Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gemeente De Ronde Venen 2018

Geldend van 15-01-2019 t/m heden

Intitulé

Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gemeente De Ronde Venen 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen,

gelet op:

  • artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • artikel 4:81 tot en met 4:84 Awb;

  • artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo;

  • artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Besluit:

Artikel I. Vaststellen afwijkingenbeleid

Bijgevoegd kruimelbeleid ‘Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gemeente De Ronde Venen 2018’ vast te stellen.

Artikel II. Intrekking oude beleidsregels

De volgende besluiten in te trekken:

  • a.

    Beleidsnotitie Magazijnverkoop op bedrijventerrein Mijdrecht van 1 maart 2007 en op 4 januari 2011 geldend verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente;

  • b.

    Beleidsregels mantelzorg “woningen” van 1 juli 2010 en per 1 januari 2013 geldend verklaard voor het grondgebied van de voormalige gemeente De Ronde Venen;

  • c.

    Beleidsregel uiterlijke verschijningsvorm kleine gebouwen van openbaar nut en op 3 januari 2011 geldend verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente;

  • d.

    Beleidsregel steigers Lintbebouwing Vinkeveen van 30 december 2010 en op 4 januari 2011 geldend verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente.

Artikel III. Hardheidsclausule

Er wordt volgens deze beleidsregels gehandeld tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel IV. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: ‘Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gemeente De Ronde Venen 2018’.

Artikel V. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na die van bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen op 18 december 2018.

de secretaris,

Lilian Schreurs

de loco-burgemeester,

drs. Rein Kroon

Beleid planologische afwijkingsmogelijkheden volgens artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

Gemeente De Ronde Venen 2018

Inleiding

Aanleiding

Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). In het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) wordt opgesomd in welke gevallen kan worden afgeweken van de regels van een bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders hebben tot nu toe geen afwijkingenbeleid betreffende artikel 4 van bijlage II Bor vastgesteld. Wel zijn er in het verleden diverse beleidsnota’s vastgesteld over specifieke afwijkingsmogelijkheden, namelijk

  • beleidsregel uiterlijke verschijningsvorm kleine gebouwen van openbaar nut;

  • beleidsregel steigers Lintbebouwing Vinkeveen;

  • beleidsregels mantelzorg;

  • beleidsnotitie magazijnverkoop op bedrijventerrein Mijdrecht.

Om adequaat op planologische afwijkingsverzoeken in te kunnen spelen – te meer omdat een deel van de vergunningverlening wordt overgedragen aan de Omgevingsdienst Utrecht – is dit afwijkingenbeleid opgesteld. Het nieuwe afwijkingenbeleid is afgestemd op het bovenvermeld eerder vastgestelde beleid en op de relevante voorschriften uit recente bestemmingsplannen.

Doelstelling

In deze beleidsregels wordt vastgelegd in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen meewerken aan een aanvraag die niet past binnen het bestemmingsplan maar wel binnen categorieën van gevallen die zijn opgesomd in artikel 4 van bijlage II Bor.

Aan de hand van dit beleid is voor een aanvrager vooraf ook al in grote mate inzichtelijk of zijn verzoek kans van slagen heeft. Daarnaast geeft het aan omwonende (belanghebbende) inzicht wat hij/zij naast de mogelijkheden die het bestemmingsplan al biedt, kan verwachten. Tevens dragen beleidsregels bij aan een vlotte afhandeling van verzoeken.

Bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 2 Wabo kan er worden afgeweken van het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen gevallen. Dit kan met toepassing van artikel 4 van bijlage II Bor, de zogenoemde kruimelgevallen.

Aanvragen tot toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid moeten per geval beoordeeld worden. Toepassing van deze regeling is dan ook een bevoegdheid, geen plicht. De vraag die centraal staat bij de overweging om al dan niet planologische medewerking te verlenen is of er sprake is van een “goede ruimtelijke ordening”. Elke beslissing op een aanvraag moet deugdelijk gemotiveerd worden, zowel bij het toepassen van deze bevoegdheid als bij een weigering.

Om deze beoordeling soepel te laten verlopen wordt door het college van burgemeester en wethouders op een aantal onderdelen gemeentelijk beleid vastgesteld. Het beleid is dus een inkadering van de mogelijkheden van de wetgeving op bepaalde onderdelen.

Niet voor alle categorieën beleid geformuleerd

Sommige categorieën van afwijkingen lenen zich niet voor een vastomlijnd toetsingskader. Ze worden slechts sporadisch aangevraagd en/of de ruimtelijke aanvaardbaarheid is in deze situaties zodanig afhankelijk van de specifieke situatie dat een specifieke beleidsregel eerder aan een goede besluitvorming in de weg staat dan dat het hieraan bijdraagt.

Leeswijzer

Deze beleidsnota bestaat uit drie hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 bevat het wettelijk kader van de beleidsregels. Het afwijkingenbeleid is opgedeeld in algemene en specifieke regels.

  • In hoofdstuk 2 worden de algemene beleidsregels beschreven waaraan altijd getoetst moet worden;

  • In hoofdstuk 3 worden de specifieke beleidsregels per categorie beschreven.

De bijlage bevat de letterlijke wetteksten zoals deze luiden ten tijde van het vaststellen van dit beleid.

1 – Wettelijk kader van beleidsregels

Wettelijk kader

De bouw- en gebruiksmogelijkheden op perceelsniveau worden bepaald door (1) de ter plaatse geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen en (2) de mogelijkheden op grond van artikelen 2, 3 en 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) alsmede artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Schematisch overzicht vergunningen en afwijkingen

Wanneer een bouwplan of ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan en niet valt onder de mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen, zijn er meerdere mogelijkheden om een plan of ontwikkeling desondanks toe te staan:

  • -

    Verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van de (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen (artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1 en artikel 2.1, eerste lid, sub c van de Wabo). Hiervoor geldt de reguliere procedure.

  • -

    Verlening van een omgevingsvergunning voor het (buitenplans) afwijken met een ruimtelijke onderbouwing (artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 en artikel 2.1, eerste lid, sub c van de Wabo) Hiervoor geldt de uitgebreide procedure.

  • -

    Verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 en artikel 2.1, eerste lid, sub c, de zogenaamde kruimelgevallenregeling. Hiervoor geldt de reguliere procedure.

Reikwijdte afwijkingenbeleid

De voorliggende beleidsregels zien op het toepassen van de laatstgenoemde categorie: de ‘kruimelgevallen’. In grote lijnen zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden in actuele bestemmingsplannen opgenomen. Aangezien de bestemmingsplannen uit diverse jaren dateren, zijn er zowel inhoudelijk als qua systematiek verschillen. Dit verschil komt voort uit gewijzigd inzicht, gewijzigd beleid en gewijzigde wet- en regelgeving en verschillen in de voormalige gemeenten De Ronde Venen en Abcoude. De beleidswens is om meer uniform beleid ten aanzien van bouw- en gebruiksmogelijkheden vast te stellen. Met de voorliggende beleidsnota kan aan bepaalde (kleinschalige) ruimtelijke en functionele ontwikkelingen met een relatief eenvoudige procedure medewerking worden verleend.

Na de bekendmaking van het vastgestelde ‘planologisch afwijkingenbeleid’ met toepassing van artikel 4 van bijlage II Bor krijgt dit beleid de status van beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3 juncto artikel 4:81 en verder van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de onderbouwing van besluiten om een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik kunnen burgemeester en wethouders verwijzen naar deze beleidsnota. Daarmee is de afwijking voldoende gemotiveerd.

De toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 4:84 Awb handelt het bestuursorgaan in overeenstemming met de beleidsnota, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

2 – Algemene beleidsregels

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning in afwijking van een bestemmingsplan of beheersverordening alleen verlenen als een aanvraag voldoet aan het in hoofdstuk 3 van deze beleidsregel bepaalde en in ieder geval voldoet aan de volgende criteria, voor zover van toepassing op de specifieke aanvraag:

    • a.

      het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in nota’s en visies of beleid dat in voorbereiding is;

    • b.

      de ontwikkeling niet in strijd is met overige wet- en regelgeving;

    • c.

      de milieuzonering zoals vastgelegd in de VNG-uitgave Handreiking Bedrijven en milieuzonering dan wel vastgelegd in gemeentelijk beleid;

    • d.

      de ontwikkeling ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is;

    • e.

      geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen.

  • Toelichting

    Ad a) Daarbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld het gemeentelijk parkeerbeleid, de welstandsnota, het beeldkwaliteitsplan, de structuurvisie, de detailhandelsvisie, de woonvisie, enz. Het is voorts niet gewenst mee te werken aan een verzoek dat betrekking heeft op een gebied waarvoor beleid in ontwikkeling is en wellicht de uitvoering van het beleid zal doorkruisen. Dit heeft namelijk tot gevolg dat de gewenste ontwikkeling ruimtelijk gezien niet aanvaardbaar is.

    De actuele gemeentelijke regelgeving is te vinden op: www.overheid.nl

    Ad b) Daarbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld de Provinciale ruimtelijke verordening, de Erfgoedwet, de Waterwet, Wet geluidhinder, Wet milieubeheer of de Wet natuurbescherming. Als het plan in strijd is met deze regelgeving wordt nagegaan of er dan een ontheffing kan worden verleend of een hogere grenswaarde kan worden toegekend.

    Ad c) In het kader van een ruimtelijke motivatie die hoort bij een afwijking is een milieutoets noodzakelijk. Derhalve is toetsing aan milieuzonering voorgeschreven. Deze toets waarborgt een goede ruimtelijke ordening. Indien in het geldende bestemmingsplan/beheersverordening geen “Staat van Bedrijfsactiviteiten” is opgenomen wordt aansluiting gezocht bij de “Staat Bedrijfsactiviteiten” van de VNG-uitgave Handreiking Bedrijven en milieuzonering.

    Ad d) Het plan moet aansluiten op het leidende stedenbouwkundige beeld en/of niet verstorend werken op het straatbeeld, zoals dit onder andere is vastgelegd in het bestemmingsplan, in de beschrijving van de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden en in de Welstandsnota.

    Ad e) Het is in bestaand bebouwd gebied acceptabel dat door een aanvraag bijv. de privacy van omwonenden wordt geraakt (normaal maatschappelijk risico). Onevenredige aantasting is evenwel aanleiding om niet mee te werken. Indien hiertoe aanleiding bestaat zal de aanvrager bijvoorbeeld een bezonningsstudie moeten overleggen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften verbinden aan de vergunning met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

    Toelichting

    Een concrete situatie kan aanleiding zijn om voorschriften te verbinden aan de afwijking. De aanvrager moet bijvoorbeeld door middel van bebording verwijzen naar een niet direct duidelijke ligging van een parkeergelegenheid.

  • 3.

    Indien er een aanmerkelijke kans op planschade is, wordt er slechts medewerking aan een planologische procedure verleend, indien er een planschadeovereenkomst wordt gesloten.

    Toelichting

    Bij burgemeester en wethouders kan, binnen de voorwaarden van de Wet ruimtelijke ordening, een verzoek om planschade worden ingediend indien een omgevingsvergunning wordt verleend voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Deze bepaling in de beleidsnota voorziet in het doorleggen van het risico dat bijvoorbeeld aan een omwonende een tegemoetkoming in de planschade moet worden betaald naar de aanvrager. Die krijgt een te ondertekenen planschadeverhaalsovereenkomst aangeboden. Pas na het tekenen van de overeenkomst wordt de procedure gestart. Als van gemeentewege het risico laag wordt ingeschat, dan kan worden afgezien van het aanbieden van deze overeenkomst.

  • 4.

    Voor de begripsbepalingen wordt primair aansluiting gezocht bij artikel 1.1 Bor en secundair bij het vigerende bestemmingsplan. Voor de wijze van meten is het vigerende bestemmingsplan bepalend.

  • 5.

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen het gebied binnen de bebouwde kom en het gebied buiten de bebouwde kom. Als basis bij de beantwoording van de vraag of een (bouw)locatie binnen of buiten de bebouwde kom ligt, zijn respectievelijk het ‘stedelijk gebied’ (de zgn. rode contour) en ‘landelijk’ gebied op de kaart Wonen en werken van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, herijking 2016 bepalend.

    Daarnaast kan een concentratie (samenhang) van bebouwing, dat niet binnen dit ‘stedelijk gebied’ op de kaart Wonen en werken valt, worden aangemerkt als gebied binnen de bebouwde kom als er sprake is van de feitelijke aanwezigheid van aaneengesloten bebouwing.

    Toelichting

    Zie onderstaande link voor de kaart Wonen en werken (artikel 4) en de kaart Landelijk Gebied (artikel 2) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening:

    https://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/NL.IMRO.9926.PV1612PRV-VA01?s=SANMmAIEAXlMqkWERUEdFDwC8AP4-HsA

3 – Specifieke beleidsregels

Artikel 4 uit bijlage II van het Bor is verdeeld in meerdere artikelleden, waarin categorieën van plannen zijn geformuleerd die in aanmerking komen voor toepassing van de afwijkingsmogelijkheid op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2 van de Wabo. Daarnaast zijn in artikel 4a en 5 enkele aanvullende voorwaarden genoemd. Om in aanmerking te komen voor toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid moet aan alle gestelde voorwaarden van artikel 4, 4a en 5 uit bijlage II Bor worden voldaan. Deze artikelen Bor zijn als bijlage bij dit beleid opgenomen.

Hierna wordt per categorie aangegeven in welke gevallen medewerking kan worden verleend aan de bedoelde afwijkingsprocedure. Voor diverse categorieën worden geen specifieke beoordelingskaders gesteld. Dan is per geval een afweging nodig. Tevens kan in specifieke gevallen besloten worden om in afwijking van dit beleid toch medewerking te verlenen aan een (bouw)plan, of medewerking juist te weigeren. In de hoofdstukken 3.1 t/m 3.11 zijn deze specifieke beleidsregels opgenomen.

3.1 – Bijbehorend bouwwerk (artikel 4 lid 1)

De categorie ' bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan' ziet op een veelheid aan bouwwerken. Voor bijbehorende bouwwerken of uitbreiding daarvan, waarvoor geen specifieke beleidsregels zijn opgesteld zal alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken van het bestemmingsplan indien deze ontwikkeling noodzakelijk en aanvaardbaar is.

Toelichting

Bijbehorende bouwwerken zijn in de meeste gevallen al toegestaan binnen het bestemmingsplan en in veel gevallen zijn deze op grond van artikel 2 en 3 van bijlage II van het Bor vergunningsvrij te realiseren. In die gevallen bedraagt de vergunningsvrije oppervlakte het maximum. In de uitzonderlijke gevallen dat toch een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is, wordt per geval een afweging gemaakt.

Voor onderstaande bijbehorend bouwwerken of uitbreiding daarvan zijn specifieke beleidsregels opgenomen:

3.1.1 Vergroten goothoogte of afwijken van de hellingshoek

Een grotere goothoogte voor bijbehorende bouwwerken of uitbreiding daarvan of een afwijkende hellingshoek van het dakvlak kan worden toegestaan uit het oogpunt van stedenbouwkundige en/of welstandstechnische reden mits de goothoogte ten hoogste 6 m bedraagt.

3.1.2 Grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Bij sloop van bestaande bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming “Wonen” kan een grotere oppervlaktemaat aan bijbehorende bouwwerken worden toegestaan: de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag dan 50 m2 bedragen vermeerderd met 50% van het oppervlak aan gebouwen, niet zijnde kassen en bedrijfsgebouwen van lichte constructie, dat boven de 50 m2 wordt gesloopt.

Toelichting

Op voormalige bedrijfspercelen is vaak nog een groot oppervlak aan voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig. Om verval en verrommeling tegen te gaan en om verstening terug te dringen wil de gemeente onder voorwaarden nieuwbouw mogelijk maken, in ruil voor de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen.

3.1.3 Ondergrondse ruimten

Het bouwen van ondergrondse ruimten is toelaatbaar in de volgende gevallen:

  • a.

    onder (bedrijfs)woningen of aangebouwde bijbehorende bouwwerken behorende bij (bedrijfs)woningen, een en ander met dien verstande dat de bouw van ondergrondse ruimten niet toelaatbaar is bij recreatiewoningen;

  • b.

    in de vorm van een mestkelder bij agrarische bedrijven;

  • c.

    het bouwen van bedoelde ruimte is toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw;

  • d.

    aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de gevel van het gebouw voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan (de zgn. koekoek) tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld).

3.2 – Gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening (Artikel 4 lid 2)

Kleine gebouwen van openbaar nut, zoals trafostations, elektriciteitshuisjes, gasverdeelstations en gemaaltjes dienen

  • a.

    te worden uitgevoerd in overeenstemming met de in de omgeving passende architectuur;

  • b.

    zodanig te worden uitgevoerd dat graffiti- en aanplakmogelijkheden tot een minimum worden beperkt;

  • c.

    in de omgevingsvergunning wordt vastgelegd dat de eigenaar van het object verantwoordelijk is voor de eventuele reiniging daarvan.

Toelichting

De voorwaarden zijn overgenomen uit de door de raad op 5 juli 2010 vastgestelde beleidsregel uiterlijke verschijningsvorm kleine gebouwen van openbaar nut die op 3 januari 2011 geldend is verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen.

3.3 – Bouwwerk, geen gebouw zijnde (artikel 4 lid 3)

Omdat de categorie 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' veelomvattend is, is ervoor gekozen om alleen voor bepaalde bouwwerken, geen gebouw zijnde, waar regelmatig aanvragen voor binnenkomen specifieke beleidsregels op te stellen. Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend indien het geval binnen de categorie zoals beschreven in artikel 4 lid 3 van Bijlage II van het Bor valt maar in één van de paragrafen 3.3.1 t/m 3.3. 4 in het geheel niet beschreven is.

Voor de onderstaande bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn specifieke beleidsregels opgenomen:

3.3.1 Bruggen

Per (bedrijfs)woning is maximaal één brug toegestaan, met dien verstande dat

  • a.

    de bouwhoogte van de brug ten hoogste 5 m bedraagt;

  • b.

    de breedte van de brug ten hoogste 10 m bedraagt;

  • c.

    de vrije doorvaart niet wordt belemmerd;

  • d.

    er toestemming is van het hoogheemraadschap (Waternet) en/of de vaarwegbeheerder.

  • e.

    de aansluiting van de brug op de openbare weg dient te worden uitgevoerd in overleg met en ter goedkeuring van de afdeling Civiel Beheer van de gemeente.

Toelichting

Ad e) Een mogelijke uitvoering van deze aansluiting is een aan de brug aangestorte nok met daarop een overgangsconstructie die aan de wegzijde kan meebewegen bij eventuele zakking van de weg. Deze overgangsconstructie mag niet doorsteken in het wegprofiel, maar dient geheel binnen de berm van de weg te blijven.

3.3.2 Erfafscheidingen

In artikel 2 van bijlage II Bor zijn reeds aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om vergunningsvrij een erfafscheiding te realiseren. In de uitzonderlijke gevallen dat toch een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is, wordt per geval een afweging gemaakt.

Toelichting

Bij de uitzonderijke gevallen moet worden gedacht aan een bedrijventerrein of bij gebouwen waarvan de hoogte in verband met privacy en veiligheid gewenst is. In de welstandsnota zijn criteria vastgelegd voor de verschijningsvorm van erfafscheidingen. Zie: i164980.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

3.3.3 Steigers

  • 1.

    Per (bedrijfs)woning is ten hoogste één steiger toegestaan, met dien verstande dat:

    • a.

      de lengte en breedte van de steiger niet meer mogen bedragen dan 6,00 meter x 1,20 meter;

    • b.

      de steiger evenwijdig aan de oeverlijn wordt gebouwd;

    • c.

      de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan het peil (aansluitende maaiveld);

    • d.

      de vrije doorvaart mogelijk blijft;

    • e.

      de steiger wordt gebouwd op eigen perceel dan wel met schriftelijke toestemming van de eigenaar;

    • f.

      er toestemming is van het hoogheemraadschap (Waternet) en/of de vaarwegbeheerder.

  • 2.

    In uitzonderlijke gevallen mag de onder 1 onder a vermelde maximale maat worden overschreden tot een oppervlakte van de steiger van maximaal 25 m² mits:

    • a.

      de noodzaak van deze grotere afmeting is aangetoond;

    • b.

      de steiger voldoet aan de voorwaarden als genoemd onder 1 onder b t/m f;

    • c.

      met de aanleg van de steiger geen onevenredige (blijvende) schade wordt aangebracht aan ter plekke aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers;

    • d.

      de steiger ‘onderloops’ wordt gerealiseerd, hetgeen betekent dat het water onder de steiger en het plankier een vrije doorloop moet hebben;

    • e.

      de steiger bij voorkeur aangelegd wordt in combinatie met een sobere inrichting van de steiger en een natuurvriendelijke inrichting achter de steiger;

    • f.

      het gebruik van de steiger de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de steiger gebruikt tevens de gebruiker is van het hoofdgebouw/het woonschip.

  • 3.

    De voorwaarden als genoemd onder 1 zijn tevens van toepassing op steigers:

    • a.

      bij chalets en stacaravans binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie caravanpark;

    • b.

      bij recreatie-arken binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie recreatie-ark;

    • c.

      bij recreatiewoningen binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie recreatiewoning;

Toelichting

De voorwaarden zijn overgenomen uit de door het college op 7 december 2010 vastgestelde beleidsregel steigers Lintbebouwing Vinkeveen, die door het college op 4 januari 2011 geldend zijn verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente. Meestal is ook medewerking van het hoogheemraadschap AGV(Waternet) en de vaarwegbeheerder nodig. Via www.agv.nl is de Keur AGV 2017, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen na te lezen.

3.3.4 Vlaggenmasten

Maximaal vier vlaggen, die uitsluitend betrekking hebben op een beroep, bedrijf of dienst, uitgeoefend in een daarvoor als zodanig bestemd gebouw, zijn toegestaan, mits de vlaggen:

  • a.

    direct voor of tegen het gebouw zijn aangebracht;

  • b.

    een maximale hoogte boven het maaiveld hebben van 6 m, maar niet boven de nokhoogte van het gebouw uitsteken.

Toelichting

Voor plaatsing van vlaggenmasten buiten de bebouwde kom is ingevolge de verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 meestal is ook medewerking van de provincie nodig.

3.4 – Dakterrassen, balkons, dakkapellen en dakopbouwen (artikel 4 lid 4)

3.4.1 Dakterrassen en balkons

Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend.

3.4.2 Dakkapellen

Dakkapellen zijn in de meeste gevallen al toegestaan binnen het bestemmingsplan en in veel gevallen zijn deze op grond van artikel 2 en 3 van Bijlage II Bor zelfs vergunningsvrij te realiseren. In de uitzonderlijke gevallen dat hiervoor toch een afwijking noodzakelijk is, wordt per concreet geval een afweging gemaakt.

3.4.3 Dakopbouwen

Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend. Hierbij is de door het college op 22 november 2007 vastgestelde “Leidraad Dakopbouwen De Ronde Venen” bepalend voor het grondgebied van de voormalige gemeente De Ronde Venen. Voor het overige wordt bij de afweging aansluiting gezocht bij deze Leidraad en de al verleende vergunningen in de omgeving.

3.5 – Antenne-installatie (artikel 4 lid 5)

Aan de bouw van een antenne-installatie wordt alleen meegewerkt indien:

  • a.

    uit objectieve gegevens blijkt dat ter plaatse een dekkingsprobleem bestaat;

  • b.

    site-sharing niet mogelijk is;

  • c.

    deze bij voorkeur niet wordt opgericht in de bebouwde kom;

  • d.

    deze bij voorkeur wordt gekoppeld aan bestaande infrastructurele- of bedrijfsbouwwerken.

Toelichting

In de Telecommunicatiewet is de verplichting tot het delen van antenne-opstelpunten (site-sharing) geregeld. Opgemerkt wordt dat vergunningsvrij bouwen van antenne-installaties is geregeld in artikel 2 van Bijlage II van het Bor.

3.6 – Warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf (artikel 4 lid 6)

Met betrekking tot de toepassing van artikel 4.6 van bijlage II Bor worden op dit punt geen nadere voorwaarden gesteld dan genoemd in hoofdstuk 2, mits het opwekken van energie voor het glastuinbouwbedrijf van ondergeschikte betekenis is.

Toelichting

Wanneer een glastuinbouwbedrijf is toegelaten dan wordt dit door middel van milieuregelgeving al afgebakend.

3.7 – Installatie voor duurzame energie bij agrarisch bedrijf (artikel 4 lid 7)

Met betrekking tot de toepassing van artikel 4.7 van bijlage II Bor worden op dit punt geen nadere voorwaarden gesteld dan genoemd in hoofdstuk 2, mits het opwekken van energie voor het agrarisch bedrijf van ondergeschikte betekenis is.

Toelichting

Wanneer een agrarisch bedrijf is toegelaten dan wordt dit door middel van milieuregelgeving al afgebakend.

3.8 – Niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied (artikel 4 lid 8)

Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend.

Toelichting

Het opnemen van beperkingen is niet noodzakelijk. Wel zal altijd worden gekeken naar een zo geschikt mogelijke inrichting.

3.9 – Gebruikswijziging bouwwerken (artikel 4 lid 9)

Omdat de categorie 'het gebruiken van bouwwerken' veelomvattend is, is ervoor gekozen om alleen voor bepaald gebruik, waar regelmatig aanvragen voor binnenkomen specifieke beleidsregels op te stellen. Per concreet geval moet een afweging worden gemaakt of afwijking wordt verleend indien het geval binnen de categorie zoals beschreven in artikel 4 lid 9 van Bijlage II van het Bor valt maar in één van de paragrafen 3.9.1 t/m 3.9.3 in het geheel niet beschreven is. Na het vervallen van de omgevingsvergunning moeten de gronden of gebouwen in overeenstemming met de geldende juridisch-planologische situatie worden gebracht.

Toelichting

Van geval tot geval wordt afgewogen welk gebruik in een bepaalde omgeving aanvaardbaar is. Als voorbeeld voor een afwijking die aan de orde kan komen, wordt hier genoemd het vestigen van een horecabedrijf in een leegstaand winkelpand. Het zal duidelijk zijn dat medewerking eerder voor de hand ligt bij een winkel in een centrumgebied dan bij een verspreid gelegen winkel in een duidelijke woonomgeving. Aan een eventuele medewerking kunnen voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld met betrekking tot parkeren.

Daarnaast valt te denken aan het toevoegen van een aanverwant gebruik aan een functie die legaal wordt uitgeoefend. Bij aanverwante functies moet worden gedacht aan een horecaondernemer die ook een cateringbedrijf wil beginnen of de mogelijkheid wenst om kookworkshops te geven. Dergelijke functies vallen onder een andere bestemming doch gezien de samenhang kan een afwijking in de rede liggen. Datzelfde geldt voor het verkopen van ter plaatse vervaardigde goederen in een beperkte ruimte van het bedrijf. Of voor een verzorgings- of buurthuis dat een nieuwe dienst wil aanbieden waarin het bestemmingsplan niet voorziet. Dit aanvullende gebruik zal ondergeschikt moeten blijven. Aldus kan wel worden ingespeeld op maatschappelijke of bedrijfseconomische ontwikkelingen.

Opgemerkt moet worden dat dit artikel niet gebruikt kan worden voor activiteiten met een MER-plicht.

Dit staat in artikel 5, zesde lid, van bijlage II, van het Bor.

Voor onderstaand gebruik van bouwwerken, zijn specifieke beleidsregels opgenomen:

3.9.1 Beroep of bedrijf aan huis

Bij woningen is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a.

    de oppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gebruiksoppervlakte zoals bepaald volgens NEN 2580 van de woning en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m2;

  • b.

    het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;

  • c.

    het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend in de woning en bijbehorende bouwwerken;

  • d.

    bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;

  • e.

    in afwijking van het bepaalde onder d is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan onder aanvullende voorwaarde dat een bed en breakfast plaats biedt aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd.

Toelichting:

Ad a) NEN 2580 is een Nederlandse richtlijn, die voorschrift hoe de oppervlakten en inhouden van gebouwen bepaald moet worden. Zie https://www.nen2580meetinstructies.nl/

3.9.2 Logiesfunctie werknemers

De huisvesting is uitsluitend toegestaan voor seizoenarbeiders van het eigen bedrijf.

3.9.3 Mantelzorg

Vanuit sociaal-maatschappelijk perspectief bestaat er de behoefte om mantelzorg te kunnen bieden aan bijvoorbeeld familieleden. In deze beleidsregels is hiervoor geen aparte regeling opgenomen omdat op grond van landelijke wet- en regelgeving hiervoor al voldoende vergunningsvrije mogelijkheden bestaan.

Op grond van artikel 2, lid 22 van bijlage II Bor is het gebruik van een bestaand bouwwerk voor mantelzorg vergunningsvrij. Als een gebouw vergunningsvrij kan worden gerealiseerd, mag dat gebouw ook gebruikt worden voor huisvesting in verband met mantelzorg. Dat betekent dat geen vergunning nodig is voor het gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor mantelzorg zoals omschreven in het Bor.

Daarnaast biedt ook artikel 7, lid 2 van bijlage II Bor mogelijkheden voor mantelzorg. Via deze weg is het mogelijk om vergunningsvrij een in zijn geheel of delen verplaatsbaar bouwwerk van maximaal 100 m2 voor mantelzorg buiten de bebouwde kom te plaatsen. Bij deze vorm van mantelzorgwoningen geldt het vereiste met betrekking tot de maximale oppervlakte waarop bij het hoofdgebouw mag worden gebouwd niet. Dit betekent dat vergunningsvrij een mobiele mantelzorgwoning in het buitengebied kan worden geplaatst, ook als de limiet van de maximale oppervlakte waarop bijbehorende bijgebouwen mogen worden gebouwd daarmee wordt overschreden.

3.10 – Gebruik van recreatiewoningen (artikel 4 lid 10)

Indien wordt voldaan aan de in lid 10 gestelde voorwaarden, wordt medewerking verleend aan een persoonsgebonden omgevingsvergunning.

Toelichting

Veel recreatiewoningen worden in strijd met het vigerende bestemmingsplan permanent bewoond. In sommige gevallen vindt de bewoning al dermate lang plaats dat handhaven niet wenselijk is. Vandaar dat wanneer een aanvrager voldoet aan de in lid 10 gestelde voorwaarden, planologische medewerking wordt verleend aan een persoonsgebonden omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is slechts geldig voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend, de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont. De voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die gelden voor het afgeven van een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Een persoonsgebonden omgevingsvergunning biedt echter meer rechtszekerheid voor de bewoner.

3.11 – Tijdelijk gebruik van gronden of bouwwerken (artikel 4 lid 11)

Omdat deze categorie veelomvattend is, is ervoor gekozen om alleen voor bepaald gebruik, waar regelmatig aanvragen voor binnenkomen specifieke beleidsregels op te stellen. Voor de overige aanvragen geldt dat per concreet geval een afweging wordt gemaakt of afwijking wordt verleend waarbij de duur van de gewenste afwijking moet zijn onderbouwd.

3.11.1 Magazijnverkoop

Magazijnverkoop is toegestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a.

    het bedrijf moet tenminste een half jaar gevestigd zijn op de betreffende locatie in de gemeente De Ronde Venen;

  • b.

    het betreft de verkoop van goederen welke tot de normale bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf behoren;

  • c.

    per bedrijf wordt maximaal één vergunning verleend, welke recht geeft op één magazijnverkoop per kalenderjaar;

  • d.

    er moet voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn op het eigen perceel. Indien gebruik gemaakt wordt van nabijgelegen percelen moet de eigenaar van de betreffende percelen hiervoor toestemming verlenen;

  • e.

    er mogen geen ernstige nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling plaatsvinden en de bereikbaarheid door hulpdiensten moet gegarandeerd zijn; het bedrijf dient zelf zorg te dragen voor het reguleren van het verkeer;

  • f.

    De verkopen mogen maximaal op drie aaneengesloten dagen plaatsvinden, de verkooptijden en verkoopdagen mogen niet afwijken van de voor betreffende dagen vastgelegde tijden in de winkeltijdenverordening van de gemeente De Ronde Venen;

  • g.

    Het gebouw waar de verkoop gaat plaatsvinden dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de eisen uit het gebruiksbesluit ten aanzien van brandveiligheid voor dit specifieke tijdelijke afwijkende gebruik van het gebouw.

Toelichting

Deze voorwaarden zijn ontleend uit de door het college op 20 februari 2007 vastgestelde Beleidsnotitie Magazijnverkoop op bedrijventerrein Mijdrecht die het college op 4 januari 2011 geldend voor het gehele grondgebied van de gemeente heeft verklaard. Een aanvrager doorloopt één keer de procedure voor een aanvraag en ontvangt een vergunning waarmee één keer per kalenderjaar een magazijnverkoop mag worden georganiseerd. Deze vergunning wordt uitgeschreven op naam van het bedrijf en het perceel waar het bedrijf gehuisvest is. Als een bedrijf verhuist, moet deze procedure opnieuw doorlopen worden.

11.2 Tijdelijke woonunit

Een tijdelijke woonunit is toegestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a.

    er is sprake van herbouw of zodanige verbouw van een bestaande woning dat deze tijdelijk niet bewoonbaar is;

  • b.

    er is sprake van een concreet verbouw- of herbouwplan, waarvoor reeds vergunning is verleend of concreet zicht bestaat op het verkrijgen van een vergunning;

  • c.

    gemotiveerd (waarom, waar, termijn) moet worden aangegeven waarom de unit wordt geplaatst en worden aangetoond dat er is gekeken naar andere tijdelijke woonoplossingen;

  • d.

    de woonunit wordt gebruikt door de bewoners van de te verbouwen of herbouwen woning;

  • e.

    de unit mag blijven staan tot uiterlijk 1 maand na het gereedkomen en/of het in gebruik nemen van de verbouwde of nieuwe woning, met een maximum van 2 jaar na het plaatsen van de unit.

  • f.

    De unit moet in principe voldoen aan het Bouwbesluit.

Toelichting

Met enige regelmaat wordt een vergunning gevraagd voor het tijdelijk plaatsen van een woonunit wanneer grootschalige verbouwing of sloop en herbouw van een woning plaatsvindt. Wanneer de ruimte op het perceel dat op verantwoorde wijze toelaat staan wij welwillend tegenover het plaatsen van een tijdelijke woonvoorziening gedurende de bouw. Voorwaarde is wel dat de tijdelijke woonunit uitsluitend wordt bewoond door de bewoners van het perceel, niet door derden. De overige voorwaarden zijn erop gericht dat een tijdelijke woonunit niet langer aanwezig is dan noodzakelijk.

Bijlage 1 Wettekst Besluit omgevingsrecht

Hieronder zijn de artikelen 4, 4a en 5 uit bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht opgenomen zoals deze golden ten tijde van vaststelling van dit beleid. Omdat deze kan wijzigen wordt voor de meest actuele wetteksten verwezen naar http://wetten.overheid.nl

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

  • 11.

    ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Artikel 4a

  • 1.

    Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, een monument of archeologisch monument waarop artikel 9.1, eerste lid, onderdeel b, van de Erfgoedwet van toepassing is, een krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monument dan wel een monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2, onderdelen 1 en 2, of

    • b.

      artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, of artikel 3, onderdelen 4 tot en met 8:

      • in, aan of op een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, of

      • bij een monument.

  • 2.

    Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in een beschermd stads- of dorpsgezicht, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2, onderdelen 1 en 2, of

    • b.

      artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, of artikel 3 voor zover het betreft:

      • inpandige veranderingen,

      • een verandering van een achtergevel of achterdakvlak, mits die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd,

      • een bouwwerk op erf aan de achterkant van een hoofdgebouw, mits dat erf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, of

      • een bouwwerk op gronden die onderdeel zijn van openbaar toegankelijk gebied.

Artikel 5

  • 1.

    Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in:

    • a.

      de artikelen 2, onderdelen 3 en 22, en 3, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

    • b.

      artikel 4, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

    • c.

      artikel 4, onderdelen 9 en 11.

  • 2.

    De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.

  • 3.

    Artikel 2, onderdelen 3 en 22, is evenmin van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in:

    • a.

      een in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen;

    • b.

      een gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding;

    • c.

      een gebied dat is gelegen binnen een van toepassing zijnde afstand als bedoeld in artikel 3.12, 3.18, 3.28, 3.30a, 4.3, 4.4, 4.5, 4.5a, 4.5b, 4.77 of 4.81 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 4.

    Artikel 3, onderdelen 1 en 2, is evenmin van toepassing voor zover voor het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft krachtens het bestemmingsplan regels gelden die met toepassing van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt.

  • 5.

    Artikel 3, onderdeel 8, is evenmin van toepassing op een activiteit die tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2, onderdelen 2 tot en met 21, of 3, onderdelen 1 tot en met 7, maar niet voldoet aan de in die artikelen ten aanzien van die activiteit gestelde eisen.

  • 6.

    Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.