Regeling vervallen per 01-01-2011

Mandaatbesluit ontheffingen exceptioneel transport

Geldend van 08-10-1998 t/m 31-12-2010

Intitulé

Mandaatbesluit ontheffingen exceptioneel transport

Artikel 1

  • 1. De bevoegdheid ingevolge artikel 149, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel 7.1 van het Voertuigreglement tot het verlenen van ontheffing te mandateren aan de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, RDW.

  • 2. Dit mandaat betreft de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing:

    • a.

      van het bepaalde in de afdelingen 3, 12, 13 en 18 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement voor de eisen en voorwaarden, aan de inrichting en belading van deze voertuigen gesteld en ten aanzien van het rijden met deze voertuigen waarvan de afmetingen en massa’s, inclusief de lading de wettelijke maxima overschrijden, en

    • b.

      van het bepaalde in de afdelingen 7, 8 en 14 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement, voor de eisen en voorwaarden aan de inrichting van deze voertuigen gesteld en ten aanzien van het rijden met deze voertuigen waarvan de afmetingen en massa’s de wettelijke maxima overschrijden.

  • 3. De bevoegdheid ingevolge artikel 149, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 tot het verlenen van ontheffing te mandateren aan de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer:

    • a.

      voor wat betreft de afdelingen 3, 12, 13 en 18 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement, voor zover noodzakelijk voor en direct samenhangend met de uitvoering van exceptioneel transport, en

    • b.

      voor wat betreft de afdelingen 7, 8 en 14 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement, voor zover noodzakelijk en direct samenhangend met de in lid 2, onder b, van dit artikel genoemde voertuigen.

  • 4. Voor de wegen en weggedeelten, wordt geen ontheffing verleend dan na voorafgaande toestemming daartoe onzerzijds:

    • a.

      voor wat betreft de afdelingen 3, 12, 13 en 18 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement genoemd in bijlage 1 behorend bij dit besluit, en

    • b.

      voor wat betreft de afdelingen 7, 8 en 14 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement genoemd in bijlage 2 behorend bij dit besluit.

  • 5. Voor een voertuig als bedoeld in de afdelingen 3, 12, 13 en 18 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement dat één of meer van de in bijlage 3 behorende bij dit besluit genoemde grenswaarden overschrijdt, wordt geen ontheffing verleend dan na voorafgaande toestemming daartoe onzerzijds.

  • 6. Voor een voertuig als bedoeld in de afdelingen 7, 8 en 14 van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement met een breedte van groter dan 3,50 meter wordt geen ontheffing verleend dan na voorafgaande toestemming daartoe onzerzijds.

Artikel 2

De Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer wordt toegestaan ten aanzien van de in artikel 1 verleende bevoegdheden aan medewerkers in dienst van de Dienst Wegverkeer ondermandaat te verlenen.

Artikel 3

Een beschikking als bedoeld in artikel 1 wordt verleend met vermelding van de voertuigen waarvoor deze wordt afgegeven dan wel geweigerd, de wegen en weggedeelten waarvoor de ontheffing geldt, en overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.3 van het Voertuigreglement alsmede het bepaalde in artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4

  • 1. De ontheffingen worden onderscheiden in langlopende ontheffingen en incidentele ontheffingen.

  • 2. Langlopende ontheffingen worden verleend:

    • a.

      voor een geldigheidsduur van maximaal drie jaren;

    • b.

      voor een bepaald gebied, waarbij zo nodig bepaalde wegen worden uitgezonderd, of uitsluitend voor met name genoemde wegen;

  • 3. Incidentele ontheffingen worden verleend:

    • a.

      voor maximaal twee weken of, in bijzondere gevallen verband houdende met de uitvoering van projecten, voor drie maanden;

    • b.

      voor één bepaalde route;

    • c.

      onder de voorwaarde dat de vervoerder de gemeente van tevoren moet informeren over het tijdstip waarop het transport zal of de transporten zullen plaatsvinden.

  • 4. Ontheffingen worden verleend voor niet meer dan één voertuig of voertuigcombinatie. In beschikkingen strekkende tot verlening van een incidentele ontheffing kunnen, ter vervanging van het eerst opgegeven voertuig of de eerst opgegeven voertuigcombinatie, de kentekens of registratiebewijzen van maximaal drie andere voertuigen of voertuigcombinaties worden opgenomen.

Artikel 5

De gemandateerde dient de houder van de ontheffing erop te wijzen dat deze zich vooraf dient te overtuigen van de mogelijkheid van transport over de te berijden wegen.

Artikel 6

De gemandateerde zendt afschriften van zijn beschikkingen op basis van dit mandaat per omgaande toe aan het college.

Artikel 7

De leges die verschuldigd zijn voor de behandeling van de ontheffingaanvraag worden geïnd door de gemandateerde.

Artikel 8

  • 1. Per ontheffingaanvraag draagt de gemandateerde 30/65 af aan het college. Het overig deel behoudt gemandateerde.

  • 2. De gemandateerde ontvangt buiten het gestelde in het eerste lid geen vergoeding voor de op grond van het mandaat uitgevoerde werkzaamheden.

  • 3. In januari van ieder jaar wordt het ons toekomende aandeel van de legesopbrengsten, dat in het voorafgaande jaar door gemandateerde geïnd is, aan ons afgedragen

Artikel 9

De gemandateerde verschaft het college per kwartaal een overzicht van de geïnde legesbedragen en eventuele openstaande vorderingen.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de schriftelijke mededeling van gemandateerde is ontvangen waarin wordt ingestemd met het verleende mandaat.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 1 oktober 1998.

De burgemeester, De secretaris,

Bijlage Mandaatbesluit ontheffingen exceptioneel transport