Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden 2011

Geldend van 07-12-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden 2011

Burgemeester en wethouders van gemeente De Wolden;

Overwegende dat het gewenst is nadere regels te stellen ter uitvoering van de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden 2011”;

Besluiten;

a. in te trekken het “Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden”;

b. vast te stellen “Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden 2011”.

Datum besluit burgemeester en wethouders : 7 december 2011

Nummer besluit burgemeester en wethouders :

Toelichting

De beleidsregels Wmo zijn een uitwerking van onderdelen van de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden, 2011”, waarin de individuele voorzieningen zijn geregeld. In de tekst wordt deze verordening aangehaald als de Verordening. Het verstrekkingenbeleid bestaat uit de Verordening, deze Beleidsregels en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden 2011”.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 De aanvrager

Alleen door of namens een persoon met een beperking als bedoeld in artikel 1 sub d. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden kan een aanvraag voor een Wmo-voorziening worden ingediend. Dit laatste moet dan blijken uit een machtiging van de persoon met de beperking of uit het feit, dat de aanvrager de wettelijk vertegenwoordiger is. Hierna zal steeds verwezen worden naar de persoon met een beperking, de aanvrager of de betrokkene, maar daarmee wordt tevens diens gemachtigde bedoeld.

Voor mantelzorgers geldt dat zij alleen voor voorzieningen in aanmerking kunnen komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt voorzieningen nodig, dan zullen die uiteraard op zijn of haar naam aangevraagd moeten worden. Ten aanzien van hulp bij het huishouden kan een uitzondering worden gemaakt. Als de mantelzorger bijvoorbeeld de mantelzorg (bestaande uit persoonlijke verzorging) door overbelasting niet meer (geheel) aan zou kunnen, zou een indicatie hulp bij het huishouden gesteld kunnen worden, zodat de mantelzorger die hulp niet meer hoeft te geven en meer tijd overhoudt voor de persoonlijke verzorging. Het is dus niet zo dat de mantelzorger hulp bij het huishouden in zijn eigen huishouden aan kan vragen ter ontlasting, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager.

Artikel 1.2 Aantoonbare beperkingen

Voor de toekenning van voorzieningen moet sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. De ziekte of het gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan moet op objectieve wijze plaatsvinden.

Artikel 1.3 De bevoegde gemeente

De vaststelling of iemand in de gemeente woonachtig is, gebeurt door het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie. Bij twijfel moet het aantal nachten uitsluitsel bieden. De gemeente waar men de meeste nachten verblijft, is verantwoordelijk voor de verstrekking van de voorziening. De aanvraag moet worden ingediend bij de gemeente waar men zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering betreft een aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woning.

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. Het ‘zal staan ingeschreven’ slaat hierbij op de situatie waarin de betrokkene zich binnen korte termijn in De Wolden zal vestigen en een beroep zal doen op een voorziening vanwege de Wmo. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

In geval de betrokkene in een instelling is opgenomen, kan hij een briefadres elders hebben. In dit geval is evenwel, bij permanent wonen in de instelling, het feitelijk woonadres voor de Wmo van belang. Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een andere gemeente behandeld moet worden, stuurt zij deze door naar die andere gemeente en geeft de aanvrager van dit doorzenden bericht (artikel 2:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.4 Andere wettelijke regelingen

Wanneer op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat vindt geen verstrekking in het kader van de Wmo plaats.

Artikel 1.5 Aard voorzieningen

Op grond van de Wmo verstrekt de gemeente als individuele voorziening hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen en sportvoorzieningen.

Artikel 1.6 Vormen van verstrekking

Er zijn drie vormen van verstrekkingen van individuele voorzieningen mogelijk.

Verstrekking in natura:

De gemeente verstrekt een voorziening kant en klaar aan de aanvrager. Bij verstrekking van roerende voorzieningen ligt het primaat bij bruikleen.

Persoonsgebonden budget:

De gemeente verstrekt een bedrag aan de aanvrager, die daarmee zelf een dienst of voorziening inkoopt. De voorwaarden voor toekenning en gebruik van een persoonsgebonden budget zijn uitgewerkt in de Verordening en het Besluit.

Financiële tegemoetkoming:

In relatie tot bouwkundige woonvoorzieningen legt de Wmo de verplichting op om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget genoemd worden.

Daarnaast kan de gemeente algemene voorzieningen verstrekken. In De Wolden bestaat een systeem van collectief vervoer. Algemene voorzieningen worden niet verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget. Als in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een naturavoorziening wegvallen.

Artikel 1.7 Gebruik van voorzieningen

Een voorziening die door de gemeente aan een aanvrager wordt verstrekt, is met name bedoeld voor het gebruik in de directe woon- en leefomgeving. Indien voorzieningen (tijdens bijvoorbeeld een vakantie) worden meegenomen naar elders draagt de aanvrager in beginsel zelf de verantwoordelijkheid voor de verzekering van de voorziening en voor het laten verhelpen van defecten en storingen. In geval achteraf blijkt dat er sprake was van normale reparatiekosten, die de betrokkene niet verweten kunnen worden, worden deze vergoed. Een aanvullende voorziening voor het meenemen dan wel het gebruiken van een voorziening buiten de directe woon- en leefomgeving wordt in beginsel niet verstrekt.

Artikel 1.8 Goedkoopste compenserende voorziening

Artikel 4 wmo:

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5,en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

een huishouden te voeren;

zich te verplaatsen in en om de woning;

zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Uit artikel 4 van de wmo vloeit voort dat de aanvrager recht heeft op een voorziening die in zijn individuele situatie kan worden aangemerkt als compensatie. Voor gevallen waarin meer dan één voorziening als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt, bestaat slechts recht op de goedkoopste compenserende voorziening.

De begrippen “goedkoopst” en “compenserend” moeten in onderlinge samenhang worden bezien. De volgorde waarin deze begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat bij de afweging die wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staat en pas in tweede instantie wordt gekeken of de voorziening als compensatie kan worden aangemerkt.

“Goedkoopst compenserend” betekent dat een voorziening altijd compenserend moet zijn. Pas als er meerdere compenserende voorzieningen zijn, kan de goedkoopste compenserende voorziening worden gekozen.

De gemeente verstrekt de goedkoopste voorziening, die als compenserend beschouwd kan worden. De verstrekking kan hierdoor afwijken van de aangevraagde voorziening. In verband hiermee is onder meer besloten het verstrekkingenpakket zoveel mogelijk te standaardiseren. Alleen wanneer een standaardvoorziening niet compenserend is, zal een verstrekking van een daarvan afwijkende voorziening aan de orde zijn. Waar mogelijk worden voorzieningen herverstrekt. Een product kan weliswaar duurder zijn, maar daardoor langer meegaan. Uiteindelijk kan de prijs, over de levensduur gerekend, dan lager uitvallen. Bij het vaststellen van de goedkoopst compenserende voorziening gaat het om wat voor de gemeente het goedkoopst compenserend is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Als de betrokkene een duurdere voorziening in natura wil verkrijgen is dit toegestaan, mits deze voorziening compenserend is en zo nodig na inname herverstrekt kan worden. De meerkosten van een dergelijke ‘luxer’ voorziening komen voor rekening van de betrokkene en worden bij beëindiging en inname van de verstrekking niet vergoed. Ook bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget komen de meerkosten voor rekening van de aanvrager.

Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is gebleken dat de term goedkoopst adequate voorziening een wvg-term was, en dat nu gesproken moet worden van goedkoopst compenserende voorziening.

Artikel 1.9 Individueel gericht

De gemeente verstrekt een voorziening slechts, wanneer deze in overwegende mate op het individu gericht is. Voorzieningen moeten binnen de grenzen van het verstrekkingenbeleid zijn afgestemd op de specifieke situatie van een cliënt. Afgestemd op de specifieke situatie van de cliënt betekent niet dat alle aanvragen zonder meer worden gehonoreerd.

Artikel 1.10 Langdurig noodzakelijk

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil echter niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Artikel 1.11 Algemeen gebruikelijk

Wanneer een voorziening voor de aanvrager als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden, vindt geen verstrekking plaats in het kader van de Wmo. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

1. De voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

2. De voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking;

3. De voorziening is niet aanzienlijk duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Iemand krijgt geen voorziening vanuit de Wmo als een voorziening voor die klant algemeen gebruikelijk is. Wat algemeen gebruikelijk precies is, wordt regelmatig getoetst aan algemeen maatschappelijke normen. Algemeen gebruikelijk is een voorziening waarvan verwacht kan worden dat ook iemand zonder beperking deze voorziening heeft. Het gaat dan wel om een vergelijk tussen de cliënt met een beperking en een persoon zonder beperking die in soortgelijke omstandigheden verkeert qua inkomen, leeftijd, etc. Om te bepalen of dit het geval is, wordt door de gemeente op individuele basis beoordeeld. De hoogte van het inkomen van de cliënt kan daarbij van belang zijn. Een aantal voorzieningen wordt als algemeen gebruikelijk gezien. Als de aanschaf van een algemeen gebruikelijke voorziening een dusdanige aanslag is op het vermogen (inkomen/middelen), bestaat de mogelijkheid dat in voorkomende gevallen, de voorziening toch vergoed kan worden. Bij deze uitzonderingsregel zakt het inkomen, als gevolg van de meerkosten, onder 120% van het geldende bijstandsinkomen.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijk voorzieningen:

- bromfiets/brommobiel;

- centrale verwarming;

- douchekop op glijstang;

- hendelmengkraan;

- fiets met hulpmotor;

- kookplaat;

- thermostatische mengkraan;

- verhoogd toilet;

- handgrepen;

- tandem.

Bovenstaande lijst is slechts een greep uit de voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

1. De aangevraagde voorziening betreft een acute, onverwachte vervanging van een algemeen gebruikelijke voorziening.

2. Een plotseling optredende beperking, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

Het gaat altijd om de vraag of de voorziening, naar maatschappelijke normen van het moment, voor een persoon als de aanvrager, als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.

Artikel 1.12 Financiering achteraf

Tegemoetkoming voor kosten die de aanvrager vóór de beslissing op de aanvraag van de voorziening heeft gemaakt is niet mogelijk, tenzij in een spoedeisende situatie hiertoe uitdrukkelijk schriftelijk toestemming is verleend. In de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze is gerealiseerd of een voorziening realiseert tussen het moment van aanvragen en het moment van beschikken, wordt het gevraagde geweigerd. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Er mag ook niet eerder dan na dit moment een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden voor een woningaanpassing.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening, die voor de beslissing is aangebracht, uiteindelijk afwijkt van wat burgemeester en wethouders als goedkoopst compenserende voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren laten meewegen die buiten de woonruimte van de aanvrager zijn gelegen, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is. Ook eerst nadat de gemeente De Wolden een positieve beschikking voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten heeft afgegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente De Wolden een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest compenserend is kan de aanvrager tot verhuizing overgaan. Met deze voorwaarde wordt ervoor gezorgd dat de gemeente De Wolden achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, niet met een claim voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt geconfronteerd en dat de aanvrager verhuist naar een niet compenserende woning.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze, of andere urgente gevallen, is het mogelijk dat de gemeente De Wolden na beoordeling van de aanpassingen in de woning of de aanpasbaarheid van de woning, vooruitlopend op een positief medisch advies schriftelijk toestemming geeft te verhuizen.

Artikel 1.13 Afschrijvingstermijn en vervanging

Bij gelijkblijvend ziektebeeld verstrekt de gemeente bij vervolgaanvragen slechts een nieuwe voorziening, wanneer een voorziening technisch is afgeschreven. Dit zal van situatie tot situatie verschillen, omdat voorzieningen in verschillende omstandigheden worden gebruikt en er ook verschillen zijn in intensiteit, belasting en frequentie. Situaties waarin de voorziening, buiten de schuld van de aanvrager om, kapot of verloren is gegaan, vormen hierop een uitzondering.

Voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft en daarbij sprake is van schuld, wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootmobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen wordt eerst met betrokkene overlegd en duidelijk gemaakt dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan wordt overgegaan tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening wordt ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan wordt tot inname overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden.

Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Als iemand een persoonsgebonden budget heeft kan op gelijke wijze bij verloren gaan gedurende de looptijd gehandeld worden.

Artikel 1.14 Samenhangende afstemming

Wanneer een aanvrager verschillende voorzieningen nodig heeft, zoekt de gemeente naar een combinatie van voorzieningen, die in zijn geheel als de goedkoopst compenserende verstrekking beschouwd kan worden. Hierbij kan advisering door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een extra dimensie aan de samenhangende afstemming worden toegevoegd in relatie tot de extra- en intramurale zorgindicatiestelling.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake artikel 33 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

a. De algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

b. De beperkingen die de aanvrager ondervindt bij de maatschappelijke participatie als gevolg van ziekte of gebrek; inclusief chronische psychische en psychosociale problemen;

c. De woning en de woonomgeving van de aanvrager;

d. Het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

e. De sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 1.15 Advies

Het college is op grond van artikel 32 lid 2 van de Verordening bevoegd een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies te vragen. Op grond van lid 4 wordt bij de advisering gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage bij het Verstrekkingenboek toegevoegd.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats moet vinden. De medisch adviseur vermeldt in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen, evenals de mate van die beperkingen, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Een advies wordt door de gemeente getoetst op volledigheid en zorgvuldigheid. Een advies is in ieder geval zorgvuldig:

a. Indien aantoonbaar de mening van de aanvrager over de te verstrekken voorziening danwel afwijzing van de gevraagde voorziening is betrokken bij de advisering;

b. Indien het oordeel van de behandelend arts of specialist is betrokken bij de advisering;

c. Of indien blijkt waarom er eventueel geen contact is geweest met de behandelende sector of waarom het advies afwijkt van de visie van de behandelend arts of specialist;

d. Het bestuursorgaan na kan gaan hoe het advies tot stand is gekomen;

e. De advisering inzichtelijk en transparant is;

f. Wanneer de relevante functiestoornissen en beperkingen worden benoemd;

g. Als uit het advies blijkt of er sprake is van een naar verwachting stationaire situatie dan wel progressief ziektebeeld;

h. Indien uit het advies blijkt welke mate van urgentie aan de orde is voor de verlening van de gevraagde voorziening;

i. Als de selectie van voorzieningen past binnen het verstrekkingenbeleid van de gemeente.

Artikel 1.16 Inlichtingenplicht

Om voor een voorziening in aanmerking te komen en het recht hierop te kunnen behouden is de aanvrager gehouden aan burgemeester en wethouders of aan de aangewezen instantie gegevens te (doen) verschaffen. Het betreft gegevens zowel om de aanvraag te kunnen beoordelen als het gaat om gronden van weigering, het verschaffen van inlichtingen door te (laten) bevragen of onderzoeken, het eigener beweging mededeling doen van feiten en omstandigheden betrekking hebbend op het recht en het intrekken van een beschikking na blijk van onjuiste gegevens.

Het recht op een voorziening eindigt bij verhuizing naar een andere gemeente. Uiteraard zal bij verhuizing de voorziening niet van de één op de andere dag worden ingenomen of beëindigd, dit gebeurt altijd in overleg met degene die verhuist en indien nodig in overleg met de nieuwe gemeente.

Bij overlijden van de aanvrager moeten voorzieningen worden ingenomen of diensten beëindigd. Ook wanneer voorzieningen niet meer worden gebruikt omdat ze niet meer nodig zijn of niet meer adequaat, moet dit worden gemeld.

Artikel 1.17 Motiveringsplicht

Op grond van artikel 26 lid 1 van de Wmo vermeldt de beschikking op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de betrokkene.

Gaat het om een positieve beschikking, dan wordt in de beschikking aangegeven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en). Gaat het om een afwijzing, dan zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken voorzieningen

Artikel 2.1 Verschillende manieren om voorzieningen te verstrekken.

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in artikel 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken. Het gaat om de volgende drie vormen van verstrekking:

- voorziening in natura

- persoonsgebonden budget

- financiële tegemoetkoming

Voorziening in natura.

Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

Persoonsgebonden budget.

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. In hoofdstuk 3 zal hierop nader worden ingegaan.

Financiële tegemoetkoming.

Artikel 7, lid 2 Wmo: “Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.”

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen wordt de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat wordt aan de aanvrager uitbetaald.

Ook kan soms een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als het gaat om een taxi-of een rolstoeltaxikostenvergoeding die op declaratiebasis wordt verstrekt.

Artikel 2.2 Het persoonsgebonden budget

Artikel 3 van de Verordening bepaalt:

“Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente De Wolden neergelegde criteria.”

2.2.1. Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget, dat in de eerste zin van dit artikel worden gebruikt, is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt, wat net weer iets anders is. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een  verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer.

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Ook hier kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is zoals wel blijkt klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing die aan de eigenaar, niet de bewoner, moet worden uitbetaald, niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget.

2.2.2. Dit artikel 3 van de verordening is een uitwerking van artikel 6 Wmo. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.

In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat deze regel niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen.

Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een natura voorziening wegvallen. Daarom is in de verordening nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Bij verzoeken om een persoonsgebonden budget van een aanvrager die medisch gezien wel van het collectief vervoer gebruik kan maken, zal deze aanvraag als daarmee het resultaat van het compenseren van de beperking wordt bereikt, afgewezen worden. Dit onderdeel zal in het hoofdstuk vervoer nog nader worden uitgewerkt.

2.2.3. Naast deze redenen kan het ook voorkomen dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd de te verstrekken voorziening vervangen zal moeten worden door een andere voorziening. En dat wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een

persoonsgebonden budget, omdat al vast staat dat de voorziening maar een beperkte tijd bruikbaar zal blijven. Mocht sprake zijn van dit probleem dan zal allereerst goed overleg met de aanvrager duidelijk moeten maken welke reden de aanvrager heeft voor de wens een persoonsgebonden budget te ontvangen. Wellicht is dat doel ook op een andere manier te bereiken. Levert dit gesprek onvoldoende resultaat op, dan zal afgewogen moeten worden of een gemeente voldoende aan zijn resultaatsverplichting kan voldoen met een voorziening in natura en of er voldoende doorslaggevende argumenten zijn om te kunnen spreken van een “ zwaarwegende reden” geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wmo zijn als voorbeelden genoemd: het niet met geld kunnen omgaan, het hebben van een verslavingsprobleem of zwaarwegende efficiencyoverwegingen.

Of er andere redenen zijn waarom het toekennen van een persoonsgebonden budget geweigerd kan worden is nog steeds niet helder. In de uitvoering zal duidelijk worden of er ook andere situaties zijn waarin weigering op zijn plaats is. Deze nieuwe situaties kunnen eventueel later aan dit verstrekkingenboek worden toegevoegd.

2.2.4. Artikel 6 van de verordening bepaalt welke voorwaarden van toepassing zijn op het persoonsgebonden budget.

De eerste voorwaarde daarbij is dat een persoonsgebonden budget alleen verstrekt wordt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Dat vloeit ook voort uit de aard van de algemene voorzieningen: dat zijn immers oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg betreffen of betrekking hebben op incidentele zorgbehoeften. Om deze voorzieningen snel te realiseren worden geen eigen bijdragen gevraagd. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan een aanvraag ingediend worden, of als al een aanvraag ingediend is, kan die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht worden afgehandeld.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

- Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;

- Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

- Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

2.2.5. Omvang van het persoonsgebonden budget.

De omvang van het persoonsgebonden budget zal bepaald moeten worden. Artikel 6 lid 1 Wmo zegt daarover: “(…) ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget (….) “

Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden:

Enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan.

Het uurbedrag zal door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag ten minste het minimumloonbedrag zal moeten zijn.

Vanaf 1 januari 2010 is op dit punt het nodige veranderd. Er zijn twee mogelijkheden:

je gaat een arbeidsovereenkomst aan met iemand of je gaat een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer met iemand aan. In het eerste geval komt iemand bij je in dienst. Dan ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen voor je. Als het minder dan 3 dagen zijn mag je bruto uitbetalen en moet iemand zelf zorgen voor afdracht van belasting, voor eventuele verzekering tegen ziekte enzovoorts. Werkt iemand meer dan 3 dagen dan ben je als werkgever ook verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen, zoals doorbetaling bij ziekte of werkloosheid. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Ga je een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer aan dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en ben je niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoef je geen afdrachten te doen.

Omdat het heel erg ingewikkeld wordt om steeds bij iedereen te weten wat voor relatie er ontstaat kan het handig zijn om met een beperkt aantal vaste bedragen per uur te werken.

2.2.6. Wat betreft de voorzieningen zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Voor de berekening van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor scootermobielen en rolstoelen wordt doorverwezen naar de punten 5.5 en 6.1.3.

2.2.7. Bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden kunnen cliënten gebruik maken van de diensten van de Sociale Verzekerings Bank (SVB). Het Servicecentrum PGB van de SVB kan betrokkene veel werk uit handen nemen.

Het Servicecentrum PGB van de SVB levert de volgende diensten gratis aan PGB-houders:

- Persoonlijk advies

- Modelovereenkomsten (en advies hierover)

- Informatie over collectieve verzekeringen

- Ondersteuning bij ziekte van de zorgverlener

- Hulp bij de salarisadministratie

Artikel 2.3 Uitbetaling persoonsgebonden budget

2.3.1. Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven program van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een program van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

2.3.2. In de beschikking zal ook opgenomen moeten worden dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden. Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld.

Een persoonsgebonden budget voor een voorziening wordt in één keer uitbetaald.

Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt in termijnen van 4 weken uitbetaald.

2.3.3. Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) dan valt te overwegen alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over te maken. De gemeente stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. De gemeente betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording als dat is afgesproken. E.e.a. leidt tot aanzienlijke lastenvermindering bij de burger en de gemeente.

2.3.4. Verantwoording van het persoonsgebonden budget:

PGB voor hulp bij het huishouden:

- Betrokkene mag het Pgb alleen besteden voor de inkoop van hulp bij het huishouden (inclusief bijkomende kosten zoals bijv. bemiddelingskosten) zoals vermeld in de Wmobeschikking. Het Pgb is dus niet vrij besteedbaar;

- Met de dienstverlener sluit betrokkene een overeenkomst, waarin wordt opgenomen welke soort ondersteuning u heeft afgesproken en de prijs die u daarvoor betaalt. Beide partijen moeten de overeenkomst ondertekenen

- Betrokkene moet verantwoording afleggen over de wijze waarop u het Pgb heeft besteed. De verantwoording houdt in dat in ieder geval de volgende gegevens moeten worden overgelegd:

◊ Het bedrag dat per uur is betaald;

◊ Het aantal betaalde werkuren;

◊ Naam, adres, burgerservicenummer van de dienstverlener;

◊ Of de rekeningen van de instelling(en) waarbij de hulp bij het huishouden is ingekocht.

- Van iedere uitgave moet de Pgb-houder een bewijs van betaling kunnen laten zien. Dit betekent dat alle betalingen gedaan moeten worden met een overboeking per bank of giro;

- De verantwoording van het Pgb door de budgethouder vindt plaats zo spoedig mogelijk na:

◊ afloop van de periode van toekenning van de huishoudelijke voorziening, danwel

◊ na afloop van enig kalenderjaar;

- Als betrokkene het Pgb niet volledig aan hulp bij het huishouden heeft kunnen besteden, mag betrokkene het niet uitgegeven bedrag, met een maximum van 10% van het totaal budget, eenmalig “meenemen” (of : “overhevelen”) naar het volgende kalenderjaar.

- Het Pgb is gemeenschapsgeld dat bestemd is voor de inkoop van hulp bij het huishouden. Het Pgb dat betrokkene niet hieraan uitgeeft, moet worden terugbetaald aan de gemeente.

PGB voor voorzieningen:

De verantwoording vindt plaats doordat de cliënt de factuur toestuurt van de aangeschafte voorziening.

Artikel 2.4 Eigen bijdrage

Artikel 7 van de verordening bepaalt dat bij een te verstrekken persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn.

Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2011 doet men aangifte over 2010, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2009 in 2011 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

Artikel 2.5 De financiële tegemoetkoming.

Naast het persoonsgebonden budget zal ook een financiële tegemoetkoming kunnen worden toegekend. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming zal verantwoording afgelegd moeten worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

Deze en andere algemene voorzieningen zullen als gevolg van de invoering van de Wmo voor steeds meer personen beschikbaar komen. Op dit moment staan de algemene voorzieningen nog in de verordening. Dit vooral om gemeenten er op attent te maken dat het van belang is dit soort voorzieningen op te zetten. Op den duur zullen zij de verordening – waar zij uiteindelijk NIET in thuis horen – kunnen verlaten om beschikbaar te blijven zoals de maaltijdservice en de sociale alarmering.

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet. In het gesprek rond de keukentafel zullen zij een belangrijke rol innemen bij het inventariseren van op de individuele voorzieningen voorliggende voorzieningen.

Artikel 2.6 De voorziening in natura.

Bij een voorziening in natura zal de voorziening door de gemeente verstrekt worden. Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

Artikel 2.7 Verschil algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen,

2.7.1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die normaal in winkels te koop zijn, die door de gemiddelde Nederlander gewoon gebruikt worden en die een geaccepteerde prijsstelling hebben. Een mobiele telefoon is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Zij zijn in nogal wat winkels (maar ook op internet) op grote schaal te koop. En ze zijn juist zo breed verspreid omdat er in elke prijsklasse wel een mobiele telefoon te koop is, van de simpele mobiel met een beltegoed tot de dure blackberry met een duur abonnement inclusief internet. Niet algemeen gebruikelijke voorzieningen voldoen niet aan een of meer van die drie criteria: ze zijn dus niet in gewone winkels te koop (tilliften), ze zijn speciaal bestemd voor mensen met een handicap (scootermobiels) of ze zijn veel duurder dan vergelijkbare producten (driewielfiets tegenover de gewone tweewieler) of er zijn geen vergelijkbare producten (weer de tillift). Uitgangspunt in de Wmo is dat algemeen gebruikelijke voorzieningen niet als individuele voorziening verstrekt worden. Zijn er financiële problemen om algemeen gebruikelijke voorzieningen aan te schaffen dan kan (in omstandigheden) de Bijzondere Bijstand een oplossing bieden. Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden in het gesprek rond de keukentafel besproken als voorliggend op individuele voorzieningen.

2.7.2. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn, in de zin dat ze bestemd zijn voor alle Nederlanders en ook door elke Nederlander gebruikt zouden kunnen worden. Maar wel is het zo dat ze door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen zijn. Twee al jaren bestaande voorbeelden zijn de maaltijdservice en de sociale alarmering. Deze twee voorzieningen zijn doordat de Welzijnswet in de Wmo is opgenomen thans onderdeel van de Wmo, maar niet van prestatieveld 6, de individuele voorzieningen. Zowel maaltijdservice als sociale alarmering zijn niet algemeen gebruikelijk, maar wel voor elke inwoner die er behoefte aan heeft beschikbaar. Er is geen uitgebreide aanvraagprocedure om deze voorzieningen te verkrijgen. Men ontvangt geen beschikking. Er is geen behoefte aan bezwaar en beroep.

Artikel 1 aanhef en onder h van de verordening geeft een begripsomschrijving van de algemene voorziening: ‘een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.”

In de Wmo ontstaan langzamerhand meer nieuwe algemene voorzieningen. Zij zijn in 2006 in de verordening opgenomen met het doel het ontwikkelen van deze algemene voorzieningen te stimuleren. Bij dit soort algemene voorzieningen kan gedacht worden aan:

- boodschappendiensten. Op veel plaatsen bestaan al boodschappendiensten die opgezet zijn door plaatselijke supermarkten. Bezwaar is dan dat je beperkt bent tot die supermarkten. Goedkopere supermarkten kennen vaak geen boodschappenservice. Toch zullen veel aanvragers gewend zijn daar veel van hun boodschappen te doen. Die discrepantie kan opgeheven worden door een boodschappenservice op te richten als algemene voorziening, waarbij keuze bestaat uit waar de boodschappen gedaan worden.

- rolstoel pools. Veel aanvragers hebben behoefte aan een rolstoel, maar niet zoals de verordening als toekenningscriterium bepaalt: voor dagelijks zittend gebruik, maar met name voor incidentele situaties. In deze situatie kan een algemene voorziening een oplossing bieden. Daarbij kan men op momenten dat daar behoefte aan bestaat over een dergelijke rolstoel beschikken, zonder dat men die zelf heeft.

- scootermobielpools die vergelijkbaar zijn met de hierboven beschreven rolstoelpools;

- klussendiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren. Dit soort diensten bestaat al enige tijd en kennen allerlei benamingen: buurtconciërge, klussendienst e.d. Deze voorziening is vooral bedoeld voor kleine aanpassingen, zoals het plaatsen van een verhoogde toiletpot (die ook algemeen gebruikelijke is) het weghalen van een enkele drempel, het plaatsen van een eenhandelkraan (ook algemeen gebruikelijk) enz.

- ramenwasservice. Ook het zemen van de ramen kan voor mensen een probleem zijn terwijl lang niet overal een glazenwasser beschikbaar is. Gemeenten kunnen dit soort service als die er niet is helpen opzetten. Of zorgen dat beschikbare diensten gevonden kunnen worden.

2.7.3. Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer, ook collectief vraagafhankelijk vervoer geheten, het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Collectief vervoer is geen algemene voorziening: collectief vervoer is op dit moment nog een individuele voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven, en bezwaar en beroep mogelijk is. Er zijn gemeenten die met collectief vervoer al richting algemene voorziening gaan, bijvoorbeeld voor 75plussers die via een verkorte aanvraag en zonder nader onderzoek op grond van hun leeftijd van het collectief vervoer gebruik mogen maken. Uiteindelijk zal ook het collectief vervoer een algemene voorziening kunnen worden mits een oplossing gevonden wordt voor het bepalen wie recht heeft op gebruikmaking met betaling van het verlaagde tarief.

2.7.4. Individuele voorzieningen zijn de voorzieningen die geregeld worden in prestatieveld 6 van de Wmo, de voorzieningen waarover de verordening individuele voorzieningen handelt. Het toekennen van deze voorzieningen wordt gekenmerkt door een uitgebreide aanvraagprocedure, leidend tot het afgeven van een beschikking waarop bezwaar en beroep open staat.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Inleiding

Hulp bij het huishouden valt onder wat in artikel 4 Wmo benoemd wordt als: “het voeren van een huishouden”.Om een huishouden te voeren is het nodig om een geschikte woning te hebben (zie hoofdstuk 4 woonvoorzieningen) en om die woning voor bewoning geschikt te houden. Wie niet in staat is dit zelf te doen of niet in staat is dit probleem zelf op te lossen of geen mogelijkheid heeft dat huisgenoten dit oplossen zal in aanmerking kunnen komen voor hulp bij het huishouden. Hulp bij het huishouden wordt in de Wmo “huishoudelijke verzorging” genoemd en omschreven in artikel 1, lid 1 onder h als: “het ondersteunen bij of overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort”.

De hulp bij het huishouden zal als resultaat hebben dat een aanvrager beschikt over een schoon huis dat leefbaar is voor hem en zijn gezinsgenoten.

Daarbij richt de hulp bij het huishouden zich op de volgende onderdelen:

- het schoonmaken van de woonruimte (woonkamer, keuken, slaapkamer(s) toilet(ten) en badkamer;

- het wassen van datgene wat in het huishouden gebruikt wordt (beddengoed, kleding enz);

- het voorbereiden van dagelijkse maaltijden en het schoonhouden van kookgerei via het doen van de afwas plus bediening en onderhoud apparatuur;

- het afvoeren van afval;

- het verzorgen van andere aspecten van het huishouden zoals planten en dieren voor zover beperkt (gemiddeld en binnenshuis) en mee te nemen bij de werkzaamheden.

- In bijzondere situaties kan ook het opvangen en verzorgen van kleine kinderen tot het huishouden behoren.

Bij alle activiteiten wordt uitgegaan van de dagelijkse gang van zaken, gebruikmakend van algemeen gebruikelijke hulpmiddelen (zoals schoonmaakmiddelen, een (af)wasmachine of een droger) op een gemiddeld via een systeem van normtijden vastgesteld niveau.

In De Wolden worden twee typen ‘hulp bij het huishouden’ onderscheiden:

- schoonmaakwerkzaamheden (HH1)

- schoonmaakwerkzaamheden aangevuld met organisatie van het huishouden (HH2)

In onderstaand overzicht wordt het verschil tussen HH1 en HH2 duidelijk gemaakt.

Hulp bij het huishouden: enkel schoonmaakwerkzaamheden (HH1)

Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Voor deze categorie cliënten gelden de volgende functies:

1. Lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden

2. Verzorging kleding en linnengoed

3. Boodschappen doen voor dagelijkse leven (indien een boodschappendienst geen goed alternatief is)

4. Maaltijdverzorging (indien maaltijdservice geen goed alternatief is)

Hulp bij het huishouden: schoonmaakwerkzaamheden, aangevuld met organisatie van het huishouden (HH2)

Een deel van de cliënten heeft additionele hulp nodig bij het organiseren van het huishouden.

Deze wordt vastgesteld op basis van indicatiestelling en kunnen onder meer (tijdelijk) bestaan uit de volgende functies:

1. Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten

2. Helpen met maaltijdbereiding

3. Dagelijkse organisatie van het huishouden

4. Instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden

5. Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Artikel 3.2 Welke voorzieningen zijn mogelijk?

De verordening noemt in artikel 8 drie mogelijke voorzieningen:

a. Een algemene voorziening, waaronder algemene hulp bij het huishouden;

b. Hulp bij het huishouden in natura;

c. Een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Algemene hulp bij het huishouden is bedoeld voor situaties waar tijdelijk, voor een beperkte periode, hulp nodig is om al dan niet medisch vaststaande redenen. Het is de bedoeling dat snel, zonder aanvraagprocedure en zonder eigen bijdrage, hulp ingezet kan worden.

Bij het vaststellen van deze beleidsregels is deze vorm van hulp nog onvoldoende ontwikkeld om als primaat te kunnen stellen. De algemene voorziening wordt daarom als “niet aanwezig” beschouwd. Deze voorziening kan in een later stadium wel ontwikkeld en ingezet worden.

Onder hulp in natura wordt verstaan dat de resultaatsverplichting leidt tot het inschakelen van een instelling die de noodzakelijke werkzaamheden voor zijn rekening neemt.

Onder een persoonsgebonden budget wordt verstaan dat om het resultaat te bereiken door de gemeente een geldbedrag ter beschikking wordt gesteld met welk bedrag betrokkene zelf iemand contracteert om de werkzaamheden te verrichten. Daarbij bestaat de keuze uit een tweetal mogelijkheden het persoonsgebonden budget in te vullen: men kan kiezen tussen een situatie waarbij er een verhouding opdrachtgever – opdrachtnemer ontstaat (waarbij de helpende niet in loondienst komt) of een situatie die in de Wmo omschreven is als “een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964, waarbij sprake is van de Regeling diensten aan huis. Wat betreft deze beide keuzemogelijkheden dient de gemeente betrokkenen uitgebreid te informeren.

Om te beoordelen of een aanvraag om hulp bij het huishouden gehonoreerd kan worden wordt een onderzoek verricht naar de volgende vragen:

a. Wat is de reden dat betrokkene het huishoudelijk werk geheel of gedeeltelijk niet zelf kan verrichten?

b. Is deze reden (medisch/psychisch) te objectiveren?

c. Zijn er wettelijk voorliggende voorzieningen om het probleem op te lossen?

d. Heeft betrokkene zelf nog (andere) mogelijkheden om het probleem op te lossen?

e. Zijn er algemeen gebruikelijke voorzieningen die het probleem (deels) kunnen oplossen?

f. Is er sprake van gebruikelijke zorg (zie onder 3.3)?

Als na beantwoording van deze vragen het probleem blijft bestaan zal het de taak van de gemeente zijn het probleem op te lossen.

Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg en omvang hulp bij het huishouden.

Artikel 10 van de verordening bepaalt dat als tot de “leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten” men niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden. Deze beperking heet “gebruikelijke zorg” en is afkomstig uit de regels zoals die ook onder de AWBZ al werden gehanteerd.

Bij de Wmo heeft de gemeente een resultaatsverplichting, dat wil zeggen dat het resultaat primair van belang is. Bij gebruikelijke zorg gaat het om een probleem dat is ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen dit al dan niet tijdelijk niet meer kan doen.

De eerste stap bij het zoeken van een oplossing is dan om te kijken naar de huisgenoten van degene die het huishouden normaalgesproken doet.

Zijn die huisgenoten in staat het huishoudelijk werk, bijvoorbeeld door een herverdeling van taken, over te nemen?

Dat zal de eerste vraag zijn in dit soort situaties, omdat het in Nederland nu eenmaal zo is dat de gezamenlijke huisgenoten verantwoordelijk zijn voor het huishouden. Dat geldt voor gezinnen met kinderen, al dan niet in de situatie dat beide ouders werken. Maar het geldt ook voor een gezin met een gehandicapt gezinslid die het huishoudelijk werk niet meer kan doen. Er zal dus allereerst bekeken worden of een herverdeling van taken mogelijk is. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen die ouder is dan 18 jaar in staat is huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Onder de 18 jaar wordt men wel verondersteld de eigen kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten zoals het helpen bij het tafeldekken, de afwas, het doen van beperkte boodschappen enz. De leeftijd van 18 jaar is gekozen als grensleeftijd omdat veel jongeren ouder dan 18 jaar zelfstandig gaan wonen en dan ook daadwerkelijk een eigen huishouden moeten runnen.

Met al deze zaken kan rekening worden gehouden als beoordeeld moet worden of huisgenoten het huishoudelijk werk kunnen overnemen.

Daarbij is het hebben van een baan, het doen van een studie, veel tijd besteden aan hobby’s of vrijwilligerswerk of het hebben van bijbaantjes naast een studie in principe geen reden om geen gebruikelijke zorg te hoeven doen: immers: iedereen, alleenstaand, samenwonend, gehuwd, met of zonder werk, met of zonder veel activiteiten in zijn of haar vrije tijd is verantwoordelijk voor het gezamenlijke huishouden. Hier vormt een handicap geen uitzondering op. Het is immers niet onredelijk te vragen keuzen te maken om het huishouden draaiende te houden. De gemeente zal hierbij moeten beoordelen of het vragen van deze keuzen opwegen tegen het gegeven dat het inzetten van hulp de gemeenschap geld kost, waarbij niet alleen naar de individuele situatie gekeken zal worden maar ook naar de consequenties van een dergelijk beleid voor alle aanvragers in een gelijke situatie. In elk individuele situatie zal bekeken moeten worden of ook in die situatie het redelijk is gebruikelijke zorg te veronderstellen. Maar uitzonderingen zullen niet zo snel gemaakt worden, tenzij het gaat om huisgenoten die ook echt de gebruikelijke zorg niet waar kunnen maken omdat zij dagen achtereen afwezig zijn. Bijvoorbeeld voor studie (iemand die 4 dagen per week afwezig is omdat hij op kamers verblijft vanwege zijn studie) of voor werk (een internationaal chauffeur die op maandag verstrekt en op vrijdag weer terugkomt.

Het gaat uitdrukkelijk alleen om personen die “niet toevallig” bij elkaar wonen: zoals een huis met studenten of iemand die een kamer huurt. In de eerste situatie is ieder verantwoordelijk voor zijn eigen deel en zijn eigen aandeel, in de tweede situatie hoort het huishoudelijk werk (al dan niet deels) bij het huren van de kamer.

Uitzonderingen zijn er ook. Bijvoorbeeld in de situatie van een klooster. Daar is weliswaar bewust gekozen voor het bij elkaar gaan wonen, maar is ook sprake van een taakverdeling (er worden taken voor elkaar verricht). Hierbij moet dus vooral gekeken worden wat aan eigen taken aan eigen ruimte niet meer gedaan kan worden.

Bij mensen die zijn opgenomen in een intramurale AWBZ-instelling hoort het huishoudelijk werk nadrukkelijk bij het pakket dat door de AWBZ wordt geboden, zodat hier geen ruimte meer is voor huishoudelijke hulp op basis van de Wmo. Maar aanleunwoningen die men van een woningbouwvereniging huurt en waar men hulp ontvangt vanuit een nabijgelegen AWBZinstelling vallen wat huishoudelijk werk betreft niet onder de AWBZ en dus onder de Wmo.

Bewoners van particuliere huizen die hulp bij het huishouden bieden omdat dit contractueel zo is geregeld (vaak naast het leveren van zorg) kunnen wel voor een indicatie in aanmerking komen, met welke indicatie en een daaruit volgend persoonsgebonden budget zij het geboden huishoudelijk werk kunnen betalen.

Als er bij een beoordeling sprake blijkt te zijn van gebruikelijke zorg en er geen situatie bestaat dat hier een uitzondering op gemaakt moet worden, is er een oplossing voorhanden in de vorm van het herverdelen van taken en zal geen hulp geboden worden op basis van de Wmo.

Als er geen gebruikelijke zorg mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het gaat om een alleenstaande, of omdat de huisgenoten daar zelf ook niet toe in staat zijn vanwege lichamelijke problemen, moet bepaald worden hoeveel hulp er noodzakelijk is om de taken over te nemen of te ondersteunen die niet verricht kunnen worden. Ook hierbij is van belang dat het in de Wmo gaat om het resultaat: er moet een schoon huis zijn, er moet een maaltijd zijn, de was moet gedaan worden, enz.

Onder de AWBZ is hierbij altijd gewerkt met normtijden. Deze normtijden zijn bij overgang van de AWBZ naar de Wmo ook overgegaan naar de Wmo. De normtijden zijn tot stand gekomen door overleg tussen de instellingen voor thuiszorg en de indicatieorganen. Daarbij wordt uitgegaan van individuele werkenden. Deze normtijden zijn uitgangspunt voor het bepalen van het aantal uren hulp dat men krijgt bij hulp in natura of bij het bedrag wat men ontvangt bij een pgb, te besteden aan een individueel in te huren (alfa)hulp.

Maar er zijn modernere middelen waardoor schoonmaken anders kan gebeuren. Daarbij zal altijd tellen: niet het aantal uren dat is geïndiceerd maar of het te bereiken doel: een schoon huis, mogelijk maaltijden, een was die gedaan is enz. bereikt kan worden. Daarbij worden de maatstaven aangelegd zoals die op de dag van vandaag in Nederland gelden. Met andere woorden: was het vroeger normaal dat elke dag het toilet werd schoongemaakt en dat elke dag de stofzuiger door het huis ging, tegenwoordig is dat niet meer zo en daarom wordt van huidige maatstaf uitgegaan.

Burgemeester en wethouders hebben vastgesteld dat het protocol “Gebruikelijke zorg” dat door het CIZ is ontwikkeld, wordt gehanteerd als geldende, gemeentelijke beleidsregel om te kunnen vaststellen in hoeverre rekening gehouden wordt met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.

Artikel 3.4 Wettelijk voorliggende voorzieningen

Wettelijk voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen die op basis van andere wettelijke regelingen een oplossing voor het probleem kunnen bieden. Artikel 2 Wmo bepaalt immers:

“Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling bestaat.”

Om deze reden is bijvoorbeeld de AWBZ voorliggend op de Wmo. Maar op het terrein van de hulp bij het huishouden zal niet snel een andere wettelijke voorziening voorgaan op de Wmo.

Ook het Volledig Pakket Thuis, waarbij iemand die niet in een AWBZ-instelling is opgenomen maar wel alle zorg ontvangt van een AWBZ-instelling, is voor wat betreft hulp bij het huishouden voorliggend, net als een in een persoonsgebonden budget omgezet zorgzwaartepakket, waar ook de hulp bij het huishouden een onderdeel uitmaakt van het persoonsgebonden budget.

Artikel 3.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemene, algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen zullen vaker voorkomen. Het gaat daarbij om mogelijkheden die voor iedere inwoner van Nederland in zijn eigen gemeente beschikbaar is. Te denken valt aan bijvoorbeeld boodschappenservice, de glazenwasser, kinderopvang.

Daarbij gelden op basis van jurisprudentie een aantal voorwaarden. Allereerst moet de voorliggende voorziening ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Dat zal dan ook vast moeten staan. Is daar twijfel over, dan zal dat onderzocht moeten worden: het is niet mogelijk naar een voorliggende voorziening te verwijzen als niet vast staat dat daar ook in dit concrete geval gebruik van kan worden gemaakt. Vervolgens zal ook naar de financiële consequenties gekeken moeten worden. Het is niet helder wanneer de financiële consequenties een oorzaak kunnen zijn van de onmogelijkheid hiernaar te verwijzen, maar uitgegaan kan worden van het standpunt dat de financiële consequenties (zeer) beperkt moeten zijn. Daarbij zal de vergelijking met mensen die geen handicap hebben een belangrijk toetsingsinstrument kunnen zijn.

Artikel 3.6 Eigen mogelijkheden

Vervolgens kan beoordeeld worden of iemand zelf nog mogelijkheden heeft het probleem op te lossen. Dat kunnen bijvoorbeeld financiële mogelijkheden zijn. Doordat er eigen bijdragen gevraagd kunnen worden zal voor een bepaalde groep gelden dat de te betalen eigen bijdrage even groot is als de kosten van de hulp in natura of het toe te kennen persoonsgebonden budget. In die situatie kan gesteld worden dat iemand financieel zelf in staat is het probleem op te lossen. Het zou kunnen dat men wel het geld heeft, maar niet de capaciteit om een en ander praktisch te regelen. In die situatie zal de resultaatsverplichting van de gemeente zich kunnen beperken tot het organiseren van de hulp waar na iemand de hulp verder zelf bekostigt.

Artikel 3.7 Omvang van de hulp.

De omvang van de hulp die iemand nodig heeft om een schoon en leefbaar huis te krijgen wordt berekend aan de hand van normtijden. Deze normtijden zijn in het verleden vastgesteld in samenwerking tussen de indicatieorganen AWBZ en de instellingen voor thuishulp. De Centrale Raad is van mening dat dit systeem als uitgangspunt van te verlenen hulp gebruikt kan worden.

De normtijden zijn een uitgangspunt. In bijzondere situaties kan altijd naar boven of naar beneden worden afgeweken, mits aan de resultaatsverplichting voldaan wordt: de hulp moet leiden tot een schoon huis, schone kleding, (indien van toepassing) beschikbare maaltijden enz.

Het is niet zo dat onbeperkt aan allerlei eisen tegemoetgekomen kan worden. Aan welke eisen wel tegemoetgekomen wordt is een individuele afweging. Uitgangspunt is daarbij een “gemiddelde situatie” welk uitgangspunt in de verordening vorm heeft gekregen in de bepaling van artikel 2, lid 2 aanhef en onder c Geen voorziening wordt toegekend (…..) c. voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw.”

Dit wil zeggen dat woningen die veel groter zijn dan woningen in de sociale woningbouw over het algemeen niet per definitie volledig vallen onder de compensatieplicht. In een individuele beoordeling zal afgewogen moeten worden of bijvoorbeeld niet gebruikte ruimten of ruimten die niet noodzakelijkerwijs gebruikt hoeven te worden mee moeten worden genomen in de bepaling van de omvang van de noodzakelijke hulp. Daar staat tegenover dat zeer kleine woningen tot een reductie van tijd kunnen leiden.

Bij het vaststellen van de omvang van de hulp bij het huishouden wordt gebruik gemaakt van het protocol “Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging”. Dit protocol is door burgemeester en wethouders vastgesteld als geldende, gemeentelijke beleidsregel. De vaststelling van de hulp die noodzakelijk is om aan de resultaatsverplichting te voldoen gebeurt in uren en minuten, afgerond naar decimalen, per week, zoals genoemd in artikel 11 van de Verordening.

Het is niet uit te sluiten dat er alternatieve normtijden ontstaan: ontwikkelingen in het schoonmaken zouden dit kunnen veroorzaken. Uiteraard kunnen ook andere normtijden worden gehanteerd. Voorwaarde hiervoor is dat zij te onderbouwen zijn. Is aan alle voorwaarden voldaan, dan kan bij beschikking meegedeeld worden op welke wijze het bestaande probleem opgelost kan worden. Daarbij wordt aangegeven welke stappen doorlopen zijn en welk eindresultaat leidt tot het gewenste resultaat: een schoon en leefbaar huis.

Gaat het om zorg in natura dan kan de instelling die betrokkene – uit de mogelijke instellingen - kiest op de hoogte gebracht worden Gaat het om een persoonsgebonden budget dan kan – nadat nagegaan is of er geen overwegende bezwaren zijn die zich verzetten tegen een persoonsgebonden budget – het bedrag op de gebruikelijke wijze beschikbaar worden gesteld.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4 Wmo spreekt van: “a. een huishouden te voeren;” , in de verordening wordt hieronder zowel de woonvoorziening als de hulp bij het huishouden verstaan. Onder woonvoorziening wordt hier verstaan dat een aanvrager in staat gesteld wordt op een normale wijze te wonen, hetgeen betekent dat als resultaatsverplichting geldt een woning waarin alle activiteiten van het dagelijkse leven uitgevoerd kunnen worden. Uitgangspunt hierbij is dat betrokkene al wel een woning heeft. Omdat de woning evenwel niet geschikt is voor de beperkingen die betrokkene heeft is er behoefte aan een (meer) geschikte woning. Dat kan dezelfde woning zijn, maar dan geschikt gemaakt, of een andere woning, die (meer) geschikt is en eventueel geschikt wordt gemaakt. Het is dus niet zo dat een gemeente een woning moet realiseren.

Wel kan een gemeente helpen zoeken naar een geschikte woning. Het hebben van een woning is en blijft de verantwoordelijkheid van iedere Nederlander zelf.

Artikel 4.1 Uitsluitingen.

In een aantal situaties zal geen sprake zijn van compensatieplicht, omdat in die situaties sprake is van een zo bijzondere woonsituatie dat die niet valt onder de compensatieplicht in het kader van de Wmo. Deze situaties zijn opgenoemd in artikel 18 van de verordening:

“De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur; het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan veracht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.”

In deze opsomming gaat het enerzijds om woonsituaties die niet bestaan uit een permanent zelfstandig woonverblijf, zoals hotels en pensions, kamerverhuur, tweede woningen, vakantiewoningen en recreatiewoningen. Daarnaast gaat het ook om bijzondere woonsituaties zoals kloosters en trekkerswoonwagens. Tot slot betreft het situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Welke voorzieningen dat zijn zal nader vastgelegd moeten worden met de eigenaar van deze woongebouwen, om onduidelijkheid te voorkomen. Is er sprake van één van deze mogelijkheden dan is afwijzing op voorhand mogelijk. Hierbij moet uiteraard wel nagegaan worden of er sprake is van een situatie waarin de hardheidsclausule gebruikt moet worden.

Een speciale positie nemen vakantiewoningen in. Vakantiewoningen zijn uitgesloten van aanpassing omdat zij niet bestemd zijn voor permanente bewoning. Er zijn evenwel personen die permanent wonen in een recreatiewoning, hoewel dat op basis van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Jurisprudentie leert dat woonvoorzieningen in die situatie afgewezen kunnen worden als de recreatiewoning niet voldoet aan de eisen van een woning geschikt voor permanente bewoning. Immers, de maatvoering maakt dan een adequaat aanpassen van de woning onmogelijk. Toch zal ook in deze situatie individuele beoordeling plaats moeten vinden. Situaties waarin bewoning gedoogd wordt zijn nog lastiger. Dan is aanpassing in principe mogelijk, zij het ook dan dat de woning wel geschikt moet zijn voor permanente bewoning, omdat aanpassing anders evenmin tot een adequate situatie zal leiden.

Artikel 4.2 Vormen van woonvoorzieningen.

Gaat het om een woonvoorziening die wel onder de reikwijdte van de Wmo valt, dan geldt dat de gemeente compensatieplicht heeft. De gemeente kan hierbij beschikken over een aantal mogelijke oplossingen. Deze zijn beschreven in artikel 13 van de verordening, welk artikel bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

a. als algemene woonvoorziening;

b. als woonvoorziening in natura;

c. woonvoorziening als persoonsgebonden budget;

d. woonvoorziening als financiële tegemoetkoming.

Artikel 14 van de verordening bepaalt dat een aanvrager die voldoet aan de criteria “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” en een aanpassing aan de woning nodig heeft, voor een algemene woonvoorziening in aanmerking kan komen als deze het woonprobleem snel en adequaat op kan lossen. 

4.2.1. Algemene woonvoorzieningen.

De algemene woonvoorziening is (net als alle algemene voorzieningen in de Verordening) bedoeld voor situaties die betrekking hebben op oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe voorzieningen of betrekking hebben op incidentele (zorg)behoeften. Om deze voorzieningen snel te realiseren worden geen eigen bijdragen gevraagd. Bij het vaststellen van deze beleidsregels is deze vorm van woonvoorzieningen nog onvoldoende ontwikkeld om als primaat te kunnen stellen. De algemene voorziening wordt daarom als “niet aanwezig” beschouwd. Deze voorziening kan in een later stadium wel ontwikkeld en ingezet worden.

4.2.2. Individuele woonvoorzieningen.

Onder de individuele voorzieningen kunnen de volgende concrete voorzieningen vallen:

1. verhuis- en herinrichtingskosten;

2. bouwkundige of woontechnische woningvoorzieningen;

3. niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorzieningen;

4. onderhoud, keuring en reparatie;

5. tijdelijke huisvesting;

6. huurderving;

7. uitraasruimte.

4.2.3. Primaat verhuizing.

Artikel 16 regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt. In de gemeente De Wolden is ervoor gekozen om niet bij elke aanvraag onderzoek te doen naar het primaat van verhuizing. Omdat dit onderzoek veel tijd en moeite kost, wordt dit pas gedaan wanneer de kosten naar schatting hoger zullen zijn dan € 10.000. Dit bedrag is gekozen omdat de gemiddelde kosten van een traplift en wat kleinere aanpassingen rond dit bedrag liggen. Overigens zal bij elke aanvraag voor het aanpassen van de woning worden gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Ook wanneer de kosten van de woningaanpassing(en) lager zijn dan € 10.000,00 wordt de aanvrager erop gewezen dat hij met het oog op de toekomst zelf actie kan ondernemen, bijvoorbeeld door zich in te laten schrijven voor een gelijkvloerse woning. Gelet op de vergrijzing zal in de toekomst steeds vaker een beroep worden gedaan op de wmo voor woningaanpassingen. In verband hiermee is het belangrijk om goed voorlichting te geven over wat de gemeente wel of niet kan bieden.

In de jurisprudentie uit de tijd van de Wvg is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt ter compensatie van woonproblemen.

Het verschil tussen Wvg en Wmo zal wel betekenen dat veel meer beoordeeld moet worden of in deze concrete situatie van deze persoon gevraagd mag worden te verhuizen. Want bij het hanteren van het primaat van de verhuizing gaat het om een financiële afweging van de kant van de gemeente. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende oplossing. Aan de andere kant van de afweging zal rekening gehouden moeten worden met de individuele behoeften en wensen van de aanvrager. Zonder een afgewogen beoordeling van het een tegenover het ander zal een besluit snel als onzorgvuldig beoordeeld worden!

Er zijn ook vanuit de jurisprudentie grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, de tijd waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, moet het ook zo zijn dat het resultaat van de verhuizing is dat betrokkene op een normale manier kan wonen. Als daarvan sprake is heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

- De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd;

- Rekening houden met sociale factoren;

- Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte;

- Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte;

- De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

4.2.3.1. De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd.

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

4.2.3.2. Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de gehandicapte, de binding van de gehandicapte met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de gehandicapte belangrijke voorzieningen.

Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de gehandicapte kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn.

Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

Met de wetswijziging per 1 januari 2010 heeft in artikel 4 een kleine toevoeging plaatsgevonden. Na “en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen” wordt ingevoegd: “waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie”. Dit bij amendement in de wetswijziging ingebrachte onderdeel is bedoeld om een normale “wooncarrière” mogelijk te maken, ook als er wordt verhuisd van een adequate naar een minder- of inadequate woning. Hierbij gelden uiteraard wel voorwaarden: deze wijziging kan geen vrijbrief zijn zomaar naar elke zeer ongeschikte woning te verhuizen. Er mag verwacht worden dat gezocht is naar de meest geschikte woning en dat dit ook te onderbouwen is en verder mag verwacht worden dat voordat tot koop of huur overgegaan wordt, overleg met de gemeente wordt gevoerd.

4.2.3.3. Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte.

Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het financiële gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen.

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.

Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of - verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen.

4.2.3.4. Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte.

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

a. de kosten van het verhuizen

b. de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

c. kosten van het eventueel vrijmaken van de woning

d. een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

4.2.3.5. De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

Er kan ook rekening gehouden worden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.

Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen;

De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;

Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte.

Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang.

Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing of aanpassen.

4.2.4. Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden, met andere woorden, wat het resultaat is. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet

hanteren van het primaat van de verhuizing.

Valt die afweging uit in het voordeel van verhuizen, dan kan men wellicht voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking komen. Een verhuiskostenvergoeding kan als forfaitaire financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget toegekend worden.

Dit is mogelijk in drie situaties aan de orde:

1. De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

2. De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

3. Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.

4.2.5. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget in de kosten van verhuis-en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst compenserende alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

4.2.6. Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

4.2.7. Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst compenserende manier kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt, is er aanspraak op een persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten.

4.2.8. Omdat de doelgroep van de Wmo groter is dan uitsluitend de personen die ten gevolge van een handicap problemen hebben met het normale gebruik van de woning is het de vraag welke psycho-sociale redenen aanleiding zouden kunnen zijn voor het toekennen van een verhuiskostenvergoeding. Psycho-sociale problemen, die verder zullen moeten gaan dan een burenruzie, zullen geobjectiveerd moeten worden door een arts, een psychiater of een gedragsdeskundige zoals een psycholoog of (ortho)pedagoog. Hierbij zal advies gevraagd worden aan onafhankelijke beoordelaars, niet aan de behandelende deskundigen. Het college verstrekt in beginsel geen forfaitaire financiële tegemoetkoming of geen persoonsgebonden budget voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

4.2.9. Aanpassen. Primaat losse woonunit.

Wordt het te bereiken resultaat niet via een verhuizing bereikt, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn.

4.2.9.1. Hierbij geeft de verordening nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit (artikel 17):

“Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.”

Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

Gaat het om een woonvoorziening die wel onder de reikwijdte van de Wmo valt, dan geldt dat de gemeente compensatieplicht heeft. De gemeente kan hierbij beschikken over een aantal mogelijke oplossingen. Deze zijn beschreven in artikel 13 van de verordening, welk artikel bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

a. als algemene woonvoorziening;

b. als woonvoorziening in natura;

c. woonvoorziening als persoonsgebonden budget;

d. woonvoorziening als financiële tegemoetkoming.

Artikel 14 van de verordening bepaalt dat een aanvrager die voldoet aan de criteria “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” en een aanpassing aan de woning nodig heeft, voor een algemene woonvoorziening in aanmerking kan komen als deze het woonprobleem snel en adequaat op kan lossen.

Het program van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

4.2.9.2. Ook bij het toekennen van een losse woonunit staat het resultaat centraal, dat wil zeggen dat beoordeeld zal moeten worden of de losse unit de problemen bij het normale gebruik van de woning voldoende oplost. De weerstand tegen losse woonunits kan groot zijn. Ook op dit punt zal weer een zorgvuldige afweging gemaakt moeten worden. Maar anders dan bij het primaat van de verhuizing zal het in deze situatie minder snel voorkomen dat afgezien zal moeten worden van het plaatsen van een losse unit. In principe zal de oplossing immers gelijk kunnen zijn aan een aanbouw. Het verschil zal primair gelegen zijn in het gegeven dat de woning niet blijvend van een aanbouw voorzien zal zijn. Maar om voor een bepaalde aanvrager het resultaat te bereiken dat zijn woonprobleem opgelost is, hoeft die oplossing niet langer te bestaan dan de band tussen de woning en de gehandicapte bestaat.

Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

4.2.10. Aanpassen. Overige (bouwkundige) voorzieningen.

De resultaatsverplichting van de aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen.

4.2.10.1. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

4.2.10.2. Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Soms zullen deze voorzieningen vergoed worden vanuit de Zorgverzekeringswet, soms zal men de therapeutische effecten ook kunnen bereiken door de therapie elders te ontvangen.

4.2.10.3. Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

4.2.10.4. Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking. De uitraasruimte zal later besproken worden.

4.2.10.5. Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Daarbij is uitgangspunt dat het resultaat – als dat binnen redelijke grenzen mogelijk is – bij voorkeur zelf bereikt moet kunnen worden. Als iemand in staat is een maaltijd klaar te maken voor zichzelf en het gezin en dat naar verwachting nog jaren kan doen, zal een aangepaste keuken de voorkeur verdienen boven maaltijdvoorziening. Dit kan anders zijn als het gaat om een alleenstaande

oudere die geen plezier meer heeft in het koken: dan kan maaltijdvoorziening juist een heel goede oplossing zijn. Hetzelfde geldt voor de lichaamsreiniging. Uitgangspunt is dat men zichzelf kan douchen. Maar wie terminaal is zal wellicht voor korte tijd op bed gewassen worden.

Verder wordt – conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Ook dan kan het noodzakelijke resultaat bereikt worden. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Artikel 4.3 Beperkingen

Hoofdverblijf.

Artikel 19 van de verordening bepaalt in lid 1:

“Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.”

4.3.1. Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente. De woningaanpassing behoort verzorgd te worden door de gemeente waarheen verhuisd zal gaan worden.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

4.3.2. Artikel 19 biedt in de leden 2 tot en met 5 een uitzondering op deze hoofdregel:

1.In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

2.De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

3.De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente vast te leggen maximumbedrag.

4.Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken. Opgemerkt moet hier worden dat hetgeen hier geregeld is bovenwettelijk is: het zogenaamde bezoekbaar maken valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo omdat het hier niet gaat om het in staat stellen aan iemand een huishouden te voeren. Het gaat hier om het in staat stellen van bewoners van een AWBZ-instelling bij met name de ouders op bezoek te gaan. Omdat het gaat om een bovenwettelijke voorziening geldt geen resultaatsverplichting. Daardoor kan de gemeente grenzen leggen zonder dat de gemeente gedwongen kan worden meer te doen. Gekozen is voor een beperkte benadering, om te voorkomen dat in deze – bovenwettelijke – situatie meer gedaan zou moeten worden dan in situaties waarin wel sprake is van een compensatieplicht. Bovendien kan er van uitgegaan worden dat ouders als zij gaan verhuizen van een voor hun kind in het verleden geschikt gemaakte woning, rekening houden met het kunnen bezoeken van hun kind, ook in de nieuwe woning.

4.3.3. Overige beperkingen woonvoorzieningen.

Als het gaat om woonvoorzieningen zijn er nog een aantal beperkingen, zoals in de verordening vastgelegd in artikel 20:

“De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek, geen aanleiding bestond en geen andere belangrijke reden aanwezig was;

b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment

beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat, op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie, te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en daarmee geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak;

e. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

f. de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

g. de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

h. in de verlaten woonruimte geen problemen bestonden met het normale gebruik van de woning;

i. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

4.3.3.1. De onder a genoemde beperking ziet vooral op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Daaronder kan verstaan worden het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven worden enz. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst compenserende oplossing is.

4.3.3.2. Onder b wordt aangegeven dat (uiteraard) bij verhuizing gezocht wordt naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent dat als er een keuze is tussen een geschikte en een (minder) niet geschikte woning, gekozen dient te worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan zal dat aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

4.3.3.3. Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden. Dit uitgangspunt is onder punt c vastgelegd. Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden. De keuze voor de limitatieve lijst moet natuurlijk wel te motiveren zijn. En in uitzonderlijke situaties kan altijd gebruik gemaakt worden van de hardheidsclausule.

4.3.3.4. Onder d. worden uitzonderingen gemaakt voor algemeen gebruikelijke verhuizingen en verhuizingen die te voorzien zijn. Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. Wie weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en kan daarom aanleiding zijn tot afwijzing. Uiteraard moet hier zorgvuldig onderzoek plaatsvinden en een gedegen afweging ten grondslag liggen aan een besluit. De punten onder e t/m i., zijn bij de verhuiskostenvergoeding al besproken.

Artikel 4.4 Overige woonvoorzieningen

4.4.1. Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om een resultaat dat uitsluitend via een uitbreiding van ruimten kan worden gerealiseerd, worden de volgende maximale aantallen vierkante meters aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Het gaat dan om het maximaal te realiseren aantal vierkante meters, bestaand en uitbreiding tezamen genomen. Het betreft dus niet uitsluitend de uitbreiding. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserend arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden:

woonkamer

30

6

keuken

10

4

eenpersoons slaapkamer

10

4

tweepersoons slaapkamer

18

4

eenpersoons zitslaapkamer

18

8

toiletruimte

2

1

badkamer: wastafelruimte

2

1

badkamer: doucheruimte

3

2

entree/gang/hal

5

2

berging

6

4

4.4.2. Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen.

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen, alsmede van het te bereiken resultaat. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche-/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit een oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vast voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties van mensen die in een slooppand wonen.

4.4.3. Woningsanering in verband met CARA

Financiële tegemoetkoming voor woningsanering

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA of COPD) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

- de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

- vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is. Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

- het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

- de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

In De Wolden heeft de woningsanering in de regel betrekking op het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar. Wanneer kinderen ouder zijn, gaan zij overdag naar school en kan derhalve worden volstaan met het saneren van de vloerbedekking in de slaapkamer, tenzij het vervangen van de vloerbedekking in de woonkamer medisch noodzakelijk wordt geacht.

Wanneer tapijt in het slaapvertrek vervangen moet worden, wordt zeil beschouwd als zijnde de goedkoopst compenserende oplossing. Wanneer tapijt in de woonkamer vervangen moet worden, wordt laminaat beschouwd als zijnde de goedkoopst adequate oplossing. Ondervloerbedekking en legkosten komen tevens voor vergoeding in aanmerking.

Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Bij de bepaling van de tegemoetkoming wordt in De Wolden rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode.

De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt;

Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Normbedragen

Als normbedragen worden gehanteerd:

- voor vinyl € 53,-- per meter (uitgaande van een gemiddelde lengte van de rol van 4 meter), inclusief ondervloer en legkosten;

- gordijnen: € 15,-- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

4.4.4. De uitraasruimte.

De uitraasruimte is onder de Wmo omschreven in de verordening. Artikel 15, aanhef en onder g luidt dan ook:

“De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit: (……)

“g. een uitraasruimte.”

Het gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is met een duidelijk beoogbaar resultaat, te weten om hem/haar tot rust te doen komen. Dat het uitsluitend om de persoon zelf gaat vloeit voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn.

De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.

Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

Artikel 4.5 Procedure bij bouwkundige aanpassing.

Procedure aanvraag woningaanpassing

4.5.1. Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend en is vastgesteld wat de beperkingen zijn en welke belemmeringen daarvan het gevolg zijn die opgelost moeten worden, wordt een indicatie gesteld, waarbij een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende woningaanpassing wordt opgesteld.

De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij een aannemer op. Woningeigenaar zal veelal een woningcorporatie zijn. Is dat niet het geval dan kan per situatie beoordeeld worden wie de offertes opvraagt.

4.5.2. De gemeente beoordeelt welke offerte passend is bij het te bereiken resultaat en de goedkoopst compenserende oplossing biedt.

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het PGB.

4.5.3. De gemeente geeft toestemming

De gemeente geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

4.5.4. De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

4.5.5. Controle.

De door burgemeester en wethouders aangewezen personen hebben, indien nodig, toegang tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht, anders wordt er geen tegemoetkoming verstrekt. Deze personen moeten tevens inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing. Tevens moeten deze personen ook de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

Dit gebeurt in de praktijk alleen bij complexe en dure woningaanpassingen.

4.5.6. Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding

De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding).

Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Indien het gaat om duurdere woningaanpassingen kan gewerkt worden met het verstrekken van voorschotten. 

Artikel 4.6 Voorwaarden voor verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming.

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

a. Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

b. Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

c. Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

d. Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

e. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen;

f. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

g. De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

Artikel 4.7 Opstalverzekering

Het is goed de eigenaar van de woning te wijzen op de noodzaak de opstalverzekering aan de gewijzigde waarde aan te passen.

Artikel 4.8 Eigen bijdragen.

Voor de onder 4.2.2 genoemde voorzieningen onder de punten 2 en 7 geldt een eigen bijdrage per voorziening. De hoogte en duur van deze eigen bijdrage is bepaald in artikel 2 van het Besluit.

Deze eigen bijdrage wordt door het CAK in rekening gebracht bij de cliënt. Bij inname van de voorziening wordt de eigen bijdrage niet gerestitueerd.

Hoofdstuk 5 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Onder het lokaal verplaatsen per vervoermiddel moet begrepen worden dat personen die niet in staat zijn zich op de algemeen gebruikelijke wijzen, zoals lopend, fietsend, met de stads- of streekbus, met een reguliere auto, in staat gesteld worden zich toch te verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving.

Dan kan door de voor iedereen beschikbare middelen ook voor deze personen bruikbaar te maken, zoals door middel van lage vloerbussen; door een speciaal systeem op te zetten, bijvoorbeeld door een collectief systeem dat van deur tot deur vervoer biedt of door specifieke voorzieningen beschikbaar te stellen, zoals auto aanpassingen of scootermobielen. Het probleem is steeds dat reguliere oplossingen niet voldoen en de resultaatsverplichting bestaat er uit dat men zich, net als iedereen, lokaal kan verplaatsen. Onder lokaal dient de directe woon- en leefomgeving verstaan te worden. Omdat dit slechts beperkt is en vervoersbehoeften ook buiten de directe woon- en leefomgeving bestaan, hoort ook bij de resultaatverplichting dat er aansluiting geboden wordt op systemen die boven-regionaal vervoer bieden. Voor wie daar gebruik van kan maken is dat het reguliere openbaar vervoer, zoals bijvoorbeeld de spoorwegen met de mogelijkheden van begeleiding daarin, voor anderen die niet van de trein gebruik kunnen maken kan dat Valys zijn. Concreet betekent dit dat een station van NS met dienstverlening bereikbaar moet zijn en dat de omvang van het gemeentelijk systeem afgestemd moet zijn op de mogelijkheden van Valys.

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen.

Artikel 22 van de verordening luidt:

“De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorzienin;g

b. een vervoersvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

d. een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening.

Dat betekent dat er naast voorzieningen in natura en financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budgetten ten behoeve van vervoersvoorzieningen ook algemene vervoersvoorzieningen toegekend kunnen worden. Uit artikel 23 blijkt verder dat er een primaat ligt bij die algemene voorzieningen, met daarna een primaat voor het collectief vervoer.

Dat betekent dat bij het bestaan van vervoersproblemen altijd eerst gekeken wordt of algemene voorzieningen daar een snelle en eenvoudige oplossing voor kunnen bieden, indien dat niet het geval is wordt eerst gekeken of collectief vervoer het probleem kan oplossen, is dat ook niet het geval dan komen andere voorzieningen in aanmerking.

5.1.1. De algemene voorzieningen.

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief op kunnen lossen.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

. Het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;

. Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

. Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een scootermobielpool voor personen die slechts in beperkte mate van een scootermobiel gebruik kunnen/willen maken.

Bij het vaststellen van deze beleidsregels is deze vorm van vervoersvoorzieningen nog onvoldoende ontwikkeld om als primaat te kunnen stellen. De algemene voorziening wordt daarom als niet aanwezig beschouwd. Deze voorziening kan in een later stadium wel ontwikkeld en ingezet worden.

5.1.2. Primaat collectief vervoer.

Als een algemene voorziening geen voldoende oplossing biedt, of als naast een algemene voorziening nog andere vervoersvoorzieningen nodig zijn, geldt het primaat van het collectief vervoer. Ingevolge dit primaat komt een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer allereerst – indien dit medisch (of eventueel psycho-sociaal) mogelijk is – in aanmerking voor collectief vervoer.

5.1.3.

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd middels het loopafstands-criterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, ook dan komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.

Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken.

Indien nog gefietst kan worden over grotere afstanden kan hier ook rekening mee worden gehouden.

De regel van het nog kunnen lopen van 800 meter is een regel die over het algemeen geldt. Hier zijn uitzonderingen op mogelijk. Bijvoorbeeld het verschaffen van een driewielfiets aan een persoon met een goede loopafstand, maar evenwichtsstoornissen: de loopafstand van 800 meter is aanwezig, maar zonder driewielfiets kan niet gefietst worden. Of de situatie van een blinde die vervoerproblemen heeft op tijden dat het openbaar vervoer niet rijdt. De loopafstand is er, maar zonder vervoersvoorziening wordt participatie onmogelijk.

5.1.4.

Komt men op grond van deze criteria voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is. Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het “loop” en “fietsvervoer”. Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor niet-gehandicapten het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. Als op beide terreinen problemen bestaan moet in verband met het te bereiken resultaat op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen het meest passend zijn. Alleen bij personen met een zeer beperkte loopafstand (dat is een loopafstand tot maximaal 100 meter) moet ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen een oplossing worden geboden. Dit wil niet zeggen dat dit niet hoeft bij mensen met een grotere loopafstand, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven! Boven honderd meter kan een dubbele oplossing logischerwijs ook tot de resultaatsverplichting horen, omdat ze beide nodig zijn om het verplaatsingsprobleem op te lossen.

5.1.5.

Wie problemen heeft op de afstanden gelijklopend met het openbaar vervoer komt op

basis van artikel 24 modelverordening in aanmerking voor collectief vervoer indien dit

medisch gezien adequaat is. Dat zal het in zeer veel gevallen zijn: uit de jurisprudentie van de

Centrale Raad van Beroep blijkt dat alleen bij onbeheersbare incontinentie (hetgeen zelden

voorkomt) of bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief

vervoer niet adequaat geacht moet worden. In bijna alle andere situaties is collectief vervoer

de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

Bij collectief vervoer zal veelal een tarief betaald moeten worden. Dat bedrag is geen eigen

bijdrage in de zin van de Wmo, maar een algemeen gebruikelijke tarief, zoals ook gebruikers

van elk openbaar vervoersysteem een tarief betalen. Daarom mag het in de Wmo te vragen

tarief het reguliere tarief niet te boven gaan, met uitzondering van de roze strippenkaart, zoals

geldig voor jong en oud, omdat dit een regeling van het ministerie van VWS is. Als de

strippenkaart niet meer bestaat zal gekoppeld moeten worden aan de kosten van de

OVchipkaart.

5.1.6.

De Tweede Kamer heeft op 29 maart 2006 tijdens een Algemeen Overleg over het bovenregionaal vervoer Valys uitgesproken dat bij aanwezigheid van collectief vervoer geen persoonsgebonden budget hoeft te worden verstrekt aangezien het niet de bedoeling is het collectief vervoer in gevaar te brengen. Voor de voorzieningen die vergelijkbaar zijn met het openbaar vervoer, zoals het collectief vervoer, geldt dat uitsluitend rekening gehouden moet worden met de verplaatsingen in de directe woon-en leefomgeving. Artikel 26 lid 1 van de verordening bepaalt hierover:

“Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon-en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.”

Artikel 26, lid 3 van de verordening geeft, als gevolg van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ook nog aan welke omvang in kilometers geboden moet worden.

“2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen tot 2000 kilometer per jaar mogelijk maken.”

Op basis van dit artikel moet iedereen 2000 kilometer af kunnen leggen met de combinatie van andere voorzieningen die zijn verstrekt.

Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in 2009 geven aan dat ook het frequente vervoer naar medische bestemmingen, als daar op basis van bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de AWBZ geen vergoeding voor mogelijk is, in principe onder de compensatieplicht in het kader van de Wmo vallen.

Bovendien heeft de Centrale Raad van Beroep aangegeven dat wie aan kan tonen een grotere vervoersbehoefte te hebben dan de bandbreedte tot 2000 km, ook voor het meerdere gecompenseerd kan worden, zij het met de beperking van “lokale verplaatsingen” zodat er geen verschil hoeft te bestaan tussen mensen die met een collectief vervoersysteem onbeperkt kunnen reizen (tegen reguliere kosten) en personen die een andere vervoersmogelijkheid nodig hebben. Het resultaat zal, als dat aantoonbaar is, dus meer moeten bieden dan de maximale bandbreedte.

Bij het vervoer is de vervoersbehoefte een relevante factor om te beoordelen of een bepaalde voorziening wel adequaat is. Het is daarom van belang de vervoersbehoefte zorgvuldig te inventariseren.

5.1.7.

Als collectief vervoer niet adequaat of niet aanwezig is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden om het gewenste resultaat te bereiken.. Het kan dan gaan om een voorziening in natura (een bruikleenauto, een auto-aanpassing, een gesloten buitenwagen) of een persoonsgebonden budget, als alternatief voor een voorziening in natura of een geldbedrag, een vaak maximale al dan niet forfaitaire financiële tegemoetkoming, bedoeld voor een zelf te regelen voorziening (autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding, rolstoeltaxikostenvergoeding).

5.1.8.

Voor de verplaatsingen op de korte afstand kan gedacht worden aan een scootermobiel of een driewielfiets. Of een persoonsgebonden budget om dergelijke voorzieningen aan te schaffen. Een scootermobiel zal pas dan in aanmerking komen als alle algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen niet meer tot een oplossing kunnen leiden. Zo zijn elektrische fietsen inmiddels algemeen gebruikelijk en zullen ook dit soort vervoermiddelen in de afwegingen mee moeten worden genomen.

5.1.9

Artikel 25 biedt de mogelijkheid een inkomensgrens te stellen voor bepaalde vervoersvoorzieningen. Afhankelijk van deze keuze, die in de gemeente De Wolden anderhalf maal het norminkomen bedraagt, kunnen aanvragers met een inkomen boven deze grens bepaalde vervoersvoorzieningen niet krijgen. Het zijn dan de voorzieningen die de auto betreffen of voorzieningen die daaraan gelijk te stellen zijn. Dat is bijvoorbeeld de taxi. Voor een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, van de rolstoeltaxi alleen het taxigedeelte algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat als vergoeding of persoonsgebonden budget uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend.

Artikel 5.2 Doel van het vervoer: in beginsel alleen sociaal vervoer in de eigen woon-of

5.2.1. Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon-of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

5.2.2. Vervoer buiten de eigen leefomgeving

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootermobielen buiten de eigen woon- en leefomgeving of een meeneembare scootermobiel, vallen in principe niet onder de compensatieplicht, omdat het gebruiksgebied buiten de gemeentelijke compensatieplicht vallen. Een zorgvuldige beoordeling zal duidelijk moeten maken of wellicht van de hardheidsclausule gebruikt zal moeten worden om in een individueel geval een uitzondering te maken.

5.2.3. Recreatieve verplaatsingen

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Het zal niet vaak voorkomen dat een vervoersvoorziening uitsluitend voor recreatieve voorzieningen wordt aangevraagd. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen. Dit vervoer dient de instelling uit het daarvoor beschikbare budget te bekostigen. Maar als naast het recreatieve doel ook één of meer andere bestemmingen een rol spelen, wordt de voorziening normaal tot de compensatieplicht gerekend.

5.2.4.Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet Reavoorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever. Het is artikel 2 Wmo dat bepaalt dat dit niet onder de Wmo valt.

5.2.5. Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Vervoer in het kader van vrijwilligerswerk, dat onder de Wvg niet meegerekend werd tot de zorgplicht, zal onder de compensatieplicht van de Wmo wel degelijk een rol spelen. Op dit punt is de doelstelling duidelijk verbreed.

5.2.6. Vervoer naar dagopvang of dagverzorging

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Veelal zal dit op grond van de AWBZ vergoed worden en dan geldt artikel 2 Wmo. Als gemeenten (of anderen) dagopvang opzetten dan gaat het om verplaatsingen die niet onder de AWBZ vallen en duidelijk tot doel hebben mensen te laten meedoen, zodat die verplaatsingen onder de compensatieplicht van de Wmo vallen. Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. De AWBZ zal dan verantwoordelijk zijn voor het vervoer.

5.2.7. Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen. Vanwege de werking van art. 2 Wmo zijn die andere regelingen verantwoordelijk.

5.2.8. Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van Beroep. Het naar school brengen van kinderen gebeurt vaak op tourbeurt door ouders en het valt niet in te zien dat gehandicapte ouders hier niet aan mee zouden kunnen doen.

5.2.9. Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners

Hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking bij de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding. Maar beoordeeld zou ook kunnen worden of het vervoer begeleid zou kunnen worden door vrijwilligers, mits dat gegarandeerd aanwezig is.

5.2.10. Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

Uitgangspunt is een gelijke compensatieplicht voor AWBZ-bewoners en overige bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de compensatieplicht voor AWBZ-bewoners is ook mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht zal onder de Wmo voor AWBZ-bewoners niet afwijken van de bestaande jurisprudentie.

De reguliere compensatieplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel compensatieplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering -bij dreigende vereenzaming - compensatieplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen is deze situatie onder de Wvg-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de compensatieplicht valt.

Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis.

5.2.11.

Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de compensatieplicht, zo blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Dat is ook logisch, omdat dit het verplaatsen in de directe woonomgeving (wat immers de instelling is) ver te boven gaat.

Artikel 5.3 Het collectief vervoersysteem

De gemeente De Wolden heeft in samenwerking met de gemeenten Westerveld, Hoogeveen en Meppel een regionaal collectief vervoerssysteem (Regiotaxi Zuidwest Drenthe) opgezet. In De Wolden kan met een vervoerspas tegen kosten, die vergelijkbaar zijn met die van het openbaar vervoer, reizen in de regio. De regio bestaat uit 25 kilometer rondom het adres van de belanghebbende. De vervoersgerechtigde heeft een aantal rechten en plichten als het gaat om het gebruik van het collectief vervoerssysteem. Een aantal kenmerken van het collectief vervoerssysteem is:

- het vervoer is zeven dagen per week beschikbaar van 06.00 tot 01.00 uur (m.u.v. 31 december);

- het telefonisch bestellen van ritten is 24 uur per dag mogelijk;

- de rit dient ten minste een half uur van tevoren telefonisch te worden besteld, prioriteitsritten anderhalf uur van tevoren;

- de (rolstoel)taxi kan komen tussen het door de cliënt gewenste tijdstip en maximaal 20 minuten later;

- er is sprake van een kilometer-systeem, waarbij 25 kilometer per rit tegen kosten van het OV-tarief gereden kan worden met een maximum van 2.000 kilometer op jaarbasis. Indien een pas in de loop van het jaar wordt verstrekt wordt het aantal kilometers naar rato berekend;

- de pashouder ontvangt schriftelijk bericht van de vervoerder indien hij/zij 1.750 kilometer heeft verreden;

- indien mogelijk wordt de rit gecombineerd met andere ritten. De reis mag hierdoor maximaal 50% langer duren;

- indien een begeleider medisch noodzakelijk is, mag deze gratis mee (hiervoor dient wel een indicatie te zijn gesteld);

- de partner van de vervoerspashouder mag als meereizende tegen dezelfde kosten ‘meereizen’.

De vervoerspassen kunnen worden voorzien van diverse aantekeningen, zoals het aantal meereizenden, medisch begeleider, rolstoeltaxi, personenauto, rollator en dergelijke. Bij het reserveren van een taxi, moet het vervoersbedrijf rekening houden met deze aantekeningen.

Per 1 september 2010 heeft gemeente De Wolden een nieuw contract afgesloten voor het doelgroepenvervoer, samen met de regio Zuidwest-Drenthe. Doelstelling is om zoveel mogelijk mensen gebruik te laten maken van het aangepast openbaar vervoer. Over de invulling hiervan zullen te zijner tijd mogelijk nadere beleidsvoorstellen aan het college worden gedaan.

Opgemerkt dient te worden dat als gevolg van de verplichte (Europese) aanbestedingsprocedures het vervoerscontract en de uitvoerder van het vervoersysteem, kunnen wijzigen.

Artikel 5.4 Individuele vervoersvoorzieningen in natura

Indien een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer geen adequate oplossing is, kan een individuele vervoersvoorziening worden verstrekt. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt in individuele vervoersvoorzieningen in natura en individuele vervoersvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Tevens is het mogelijk om naast het collectief vervoer een individuele vervoersvoorziening in natura te verstrekken, zoals bijvoorbeeld een scootermobiel.

Een al dan niet aangepaste bruikleenauto

Een persoon met een beperking komt in aanmerking voor een (aangepaste) bruikleenauto wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het opleggen van het primaat van het collectief vervoer onmogelijk maken en de overige vervoersvoorzieningen niet kunnen worden beschouwd als zijnde de goedkoopst compenserende oplossing. Hierdoor zal het verstrekken van een (aangepaste)bruikleenauto niet vaak voorkomen.

Indien er een bruikleenauto wordt verstrekt, wordt tevens een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto verstrekt.

Aangezien een auto als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd voor personen met een inkomen dat hoger ligt dan anderhalf maal het norminkomen, wordt ook een bruikleenauto niet verstrekt aan personen met een inkomen dat hoger ligt dan anderhalf maal het norminkomen.

Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen.

Een gesloten buitenwagen is een specifiek invalidenvoertuig, veelal voorzien van een benzinemotor. De maximum snelheid van een dergelijke voorziening bedraagt 45 kilometer per uur. De gesloten buitenwagen kan worden verstrekt als de persoon met een beperking geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en waarvoor geen andere goedkoopst adequate oplossing kan worden getroffen. Gelet op bovenstaande zal het verstrekken van een dergelijke voorziening niet vaak voorkomen.

Een open elektrische buitenwagen (scootermobiel).

De open elektrische buitenwagen is beter bekend als een scootermobiel en is bedoeld voor personen met een beperking die matig tot slecht kunnen lopen. Een dergelijke voorziening is een hulpmiddel voor verplaatsingen in de directe woonomgeving van de belanghebbende. Voor deze verplaatsingen is het niet logisch of zelfs soms onmogelijk om gebruik te maken van het collectief vervoer.

Afhankelijk van de rijvaardigheid, de vervoersbehoefte en de beperkingen van de belanghebbende wordt een bepaald type scootermobiel geselecteerd. De snelheid van de scootermobiel wordt afgesteld op 8, 10 of 12 kilometer per uur. In bepaalde situaties is het mogelijk om een scootermobiel in 15 kilometer uitvoering te verstrekken. De individuele omstandigheden, de vervoersbehoefte en de mogelijkheden van de belanghebbende zijn hierbij van doorslaggevend belang. De (nieuw) te verstrekken scootermobiel heeft altijd een minimum ‘topsnelheid’ van 12 km per uur.

Het gemeentelijk beleid bepaalt dat een scootermobiel geïndiceerd is indien er een substantiële vervoersbehoefte is in de directe omgeving van de woning. Dat kan wanneer de persoon met een beperking bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een scootermobiel zelf boodschappen kan doen, familie en kennissen kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding beschikbaar heeft.

De volgende criteria worden gehanteerd voor toekenning van een scootermobiel:

- de cliënt kan (met loophulpmiddel) minder dan 200 meter lopen;

- de voorzieningen liggen binnen een straal van 100 - 1500 meter;

- collectief vervoer is onvoldoende adequaat;

- er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning;

- gebruik van een scootermobiel is niet alleen voor recreatieve doeleinden.

Een scootermobiel wordt altijd in bruikleen verstrekt. Verder kan de scootermobiel in sommige situaties worden verstrekt als aanvulling op de mogelijkheid gebruik te maken van het collectief vervoer of een vergoeding voor de kosten van het gebruik van de eigen auto.

Een ander verplaatsingsmiddel.

Er is een aantal andere verplaatsingsmiddelen dat gewenst kan zijn, al dan niet in combinatie met het collectief vervoer of een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto of taxi.

- De fiets, driewielfiets, tandem en handbike.

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De fiets is een zodanig normaal vervoermiddel, dat de fiets als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Om deze reden zal een fiets of een bromfiets nooit voor verstrekking in aanmerking kunnen komen. Deze redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen, zoals driewielfietsen, vierwielfietsen, tandem of een handbike.

Dergelijke voorzieningen worden verstrekt als ze een rol spelen in het kader van verplaatsingen van alle dag. Indien dergelijke voorzieningen alleen bedoeld zijn voor de ontwikkeling en de ontspanning, dan vallen deze verstrekkingen niet onder de compensatieplicht van de gemeente: met de invoering van de Wmo zijn de voorzieningen voor ontwikkeling en ontspanning afgeschaft. Men kan nog slechts een beroep doen op de bijzondere bijstand.

Verplaatsingsmiddelen in de vorm van een drie-/vierwielfiets, een tandem en een handbike

worden in bruikleen verstrekt of in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).

- Aanpassingen.

Vervoershulpmiddelen (aangepaste fietsen, scootermobielen en handbikes) worden doorgaans op maat verstrekt. Daarom is het soms noodzakelijk dat aanpassingen aan de voorziening worden uitgevoerd. Ook is het mogelijk dat een voorziening na enige tijd moet worden aangepast, bijvoorbeeld omdat de lichamelijke situatie van de persoon met een beperking is veranderd. Op basis van de Wmo worden deze aanpassingen uitgevoerd. Voorwaarde is wel dat de voorziening is verstrekt door de gemeente De Wolden. Wanneer de voorziening is verstrekt door een andere instantie op basis van andere regelgeving, wordt de persoon met een beperking verwezen naar de oorspronkelijke verstrekker.

- Onderhoud en reparatie.

Op grond van de Verordening is de gemeente De Wolden verplicht onderhoud en reparatie aan de in bruikleen verstrekte vervoershulpmiddelen, zoals een scootermobiel of een driewielfiets, te vergoeden. Bij de organisatie van onderhoud en reparatie heeft de gemeente De Wolden een onderhoudscontract afgesloten met de leverancier van de hulpmiddelen, de firma MRS.

Door het afsluiten van dit onderhoudscontract worden alle in bruikleen verstrekte hulpmiddelen eenmaal per jaar onderhouden en indien nodig gerepareerd zonder dat dit extra kosten oplevert voor de gemeente. Tevens hebben alle nieuwe hulpmiddelen die de gemeente bij de firma MRS koopt een door MRS gegarandeerde levensduur van zeven jaar.

Alle hulpmiddelen met een elektrische aandrijving, die krachtens de Wmo in bruikleen worden verstrekt zijn verzekerd, waarbij de kosten voor rekening van de gemeente worden genomen. Alle niet-gemotoriseerde vervoershulpmiddelen moeten door de persoon met een beperking zelf worden verzekerd, voor zover de aansprakelijkheidsverzekering van de betrokkene dit niet dekt.

Vervoershulpmiddelen die niet door de gemeente op grond van de Wmo zijn verstrekt, komen niet voor onderhoud, reparatie, verzekering en aanpassing op grond van de Wmo in aanmerking.

- Accessoires.

Accessoires die noodzakelijk zijn om een vervoershulpmiddel een adequate voorziening te laten zijn worden vergoed op basis van de Wmo. Hierbij kan gedacht worden aan been- en voetzakken. Been- en voetenzakken zijn voor mensen die als gevolg van een verminderde bloedsomloop buitenshuis voortdurend koude voeten en benen hebben van groot belang.

Artikel 5.5 Een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening

De volgende vervoersvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) worden verstrekt:

een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

een open elektrische buitenwagen;

een ander verplaatsingsmiddel;

aanpassing;

onderhoud en reparatie;

accessoires.

Scootermobiel

Indien een persoon met een beperking de voorkeur heeft om zelf een scootermobiel aan te schaffen, dan kan worden gekozen voor een PGB.

Hieronder staat hoe hoog het PGB is, afhankelijk van het type scootermobiel.

€ 1.711,09

€ 257,06

Scootermobiel (12 km)

€ 2.481,24

€ 257,06

 *Deze bedragen zijn gebaseerd op de prijzen van 2010.

Het bedrag voor jaarlijks onderhoud is inclusief verzekering, reparatie en onderhoud. De bedragen zijn gebaseerd op de aanschafbedragen van het meest verstrekte type scootermobielen uit het voorkeursassortiment zoals deze is vastgesteld door de gemeente i.s.m. de firma MRS.

Het bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering is een jaarlijks bedrag. Dit bedrag wordt ook jaarlijks uitbetaald, voor het eerst een jaar na de toekenning. Overige vervoersvoorzieningen.

Net als de scootermobiel kunnen ook de andere vervoersvoorzieningen als PGB worden verstrekt. Aangezien de aanpassingen en of de voorzieningen vaak erg individueel gericht zijn, zal de hoogte van een PGB worden bepaald aan de hand van een offerte van de firma MRS. Ook deze PGB’s worden inclusief een jaarlijkse bijdrage voor onderhoud, reparatie en verzekering verstrekt.

Artikel 5.6 Individuele vervoersvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming

Naast de eerder opgesomde individuele vervoersvoorzieningen in natura volgt hieronder een overzicht van vervoersvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto.

Een autoaanpassing kan worden verstrekt als:

a. dit aantoonbaar leidt tot de goedkoopst compenserende oplossing. Hierbij wordt rekening gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar over de aanpassingen waarbij de auto niet ouder is dan 5 jaar. Dit houdt in dat er in de 5 jaren volgend op de verstrekking van een dergelijke voorziening geen (aanvullend) persoonsgebonden budget voor vervoer of de mogelijkheid tot deelname aan het collectief vervoer tegen gereduceerd tarief wordt verstrekt;

b. de aanvrager op de auto is aangewezen ter voorziening in de vervoersbehoefte van ‘alle dag’ omdat de aanvrager gebruik maakt van een reeds door de gemeente aangepaste auto die nog niet is afgeschreven. Een autoaanpassing kan alleen worden verleend indien de auto niet ouder is dan 5 jaar en naar verwachting nog tenminste 5 jaar kan worden gebruikt. En er moet sprake zijn van de goedkoopste adequate oplossing.

Een aantal voorzieningen is reeds algemeen gebruikelijk bij een standaard uitvoering en komen dus niet voor verstrekking in aanmerking. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende voorzieningen:

a. automatische transmissie;

b. elektrische ruitenwisser en sproeier achter;

c. driepuntsgordels;

d. hoofdsteunen;

e. lendensteunen voorstoel verstelbaar;

f. kunststoffen bekleding;

g. buitenspiegel van binnenuit verstelbaar;

h. elektrisch bediende portierruiten;

i. neerklapbare of inklapbare achterbank (in verband met meenemen rolstoel);

j. uitneembare hoedenplank (in verband met meenemen rolstoel);

k. derde of vijfde deur (grote achterdeur in verband met meenemen rolstoel);

l. warmtewerend glas;

m. achterruitverwarming;

n. stuurbekrachtiging;

o. airconditioning;

p. centrale portiervergrendeling.

Een aantal aanpassingen kan niet noodzakelijk zijn in verband met de beperking, zodat ook verstrekking daarvoor niet mogelijk is. Het gaat in ieder geval om de volgende aanpassingen:

a. verstelbare stuurwielen;

b. verstelbare voorstoelen;

c. stoffen bekleding van stoelen;

d. handgrepen bij de passagiers voorin;

e. comfort rembekrachtiging;

f. gelaagde voorruit;

g. interval op de voor- en achterruitwisser.

Voor zover er kosten zijn verbonden aan de autoaanpassingen komen in ieder geval voor vergoeding in aanmerking:

- de kosten van een rijbewijs dat op grond van de aanpassingen aangeschaft moet worden;

- de kosten van een eigen verklaring;

- de kosten van de medische specialist.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto.

Er kan een vergoeding worden verstrekt in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto. Het gaat hierbij om de brandstofkosten, omdat de overige kosten onder de bruikleenverstrekking vallen. In De Wolden is de hoogte van de vergoeding afhankelijk van het merk en type bruikleenauto.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi of eigen auto.

Wanneer een belanghebbende (op medische gronden) geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, is de goedkoopst compenserende oplossing doorgaans het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi of een eigen auto. De hoogte van de bedragen is vastgesteld in het Besluit.

Verder is in de Verordening vastgelegd dat voor zover de vervoersbehoefte van een echtpaar niet samenvalt, niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding wordt verstrekt. Uit het onderzoek naar de vervoersbehoefte moet blijken in hoeverre de vervoersbehoefte van een echtpaar al dan niet samenvalt.

Aan personen met een beperking met een inkomen dat hoger ligt dan de inkomensgrens van anderhalf maal het norminkomen, wordt geen tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of een eigen auto verstrekt. Het hebben van een auto en de daarmee samenhangende kosten is dan algemeen gebruikelijk.

Betreft het een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi, dan kunnen de meerkosten van deze financiële tegemoetkoming ten opzichte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een gewone taxi vergoed worden indien het inkomen van de aanvrager boven de inkomensgrens van anderhalf maal het norminkomen ligt.

In het Besluit staat de hoogte van de inkomensgrens vermeld, evenals de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de (rolstoel)taxi of de eigen auto. Deze tegemoetkomingen worden jaarlijks geïndexeerd.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning: de rolstoel

Artikel 4 lid 1 Wmo, aanhef en onder b luidt:

“1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5°en 6°, ondervindt in zij n zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

a. (………)

b. zich te verplaatsen in en om de woning;

c. (………)”

Verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel.

Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 2 Wmo uitgesloten.

Er is van af gezien om een begripsomschrijving van een rolstoel te geven. Het is, ook na jaren proberen, nog steeds niet gelukt een kwalitatief goede begripsomschrijving van de rolstoel te formuleren. Daarom blijft staan: onder rolstoel dient te worden verstaan wat daar over het algemeen in het dagelijkse taalgebruik onder wordt verstaan: een rolstoel is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving, waarbij het gaat om 4 wielen, soms alle vier even groot (een transportrolstoel), soms 2 grote wielen achter en 2 kleine wielen voor, waarbij de rolstoel met de handen aan de achterste wielen kan worden aangedreven. Een rolstoel kan inderdaad met de hand worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om de rijden met de rolstoel te ondersteunen, lichter te maken.

Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen.

Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 27 van de verordening bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken:

-Een algemene rolstoelvoorziening;

-Een rolstoel in natura;

-Een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoel;

-Een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

6.1.1. De algemene rolstoelvoorziening.

De algemene rolstoelvoorziening is met de invoering van de Wmo een nieuwe mogelijke vorm van verstrekken. Bij het vaststellen van deze beleidsregels is deze vorm van hulp nog onvoldoende ontwikkeld om als primaat te kunnen stellen. De algemene voorziening wordt daarom als ‘niet aanwezig’ beschouwd. Deze voorziening kan in een later stadium wel ontwikkeld en ingezet worden in het kader van de Wmo.

6.1.2. Soorten rolstoelvoorzieningen

De onder 6.1, b t/m c, genoemde voorzieningen hebben betrekking op onderstaande soorten rolstoelvoorzieningen:

Handbewogen rolstoelen

Verstrekking van een zelfbeweger kan adequaat zijn wanneer de aanvrager over een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen beschikt. Wanneer de aanvrager slechts in één hand of arm een sterke functie heeft is verstrekking van een zelfbeweger met mechanische voortbeweging aan één zijde mogelijk. Zelfbewegers met kleine wielen achter en grote wielen voor kunnen geschikt zijn voor aanvragers met een beperkte arm/handfunctie. Voorwaarde voor verstrekking van een duwwandelwagen is de regelmatige beschikbaarheid van een begeleider.

Verstrekt worden:

- duwwandelwagen voor incidenteel gebruik

- duwwandelwagen voor frequent tot continu gebruik

- zelfbeweger voor incidenteel gebruik

- zelfbeweger speciaal: actiefrolstoel

Elektrische rolstoelen

Aanvragers waarvoor een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is komen in aanmerking voor een elektrische rolstoel.

Verstrekt worden varianten:

- voor gebruik binnen

- voor gebruik binnen en buiten

- voor gebruik buiten (open model)

- voor gebruik buiten (gesloten model)

Kinderrolstoelen

De gemeente verstrekt bij voorkeur een rolstoel met diverse instel- en aanpassingsmogelijkheden, zodat een rolstoel 3 à 4 jaar met het kind kan meegroeien. In verband met de veiligheid kunnen antikiepwieltjes en spaakbeschermers worden verstrekt. Om de kinderen te kunnen duwen, wanneer zij moe worden, is verstrekking van duwhandvatten mogelijk.

Kindervoorzieningen

Voor kinderen met een beperking bestaat een aantal voorzieningen, die als voorloper op de rolstoel beschouwd kunnen worden. Daarom is verstrekking daarvan ook mogelijk. Bij deze voorzieningen worden de kosten van vergelijkbare voorziening voor kinderen zonder beperking op de verstrekking in mindering gebracht.

Verstrekt worden:

- zitondersteuningselementen;

- buggy’s;

- duwwandelwagens;

- speelmobielen;

- vliegende Hollanders;

- kruipwagens;

- kruiphulpmiddelen.

Rolstoelaccessoires

Voor dergelijke accessoires geldt dat bij verstrekking van een rolstoel een medische noodzaak dient te bestaan voor rolstoelaccessoires.

Rolstoeltraining

Aanvragers, die elders (bijvoorbeeld in een revalidatiecentrum) hebben deelgenomen aan een rolstoeltraining en rijlessen komen niet voor verstrekking van deze voorziening in aanmerking.

Onderhoud, reparatie, verzekering

Bij verstrekking in natura zijn de kosten hiervoor opgenomen in de overeenkomst tussen gemeente en leverancier. Bij verstrekking als persoonsgebonden budget wordt hiervoor een bedrag toegekend aan de aanvrager.

Bij de keuze van een rolstoel spelen de volgende aspecten een rol:

gebruik : frequentie, duur en doel van het gebruik;

gebruiksgebied : binnen, buiten, binnen en buiten;

aandrijving : met behulp van het eigen lichaam, mechanisch of een ander;

zithouding : aansluiting op aard van de beperking

meeneembaarheid : inklapbaar, niet inklapbaar, vastzetbaarheid;

antrometrische gegevens : aanpassing aan de lichaamsmaten;

Op grond van deze aspecten zal bij iedere aanvraag het ‘Programma van Eisen’ (PvE) voor de rolstoel bepaald worden. Veelal wordt de leverancier van de hulpmiddelen gevraagd bovenstaande te beoordelen. Alleen wanneer op voorhand de medische indicatie niet duidelijk is en/of niet duidelijk is aan welke eisen de rolstoel moet voldoen, wordt een extern selectieadvies gevraagd. De meeste aanvragen hebben namelijk betrekking op rolstoelen voor incidenteel gebruik. In deze gevallen kan een kostbare selectieprocedure worden overgeslagen. Bovendien verkort dit de doorlooptijd aanzienlijk.

6.1.3. Rolstoel in natura en pgb

Voor hen die een rolstoel nodig hebben voor verplaatsing in en rond de woning kan op basis van het gestelde in artikel 28, lid 2 van de verordening een rolstoel toegekend worden. Dit kan ingevolge artikel 27 van de verordening, aanhef en onder b en c als voorziening in natura en als persoonsgebonden budget.

Via een onderzoek zal bepaald worden of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm. Daarbij is de wens van de aanvrager bepalend en zal een persoonsgebonden budget uitsluitend geweigerd worden als daarvan sprake is op basis van artikel 3 van de modelverordening en artikel 1.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hieronder staat hoe hoog het PGB is, afhankelijk van het type rolstoel.

Handbewogen rolstoel voor incidenteel gebruik

Handbewogen rolstoel voor semi-permanent gebruik

€ 105,09

 *Deze bedragen zijn gebaseerd op de prijzen van 2010.

Voor rolstoelen, die niet tot bovengenoemde categorieën behoren, wordt de hoogte van het PGB bepaald aan de hand van de bijbehorende offerte van de firma MRS te Hoogeveen. De reden hiervan is dat rolstoelen voor permanent gebruik en elektrische rolstoelen dusdanig op de aanvrager worden aangepast, dat hiervoor niet een standaard bedrag als PGB kan worden genomen. Op basis van alle specifieke eisen waar de rolstoel aan moet voldoen, stelt de firma MRS op verzoek van de gemeente een offerte op. Met de toegekende PGB, die gebaseerd is op deze offerte kunt u zelf een leverancier uitzoeken om de rolstoel aan te schaffen.

Het bedrag voor jaarlijks onderhoud is inclusief verzekering, reparatie en onderhoud. De bedragen zijn gebaseerd op de aanschafbedragen van het meest verstrekte type rolstoelen uit het voorkeursassortiment zoals deze is vastgesteld door de gemeente i.s.m. de firma MRS. Het bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering is een jaarlijks bedrag. Dit bedrag wordt ook jaarlijks uitbetaald, voor het eerst een jaar na de toekenning.

6.1.4. Sportrolstoel

Tot slot is het nog mogelijk een sportrolstoel aan te vragen. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening die niet onder het verplaatsen in en om de woning valt. Historisch gezien is de sportrolstoel ook onder de Wvg al als bovenwettelijke voorziening verstrekt. Voor een sportrolstoel komt men ingevolge artikel 28, lid 3 van de verordening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Dit om het ook mogelijk te maken aan niet-rolstoelgebruikers via een sportrolstoel aan sport te kunnen doen. Ter verduidelijking: wie normaal met krukken loopt zal een sportrolstoel nodig hebben om aan sport te kunnen doen.

Het gebruik van een sportrolstoel voor teamsporten is helder. Daarnaast zijn er ook individuele sporten (marathon bijvoorbeeld) waar men een sportrolstoel voor aan zal vragen. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. De aanvraag voor een sportrolstoel om in de natuur te zijn zal dan ook afgewezen worden, hetgeen kan vanwege het bovenwettelijke karakter van deze voorziening. Om deze reden wordt wel de eis gesteld dat men actief lid is van een gehandicaptensportvereniging, hoewel dat lid zijn ook niet alles zegt.

Er moet op gewezen worden dat bij veel gehandicaptensportverenigingen de mogelijkheid geschapen wordt een sportrolstoel te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als persoonsgebonden budget verstrekt. Dit persoonsgebonden budget hoeft dan – vanwege het buitenwettelijke karakter – niet vergelijkbaar en toereikend te zijn. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud.

In uitzonderlijke situaties, waarin bijvoorbeeld een elektrische rolstoel noodzakelijk is voor sport, kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Dat zal mogelijk zijn als het inkomen de aanschaf van een elektrische sportrolstoel met een persoonsgebonden budget niet mogelijk maakt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk.

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

De enige sportvoorziening die wordt verstrekt is de sportrolstoel. Net als in de Wvg is gekozen voor deze beperking. Bij de Wvg is de sportrolstoel als uitzondering vanuit de AAW meegenomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in de Wvg is dat terecht. Nu bij invoering van de Wmo geen extra geld beschikbaar is gekomen om ruimer sportvoorzieningen te verstrekken is deze regel vanuit de Wvg in de Wmo aangehouden.

Artikel 6.2 Rolstoel en eigen bijdrage

Ingevolge artikel 4.1, lid 4 Wmo mag voor een rolstoel nooit een eigen bijdrage worden gevraagd.

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van een AWBZ-instelling die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend, komen ingevolge artikel 29 van de Verordening slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

Artikel 15 Bza luidt:

“1. Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens:

a. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

b. farmaceutische zorg;

c. hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

d. tandheelkundige zorg;

e. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

f. het individueel gebruik van een rolstoel.

2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld.”

En de zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 bestaat uit: de functie behandeling,

ziekenhuiszorg en revalidatiezorg.

Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 7.1 Aanvraag

De aanvraag voor Wmo-voorzieningen moet in principe schriftelijk worden ingediend. Burgemeester en wethouders hebben de afhandeling van een aanvraag opgedragen aan de consulenten van de afdeling Samenleving die zijn belast met de uitvoering van de Wmo. Om zo doelmatig en cliëntvriendelijk mogelijk te werken zijn er verschillende aanvraagformulieren voor Wmo-voorzieningen opgesteld: voor woonvoorzieningen, voor vervoersvoorzieningen, voor rolstoelvoorzieningen en voor hulp bij het huishouden. Voor rolstoelvoorzieningen speelt het inkomen van de aanvrager geen rol. Voor voorzieningen waarbij het inkomen een rol speelt is een apart aanvraagformulier. De aanvrager hoeft nu geen inkomensgegevens in te vullen en bewijsstukken mee te sturen als dit niet van belang is voor de afhandeling van de aanvraag. Wanneer een cliënt verschillende voorzieningen gelijktijdig wil aanvragen, kan het zijn dat er meerdere aanvraagformulieren moeten worden ingevuld.

Op het aanvraagformulier moet altijd het volgende worden ingevuld:

- de persoonlijke gegevens en het adres van de aanvrager;

- welke voorziening(en) er wordt gevraagd;

- datum van de aanvraag;

- ondertekening.

Het aanvraagformulier moet in principe door de aanvrager worden ondertekend. Indien de voorziening voor een persoon met een beperking jonger dan 18 jaar wordt aangevraagd, dienen de wettelijke vertegenwoordigers het formulier in te vullen en te ondertekenen. De wettelijke vertegenwoordigers zijn meestal de ouders. Is dit niet het geval, dan treedt de voogd als wettelijk vertegenwoordiger op. Verder is het mogelijk dat de cliënt een derde machtigt om namens de cliënt een voorziening aan te vragen. Het moet dan door schriftelijke machtiging aannemelijk zijn, dat de aanvraag met instemming van de cliënt geschiedt.

'Ambtshalve aanvraag'.

Een ambtshalve aanvraag is in principe niet toegestaan. Alleen rekeningen betreffende het periodieke onderhoud en reparatie van trapliften en hulpmiddelen kunnen bij de gemeente worden ingediend zonder dat er een aanvraagformulier moet worden ingevuld. De cliënt en alle noodzakelijke gegevens zijn immers bekend bij de gemeente. In sommige situaties is het wenselijk om een aanvraag met spoed te behandelen. In dergelijke situaties kan het zijn dat een ambtshalve ingediende aanvraag toch in behandeling wordt genomen. Vaak volgt de schriftelijke aanvraag dan in een later stadium.

Hersteltermijn.

Indien een ingediende aanvraag niet volledig is ingevuld terwijl dit noodzakelijk is om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen, wordt de cliënt een hersteltermijn geboden waarbinnen de noodzakelijke gegevens alsnog ingevuld moeten worden. De aanvraag wordt in principe pas in behandeling genomen wanneer alle noodzakelijke gegevens op het aanvraagformulier zijn ingevuld. Als de cliënt binnen de hersteltermijn niet reageert of de gevraagde gegevens niet verstrekt, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.

Herhaalde aanvraag.

Als een cliënt bij een herhaalde aanvraag geen nieuwe feiten en/of omstandigheden vermeldt, behoeft geen hersteltermijn te worden gegeven. De aanvraag kan direct, middels een beschikking, worden afgewezen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking. Slechts als sprake is van omstandigheden, die bij het nemen van de beslissing op de eerste aanvraag niet bekend waren, kan hiervan worden afgeweken.

Bevoegde gemeente.

De aanvraag behoort te worden ingediend bij, en te worden afgehandeld door de gemeente, waar de persoon met een beperking woonachtig is. De persoon met een beperking wordt geacht woonachtig te zijn in de gemeente waar zijn of haar hoofdverblijf is. Uitzondering op deze regel geldt voor bewoners van AWBZ-instellingen voor wie een woning bezoekbaar moet worden gemaakt. Deze aanvraag moet worden ingediend bij de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Als het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd is op een aanvraag een beslissing te nemen, moet de aanvraag (met datum ontvangst) onverwijld worden doorgestuurd aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.

Artikel 7.2 Inlichtingen, onderzoek en advies

Alvorens op een aanvraag een beslissing kan worden genomen, moet een onderzoek worden ingesteld. Dit is nodig om te kunnen beoordelen of de aanvraag geheel, gedeeltelijk of niet gehonoreerd moet worden. Hiervoor moet de nodige kennis over de relevante feiten en af te wegen belangen worden vergaard. Dit is niet alleen een taak van de gemeente, maar ook van de aanvrager. De aanvrager zelf moet gegevens en bescheiden overleggen, die nodig zijn voor het nemen van een beslissing. Deze informatieplicht voor de aanvrager geldt alleen voor gegevens en bescheiden waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken.

Het onderzoek heeft tevens betrekking op de verificatie van de verstrekte gegevens. Ten eerste wordt het aanvraagformulier doorgenomen en vindt controle plaats op volledigheid van de verstrekte gegevens. Ten tweede worden de door de aanvrager verstrekte gegevens, die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op een voorziening, geverifieerd.

Verder kan uit onderzoek blijken dat er een medisch (indicatieadvies) en/of ergonomisch advies noodzakelijk is. Gemeente De Wolden heeft momenteel een contract met Argonaut voor het uitbrengen van medische adviezen.

De aard van de aanvraag in combinatie met de situatie van de aanvrager zijn voor de Wmoconsulenten bepalend voor de vraag; ‘of en aan welke instantie er een indicatieadvies gevraagd moet worden’. Relatief eenvoudige aanvragen en aanvragen van cliënten waarvan de (medische) situatie bekend is, worden veelal door de Wmo-consulenten geïndiceerd. Veelal legt de Wmo-consulent hiervoor een huisbezoek af.

Indien de aanvraag gecompliceerder is wordt advies gevraagd aan Argonaut.

In situaties waarbij is vastgesteld dat er een indicatie is voor de gevraagde voorziening, maar nog niet duidelijk is aan welk programma van eisen de voorziening moet voldoen, wordt een ergonomisch advies gevraagd. Dit geldt voor hulpmiddelen en woningaanpassingen. Verder is het mogelijk om bij eenvoudige aanvragen rechtstreeks leverancier, de firma MRS, te vragen om een selectieadvies en een offerte uit te brengen. Indien er een nieuw te leveren hulpmiddel wordt geadviseerd, dient gemotiveerd te worden aangegeven waarom er geen depotmiddel wordt geadviseerd.

Beoordeling van de adviezen

Afhankelijk van de gewenste reikwijdte zal het indicatie- c.q. selectieadvies de volgende

gegevens bevatten:

persoonsgegevens aanvrager;

gevraagde voorziening;

eventueel gebruikte (medische) dossiers;

eventueel nader onderzoek;

medische, ergonomische, sociale en technische aspecten;

uitspraak over de noodzaak van de voorziening;

argumentatie van het advies.

eventueel de selectie van het soort en type voorziening.

De status van een indicatie- en/of een selectieadvies is niet bindend. Deze adviezen zijn een instrument om de gemeente te helpen bij het vormen van een oordeel over de aanvraag en het motiveren van de beschikking. De verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beslissing op een aanvraag berust bij de gemeente.

Zie ook paragraaf 1.15.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar afwijken van de regels, normen en beleidslijnen, zoals die zijn vastgesteld in de Verordening en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het college motiveert in deze gevallen daarom daarvan is afgeweken.

Artikel 8.2 Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de bedragen genoemd in de Verordening en het Besluit indexeren conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

De ICF: FUNCTIES (bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm) 1

Hoofdstuk 1 Mentale functies.

Algemene mentale functies.

Bewustzijn

Oriëntatie

Intellectuele functies

Globale psychosociale functies

Temperament en persoonlijkheid

Energie en driften

Slaap

Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

Aandacht

Geheugen

Psychomotorische functies

Stemming

Perceptie

Denken

Hogere cognitieve functies

Mentale functies gerelateerd aan taal

Mentale functies gerelateerd aan rekenen

Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

Ervaren van zelf en tijd

Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mentale functies, anders gespecificeerd

Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

Functies van aan oog verwante structuren

Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

Vestibulaire functies

Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

Smaak

Reuk

Propriocepsis

Tast

Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

Pijngewaarwording

Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

Articulatie

Vloeiendheid en ritme van spreken

Alternatieve vormen van stemgebruik

Stem en spraak, anders gespecificeerd

Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Hartfuncties

Functies van bloedvaten

Bloeddruk

Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

Functies van hematologisch systeem

Functies van afweersysteem

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

Functies van ademhalingsspieren

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Andere ademhalingsfuncties

Inspanningstolerantie

Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel

Opname van voedsel

Vertering

Assimilatie

Defecatie

Handhaving lichaamsgewicht

Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

Functies van metabool stelsel en hormoonstels

Algemene metabole functies

Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

Thermoregulatoire functies

Functies van endocriene klieren

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en repdroductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Productie en opslag van urine

Functies gerelateerd aan urinelozing

Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

Seksuele functies

Functies gerelateerd aan menstruatie

Functies gerelateerd aan voortplanting

Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssyssteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Mobiliteit van gewrichten

Stabiliteit van gewrichten

Mobiliteit van botten

Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

Spiersterkte

Spiertonus

Spieruithoudingsvermogen

Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

Motorische reflexfuncties

Onwillekeurige bewegingsreacties

Controle van willekeurige bewegingen

Onwillekeurige bewegingen

Gangpatroon

Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies

Functies van huid

Beschermende functies van huid

Herstelfuncties van huid

Andere functies van huid

Gewaarwording verband houdend met huid

Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

Functies van haar

Functies van nagels

Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

De ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE (bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm) 2

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Gadeslaan

Luisteren

Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

Nadoen

Herhalen

Leren lezen

Leren schrijven

Leren rekenen

Ontwikkelen van vaardigheden

Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

Richten van aandacht

Denken

Lezen

Schrijven

Rekenen

Oplossen van problemen

Besluiten nemen

Toepassen van kennis, anders

gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

Ondernemen van meervoudige taken

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

Omgaan met stress en andere mentale eisen

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

Begrijpen van gesproken boodschappen

Begrijpen van non-verbale boodschappen

Begrijpen van formele gebarentaal

Begrijpen van geschreven boodschappen

Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten

Spreken

Zich non-verbaal uiten

Zich uiten via formele gebarentaal

Schrijven van boodschappen

Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en -technieken

Converseren

Bespreken

Huishoudelijke taken

Bereiden van maaltijden

Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

Communicatie, anders gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

Veranderen van basale lichaamshouding

Handhaven van lichaamshouding

Uitvoeren van transfers

Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

Optillen en meenemen

Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

Nauwkeurig gebruiken van hand

Gebruiken van hand en arm

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

Lopen

Zich verplaatsen

Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

Zich verplaatsen met speciale middelen

Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Gebruiken van vervoermiddel

Besturen

Rijden op dieren als vervoermiddel

Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

Verzorgen van lichaamsdelen

Zorgdragen voor toiletgang

Zich kleden

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdheden

Verwerven van woonruimte

Verwerven van goederen en diensten

Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

Basale tussenmenselijke interacties

Complexe tussenmenselijke interacties

Omgaan met onbekenden

Formele relaties

Informele sociale relaties

Familierelaties

Intieme relaties

Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

Voorschoolse opleiding

Schoolse opleiding

Beroepsopleiding

Hogere opleiding

Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

Werkend leren

Verwerven, behouden en beëindigen van werk

Betaald werk

Onbetaald werk

Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

Recreatie en vrije tijd

Religie en spiritualiteit

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.

Afkortingen 3

ADL = Algemene dagelijkse levensverrichtingen

AOW = Algemene Ouderdomswet

Awb = Algemene wet bestuursrecht

AWBZ = Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

CAK = Centraal Administratiekantoor bijzondere zorgkosten

CIZ = Centrum Indicatiestelling Zorg

CRvB = Centrale Raad van Beroep

HDL = Huishoudelijke dagelijkse activiteiten

HH = Hulp bij het Huishouden

ICF = International Classification of Functions, Disabilities and Impairments

MRS = Meyra Retail Service Hoogeveen

Pgb = Persoonsgebonden budget

SVB = Sociale Verzekeringsbank

UWV = Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Wajong = Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

Waz = Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

WIA = Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (sinds 1-1-2006)

Wmo = Wet maatschappelijke ondersteuning

Wsw = Wet sociale werkvoorziening

Wvg = Wet voorzieningen gehandicapten

Wwb = Wet werk en bijstand

Zvw = Zorgverzekeringswet

ZW = Ziektewet