Regeling vervallen per 29-06-2012

Notitie Lokaal geurbeleid Landelijk gebied Abcoude

Geldend van 25-12-2009 t/m 28-06-2012

Intitulé

Notitie Lokaal geurbeleid Landelijk gebied Abcoude

Hoofdstuk 1. Inleiding

Het buitengebied van de gemeente Abcoude vormt een belangrijk onderdeel van het Groene Hart, met name als uitloopgebied voor Amsterdam. De melkrundveehouderijen zijn karakteristiek voor dit gebied. Het zijn de dragers van de landschappelijke kwaliteit. De gemeente streeft bij de ruimtelijke inrichting van het landelijk gebied naar behoud en versterking van deze landschappelijke kwaliteit. Het beleid is daarom gericht op het behoud en uitbreiding van de melkrundveehouderijen en op het behoud van de karakteristieke agrarische bebouwing. Dit sluit aan bij het landelijk beleid voor het Groene Hart en wordt vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied.

Om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken (zie bestemmingsplan), is het nodig dat de melkrundveehouderijen ruimte krijgen om uit te breiden. Dat is nodig voor het economisch draagvlak van deze bedrijven. Het landelijk gebied wordt echter gekarakteriseerd door agrarische bebouwingslinten, met name langs riviertjes als Gein en Angstel. Daardoor staan bedrijven en woningen vaak dicht bij elkaar. De ervaring leert dat uitbreiding van de melkrundveehouderij dan moeilijk is, gezien de regelgeving rond geurhinder.

Daarnaast is behoud van veel karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen vaak alleen mogelijk als het gebouw een nieuwe bestemming krijgt. Dat gaat vaak om een woonfunctie of een andere geurgevoelige functie. Een dergelijk bestemmingswijziging is vaak moeilijk in verband met de regelgeving rond geurhinder.

De regelgeving inzake geurhinder van veehouderijen is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (verder Wgv). Deze Wgv is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met deze wet zijn de regels voor geurhinder van veehouderijen behoorlijk gewijzigd. Vanwege deze wijziging, heeft de milieudienst een onderzoek gedaan naar de gevolgen van de nieuwe wet in het buitengebied van Abcoude. Daaruit kwam het beeld naar voren dat het voor veel bestaande melkrundveehouderijen moeilijk is om uit te breiden, gezien de aanwezigheid van geurgevoelige objecten. Daarnaast kan het huidige toetsingskader voor geurhinder een beperking vormen voor het behoud van cultuurhistorische gebouwen.

De Wgv biedt de gemeente de mogelijkheid om bij verordening afwijkende eisen vast te stellen, mits gebaseerd op een vastgelegde gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied. Daarbij dient wel onderzoek te worden gedaan naar de noodzaak en gevolgen van lokaal beleid. Bovendien wil de gemeente Abcoude daarbij goed kijken naar het beschermingsniveau van bewoners. Waar mogelijk, moet dat op termijn verbeteren.

In deze nota wordt het lokale geurbeleid voor het landelijk gebied van Abcoude vastgelegd. Daarbij zijn de stappen gevolgd die de wetgever daarvoor heeft aangegeven:

De beperkingen en mogelijkheden die de Wet geurhinder en veehouderij biedt zijn verkend (hoofdstuk 2).

De regels schrijven voor dat er eerst onderzoek (knelpuntenanalyse) moet worden gedaan naar de noodzaak van lokaal geurbeleid, alsmede welke knelpunten hiermee kunnen worden opgelost. De samenvatting van dit onderzoek staat in hoofdstuk 3.

De gewenste ruimtelijke inrichting van het landelijk gebied van Abcoude (hoofdstuk 4) vormt de basis voor de keuzes in het lokaal geurbeleid.

Op basis hiervan worden de afwegingen van belangen in het lokaal geurbeleid geformuleerd. Daarbij wordt, in aansluiting bij de criteria in de Wgv, een afweging gemaakt tussen de belangen van bescherming van het milieu en gewenste ruimtelijke ontwikkeling. (hoofdstuk 5).

Het beleid is vervolgens getoetst aan de criteria in de Wgv (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2. Beperkingen en mogelijkheden Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De wet kent diercategorieën waarvoor een geuremissie factor is vastgesteld, zoals vleesvee, varkens, schapen en legkippen. Voor deze dieren geldt een norm in de vorm van odour units per kubieke meter lucht. Uitbreiding van het aantal dieren is mogelijk voor zover deze bedrijven voldoen aan de wettelijke normen.

Daarnaast kent de wet diercategorieën, zoals melkrundvee en paarden, waarvoor een vaste afstand geldt tussen het emissiepunt van de stal en een geurgevoelig object, zoals een woonhuis. De wet maakt daarbij onderscheid tussen de situatie binnen en buiten de bebouwde kom. In of aan de rand van de bebouwde kom geldt in de Wgv dat er een minimum afstand moet zijn van 100 meter tussen een emissiepunt en een naburig geurgevoelig object dat behoort tot de bebouwde kom. Buiten de bebouwde kom, en niet aan de rand van de bebouwde kom gelegen, geldt in de Wgv een minimum afstand van 50 meter tussen het emissiepunt en de naburige geurgevoelige objecten. Deze afstanden zijn ook op hoofdlijnen in het Besluit Landbouw van toepassing. Het Besluit Landbouw geldt voor veehouderijbedrijven met minder dan 200 melkkoeien. Als voor de ‘vaste afstandsdieren’ de bestaande afstand tot een geurgevoelig object kleiner is dan de wettelijk vereiste vaste afstand, dan is er geen uitbreiding van het aantal dieren mogelijk. Veel melkrundveehouders in het landelijk gebied van Abcoude kunnen daardoor niet uitbreiden.

In het verleden waren de vaste afstandsmaten kleiner. Zo gold voor de ‘kleine’ AMvB Melkrundvee-houderijen tot 50 melkkoeien een afstand van 25 meter, terwijl deze afstand nu 50 meter moet zijn. In of aan de rand van de bebouwde kom was op grond van de AMvB Melkrundveehouderijen tot 100 melkkoeien een afstand van 50 meter toegestaan, terwijl deze afstand nu 100 meter moet zijn.

Daarnaast kunnen nieuwe bestemmingen aan de rand van de bebouwde kom niet worden gerealiseerd, omdat de ontwikkeling van nabijgelegen veehouderijen wordt belemmerd door de nieuwe geurregelgeving.

De nieuwe wet geeft de gemeente de mogelijkheid om via een verordening lokaal beleid vast te stellen voor de geurbelasting en de vaste afstanden. Dit om een gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken. De vaste afstanden kunnen daarbij worden verkleind. Daarbij geldt binnen de bebouwde kom een minimale afstand van 50 meter en buiten de bebouwde kom een minimale afstand van 25 meter. De gemeenteraad kan deze verordening vaststellen voor een bepaald gebied. De noodzaak voor lokaal geurbeleid moet worden onderbouwd (zie hoofdstuk 3), waarbij in elk geval aandacht wordt besteed aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied (zie hoofdstuk 4).

Hoofdstuk 3. Knelpuntenanalyse: welke oplossing biedt lokaal geurbeleid

Huidige situatie

De gemeente heeft op basis van gegevens van de milieudienst en op basis van de bouwpercelen uit de diverse bestemmingsplannen in het landelijk gebied en in de agrarische bebouwingslinten in de kernen geïnventariseerd hoeveel melkveebedrijven door de nieuwe geurregelgeving in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Binnen de gemeente Abcoude bevinden zich circa 72 melkveehouderijbedrijven waarvan 70 in het landelijk gebied en 2 in of nabij de bebouwde kom.

Onderzoek naar noodzaak en nut

De ruimtelijke ontwikkeling is vooral gericht op het behoud van melkrundveehouderijen in het gebied, en het behoud van historisch karakteristieke gebouwen. Om te onderzoeken tot welke knelpunten de vaste afstanden als vermeld in de Wgv voor de ruimtelijke ontwikkeling leiden, is onderzoek gedaan door De Roever Milieuadvisering (bijlage 1).

Het onderzoek is in een aantal stappen gedaan, waarbij op basis van de beschikbare gegevens een zo goed mogelijke schatting is gemaakt van:

  • a.

    het aantal melkrundveehouderijen dat ‘op slot’ zit als we uitgaan van de wettelijke afstanden, gemeten vanaf het bouwblok. Deze Quickscan geldt als worst-case scenario. Op de bouwblokgrens ligt immers het bouwrecht van een ondernemer;

  • b.

    het aantal melkrundveehouderijen dat zou kunnen uitbreiden, indien de vaste afstanden worden verkleind tot 25 meter buiten de bebouwde kom en 50 meter binnen de bebouwde kom. Dit is bepaald op basis van de bouwblokgrens  én een situatie waarbij is uitgegaan van de feitelijke stallen;

  • c.

    het aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (Cw en Ak op de kaarten), dat binnen de vaste afstanden van een melkrundveehouderij ligt (en dus geen nieuwe geurgevoelige functie kan krijgen zonder het bedrijf te belemmeren);

  • d.

    het aantal cultuurhistorische waardevolle gebouwen (Cw en Ak op de kaarten), dat binnen de verkleinde vaste afstanden van een melkrundveehouderij ligt.

De onderstaande tabel uit hoofdstuk 4 van de knelpuntenanalyse vat de resultaten samen.

Criterium

Aantal

Opmerkingen

Totalen

Alle meegenomen veehouderijen

Totaal aantal veehouderijen

72

Op basis van de bestemmingsplankaart

Quickscan

Afstanden rondom de bouwblokken

Aantal veehouderijen eventueel overbelast

34

Op basis van een eerste screening

Aantal veehouderijen zeker niet overbelast

38

Op basis van een eerste screening

Totaal behandelde veehouderijen

72

Detailonderzoek huidige afstanden

Afstanden rondom de relevante stallen

Aantal veehouderijen overbelast

26

Op basis van het dossieronderzoek/luchtfoto's

Aantal veehouderijen niet overbelast

8

Op basis van het dossieronderzoek/luchtfoto's

Totaal onderzochte veehouderijen

34

Detailonderzoek halvering afstanden

Afstanden rondom de relevante stallen

Aantal veehouderijen overbelast

7

Op basis van het dossieronderzoek/luchtfoto's

Aantal veehouderijen niet overbelast

19

Op basis van het dossieronderzoek/luchtfoto's

Totaal onderzochte veehouderijen

26

Monumenten en karakteristieken

Aangeduid met Cw en/of Ak op de kaarten

Aantal objecten binnen wettelijke afstanden

9

Deze bevinden zich buiten een bebouwde kom

Aantal objecten behorend tot een veehouderij

2

Gein-Zuid 10 en Voetangelsweg 9

Aantal objecten binnen gehalveerde afstanden

4

Eén hiervan is Voetangelsweg 9

Aantal objecten buiten gehalveerde afstanden

5

Eén hiervan is Gein-Zuid 10

Als uitgegaan wordt van de buitenzijde van de dierenverblijven dan kunnen door de nieuwe regelgeving in het landelijk gebied van de 72 bedrijven er 26 bedrijven niet meer uitbreiden in dieraantallen. Deze bedrijven, ruim 36 %, zit dus onder de huidige geurregelgeving “op slot”. Halvering van de wettelijke afstanden zal er voor zorgen dat dit aantal wordt teruggebracht naar iets minder dan 10 % (7 bedrijven).

Halvering van de afstanden voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (van 100 naar 50 meter) biedt vooralsnog geen oplossing. De veehouderij aan de Rijksstraatweg 85 zorgt, ook na halvering van de afstanden, qua geurbelasting voor een overbelaste situatie op omliggende geurgevoelige objecten.

Halvering van de afstanden voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom kan toch nuttig zijn. De afstanden van de veehouderij aan de Winkeldijk 5 lopen immers over de begrenzing van de gewenste nieuwbouwplannen ten zuiden van Abcoude (Plan Winkelbuurt). Met halvering van de afstanden wordt voor deze ontwikkeling meer ruimte gereserveerd zonder het betreffende bedrijf direct te belemmeren.

Op basis van het aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen die binnen de vaste afstanden van een melkrundveehouderij liggen en nu geen geurgevoelige functie kunnen krijgen, is ook geïnventariseerd hoeveel van deze gebouwen bij afstandsverkleining mogelijk wel een geurgevoelige functie kunnen krijgen.

Uit de tabel is op te maken dat ruim de helft van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen binnen de afstandseisen van een melkveehouderij door verkleining van deze afstandseisen nu mogelijk een geurgevoelige functie zal kunnen krijgen.

Concluderend kan worden gesteld dat uit de knelpuntenanalyse blijkt dat het voor de gewenste ruimtelijk ontwikkeling nodig en zinvol is om in het lokale geurbeleid extra ruimte te bieden voor de diercategorieën waarvoor een vaste afstandsmaat geldt: melkrundvee en paarden.

Verordening voor vergunningsplichtige en meldingsplichtige bedrijven

Een deel van de bedrijven is vergunningplichtig op grond van de Wet milieubeheer, maar het grootste deel van de bedrijven valt onder het Besluit landbouw milieubeheer (meldingsplicht). De knelpuntenanalyse is uitgevoerd voor alle veehouderijen. De Wgv is echter alleen van toepassing op vergunningplichtige bedrijven. Voor de meldingsplichtige bedrijven gelden vergelijkbare afstanden als in de Wgv. Indien een veehouderij hier van af wil wijken, wordt het bedrijf vergunningplichtig en zijn op basis van de Wgv de regels uit de gemeentelijke verordening van toepassing. Het vaststellen van een verordening kan derhalve ook uitkomst bieden voor de uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen die momenteel nog meldingsplichtig zijn.

Ter vergroting van de reikwijdte van het Besluit landbouw milieubeheer is het Besluit landbouwactiviteiten in voorbereiding. Dit besluit gaat het Besluit landbouw milieubeheer naar alle waarschijnlijkheid vervangen. In dit besluit zijn vergelijkbare artikelen opgenomen als in de Wgv. Naar verwachting is de verordening in de nabije toekomst dus ook direct van toepassing op de meldingsplichtige bedrijven.

Bovenstaande maakt het daarom verantwoord om in de knelpuntenanalyse alle veehouderijen mee te nemen, ongeacht onder welk wettelijk kader ze vallen.

Hoofdstuk 4. De gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied van Abcoude

Ontstaansgeschiedenis

De ontstaansgeschiedenis van het landschap zijn terug te vinden in de bestaande landschapsstructuur en in de verkaveling van het landelijk gebied. De gemeente Abcoude heeft een omvangrijk landelijk gebied. De bebouwing in het landelijk gebied is in hoofdzaak gelegen in lintstructuren gebaseerd op de ontginningsgeschiedenis van het landschap. De erven in het landelijk gebied hebben veelal een agrarische oorsprong, bijvoorbeeld als agrarisch of vrijkomend agrarisch bedrijf, voormalige tweede bedrijfswoning of voormalige arbeiderswoning. Een deel van de erven is nog in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering. Steeds vaker zijn die erven echter ingericht ten behoeve van nieuwe functies in vrijkomend agrarische bedrijven waaronder ook de woonfunctie.

De agrarische bedrijven vormen nog steeds de landschappelijke drager van het gebied. Dat maakt ook dat de aanwezigheid van de geur die wordt veroorzaakt door agrarische activiteiten, onderdeel is van de leefomgeving in dit gebied.

Ruimtelijk beleid

Het beleid van de gemeente is gericht op het behoud en de versterking van de grondgebonden veehouderij en met name de melkrundveehouderijen zodat door hen het gevarieerde open weidelandschap in stand kan worden gehouden. Het ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente is met name gericht op het - waar mogelijk - bieden van voldoende ruimte aan deze bedrijven en tegelijkertijd de kwaliteiten van het landschap te bewaren en zo mogelijk te verbeteren. Voor veel melkrundveehouderijen geldt dat een economisch rendabele bedrijfsvoering alleen mogelijk is als het aantal dieren wordt uitgebreid. Volwaardige agrarische bedrijven krijgen daarom in bestemmingsplannen, als enige in het landelijk gebied, de mogelijkheid om hun bedrijfsbebouwing uit te breiden binnen de bouwvlakken. Deze bouwmogelijkheden zijn wel gebonden aan regels die met name vanuit landschappelijk oogpunt (doorzicht, evenwijdig aan slagenlandschap) zijn gesteld.

Daarnaast is het beleid er op gericht om in vrijkomende agrarische bebouwing nieuwe functies te stimuleren, mits naburige agrarische bedrijven hierdoor niet belemmerd worden. Dit om de economische dynamiek op het platteland te behouden. Vanuit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt is het bovendien gewenst om de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te behouden en een duurzame functie te geven. Vooral functies, die horen bij het landelijk gebied of die de beleving van het landelijk gebied vergroten (paardenhouderij, recreatie, zorg), zijn functies die passen in vrijkomende agrarische bebouwing. De cultuurhistorisch waardevolle gebouwen zijn gebouwen, die als zodanig zijn benoemd of als ‘karakteristiek’ in het bestemmingsplan zijn aangeduid. Deze karakteristieke en monumentale panden zijn ook op bijlage 1 en 2 ( Cw en Ak op de kaarten) van de knelpuntenanalyse aangegeven.

Ontwikkeling in het gebied

Vanwege de historische ontginningstructuur van het landschap zijn veel boerderijen naast elkaar gesitueerd. Door de schaalvergroting in de landbouw zijn veel agrarische bedrijven opgeheven en omgezet in bijvoorbeeld een woonfunctie waardoor woonpercelen en agrarische percelen vaak naast elkaar gesitueerd zijn. De schaalvergroting zal zich verder doorzetten. Enerzijds zullen bedrijven willen uitbreiden, anderzijds zal een aantal bedrijven stoppen in de komende jaren.

Daarbij zal in de vrijkomende bebouwing of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing soms een geurgevoelige bestemming gewenst zijn, zoals een woonfunctie of een recreatieve functie.Hierdoor ligt de afstand tussen agrarische bedrijfspercelen en woonpercelen op veel plaatsen onder de vereisten van de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit Landbouw. De volwaardige en duurzame melkveehouderijbedrijven kunnen dan niet meer uitbreiden in dieraantallen, omdat de bestaande stal op te korte afstand van de naburige woning staat.

Vermindering van het aantal knelpunten geurhinder bij nieuwbouw of uitbreiding van stallen

Door historisch gegroeide situaties, is de afstand tussen woningen en stallen op veel plaatsen klein. Dat vormt knelpunten voor de geurhinder. Naast het bieden van ruimte aan bedrijven, is het beleid ook gericht op vermindering van het aantal knelpunten. Deze knelpunten kunnen worden opgelost, indien het bedrijf investeert in een nieuwe stal. Daarom worden in het lokaal geurbeleid vooral oplossingen gezocht voor de bestaande stallen met bestaande rechten. In het buitengebied dienen nieuwe stallen of uitbreidingen aan bestaande stallen gewoon op de wettelijke afstand van 50 m te komen. Dat is mogelijk, omdat de lintbebouwing meestal voldoende mogelijkheden biedt om naar achteren te bouwen, op voldoende afstand van de woningen. Daarmee zal het aantal knelpunten niet toenemen, en omdat stallen door de moderne eisen toch vervangen moeten worden, zal het aantal knelpunten op termijn afnemen, wanneer vervanging van gebouwen alleen op voldoende afstand mag plaatsvinden.

Op dit moment zijn er, behoudens de veehouderij aan de Rijksstraatweg 85, geen veehouderijen die gelet op de huidige bebouwing binnen de bebouwde kom worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. Binnen de aangegeven begrenzing van de bebouwde kom is het met name ten zuiden van Abcoude (plan Winkelbuurt) gewenst om woningbouw te kunnen realiseren. Nieuwbouw ter plaatse van Abcoude zuid (Winkelbuurt), binnen de aangegeven begrenzing van de bebouwde kom (zie kaarten bij knelpuntenanalyse) is echter niet in z’n geheel mogelijk, omdat de veehouderij in kwestie anders in dat geval wordt beperkt. Om nieuwbouw binnen de aangegeven begrenzing van de bebouwde kom daar meer mogelijk te maken, is het daarom gewenst om de wettelijke afstanden te halveren van 100 naar 50 meter.

Nieuwe woningen of geurgevoelige functies

Omdat de duurzaamheid van de agrarische bedrijven buiten de bebouwde kom prioriteit heeft in het landelijk gebied mag het aantal knelpunten door nieuwe woningen (bijv. ruimte-voor-ruimte) of geurgevoelige functies (bijv. in vrijkomende agrarische bebouwing) niet toenemen. Dit houdt in dat nieuwe geurgevoelige functies (m.u.v. in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing) op de vereiste afstandsmaat (50 m) van het bouwperceel van de naburige agrarische bedrijven gesitueerd moet worden. Dit wordt de omgekeerde werking genoemd.

Er is hiervan één uitzondering mogelijk, namelijk als het agrarische bedrijf schriftelijk instemt met een beperking van de mogelijkheden op het agrarische bouwperceel. Deze uitzondering kan niet van toepassing zijn voor bestaande stallen, alleen voor de ruimte binnen het bouwperceel, waar nog geen stal staat. Bij deze afweging is ook belangrijk of het agrarisch bedrijf voor de langere termijn nog voldoende uitbreidingsmogelijkheden aan de achterzijde van het bouwperceel heeft.

Hoofdstuk 5. Afweging van belangen

Bij de gewenste ruimtelijke ontwikkeling kan de gemeente niet voorbij gaan aan het beschermingsniveau dat op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij moet worden geboden. Voor het landelijk gebied van Abcoude is in het ruimtelijk beleid gesteld dat de aanwezigheid van de geur die wordt veroorzaakt door agrarische activiteiten, onderdeel is van de leefomgeving in dit gebied. Daarom is in het landelijke gebied, maar ook aan de randen van de kernen of in de van oorsprong agrarische bebouwingslinten in de bebouwde kom een hogere geurbelasting acceptabel. Dit sluit aan bij de intentie van de Wgv. Immers in de Memorie van Toelichting staat dat de bevoegdheid van de gemeente om een verordening vast te stellen “voldoende soelaas” biedt voor “veehouderijen …. die in lintbebouwing zijn gelegen (zoals «melkrundveehouderijen in het Mergelland»)”.

In aansluiting op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, zal het lokale geurbeleid gelden voor het hele grondgebied van de gemeente, omdat de problematiek in de lintbebouwing voor melkveehouderijbedrijven in het hele landelijk gebied en in of aan de rand van de bebouwde kom speelt. De Wgv maakt onderscheid tussen de situatie of een geurgevoelig object binnen of buiten de bebouwde kom ligt. Voor het bepalen van de grens van de bebouwde kom wordt in beginsel aangesloten bij de rode contouren in het streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht.

Op de kaarten behorend bij de knelpuntenanalyse is de begrenzing van de bebouwde kom aangegeven.

Geen lokaal beleid voor geuremissiefactor

Overige dieren, zoals vleesvee, schapen, geiten, varkens en kippen hebben een geuremissiefactor. Intensieve veehouderij is mogelijk als nevenactiviteit bij bestaande agrarische bedrijven of bij enkele bedrijven als hoofdactiviteit. Uitbreiding binnen de wettelijke normen blijft voor bedrijven die dieren met een geuremissiefactor houden (veelal intensieve veehouderij) mogelijk, maar het ruimtelijk beleid, dat gericht is op duurzame melkveehouderijbedrijven, biedt geen gronden om hiervoor een hogere geurbelastingsnorm op te nemen in het lokale beleid. Daarom blijft dit verder buiten beschouwing.

Op veel melkrundveehouderijen zijn ook schapen aanwezig. Voor schapen zijn ook geuremissiefactoren vastgesteld. De ervaring leert echter dat de schapentak binnen de melkveehouderij veelal geen knelpunt naar omliggende geurgevoelige objecten vormt, zodat daar nu geen hogere geurbelastingsnorm voor nodig is.

Bedrijven in of aan de rand van de bebouwde kom

In of aan de rand van de bebouwde kom geldt in de Wgv dat er minimaal een afstand moet zijn van 100 meter tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en een naburig geurgevoelig object dat behoort tot de bebouwde kom. Zoals gezegd, gaat het om bebouwing in de van oorsprong agrarische bebouwingslinten in de bebouwde kom of aan de rand van de bebouwde kom, waar de geur van veehouderijen van oudsher onderdeel is van de leefomgeving. Om die reden is het acceptabel om de minimale vaste afstandsmaat te verminderen van 100 meter naar 50 meter. Dit te meer, omdat dit nu al de toegestane situatie is, die bijvoorbeeld in het verleden aanvaardbaar was op grond van de vroegere AMvB Melkrundveehouderijen.

Gelet op het zeer beperkte aantal geurgevoelige objecten dat is gelegen binnen de begrenzing van de bebouwde kom in de nabijheid van omliggende melkveehouderijen zal door de halvering van de afstand van 100 naar 50 meter de geurlast op deze omliggende geurgevoelige objecten gering zijn. Mede gelet op de te verwachten beperkte uitbreidingen van de bestaande veehouderijen kan er ondanks de kortere afstanden in deze situatie van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gesproken worden.

Bedrijven buiten de bebouwde kom

Buiten de bebouwde kom, en niet aan de rand van de bebouwde kom gelegen, geldt dat op grond van de Wgv een afstand van 50 meter tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en de naburige geurgevoelige objecten. Tot de geurgevoelige objecten behoren ook de woningen van naastgelegen agrarische bedrijven. Ook hier geldt dat de geur onderdeel is van de leefomgeving van dit gebied. De afstand kan daarom worden teruggebracht. Bij een eventuele verkleining wil de gemeente wel rekening houden met de doelstelling van de wet om bewoners een bepaald beschermingsniveau te bieden. Dat is ook mogelijk, omdat de lintbebouwing de meeste bedrijven de ruimte biedt om naar achteren uit te breiden. Dat betekent dat daar waar de bestaande stal met bestaande rechten op minder dan 50 meter staat, de uitbreiding toch op 50 meter of meer van het geurgevoelig object kan plaatsvinden.

Mede gezien deze mogelijkheid is het niet gewenst dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij de afstand korter is dan 50 meter. Ook is het niet gewenst dat er meer dieren komen te staan op minder dan 50 meter van een woonhuis. En het is gewenst dat de situatie waar mogelijk op de lange termijn verbetert. Daarom wordt de uitbreiding en nieuwbouw van dierenverblijven alleen mogelijk op een afstand van minimaal 50 meter. Dit kan alleen als de afstand tussen de bestaande stal en het geurgevoelig object minimaal 25 meter is, anders biedt de Wgv geen mogelijkheid om bij verordening af te wijken.

Op die manier wordt rekening gehouden met het beschermingsniveau dat de wet wil bieden. Er ontstaan geen knelpunten die niet voldoen aan de wet. Dit betekent bovendien dat, indien de bestaande stal aan vervanging toe is, deze vervanging ook moet plaatsvinden op een afstand van minimaal 50 meter. Op termijn zullen daarmee steeds minder dierenverblijven op minder dan 50 meter van een geurgevoelig object staan en zal het aantal knelpunten afnemen.

Ook hierbij wordt voor de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen een andere afweging gemaakt. Bij cultuurhistorisch waardevolle gebouwen kan een nieuwe geurgevoelige bestemming in een dergelijk gebouw worden gerealiseerd op minimaal 25 meter afstand van een veehouderij. Gezien het belang van het behoud van deze gebouwen, is een lager beschermingsniveau acceptabel. Een nieuwe stal daarentegen dient wel op 50 meter afstand te worden geplaatst van een cultuurhistorisch waardevol gebouw, net als het geval is met niet cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.

Bestaande dierenverblijven

Deze verordening is bedoeld om de knelpunten, die ontstaan zijn door de inwerkingtreding van de Wgv, op te heffen. Als namelijk voor de ‘vaste afstandsdieren’ de bestaande afstand tot een geurgevoelig object kleiner is dan de wettelijk vereiste vaste afstand, dan is er op basis van de Wvg geen uitbreiding van het aantal dieren mogelijk. In het verleden waren de vaste afstandsmaten kleiner en dus waren er ‘bestaande dierenverblijven’ op basis van de kortere afstandsmaten.

Hoofdstuk 6. Toetsing aan de criteria van de Wgv en conclusie

In artikel 8 van de Wgv zijn criteria opgenomen waar rekening mee moet worden gehouden bij het vaststellen van een verordening, en daarmee een ander beschermingsniveau voor wat betreft geurhinder. Het betreft vier criteria, namelijk

  • A.

    de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied

  • B.

    het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging

  • C.

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu

  • D.

    de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied

  • A.

    De huidige en de te verwachten geursituatie

De huidige en de te verwachten geursituatie is kwantitatief geschetst in het onderzoek. Kwalitatief is gesteld dat de geur van melkrundveehouderijen onderdeel is van de leefomgeving in dit gebied. Tegelijkertijd zal het beleid er toe leiden dat het aantal knelpunten voor geurhinder met name buiten de bebouwde kom op termijn afneemt.

Gelet op het zeer beperkte aantal geurgevoelige objecten dat is gelegen binnen de begrenzing van de bebouwde kom in de nabijheid van omliggende melkveehouderijen zal door de halvering van de afstand van 100 naar 50 meter een toename in geurlast op deze omliggende geurgevoelige objecten gering zijn. Mede gelet op de te verwachten beperkte uitbreidingen van de bestaande veehouderijen kan er ondanks de kortere afstanden in deze situatie van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gesproken worden.

  • B.

    Het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging

Het is bijvoorbeeld niet wenselijk dat andere milieueisen voor de geurbelasting leiden tot aanzienlijk toename op andere milieucompartimenten, zoals ammoniakemissie of energie. In geval van geuremissiedieren (varkens, vleesvee) kan dit een factor van belang zijn. In dit gebied zal het ene bedrijf sluiten, terwijl het andere uitbreidt, ook omdat melkveehouderijbedrijven grondgebonden zijn. Het totale effect is dus onduidelijk. Het Besluit huisvesting beperkt de ammoniakuitstoot. Er is geen reden om te veronderstellen dat de aanpassing van de vaste afstanden, leidt tot een aanzienlijk toename van hinder of schade op de andere milieucompartimenten.

  • C.

    De noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu, ongeacht de rekenmethode

Dit wil zeggen dat het bereikte niveau van bescherming even hoog is ingeval van een toets over het hele gebied (alle bedrijven), als in het geval van een toets van het individuele bedrijf. Vooral bij geuremissiedieren, en zeer intensieve bedrijven, is stapeling van de geureffecten van verschillende bedrijven een belangrijke factor. Toepassing van dit criterium is in dit geval niet relevant.

  • D.

    De gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied

De gewenste ruimtelijke inrichting, zoals geschetst in hoofdstuk 4, is de grondslag voor het vaststellen van een verordening.

Conclusie

Met de criteria genoemd in artikel 8 van de Wgv is voldoende rekening gehouden om een verordening vast te kunnen stellen. Met de zorgvuldige afweging die in paragraaf 5 heeft plaatsgevonden, kan een een verordening worden vastgesteld. Daarbij moet rekening worden gehouden de in paragraaf 5 genoemde uitzonderingen, om te komen tot het juiste beschermingsniveau.

Bijlage: Knelpuntenanalyse Abcoude, onderbouwing verordening ogv de Wet geurhinder en veehouderij, d.d. 22 juni 2009.

Knelpuntenanalyse