Beleidsnotitie soft-drugs

Geldend van 11-12-1997 t/m heden

Intitulé

Beleidsnotitie soft-drugs

1. Inleiding

Sedert een aantal jaren wordt gedoogd dat er vanuit het jongerencentrum Babel, thans gevestigd aan de Rondweg te Mijdrecht, soft-drugs worden verkocht. Ook het gebruik van deze drugs wordt in het jongerencentrum toegelaten.

In september 1995 heeft het kabinet de regeringsnota ‘Het Nederlands Drugsbeleid, continuïteit en verandering’ aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze nota is na behandeling in de Tweede Kamer nader uitgewerkt in een richtlijn van het Openbaar Ministerie, waarin wordt ingegaan op de gedoogregeling rondom de verkoop van soft-drugs. De rol van de gemeente in relatie tot coffeeshops is ook nader in beeld gebracht.

Deze omstandigheden geven aanleiding een beleidsnotitie aan u aan te bieden, waarin nader op deze materie wordt ingegaan. De notitie heeft tot doel een instrumentarium te bieden op basis waarvan tot een verantwoord soft-drugsbeleid in de gemeente kan worden gekomen.

2. Huidig beleid

Voordat het jongerencentrum Babel is ontstaan in een tijdelijk onderkomen aan de Windmolen te Mijdrecht, was er sprake van een onrustige situatie in het centrum van Mijdrecht. Veel jongeren hielden zich in en nabij de winkelcentra op en veroorzaakten overlast voor zowel het winkelend publiek als de winkeliers. De overlast ging gepaard met het gebruik van drugs en alcohol en werd met name veroorzaakt door de zogenaamde ‘ongeorganiseerde jeugd’. Er werden initiatieven ontplooid om te komen tot een plek waar deze jeugd een goed onderkomen zou kunnen verkrijgen: Babel.

Voor de begeleiding van Babel werd een stichting in het leven geroepen, de Stichting Algemeen Jongerenwerk De Ronde Venen. Met het stichtingsbestuur zijn naderhand afspraken gemaakt over de wijze waarop met de drugsproblematiek in en rondom Babel omgegaan zou worden. In samenspraak met de commissie Algemeen bestuurlijke zaken werd de verkoop van soft-drugs door Babel toegestaan, zij het onder stringente voorwaarden. Daarbij werd aansluiting gezocht bij de zogenaamde AHOJ-G criteria die door het Openbaar Ministerie als richtlijn werden gehanteerd voor de eventuele strafrechtelijke vervolging.

Met de verhuizing van Babel naar de Rondweg te Mijdrecht is tevens het gedoogde verkooppunt van soft-drugs meeverhuisd.

3. De drugsnota

In de drugsnota ‘Het Nederlands Drugsbeleid: continuïteit en verandering’, die in maart 1996 in de Tweede Kamer is behandeld, wordt de scheiding benadrukt van de soft- en harddrugsmarkten.

Bij het soft-drugsbeleid wordt voor wat betreft de verkoop daarvan een uitdrukkelijke relatie gelegd met coffeeshops. Verkoop van soft-drugs wordt slechts toegelaten vanuit een coffeeshop in strikte zin: ‘een alcoholvrije horeca-inrichting zonder gokkasten’. In de nota wordt een beleid voorgestaan waarin wordt gekomen tot een beëindiging van verkoop van soft-drugs in alcohol schenkende cafés en inrichtingen.

Daarnaast is in de nota bepaald, dat de gedoogde verkoop van soft-drugs dient te worden beperkt tot maximaal 5 gram per klant. De handelsvoorraad van een coffeeshop wordt in de nota gesteld op enkele honderden grammen.

Voorts wordt in de nota aangedrongen om op gemeentelijk niveau beleid te ontwikkelingen waarin tot strikte reglementering van de coffeeshops wordt gekomen, met name op het gebied van locatie, openingstijden, inrichting, toiletten, parkeergelegenheid en geluidsoverlast.

In de nota wordt voorts nadrukkelijk aangegeven dat het daarin geschetste beleid ter regulering van coffeeshops niet betekent dat een gemeente de aanwezigheid van een of meer verkooppunten zou moeten tolereren. Zo kan het gemeentebestuur besluiten om in het geheel geen coffeeshops toe te staan. Het maken van afspraken in het driehoeksoverleg tussen gemeentebestuur, openbaar ministerie en politie vormt daarin een essentieel onderdeel. Voor de verdere inhoud van de nota wordt verwezen naar de voor u ter inzage gelegde stukken.

4. Richtlijn Openbaar Ministerie

Het in de drugsnota voorgestane beleid heeft vanuit het Openbaar Ministerie geleid tot het opstellen van een richtlijn. In deze richtlijn van het Openbaar Ministerie (College van Procureurs-Generaal) van 16 september 1998, is omtrent de gedoogregeling omtrent coffeeshops onder meer het volgende bepaald:

  • -

    het begrip coffeeshop is op een gelijke wijze uitgelegd als in de drugsnota;

  • -

    het aantal coffeeshops dient terug te worden gedrongen en het hanteren van een ‘0-optie’ kan in bepaalde situaties plaatsvinden;

  • -

    integraal beleid dient tot stand te komen in de lokale driehoek;

  • -

    de AHOJ-G criteria worden gehanteerd om te bepalen of strafrechtelijk opgetreden moet worden tegen een coffeeshop; Daarbij dient ten opzichte van de eerdere hantering van deze criteria vooral aandacht te bestaan voor de letters J en G: J: geen verkoop aan jeugdigen en geen toegang aan jeugdigen tot een coffeeshop: gelet op de toename van het cannabisgebruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar; G: geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram). Onder transactie wordt begrepen alle koop en verkoop in één coffeeshop op eenzelfde dag m.b.t. eenzelfde koper. Deze verboden richten zich tot de coffeeshophouder. Dit geldt ook voor het verbod om minderjarigen toe te laten tot de coffeeshop.

  • -

    Voor de verkoop vanuit cafés, winkels, afhaalcentra, via koeriers- of taxibedrijf, een 06-nummer, postorderbedrijf of anderszins, dient het beleid gericht te zijn op beëindiging daarvan, ook al werd dit in het verleden getolereerd of gedoogd;

  • -

    Als de driehoek heeft gekozen voor de zogenaamde nuloptie, kan ook zonder overschrijding van de AHOJ-G criteria strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die zich toch in de gemeente vestigen. Het sluiten van een coffeeshop is voorbehouden aan het lokale bestuur;

  • -

    Eveneens kan in de driehoek de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops worden vastgesteld. Tegen een handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops onder het maximum wordt in beginsel niet opgetreden. De voorraad zal in elk geval de 500 gram niet te boven gaan.

Tot zover de hoofdlijnen uit de OM-richtlijn. De richtlijn ligt tevens in zijn geheel voor u bij de stukken ter inzage.

5. Betrokkenheid gemeente bij coffeeshop

Er heeft discussie plaats gevonden over de rol van de gemeente in relatie tot coffeeshops. Zo blijkt uit publicaties dat de minister van Justitie de modellen die in Bussum, Delfzijl, Heerhugowaard en Zoetermeer worden gehanteerd niet zonder meer acceptabel acht. Die gemeenten hebben – zij het verschillend – op enigerlei wijze een rechtstreekse relatie met het verstrekken van soft-drugs. Het gaat daarbij om het verstrekken van subsidies, het beschikbaar stellen van gebouwen, renteloze leningen e.d.

Gelet op mogelijke vergelijkbare situaties in onze gemeente rondom Babel, is nadere informatie hieromtrent ingewonnen. Daarbij zijn uit een brief van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer de volgende citaten van belang:

  • -

    “Op grond van de Opiumwet zal directe betrokkenheid van een gemeente bij coffeeshops een strafbaar feit op kunnen leveren”;

  • -

    “Door het verlenen van een renteloze lening c.q. een subsidie aan een stichting raakt de gemeente rechtstreeks betrokken bij de exploitatie van een bij de Opiumwet verboden activiteit. Dit geldt in nog sterkere mate als het gaat om het terugvloeien van of de aanwending van de door de stichting uit de verkoop van soft-drugs verkregen opbrengsten in bijvoorbeeld de gemeentekas. Hierdoor zou er mogelijk zelfs een financiële afhankelijkheid van gemeentelijke instellingen kunnen worden gecreëerd. Op grond van het vorenstaande zijn wij van mening dat de betrokkenheid van een overheidsorgaan bij het plegen van strafbare feiten, ook als deze onder voorwaarden worden gedoogd, dit orgaan uiterst kwetsbaar maakt in de uitoefening van haar eigenlijke taken en afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de rechtshandhaving.”

6. Conclusies ten opzichte van de huidige situatie

Op basis van het hiervoor geschetste beeld dient de conclusie te worden getrokken, dat voortzetting van het huidige beleid, waarbij de verkoop van soft-drugs vanuit Babel gedoogd wordt, niet langer in zijn huidige vorm kan plaatsvinden. Deze conclusie volgt uit de volgende omstandigheden:

  • ·

    een combinatie van het verstrekken van alcohol en drugs past niet in het rijksbeleid en is daardoor niet langer mogelijk;

  • ·

    de doelgroep van Babel richt zich ook op jongeren beneden de leeftijd van 18 jaar, terwijl de verkoop van soft-drugs niet mag plaatsvinden aan jongeren beneden die leeftijd én jongeren beneden de leeftijd van 18 jaar ook geen toegang mogen hebben tot een coffeeshop (verkoopruimte soft-drugs);

  • ·

    inmenging van de gemeente bij de exploitatie van een coffeeshop, in welke vorm dan ook (bijv. subsidiëring) is als ongewenst bestempeld en zal wellicht als strafbaar handelen worden aangemerkt.

Over deze situatie is uitvoering overleg gevoerd met het stichtingsbestuur.

Gelet op de functie van Babel en de doelgroep waarop zij zich richt, kan van een voortzetting van de huidige situatie geen sprake meer zijn. De noodzakelijke beëindiging van de huidige opzet is het gevolg van de landelijke regelgeving en het landelijke beleid.

Ook het Openbaar Ministerie is van oordeel dat voortzetting van de verkoop van soft-drugs vanuit Babel niet langer kan voortduren.

7. Het juridisch kader

Het al dan niet toelaten van een verkooppunt van soft-drugs dient gekoppeld te zijn aan het vergunningstelsel op grond van de artikelen 2.3.1.1 en verder van de Algemene Plaatselijke Verordening (A.P.V.). De uitspraak van uw raad over de wenselijkheid al dan niet een verkooppunt in de gemeente toe te laten zal als beleidsregel, overeenkomstig de hieraan in het onderstaande gegeven uitwerking, bij de eventuele weigering of afgifte van een vergunning worden toegepast.

8. De opties

Na een uiteenzetting over de mogelijke opties zal de notitie in een tweetal onderdelen gesplitst worden. Het betreft hier de paragrafen 10, 11 en 12. Aan ieder onderdeel zal een afzonderlijke uitwerking worden gegeven om daarmee de keuzevrijheid van uw raad zo groot mogelijk te laten zijn. Vanaf punt 13 is er weer sprake van een ‘enkelvoudige’ voortzetting van de notitie.

De primaire keuze die moet worden gemaakt, is of er in De Ronde Venen een gelegenheid dient te zijn om soft-drugs op ‘legale wijze’ te verkrijgen. Kortom, gaan we uit van een 0-optie of is er plaats voor één of meerdere verkooppunten van soft-drugs?

  • a.

    De nuloptie

    Indien wordt geopteerd voor een nulbeleid, dan dient dit beleid onderbouwd te worden met een deugdelijke motivering op basis waarvan exploitatievergunningen als bedoeld in artikel 2.3.1.1. e.v. van de APV kunnen worden geweigerd. Op deze APV-bepaling zal hierna nader worden ingegaan. In de drugsnota wordt voor het gaan hanteren van een nulbeleid de mogelijkheid geopperd. Zo is in de nota vermeld: “dat het gemeentebestuur kan besluiten om binnen haar grenzen in het geheel géén coffeeshop toe te staan.” Sinds kort wordt de nuloptie onder verwijzing naar het vastgestelde beleid, door de rechter geaccepteerd (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 22 mei 1997, Naaldwijk).

  • b.

    Een maximumstelsel

    Wanneer de voorkeur niet uitgaat naar een nuloptie, dan is het noodzakelijk een uitspraak te doen over het aantal coffeeshops dat zich in deze gemeente kan/mag vestigen. Overigens is het (juridisch) regelen van een dergelijk maximumstelsel in opzet net zo complex als het hanteren van een nuloptie. Bedacht moet worden dat bij steeds meer gemeenten de vraag leeft hoe de vestiging van coffeeshops voorkomen kan worden. Een vraag die overigens niet zonder reden gesteld wordt. De druk op de “coffeeshopvrije gemeenten” neemt namelijk toe naarmate in de grotere gemeenten het coffeeshopbeleid wordt aangescherpt. Aangemoedigd door de drugsnota wordt nu in diverse steden gestreefd naar drastische terugdringing van het aantal coffeeshops. Dit zou wel eens tot gevolg kunnen hebben dat exploitanten naar kleinere, of beter gezegd, meer landelijke gemeenten uitwijken.

9. De keuze

Reeds op eerdere momenten is zowel binnen ons college als in overleg met de commissies ABZ en Welzijn uitvoerig gediscussieerd over de vraag of er in onze gemeente een verkooppunt voor soft-drugs beschikbaar moet zijn. Bleek uit eerdere advisering dat de meerderheid van de gemeenteraad op dit moment de nuloptie het meest passend acht bij het karakter en de omstandigheden van onze gemeente, in het laatst gehouden overleg binnen de commissie ABZ leek de verdeeldheid over die eerder uitgesproken voorkeur opnieuw groot. In de hierna volgende uitwerking zal dan ook een tweedeling worden aangebracht waarbij enerzijds de nuloptie nadere uitwerking zal verkrijgen en anderzijds de 1-optie, omdat door uw commissie ABZ ook is uitgesproken dat bij een maximumstelsel het aantal van één verkooppunt als maximaal toepasbaar in deze gemeente wordt geacht.

De toepassing van de één-optie als gemeentelijke beleid

10. Gemeentelijk beleid

De keuze voor het toelaten van maximaal één verkooppunt in de gemeente is ingegeven door de positieve uitwerking die het huidige gedoogpunt bij Babel heeft bewerkstelligd. De keuze om voor maximaal één verkooppunt te kiezen is ook ingegeven door de lokale behoefte, die blijkens de mededelingen in onze gemeente aanwezig is en de minimale overlast die met de aanwezigheid van één verkooppunt zich voordoet. Bij het toelaten van één verkooppunt kunnen overigens instrumenten worden ontwikkeld die de verkoop vanuit andere locaties tegengaan. Hieromtrent zal nader overleg binnen de lokale driehoek noodzakelijk zijn.

De realisering van de door ons voorgestane verkoopruimte van soft-drugs dient zo mogelijk in nauw overleg plaats te vinden met de Stichting Algemeen Jongerenwerk De Ronde Venen. Hiervoor bestaat de voorkeur om een zo naadloos mogelijke aansluiting te verkrijgen tussen het beëindigen van de verkoopactiviteiten in Babel en de start van een verkooppunt elders. De maximale termijn waarbinnen een en ander gerealiseerd dient te worden, wordt gesteld op 1 maart 1998.

Het maximum van één coffeeshop is ingegeven door omstandigheden van openbare orde en handhaving van de leefbaarheid. Voordat tot vestiging van een coffeeshop wordt overgegaan, dient de exploitant te beschikken over een exploitatievergunning.

Daartoe zijn in de Algemene Plaatselijke Verordening bepalingen (vanaf artikel 2.3.1.1.) opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op de uitoefening en exploitatie van horecainrichtingen in de ruimste zin van het woord. Coffeeshops vallen daar ook onder. Op basis van deze bepalingen kan de burgemeester, vóórdat een nieuwe horecagelegenheid zich vestigt, beoordelen in hoeverre dit nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en de openbare orde tot gevolg zal hebben. Indien naar het oordeel van de burgemeester daar sprake van zal zijn, kan hij de exploitatievergunning weigeren. Met deze bepalingen wordt een ander rechtsbelang gediend (te weten: de bescherming van het woon- en leefklimaat), dan de bepalingen van de Drank- en Horecawet. In dit onderdeel van de notitie zal nader worden ingegaan op de genoemde weigeringsgrond, door hierin aan te geven onder welke omstandigheden er sprake zal zijn van ‘ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat of de openbare orde’.

De criteria/voorwaarden

Voor de beoordeling of vergunning als hierboven bedoeld kan worden verleend gelden de volgende criteria:

  • 1.

    In De Ronde Venen is vanuit een oogpunt van handhaving van het woon- en leefklimaat ruimte voor de vestiging van maximaal één verkooppunt van soft-drugs. Bij de vestiging van meerdere verkooppunten ontstaat een situatie waarbij de openbare orde en het goede woon- en leefklimaat dreigt te worden verstoord. Vestiging van een verkooppunt van soft-drugs is, gelet op het karakter van de gemeente (de grootste kern, centrumfunctie en het reeds aanwezig zijn van een verkooppunt) slechts mogelijk in Mijdrecht. De exploitatievergunning wordt alleen verleend als aannemelijk is dat de vestiging van de inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving niet aantast. Bij de beoordeling wordt gelet op de volgende aspecten:

    • -

      De aard van de inrichting;

    • -

      De te verwachten overlast (van de inrichting zelf of van concentraties van inrichtingen);

    • -

      Het karakter van de straat/wijk;

    • -

      Eerdere sluitingen van een door de beheerder geëxploiteerde inrichting;

  • 2.

    Vestiging van een verkooppunt van soft-drugs in een woonwijk is niet toegestaan;

  • 3.

    Er dient ter plaatse een bestemming ‘Horecabedrijven’ te gelden;

  • 4.

    Er dient een minimale afstand van 200 meter te bestaan ten opzichte van basisscholen of andere onderwijsinstellingen en jeugd- en jongerencentra;

  • 5.

    Het is verboden alcoholhoudende dranken te verkopen of ter plaatse beschikbaar te stellen aan bezoekers van het verkooppunt van soft-drugs;

  • 6.

    Er geldt een verbod tot de exploitatie of het toelaten van exploitatie van een of meerder kansspelautomaten of andere vormen van kansspelen;

  • 7.

    Er dient constant voorlichtingsmateriaal voor het publiek beschikbaar te zijn over (de gevaren van) drugs;

  • 8.

    Toezichthoudende ambtenaren, medewerkers van politie en brandweer dient te allen tijde toegang te worden verleend tot het verkooppunt;

  • 9.

    Vanuit een oogpunt van volksgezondheid dient de inrichting te voldoen aan de inrichtingseisen die in het kader van de Drank- en Horecawet zijn gesteld;

  • 10.

    De beheerder dient bij zijn vergunningaanvraag een verklaring omtrent gedrag te overleggen;

  • 11.

    Verkoop van soft-drugs vanuit een inrichting met exploitatievergunning mag slechts plaatsvinden op basis van de nieuwe AHOJ-G criteria.

Bij een verzoek om een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.1. e.v. zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de door de commissie Algemeen bestuurlijke zaken uitgesproken voorkeur, om de exploitatie van een verkoopruimte van soft-drugs neer te leggen bij een afzonderlijke stichting. Deze van de gemeente onafhankelijke stichting zou, vanuit een locatie los van het huidige jongerencentrum Babel, mede tot doel hebben een bijdrage te leveren aan het jeugd- en jongerenwerk in brede zin. Het afsluiten van een convenant tussen de gemeente en de exploitant van de verkoopruimte van soft-drugs heeft de voorkeur. In dit convenant kunnen nadere ‘huishoudelijke’ afspraken worden gemaakt tussen genoemde partijen, waarbij deze afspraken aansluiten bij de hiervoor genoemde criteria/voorwaarden.

11. Afstemming binnen de regio

Afstemming van deze optie met het Openbaar Ministerie en de politie heeft plaatsgevonden.

12. Handhaving

Met het bepalen van beleid is het ook van groot belang thans reeds aan te geven op welke wijze opgetreden zal worden bij overtreding van de criteria/voorwaarden of de nader te bepalen afspraken in het eventueel af te sluiten convenant.

Ook kan aangegeven worden op welke wijze opgetreden zal worden tegen een verkooppunt van soft-drugs dat niet beschikt over een exploitatievergunning. Dit geldt ook voor andersoortige verkooppunten en de straathandel.

De handhaving valt uiteen in enerzijds de bestuursrechtelijke handhaving en anderzijds de strafrechtelijke handhaving.

  • I.

    Verkooppunt van soft-drugs zonder exploitatievergunning Het beleid is gericht op regulering van de verkoop van soft-drugs, op een dusdanige wijze dat daardoor de openbare orde of het woon- en leefklimaat niet op een ontoelaatbare, nadelige wijze wordt beïnvloed. Daartoe is tevens een maximumstelsel gehanteerd.

    Bestuursrechtelijk

    Een verzoek om vergunning naast een reeds bestaand verkooppunt dat beschikt over een vergunning wordt op grond van artikel 2.3.1.2. van de APV en het hieraan ten grondslag liggende beleid geweigerd. (Spontane) vestiging van een verkooppunt zonder vergunning wordt gevolg door:

    • -

      De vraag of alsnog, in verband met het op dat moment nog niet aanwezig zijn van een coffeeshop in de gemeente, vergunning kan worden verleend;

    • -

      Bij het niet kunnen verstrekken van een vergunning door een besluit van het betrokken bestuursorgaan tot sluiting van de desbetreffende verkoopruimte (artikelen 174 Gemeentewet, 2.8.1. en 2.3.1.5. APV);

    • -

      Eventuele toepassing bestuursdwang in het geval voorschriften in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden overtreden;

    • -

      Eventuele toepassing bestuursdwang of oplegging van een dwangsom in het kader van de Wet milieubeheer, als zich een met de wet of strijdige situatie voordoet (art. 18.8 en 1989 Wm).

Strafrechtelijk

Het Openbaar Ministerie gaat tot vervolging over indien een inrichting wordt geëxploiteerd zonder in het bezit te zijn van de vereiste vergunning (Opiumwet).

  • II.

    Overtredingen van de voorwaarden/criteria die aan een verkooppunt van soft-drugs zijn opgelegd Indien een verkooppunt beschikt over een vergunning, dan zal bij overtreding van de voorwaarden/criteria naar verschillende gradaties daar tegen kunnen worden opgetreden. De inzet daarvan is mede afhankelijk van de aard van de overtreding. Bestuursrechtelijk In volgorde van handelen kunnen de volgende maatregelen getroffen worden:

    • -

      mondelinge waarschuwing door een toezichthouder;

    • -

      schriftelijke waarschuwing door bevoegde bestuursorgaan;

    • -

      aanschrijving met waarschuwing bestuursdwang of dwangsom;

    • -

      toepassing bestuursdwang, dan wel oplegging dwangsom;

    • -

      intrekken vergunning;

    • -

      sluiting inrichting of pand.

Strafrechtelijk

Afhankelijk van de aard van de overtreding is vervolging door het Openbaar Ministerie een mogelijkheid. Afstemming daarover zal immer binnen de lokale driehoek plaatsvinden.

13. Overige aandachtspunten

Primair richt deze notitie zich op het bepalen van een soft-drugsbeleid in de gemeente De Ronde Venen. Zowel wetgeving als jurisprudentie zijn momenteel volop n beweging. Zo is de vaststelling (en met name handhaving) van een nuloptie na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 1997, in de casus Naaldwijk, beter mogelijk geworden.

In het kader van deze ontwikkelingen is het wenselijk op deze plaats nog kort aandacht te vragen voor aanpassing in de wetgeving.

  • a.

    Artikel 174a Gemeentewet

    Bij wet van 26 maart 1997 is artikel 174a in de Gemeentewet opgenomen. Deze bepaling geeft de burgemeester de bevoegdheid een woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal, of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord. Deze sluitingsbevoegdheid is gecreëerd om de aan drugs gerelateerde overlast vanuit woningen aan te kunnen pakken, om daarmee ook de leefbaarheid in de omgeving van die woning, …te kunnen herstellen. Bij overlast met een andere herkomst dan drugsoverlast moeten risico’s voor de omgeving in het geding zijn die te vergelijken zijn met de risico’s van drugsoverlast, aldus de toelichting bij deze wetsbepaling. Voor nadere informatie over deze wetsbepaling wordt verwezen naar de voor u bij de stukken ter inzage gelegde circulaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

  • b.

    Voorstel tot wijziging van de Opiumwet

    Op 24 april 1997 is een voorstel tot wijziging van de Opiumwet bij de Tweede Kamer ingediend. Dit voorstel houdt de toevoeging van een artikel 13b aan de Opiumwet in, waarbij aan de burgemeester de bevoegdheid wordt toegekend om bestuursdwang uit te oefenen in voor publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven, indien aldaar drugs als bedoeld in artikel 2 of 3 worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Het overlastcriterium zoals dat nu in het kader van de openbare orde wel een rol speelt, zal na inwerkingtreding van deze bepaling niet meer bepalend zijn om tegen de handel in drugs op te kunnen treden.

Zodra hiervoor aanleiding bestaat, zullen wij u omtrent de verdere ontwikkelingen in de wetgeving en jurisprudentie via de commissie ABZ informeren.

14. Aanpassing APV

Ter completering van het instrumentarium om war nodig op te kunnen treden tegen ongewenste verkooppunten van drugs wordt voorts voorgesteld om in de APV een tweetal bepalingen op te nemen over drugsoverlast.

Deze bepalingen (artikelen 2.8.1. en 2.8.2.) hebben betrekking op respectievelijk de sluiting van drugspanden (geen woningen zijnde) en het verbod tot straathandel in drugs.

Voorgesteld wordt in de APV de in het conceptbesluit genoemde bepalingen onder hoofdstuk 2, afdeling 8, op te nemen.

15. Voorstel

Met het vaststellen van deze notitie en het bepalen van een één-optie t.b.v. de ‘legalisering’ van een verkooppunt van soft-drugs is tezamen met het aanpassen van de APV sprake van een helder soft-drugsbeleid.