Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening inkomensvoorzieningen 2011

Geldend van 06-01-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Re-integratieverordening inkomensvoorzieningen 2011

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is, geen gewetensbezwaren oproept en niet valt onder “niet algemeen geaccepteerde arbeid” zoals bedoeld in artikel 6 lid 2 WWB, artikel 4a lid 2 IOAW en artikel 4a lid 2 IOAZ;

    • b.

      Arbeidsgehandicapte: de persoon van wie op grond van een medisch-arbeidskundige beoordeling is vastgesteld, dat hij in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft bij het verkrijgen of verrichten van arbeid;

    • c.

      Arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 onder b van de WWB;

    • d.

      Belanghebbende; degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken zoals bedoeld in artikel 1:2 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het kader van re-integratie wordt onder belanghebbende verstaan: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • e.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen;

    • f.

      Combinatietraject: een door de gemeente en het UWV gezamenlijk gefinancierd re-integratietraject;

    • g.

      Doelgroep: uitkeringsgerechtigden (WWB, IOAW en IOAZ), ANW-ers en Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB, aan wie op grond van artikel 7 lid 1 sub a van de WWB door de gemeente ondersteuning kan worden geboden. Artikel 40 lid 1 WWB is van overeenkomstige toepassing;

    • h.

      Inkomen: het inkomen zoals bedoeld in de artikelen 31 en 32 van de WWB;

    • i.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • j.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • k.

      Loonkostensubsidie: loonkostensubsidie aan een werkgever voor het aangaan van een dienstbetrekking met een belanghebbende;

    • l.

      Niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): de persoon bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a van de WWB;

    • m.

      Ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a van de WWB, artikel 34 lid 1 sub a van de IOAW en artikel 34 lid 1 sub a van de IOAZ;

    • n.

      SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • o.

      Uitkeringsgerechtigde: een persoon, jonger dan 65 jaar, die een uitkering heeft in het kader van de WWB, de IOAW of de IOAZ;

    • p.

      UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

    • q.

      Voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a van de WWB, artikel 34 lid 1 sub a van de IOAW en artikel 34 lid 1 sub a van de IOAZ, deze verordening en de beleidsregels als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

    • r.

      WWB: Wet werk en bijstand.

  • 2.

    Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand.

HOOFDSTUK 2 BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40 lid 1 WWB is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

Artikel 3. Beleidsregels

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast en brengt deze ter kennis van de gemeenteraad.

  • 2. De beleidsregels omvatten in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

    • c.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

  • 3. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraad over de effecten van het beleid.

  • 4. Op de beleidsregels als bedoeld in het eerste lid is de verordening cliëntenparticipatie van toepassing.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Niet-uitkeringsgerechtigden komen niet in aanmerking voor voorzieningen die een bijdrage leveren in de kosten levensonderhoud, waaronder begrepen loonkostensubsidies.

  • 3. De kosten voor noodzakelijk geachte voorzieningen –anders dan voorzieningen die een bijdrage leveren in de kosten van levensonderhoud– kunnen wel vergoed worden indien aan de in de beleidsregels vastgestelde voorwaarden voldaan wordt.

  • 4. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de in artikel 3 genoemde beleidsregels.

Artikel 5. Preventieve inzet re-integratiemiddelen in het participatiebudget

  • 1. Personen die een uitkering genieten in het kader van de Werkloosheidswet behoren tot de doelgroep die aanspraak kan maken op een uit het Participatiebudget gefinancierde re-integratievoorziening.

  • 2. Conform artikel 7 lid 3 WWB sluit het college een overeenkomst met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen af waarin nadere regels en afspraken worden vastgelegd.

Artikel 6. Verplichtingen van belanghebbende

  • 1. De belanghebbende is verplicht gebruik te maken van de voorziening die wordt aangeboden door het college.

  • 2. De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de IOAW, IOAZ en de Wet SUWI, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien de belanghebbende die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Verordening afstemming en handhaving inkomensvoorzieningen 2010 gemeente De Ronde Venen en in artikel 20 van de IOAW en IOAZ.

  • 4. Indien een persoon voor wie de arbeidsverplichtingen op grond van de WWB, IOAW of IOAZ niet gelden, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college een boete als bedoeld in artikel 6:91 Burgerlijk Wetboek opleggen.

Artikel 7. Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    In nadere beleidsregels kan het college één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3 VOORZIENINGEN

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In nadere beleidsregels wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden.

  • 2. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden voor het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      het beëindigingen van voorzieningen;

    • d.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • e.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • f.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 9. Persoonsgebonden re-integratietraject

  • 1. Het college kan aan belanghebbende een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden re-integratietraject.

  • 2. Onder een persoonsgebonden re-integratietraject wordt verstaan een subsidie ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3. Het college stelt ten aanzien van deze subsidie nadere beleidsregels vast.

Artikel 10. Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever die een uitkeringsgerechtigde een dienstbetrekking aanbiedt.

  • 2. Het college stelt ten aanzien van deze subsidie nadere beleidsregels vast met betrekking tot:

    • a.

      de duur van de subsidie;

    • b.

      de hoogte van de subsidie;

    • c.

      de verplichtingen verbonden aan de subsidie.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 11. Participatieplaats

  • 1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde die niet direct bemiddelbaar is, een participatieplaats of een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden conform artikel 10a van de WWB.

  • 2. Het doel van de participatieplaats is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie en daarnaast werken aan belemmeringen opgeworpen door persoonsgebonden factoren.

  • 3. De participatieplaats kan gecombineerd worden met een opleiding ter verkrijging van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.

  • 4. Een participatieplaats duurt maximaal 24 maanden. Met de mogelijkheid van verlenging van twee maal één jaar.

  • 5. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel en omvang van de participatieplaats alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12. Premies

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een premie toekennen.

  • 2. Deze premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het deelnemen aan een voorziening;

    • c.

      het met goed gevolg beëindigen van een voorziening.

  • 3. De premie bedraagt maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub j WWB en artikel 7 lid 2 sub g Inkomensbesluit IOAW en artikel 4 lid 1 sub b Inkomensbesluit IOAZ.

  • 4. Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 13. Premie onbeloonde additionele werkzaamheden (participatieplaats)

  • 1.

    Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a lid 6 WWB een premie.

  • 2.

    Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 4.

    Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7 lid 3 WWB, voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

  • 5.

    De premie bedraagt maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub j WWB en artikel 7 lid 2 sub g Inkomensbesluit IOAW en artikel 4 lid 1 sub b Inkomensbesluit IOAZ.

  • 6.

    Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 13 A Wijziging betekenis begrippen

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 13 B Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

 

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening 2011 gemeente De Ronde Venen.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2011.

De “Reïntegratieverordening 2004 gemeente De Ronde Venen” wordt ingetrokken per 1 april 2011.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 31 maart 2011

De voorzitter de griffier

TOELICHTING ALGEMEEN

 

Op grond van de WWB krijgt het college van B & W de opdracht voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden s en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.

 

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8 lid 1 sub a en lid 2, artikel 10 lid 1 en 2 en artikel 10a WWB:

 

Artikel 8 lid 1 sub a:

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a.

 

Artikel 8 lid 2:

De regels, bedoeld in het eerste lid sub a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7 lid 1 sub a genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

 

Artikel 10 lid 1en 2:

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8 lid 1 sub a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot één van de groepen bedoeld in het eerste lid, behoren.

 

Artikel 10a:

  • 1.

    Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.

  • 2.

    Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub j, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

 

Uit de WWB vloeit voort dat –naast het re-integratiebeleid in algemene zin– in of via de verordening tenminste de volgende zaken moeten worden geregeld:

  • het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken.

 

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

 

De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid opleveren. Van belang is om na te gaan, in hoeverre de gemeentelijke verordening voldoet aan de voorwaarden uit de Europese verordeningen.

In deze verordening is sprake van een generieke regeling. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring.De subsidies worden dan niet aangemerkt als staatssteun. De bepalingen uit de EG-verordeningen zijn dan niet van toepassing.

Uitleg is ook te vinden op de website van Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).

 

Opgemerkt moet hier nog worden, dat het bij staatssteun niet alleen gaat om directe subsidiëring vanuit de gemeente. Ook indien de gemeente een re-integratiebedrijf opdraagt loonkostensubsidies te verstrekken of detacheringsbanen te organiseren, kan er sprake zijn van staatssteun.

 

Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.” Deze beleidsaanbeveling is als bijlage bij de verordening gevoegd.

 

De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in hun re-integratieverordening. In deze verordening is ervoor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …). Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling. Overigens wordt er in de beleidsaanbeveling van uitgegaan dat de gemeentelijke verordening voldoet aan de EG-verordeningen terzake. Daarom is er in deze verordening voor gekozen om ook deze EG-verordeningen in de aanhef op te nemen.

 

Relatie met de maatregelenverordening (Verordening afstemming en handhaving inkomensvoorzieningen 2010 gemeente De Ronde Venen)

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

 

De re-integratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

Op 1 januari 2012 treedt de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:

  • Grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan;

  • Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (WWB);

  • Aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden;

  • Beperking van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid.

 

Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert.  Zo gaat voor jongeren een wettelijke zoektijd van vier weken gelden en hebben zij, anders dan onder het regime van de Wet investeren in jongeren (WIJ), geen recht meer hebben op een werkleeraanbod, maar op begeleiding bij de vormgeving van hun eigen verantwoordelijkheid op weg naar economische zelfstandigheid.

 

Een belangrijke wijziging in de regelgeving betreft voorts het afschaffen van de bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen en ouders en de creatie van een toets op het huishoudinkomen. Voorts worden enkele nieuwe verplichtingen in de WWB opgenomen en wordt de doelgroep voor het minimabeleid beperkt tot de groep minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Daarnaast is een verordeningsplicht gecreëerd voor de maatschappelijke participatie van kinderen. 

 

Consequenties voor gemeentelijk beleid

Mede vanwege intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 hebben de genoemde ontwikkelingen aanzienlijke consequenties voor het gemeentelijk beleid. Deze consequenties kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

  • De WIJ-verordeningen vervallen per 1 januari 2012. Doordat de WIJ wordt ingetrokken, vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012. Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten). Dit roept de vraag op of de huidige WWB-verordeningen adequaat voorzien in het regeltechnisch kader voor jongeren, of dat in die verordeningen nog aanpassingen nodig zijn. Dit is een vraag van regeltechnische maar ook van beleidsinhoudelijke aard;

  • Door herdefiniëring van de leefvormen die als afzonderlijk bijstandssubject voor bijstand in aanmerking komen alsmede de totstandkoming van de huishoudtoets wordt de kring van rechthebbenden kleiner, hebben meerderjarige kinderen en ouders nog slechts gezamenlijk recht op bijstand  en treffen misdragingen van deze belanghebbenden het gezamenlijk inkomen. Dit heeft gevolgen voor het gemeentelijk toeslagenbeleid, het maatregelenbeleid en in beperkte mate voor het minimabeleid en roept de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

  • De nieuwe verplichtingen voor bijstandsgerechtigden hebben gevolgen voor het maatregelenbeleid en het re-integratiebeleid  en roepen evenzeer de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

  • De normering van gemeentelijk minimabeleid tot maximaal 110% van de bijstandsnorm heeft geen  gevolgen voor de doelgroepomschrijving in de verordening langdurigheidstoeslag  De normering heeft wel consequenties voor de regeling voor de regeling chronisch zieken gehandicapten en ouderen.

 

Waarom een Raadsbesluit met tijdelijke regels?

De wetswijziging leidt, zoals gezegd, tot de noodzaak om het gemeentelijk beleid op tal van terreinen te heroverwegen. Gelet op de zeer korte invoeringstermijn is het echter uitermate lastig om reeds voor 1 januari 2012 dit indringende heroverwegingsproces adequaat te hebben afgerond én vormgegeven. Daarbij komt dat de aanscherping van de WWB per 1 januari 2012 niet op zichzelf staat maar een stap is in een proces dat in 2012 vermoedelijk tot nog een aantal wijzigingen in de WWB zal leiden die nopen tot wijziging van het gemeentelijk beleid. Gedacht moet ondermeer worden aan het wetsvoorstel ‘Toevoeging van de eis tot beheersing van de Nederlandse taal aan de Wet werk en bijstand’ (w.o. 32 328’), de plannen van het kabinet betreffende “Aanpak fraude” (Handhavingsprogramma 2011-2014) en uiteraard de Wet werken naar vermogen.

 

Mede gelet op de uitvoeringstechnische complicaties die kunnen optreden als op beleidsmatig vlak keuzes worden gemaakt die tot aanpassingen in de uitvoeringspraktijk leiden, is een keus om de overgang naar de nieuwe WWB per 2012 zoveel mogelijk ‘beleids- en uitvoeringsarm’ te laten plaatsvinden een logische. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat het huidige gemeentelijk beleid zoveel mogelijk in stand wordt gelaten dan wel dat slechts het minimaal noodzakelijke aan nieuw of gewijzigd beleid wordt vastgesteld. Een en ander in afwachting van een diepgaander integrale heroverweging in 2012. Onder ‘uitvoeringsarm‘ wordt verstaan dat daar waar noodzakelijke aanpassingen in het beleid plaatsvinden, dit op de minst belastende wijze voor wat betreft de uitvoering plaatsvindt. Bij deze uitgangspunten past dat thans niet alle WWB-verordeningen separaat worden gewijzigd en in een bestuurlijk wijzigingstraject worden geplaatst, maar dat slechts daar waar dat strikt noodzakelijk is aanpassingen aan de verordeningen plaatsvinden die middels één Raadsbesluit worden geëffectueerd. Met het thans voorliggende Raadsbesluit wordt dat beoogd.

 

Gelijkstellingsbepaling

In dit Raadsbesluit wordt bij elke te wijzigen verordening een bepaling voorgesteld die regelt dat de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ per 1 januari 2012 in die verordening dezelfde betekenis hebben als in de gewijzigde WWB. Vervolgens is bepaald dat voor ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’ moet worden gelezen en ‘gezin’ resp. ‘gezinsnorm’, om daarmee te verduidelijken dat onder het nieuwe regime niet meer de gehuwden maar het gezin de norm is waarmee gewerkt moet worden.

 

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

Uiteraard kunnen in dit artikel ook andere subdoelgroepen omschreven worden.

 

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie.

 

In de WWB is in artikel 10 lid 3 aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40 lid 1 WWB. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen inwoners in te willen zetten.

 

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de beleidsregels, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

 

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

Het vierde lid is een vertaling van artikel 7 lid 3 van de WWB, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet SUWI, de gemeente aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen voorzieningen kan aanbieden.

 

Artikel 3. Beleidsregels

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsregels en uitvoeringsrichtlijnen.

 

Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, beleidsregels opstelt. Om ook de gemeenteraad een actieve rol te geven is bepaald dat het college dit plan ter kennis brengt van het gemeenteraad.

 

In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beleidsregels aan de orde dienen te komen: deze vloeien rechtstreeks voort uit de WWB. Het staat de gemeente vrij daar andere onderdelen aan toe te voegen.

 

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college jaarlijks verantwoording aflegt aan de minister middels de SISA. SISA staat voor single information en single audit. Hierdoor hoeven gemeenten voortaan nog maar op één moment per jaar (single information) informatie aan het Rijk te leveren. Bij de controle van deze informatie wordt vervolgens gesteund op de controle die de organisatie zelf al uitvoert (single audit) in de begrotingscyclus. In de jaarlijkse verantwoording (begroting en verslag) wordt tevens verantwoording gegeven over de resultaten op het terrein van re-integratiebeleid.

 

Het vierde maakt de beleidsregels tot onderwerp van inspraak. De wijze waarop deze inspraak wordt vormgegeven verschilt van gemeente tot gemeente, en is neergelegd in de verordening cliëntenparticipatie. Daarin kan ook geregeld zijn dat de cliëntenraad het orgaan is dat inspraak heeft.

 

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid). Hierin wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de klant en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de criteria geformuleerd in deze verordening en de beleidsregels.

 

In eerste instantie is de ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling, echter voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt bestaat de mogelijkheid van een voortraject in de vorm van maatschappelijke participatie.

 

Omdat voor de doelgroep niet-uitkeringsrechtigden geen sprake kan zijn van een bespaarde uitkering, wordt vanuit het participatiebudget geen voorzieningen verstrekt die bijdragen in kosten levensonderhoud, zoals een loonkostensubsidie. Daarnaast komen niet-uitkeringsgerechtigden met een partner met inkomen boven de in de beleidsregels bepaalde grens, niet in aanmerking voor vergoeding van inzet van voorzieningen. Dit neemt niet weg dat zij aanspraak kunnen maken op begeleiding en advisering door het UWV en de gemeente. De kosten die eventueel ontstaan bij de uitvoering van het benodigde traject, voor bijvoorbeeld een scholing, komen voor eigen rekening van de belanghebbende.

 

Artikel 5. Preventieve inzet re-integratiemiddelen in het participatiebudget

Het doel van de preventieve inzet van re-integratiemiddelen uit het Participatiebudget is de toestroom tot de WWB te beperken. De grootste groep WWB aanvragers is de groep die de maximale duur van een WW-uitkering heeft bereikt. Er wordt, in samenwerking met het UWV, naar gestreefd deze groep aan het werk te helpen voordat zij instroomt in de WWB.

 

Voordat een klant in aanmerking komt voor een dergelijk gecombineerd traject, wordt globaal getoetst of de desbetreffende persoon mogelijkerwijs in aanmerking komt voor een WWB uitkering. Daadwerkelijke toetsing op het recht op een WWB uitkering geschiedt bij de aanvraag.

 

Dit artikel maakt mogelijk dat de ketensamenwerking wordt geïntensiveerd. Een gezamenlijke aanpak in de keten is erop gericht om een betere dienstverlening aan de klant en een verlaging van het aantal werklozen in de gemeente te verwezenlijken.    

 

Artikel 6. Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op bijstand.

 

Het tweede lid maakt duidelijk dat het college bevoegd is om aanvullende verplichtingen te verbinden aan de bijstand.

 

Het derde lid biedt de verbinding met de Verordening afstemming en handhaving inkomensvoorzieningen 2010 gemeente De Ronde Venen. Deze verordening regelt de bevoegdheid van het college om de hoogte van de bijstand of de verplichtingen af te stemmen op de mate waarin de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze afstemming bestaat uit het verlagen van de bijstand of het opleggen van nadere verplichtingen.

 

Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Ook laat de WWB geen mogelijkheid om de kosten van re-integratie terug te vorderen. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan ontvangen door het opleggen van een boete. Daartoe is het noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk wordt vastgelegd.

 

Artikel 7. Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in beleidsregels gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

 

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

 

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

 

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet uitdrukkelijk in de verordening zijn opgenomen.

 

Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Het tweede lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

 

Artikel 9. Persoonsgebonden re-integratietraject Binnen steeds meer regelingen wordt de mogelijkheid geboden voor een persoonsgebonden budget. In het kader van re-integratie werkt het UWV al langer met een persoonsgebonden budget. Gelet op de ketensamenwerking ligt het daarom voor de hand om ook aan WWB- uitkeringsgerechtigden deze mogelijkheid te bieden in de vorm van een persoonsgebonden re-integratietraject.

 

Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen en de bepalingen met betrekking tot de participatieplaatsen dit artikel is opgenomen die deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.

 

Artikel 10. Loonkostensubsidies

Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen en de bepalingen met betrekking tot de participatieplaatsen dit artikel is opgenomen die deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.

 

De loonkostensubsidies binnen de WWB zijn vormvrij. Wel dient rekening gehouden te worden met de regelgeving van de Europese Gemeenschap over verboden staatssteun.

Er is geen sprake van staatssteun indien:

  • er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

  • de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

 

Artikel 11. Participatieplaatsen

De participatieplaats is werk met behoud van uitkering voor de uitkeringsgerechtigde met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (niet-direct bemiddelbaar). Arbeidsvaardigheden zijn (nog) niet (voldoende) aanwezig. Daarnaast zijn er ook nog in de persoon van belanghebbende gelegen factoren die directe bemiddelbaarheid naar de arbeidsmarkt in de weg staan.

 

Een participatieplaats van gemeente De Ronde Venen kent twee vormen:

  • 1.

    Werkstage: een korte, intensieve participatieplaats van 3 tot maximaal 6 maanden waarbij met meerdere sectoren, werkgevers kennis wordt gemaakt of als proefplaatsing bij een werkgever die het voornemen heeft een dienstverband aan te bieden

  • 2.

    Participatieplaats: een participatieplaats van 3 tot 12 maanden.

Dit wordt verder geregeld in de beleidsregels.

 

Waar mogelijk gaat de voorkeur uit naar het meer kortdurend instrument van de Werkstage. Indien het in het individuele geval wenselijk is een meer langdurige werkplek aan te bieden dan kan een participatieplaats geboden worden. De uitkeringsgerechtigde krijgt met behoud van uitkering voor bepaalde tijd werk aangeboden. Het doel van deze werkervaring is tweeledig: enerzijds "stage lopen" anderzijds "werken aan de persoon" of het volgen van een vakopleiding, gericht op het verkrijgen van een startkwalificatie. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

 

Randvoorwaarde: een participatieplaats of werkstage met behoud van uitkering staat louter en alleen ten dienste van de belanghebbende. De te verrichten werkzaamheden kunnen nooit dienen als budgetvriendelijke oplossing voor het verrichten van activiteiten waarvoor geen of onvoldoende financiering is. Het resultaat is gericht op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt.

 

In principe is de duur van de werkstage beperkt tot 3 maanden met een mogelijke verlenging van 3 maanden. Voor de participatieplaats geldt een duur van 12 en maximaal 24 maanden. Aanvullend is het mogelijk om –onder voorwaarden– de arbeidsplaats te verlengen met twee keer 1 jaar. Deze langere termijn betreft de maximale termijn zoals deze in de WWB is vastgelegd.

 

Artikel 12. Premies

Voor het verstrekken van premies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen en de bepalingen met betrekking tot de participatieplaatsen dit artikel is opgenomen die deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.

 

De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc. In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies alleen voor uitkeringsgerechtigden in algemene zin te regelen: de criteria kunnen worden omschreven in de beleidsregels.

 

De WWB regelt in artikel 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een premie kan worden verstrekt. De in deze verordening benoemde premies, waaronder de onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk mogen bij elkaar opgeteld, in een kalenderjaar nooit meer dan maximaal € 2.253,00 bedragen. Tot dit bedrag zijn de premies onbelast en tellen dan ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

 

Artikel 13. Premie onbeloonde additionele werkzaamheden

In afwijking van de gemeentelijke beleidsvrijheid omtrent premies zoals beschreven in de toelichting bij artikel 12, zijn in de WWB bepalingen opgenomen over een premie en scholing voor onbeloonde additionele werkzaamheden. Artikel 8 van de WWB verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Daarbij vraagt artikel 8 lid 2 WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

Artikel 13A

Dit onderdeel is reeds toegelicht in het algemene deel.

 

Artikel 13B

In 2009 heeft de gemeenteraad de verordening Werkleeraanbod WIJ vastgesteld. Daarmee is voldaan aan de wettelijke opdracht om, middels een verordening, regels te stellen over de inhoud van het werkleeraanbod. Door het intrekken van de WIJ zal daarmee van rechtswege tevens de verordening Werkleeraanbod WIJ komen te vervallen. De verordening Werkleeraanbod WIJ heeft een andere inhoud dan de Re-integratieverordening WWB. Enerzijds is dit veroorzaakt door het afdwingbare recht op ondersteuning middels een werkleeraanbod, anderzijds door de beperking van het aantal ‘incentives’ dat gemeenten konden verstrekken aan jongeren die gingen werken. Daarnaast is in veel verordeningen Werkleeraanbod WIJ het beleid m.b.t. de arbeidsinschakeling van jongeren opgenomen, of verwezen naar een beleidsnota van de raad of het college waarin dit was opgenomen.

 

Bij een beleidsarme overgang moet minimaal worden geregeld dat voor jongeren niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren bij de volgende ‘incentives’: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is met artikel II van dit Raadsbesluit beoogd. Verwezen is naar artikel 31, vijfde lid WWB. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.

 

De inwerkingtreding valt uiteraard samen met de inwerkingtreding van de wijzigingswet. Mocht de vaststelling en inwerkingtreding van dit Besluit(Tijdelijke regels aanscherping Wet werk en bijstand) niettemin later plaatsvinden, dan kan in terugwerkende kracht worden voorzien, hoewel dat geen grondslag kan verschaffen aan het nemen van belastende besluiten met betrekking tot feiten en omstandigheden die plaatsvinden tot de datum waarop de regeling in werking treedt.

 

Een overgangsregeling is niet nodig. In de wijzigingswet is als hoofdregel opgenomen dat sprake is van onmiddellijke werking, dwz. dat per 1 januari 2012 de gewijzigde WWB direct van toepassing is op reeds bestaande rechtsposities en verhoudingen. Op onderdelen is daarvan afgeweken middels specifiek overgangsrecht. Voor dit Raadsbesluit geldt evenzeer onmiddellijke werking. Uitzondering daarop vormt de aanpassing aan de Verordening langdurigheidstoeslag. Conform artikel 36 WWB vloeit uit de aard van de regeling voort dat voor aanvragen die vanaf 1 januari 2012 worden ingediend het ‘oude recht’ van toepassing is, voor zover de peil- en ingangsdatum voor die datum liggen.

Artikel 14. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 15. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 16. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.