen parkeervergunning

  • 1. Het college kan een parkeervergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de parkeervergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de parkeervergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van parkeervergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften en beperkingen;

    • f.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de parkeervergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      om redenen van openbaar belang.

  • 2. Indien een parkeervergunning is ingetrokken op grond van lid 1 onderdeel e of f wordt een aanvraag voor een parkeervergunning, die binnen 365 dagen na intrekking wordt ingediend door de houder van de ingetrokken vergunning, geweigerd.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 13

  • 1. Het is verboden om enig voertuig, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een vergunninghoudersplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik van parkeerapparatuur wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 14

  • 1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze, met andere middelen, of met andere munten, dan aangegeven op of nabij de parkeerapparatuur, in werking te stellen.

  • 2. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan:

    • a.

      een motorvoertuig te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld;

    • b.

      een motorvoertuig geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken.

  • 3. Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet wanneer aan de eigenaar of houder van het motorvoertuig een vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende categorie parkeerplaatsen, het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van een parkeervergunning en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

  • 4. Het in het tweede lid vervatte verbod is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond van de verordening parkeerbelastingen naheffingsaanslagen worden opgelegd wegens het niet betalen van het verschuldigde parkeergeld.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 15

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een vergunninghoudersplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan daar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder parkeervergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de parkeervergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV Strafbepaling

Artikel 16

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 17

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij en krachtens deze verordening zijn belast de politiefunctionarissen van het district Rijn en Venen van de politie, regio Utrecht.

Artikel 18 Diefstal, verlies of vermissing

  • 1. In geval van verlies of vermissing van een parkeervergunning kan een duplicaatvergunning worden verstrekt.

  • 2. In geval van diefstal of vermissing van parkeervergunningen wordt slechts een duplicaat verstrekt indien van de diefstal of vermissing aangifte is gedaan bij de politie en tegen overlegging van het proces-verbaal.

  • 3. Alle kosten verbonden aan de uitgifte van duplicaatvergunningen zijn voor rekening van de vergunninghouder.

Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19

Deze verordening treedt per 1 januari 2007 in werking.

Artikel 20

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening parkeervergunningen De Ronde Venen 2007".

Artikel 21

De gebieden welke door het college bij openbaar gemaakt “besluit tot aanwijzing betaald-parkeren” op 21 mei 1996 zijn aangewezen als parkeerapparatuurplaatsen worden geacht te zijn aangewezen krachtens deze verordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
De Ronde Venen d.d. 21 december 2006.
De griffier, de voorzitter,