Regeling vervallen per 01-01-2012

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2011

Geldend van 15-07-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2011

Re-integratieverordening in het kader van artikel 8, lid 1, sub a van de WWB en artikel 35, lid 1, sub a van de IOAW/ IOAZ. Verordening conform de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Deze verordening gaat over het bieden van ondersteuning gericht op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of maatschappelijke participatie met de daaraan verbonden verplichtingen van de belanghebbende.

De raad van de gemeente Delft,

gezien het voorstel van het college van 24-5-2011;

gelet op artikel 6, 7, 8, 10 en 10a van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), artikel 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), artikel 3 Wet participatiebudget en artikel 149 van de Gemeentewet.

voorts gelet op Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG -Verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L 337, Besluit: Vast te stellen de volgende verordening: RE-INTEGRATIEVERORDENING WWB, IOAW en IOAZ 2011

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: Wet werk en bijstand;

  • b.

    doelgroep: Personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1, sub a en artikel 10, lid 1 van de wet of artikel 34 van de IOAW/IOAZ door het college ondersteuning en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt geboden.

  • c.

    uitkeringsgerechtigde: Persoon die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet, of een uitkering ontvangt ingevolge de IOAW of de IOAZ;

  • d.

    niet-uitkeringsgerechtigde: Persoon als bedoeld in artikel 6, lid 1 sub a, van de wet; Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld de persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de werkgever wordt verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet;

  • e.

    Anw -er: Persoon met een uitkering volgens de Algemene nabestaanden wet;

  • f.

    het college: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

  • g.

    de raad: De gemeenteraad van de gemeente Delft;

  • h.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids- ongeschikte werkloze werknemers;

  • i.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • j.

    belanghebbende: Persoon die overeenkomstig artikel 10 van de wet of artikel 36 van de IOAW/IOAZ aanspraak kan maken op ondersteuning en een voorziening, met inbegrip van de instelling of onderneming waaraan een werkgelegenheidsubsidie wordt toegekend;

  • k.

    voorziening: Specifiek re-integratiemiddel gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub a van de wet, artikel 34, lid 1, sub a van de IOAW/IOAZ, en artikel 3 van de Wet participatiebudget;

  • l.

    premie: De premie, als bedoeld in artikel 31, lid 1 sub j, van de wet die kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • m.

    dienstbetrekking: Een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet, uitge-zonderd arbeidsovereenkomsten waarvan de bedongen arbeid wordt gesubsidieerd op grond van de wet en arbeids-overeenkomsten ingevolge de Wet sociale werkvoorziening;

  • n.

    sociale activering: Het verrichten van onbeloonde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeids-inschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappe-lijke participatie;

  • o.

    UWV WERKbedrijf: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen WERKbedrijf;

  • p.

    algemeen geaccepteerde Arbeid die maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht; arbeid:

    q.voorliggende voorziening: Elke voorziening buiten deze verordening waarop de belang-hebbende aanspraak kan maken dan wel een beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan de doelgroep ondersteuning en een voorziening gericht op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of, als dat doel niet of nog niet bereikbaar is, sociale activering. Artikel 40, lid 1 van de wet en artikel 11 van de IOAW/IOAZ is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij het aanbieden van een voorziening maakt het college een afweging, waarbij beoordeeld wordt of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke en economische ontwikkelingen.

  • 4. Uitvoering van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen.

Artikel 3. Aanspraak

  • 1. De doelgroep heeft aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.

  • 2. De aanspraak op een voorziening is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente Delft. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, lid 1 van de wet en artikel 11 van de IOAW/IOAZ.

  • 3. Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning of een voorziening indien sprake is van een voorliggende voorziening, welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

  • 4. Het college kan één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Artikel 4. Uitbreiding doelgroep

  • 1. In afwijking van artikel 3, lid 1, kan het college ondersteuning en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aanbieden aan personen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet participatiebudget, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Indien het college daartoe besluit is artikel 5, lid 2 van toepassing.

  • 2. Het college stelt regels met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 5. Verplichtingen

  • 1. De uitkeringsgerechtigde is vanaf de dag van de melding bij het UWV WERKbedrijf verplicht:

    • a.

      naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen die leidt tot uitkeringsonafhankelijkheid;

    • b.

      ervoor te zorgen dat hij/zij geregistreerd is en blijft als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • d.

      na te laten hetgeen arbeidsinschakeling belemmert;

    • e.

      mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding en aan scholing of een opleiding die het college noodzakelijk acht;

    • f.

      een trajectplan, opgesteld door een van gemeentewege aangewezen re-integratiebedrijf, tijdig te ondertekenen;

    • g.

      beschikbaar te zijn voor door het college aangeboden voorzieningen, mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te maken en gehoor geven aan een oproep van de gemeente / re-integratiebedrijf om daartoe op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen.

  • 2. De persoon uit de doelgroep, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, is vanaf de dag van de melding bij het UWV WERKbedrijf verplicht:

    • a.

      naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      ervoor te zorgen dat hij/zij geregistreerd is en blijft als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • d.

      na te laten hetgeen arbeidsinschakeling belemmert;

    • e.

      mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding en aan scholing of een opleiding die het college noodzakelijk acht;

    • f.

      een trajectplan, opgesteld door een van gemeentewege aangewezen re-integratiebedrijf, tijdig te ondertekenen;

    • g.

      beschikbaar te zijn voor door het college aangeboden voorzieningen, mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te maken en gehoor geven aan een oproep van de gemeente / re-integratiebedrijf om daartoe op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen.

  • 3. De persoon die ondersteuning krijgt bij arbeidsinschakeling en deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 4. Indien een uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan het gestelde in het eerste en derde lid, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening.

  • 5. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid en derde lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 6. Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van de verplichtingen genoemd in het eerste en tweede lid van dit artikel.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste, tweede en vijfde lid.

Artikel 6. Eigen bijdrage

Het college kan bepalen dat een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, aan wie ondersteuning en een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage is verschuldigd. De wijze waarop, de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een zodanige bijdrage wordt opgelegd, worden door het college vastgesteld.

Artikel 7. Beleidskaders

  • 1. Periodiek, maar tenminste één keer per vier jaar, legt het college beleidskaders ter vaststelling voor aan de raad, waarin in ieder geval de aard, de omvang en het financiële kader van de aan te bieden voorzieningen aan de orde komt.

  • 2. Periodiek, maar tenminste één keer per vier jaar, rapporteert het college de raad over de wijze waarop en de mate waarin beleidskaders, zoals bedoeld in het eerste lid, ten uitvoer zijn gebracht.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In de beleidskaders zoals bedoeld in artikel 7 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Een voorziening wordt alleen ingezet als zonder die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid naar het oordeel van het college niet mogelijk is.

  • 3. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor die voorziening die beschikbaar, adequaat en toereikend is voor het doel dat met het traject beoogd wordt.

  • 4. Het college kan een voorziening beëindigen:

  • a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 4 van deze verordening, artikel 9 van de wet, artikel 37 van de IOAW/IOAZ niet nakomt;

  • b. indien de persoon die deelneemt aan de voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van de wet, de IOAW of de IOAZ;

  • c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt en hierdoor uitkerings-onafhankelijk wordt;

  • d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 9. Gesubsidieerde arbeid

  • 1. Indien arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring naar het oordeel van het college nog niet mogelijk is, kan het college voor een persoon uit de doelgroep een arbeidsovereenkomst tussen de belanghebbende en een werkgever subsidiëren, al dan niet in aansluiting op één of meer andere voorzieningen.

  • 2. Het college stelt regels over de hoogte van de subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, de voorwaarden waaronder deze subsidie wordt toegekend en de voorwaarden die aan het ontvangen van deze subsidie worden verbonden.

  • 3. Indien arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring naar het oordeel van het college nog niet mogelijk is, kan het college aan een persoon uit de doelgroep een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling;

  • 4. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid, zoals bedoeld in het derde lid, gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 5. Het college stelt regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder de detachering, zoals bedoeld in het vierde lid, wordt toegekend.

Artikel 10. Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde toestaan met behoud van uitkering gedurende ten hoogste 24 uur per week activiteiten te verrichten bij een werkgever. Deze activiteiten dienen gericht te zijn op arbeidsinschakeling, zo mogelijk bij de werkgever die de werkplek aanbiedt.

  • 2. Het college stelt regels met betrekking tot de voorwaarden die aan het werken met behoud van uitkering zijn verbonden.

Artikel 11. De loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon uit de doelgroep een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring.

  • 2. Het college stelt regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 12. Premies

  • 1. Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep een premie toekennen.

  • 2. Het college stelt regels ten aanzien van de hoogte en de verplichtingen die aan de premie worden verbonden.

Artikel 13. Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1. Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden re-integratiebudget.

  • 2. Het college stelt regels met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 14. Bevoegdheid college

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

  • 2. Het College kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Overgangsrecht Wiw en I/D regelgeving

Met de inwerkingtreding van deze verordening gelden de dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 4 van de Wet Inschakeling Werkzoekenden en arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 5, eerste lid van die wet en de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit Instroom en Doorstroombanen, als voorzieningen in artikel 7, lid 1, sub a van de wet.

Artikel 16. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 15 juli 2011 en heeft onmiddellijke werking.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 5, lid 1, onder f, niet van toepassing op diegenen die reeds een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangen op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2011 .

Artikel 18. Intrekking bestaande verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand met reg.nr. 359105 ingaande op 1 juli 2008 ” ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 juni 2011.

mr. drs. G.A.A. Verkerk, burgemeester.

R.H. van Luyk , griffier.

Bekendgemaakt 3 juli 2011.

Toelichting per artikel

Aanhef en Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In de aanhef staat een duidelijke verwijzing naar de EU-verordening over staatssteun.

De gemeente moet zich houden aan de Europese regels als zij een bedrijf financieel steunt op basis van deze re-integratieverordening. De Europese regels staan in de EU-verordening over staatssteun.

Met de term ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ bedoelt de gemeente: werk of arbeid dat in de maatschappij algemeen is geaccepteerd. Hier vallen prostitutie of criminele activiteiten niet onder bijvoorbeeld. Ook werk dat gewetensbezwaren kan oproepen valt niet onder algemeen geaccepteerde arbeid.

Deze re-integratieverordening is voor mensen die op basis van wetgeving gebruik maken van ondersteuning om (weer) aan het werk te komen. De groep bestaat uit uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en overige belanghebbenden. Ter verduidelijking staat in artikel 1 een omschrijving van de verschillende groepen die in deze verordening voorkomen. De personen voor wie een bepaalde regel geldt, kan per artikel verschillen.

De andere termen in artikel 1 zijn verder duidelijk.

Artikel 2. Opdracht aan het college

De gemeente is verantwoordelijk voor het geven van re-integratieondersteuning. Dit is alle hulp die de gemeente een persoon kan bieden om (weer) aan het werk te komen. Deze ondersteuning legt de gemeente vast in een traject. Dat is een route om (weer) aan het werk te gaan. De gemeente is uiteindelijk verantwoordelijk voor de inhoud van het traject.

De doelgroep heeft recht op re-integratieondersteuning. Echter, de gemeente bepaalt op welke manier en met welke middelen de ondersteuning wordt gegeven. De gemeente moet ervoor zorgen dat er genoeg re-integratie-instrumenten zijn. Dit zijn de middelen die de gemeente aanbiedt om (weer) aan het werk te gaan. Daarbij heeft de gemeente wel te maken met een beperkt budget, en factoren als hoe de economie er voor staat en of er veel werk of weinig werk is bijvoorbeeld.

Re-integratie-instrumenten zet de gemeente alleen in als iemand zonder die inzet geen algemeen geaccepteerd werk kan vinden. Daarnaast zet de gemeente re-integratie-instrumenten alleen in, als blijkt uit onderzoek dat deze persoon hiermee (uiteindelijk) aan het werk kan gaan. Re-integratie moet de kortste weg naar werk zijn. Daarmee bedoelt de gemeente de kortste tijd tussen het re-integratie-instrument en het (weer) aan werk gaan. Hierbij horen ook de inspanningen die de gemeente doet om het doel: (weer) aan werk gaan, te bereiken.

Is (weer) aan werk gaan geen mogelijkheid voor iemand? De gemeente kan dan als doel ‘zelfstandige maatschappelijke participatie’ hebben. Dat is het streven om zoveel mogelijk zelfstandig mee te kunnen doen in de maatschappij. Ook hiervoor geldt dat de gemeente een re-integratie-instrument alleen inzet als zij verwacht dat het effect heeft.

De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de beschikbare re-integratie-instrumenten zo goed en effectief mogelijk worden gebruikt.

In de WWB staat in artikel 10, derde lid dat de aanspraak op voorzieningen (re-integratie-instrumenten) alleen geldt voor inwoners van Delft (artikel 40, eerste lid van de wet).

Artikel 3. Aanspraak

De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen om (weer) aan het werk gaan. Bovendien staat er in de wet dat belanghebbenden aanspraak kunnen maken op re-integratieondersteuning van de gemeente. Belanghebbenden mogen dus gebruik maken van de re-integratieondersteuning die de gemeente aanbiedt. Dat stimuleert de eigen verantwoordelijkheid.

De gemeente beoordeelt het verzoek van iemand om gebruik te maken van re-integratieondersteuning. De gemeente beoordeelt ook welk instrument zij daarbij inzet. De gemeente houdt daarbij zoveel als mogelijk rekening met de wensen van de persoon.

  • ·

    Eerst bekijkt de gemeente of ondersteuning om (weer) aan het werk gaan nodig is. Dat doet de gemeente op basis van advies van het UWV WERKbedrijf.

  • ·

    Daarna bepaalt de gemeente waaruit (welke onderdelen) de ondersteuning bestaat.

  • ·

    Het uiteindelijke aanbod dat de gemeente doet, moet passen binnen de regels van deze re-integratieverordening. NB: daarbij houdt de gemeente ook rekening of er genoeg budget voor is. Of dat een belanghebbende aanspraak heeft op een andere regeling (voorliggende voorziening) om zijn/haar re-integratie te financieren, bijvoorbeeld studiefinanciering.

De gemeente verdeelt de beschikbare financiën over de instrumenten die zij kan inzetten. De gemeente maakt hier jaarlijks een begroting voor. De beschikbare gelden verdeelt de gemeente daarmee over de verschillende re-integratie-instrumenten. Let op: is er niet genoeg geld beschikbaar en is er geen geld voor het gevraagde re-integratie-instrument? Dan is dat geen reden om een aanvraag af te wijzen. Het kan wel een reden zijn om een specifieke voorziening af te wijzen. De gemeente moet dan kijken naar andere, bijvoorbeeld goedkopere alternatieven.

In artikel 40 staat dat iemand recht op bijstand heeft in de gemeente waar hij of zij woont. Dit geldt ook voor alle re-integratievoorzieningen. Bij verhuizing is het niet altijd logisch om het traject te beëindigen. Als iemand verhuist naar een (rand)gemeente kan de gemeente van de algemene regel afwijken en de voorziening laten doorgaan. De uitkeringsgerechtigde kan dan zijn of haar re-integratietraject afmaken. De gemeente kan hier regels voor opstellen.

Artikel 4. Uitbreiding van de doelgroep

Met dit artikel kan de gemeente de doelgroep uitbreiden tot iedere Nederlander (of met Nederlander gelijkgestelde) van 18 jaar of ouder die in Nederland woont. Dat betekent dat ook inwoners van Nederland die buiten Delft wonen tot de doelgroep van deze verordening kunnen horen. Hiervoor moet het college eerst een apart besluit nemen.

Aan de leeftijdsgrens van 18 jaar zitten twee uitzonderingen vast. Dit betekent dat de doelgroep van deze verordening ook uitgebreid kan worden met:

  • ·

    16 en 17-jarigen die een startkwalificatie hebben. Dat is een schooldiploma HAVO, VWO of MBO-niveau 2 of hoger.

  • ·

    of 16 en 17-jarigen die van de leerplichtambtenaar een bewijs hebben gekregen dat zij zich niet hoeven te houden aan de kwalificatieplicht.

Artikel 5. Verplichtingen

Aan het deelnemen aan re-integratievoorzieningen zitten plichten vast.

Uitkeringsgerechtigden hebben al verplichtingen die aan de uitkering vastzitten. Deze zijn te lezen in de wet, deze verordening en de beschikking die de belanghebbende krijgt. Als een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de verplichtingen houdt, kan de gemeente een maatregel opleggen via de Maatregelenverordening. Hierin staat wanneer een uitkeringsgerechtigde een maatregel krijgt oplegt van de gemeente, als hij of zij zich niet aan de verplichtingen houdt. De maatregel is vaak het verlagen van de uitkering. De verlaging bestaat doorgaans uit een bepaald percentage van de uitkering en voor een bepaalde duur.

Voor personen uit de doelgroep van deze verordening zonder uitkering, moet de gemeente ook voorwaarden maken. Deze voorwaarden gelden ook voor uitkeringsgerechtigden. Komt iemand deze voorwaarden niet na? Dan kan de gemeente de gevraagde ondersteuning weigeren of het re-integratietraject afbreken. Bovendien kan de gemeente de gemaakte kosten in rekening brengen bij de betreffende persoon. Dat kan als (mede) door de schuld van deze persoon het traject niet is afgerond.

Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van de verplichtingen in artikel 5, lid 1 en lid 2, van deze verordening.

Een belanghebbende heeft ook rechten. Hij of zij kan bezwaar maken of in beroep gaan tegen een beslissing van de gemeente. Dit staat in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is na te lezen in de beschikking die een belanghebbende hierover van de gemeente ontvangt.

Artikel 6. Eigen bijdrage

Aan personen uit de doelgroep van deze verordening zonder uitkering kan de gemeente een eigen bijdrage vragen voor het re-integreren. Soms vindt de gemeente dit onredelijk omdat het inkomen te laag is. De gemeente kan de voorziening dan gratis verstrekken. Het vragen van een eigen bijdrage zorgt ervoor dat iemand zich meer inzet om de voorziening af te maken. De gemeente kan daarom haar eigen-bijdragemethode uitwerken als daar behoefte aan is.

Artikel 7. Beleidskader

De gemeente stelt minimaal een keer per 4 jaar richtlijnen vast voor re-integratie van werkzoekenden. Dat doet de gemeente omdat zij daarmee kan beschrijven welke doelen zij nastreeft en welke voorzieningen zij kan inzetten voor welke groepen. Dit is inclusief de financiële gevolgen daarvan en de hoeveelheid van de instrumenten.

Hiermee kan de raad de ontwikkelingen rondom re-integratie volgen en controleren. De raad bekijkt onder meer of er in het beleid een goede balans is. Bijvoorbeeld balans in aandacht, voorzieningen en financiën voor de verschillende doelgroepen. De raad bekijkt daarnaast of er in de richtlijnen goede keuzes zijn gemaakt voor belanghebbenden die werk en zorg moeten combineren.

Door regelmatig verantwoording af te leggen over de resultaten van eerder voorgenomen beleid, bekijkt de gemeente continu wat de effecten zijn van dat beleid. De gemeente kan het beleid - waar nodig - bijstellen.

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

In dit artikel regelt de gemeente een aantal zaken die te maken hebben met alle voorzieningen die in deze verordening staan. Dit artikel geldt ook voor re-integratievoorzieningen die niet uitdrukkelijk in deze verordening genoemd staan.

Het gaat om de volgende zaken:

De gemeente zet alleen re-integratie-instrumenten in als iemand geen algemeen geaccepteerde arbeid kan vinden zonder deze instrumenten. Instrumenten zoals schuldhulpverlening, sociaal medische advisering, kinderopvang, individuele begeleiding door gemeentelijke consulenten en verzuimaanpak ziet de gemeente nadrukkelijk als een re-integratievoorziening.

Daarnaast zet de gemeente alleen re-integratieinstrumenten in, als blijkt uit onderzoek dat iemand hiermee (uiteindelijk) aan het werk kan gaan.

In het vierde lid staat dat de gemeente een voorziening kan stoppen en in welke situatie zij dat kan doen. Hieronder valt ook het stopzetten van subsidie aan een werkgever of het opzeggen van een arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij de stopzetting van een detacheringsbaan zijn de regels uit het arbeidsrecht van toepassing. Daarbij houdt de gemeente rekening met een eventuele rechtspositieregeling. Dit zijn gemaakte afspraken tussen werkgever en werknemer, bijvoorbeeld over een opzegtermijn.

Artikel 9. Gesubsidieerde arbeid

De gemeente kan subsidie geven aan een werkgever als ‘gewoon’ werk voor een belanghebbende (nog) niet mogelijk is. Dat kan bijvoorbeeld door het verstrekken van een loonkostensubsidie (lid 2). Ook kan de gemeente iemand in dienst laten nemen. In het derde lid staat daarom dat er sprake kan zijn van een dienstverband. In het vierde lid staat dat de werknemer dan uitgeleend wordt aan een onderneming (detacheren).

Artikel 10. Werken met behoud van uitkering

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid iemand allerlei werkactiviteiten te laten doen die erop gericht zijn (weer) aan het werk te gaan. Belanghebbende behoudt dan zijn of haar uitkering. Hiermee blijft een belanghebbende zoveel mogelijk in een werkritme. En vergroot daarmee zijn of haar kans op terugkeer naar de arbeidsmarkt. Een belanghebbende is verplicht om te blijven solliciteren. Bovendien kan de gemeente een belanghebbende begeleiden of een opleiding laten volgen. De gemeente legt de afspraken voor werken met behoud van uitkering vast in een overeenkomst. Daarin staan onder meer: het doel van de activiteiten, de manier waarop een belanghebbende wordt begeleid en de aansprakelijkheid.

Artikel 11. De loonkostensubsidie

De gemeente kan werkgevers subsidie verstrekken als zij een arbeidsovereenkomst aangaan met een werkzoekende. Dat kan de gemeente doen op het moment dat de werkzoekende in dienst treedt en tijdelijk extra ondersteuning nodig heeft bij het verrichten van regulier werk.

Artikel 12. Premies

In de WWB (artikel 31 lid 2 sub j) staat dat de gemeente jaarlijks een ‘activeringspremie’ aan een werkzoekende kan geven. De premie kan hem of haar extra stimuleren om de (werk)activiteiten te volgen.

Artikel 13. Persoonsgebonden re-integratiebudget (PRB)

In dit artikel staat dat de gemeente een PRB kan geven aan een belanghebbende. Hiermee bepaalt een belanghebbende zelf hoe hij of zij (weer) aan het werk gaat. De persoon krijgt hiermee meer eigen verantwoordelijkheid. De gemeente maakt wel regels over het gebruik van een PRB.

Artikel 14. Bevoegdheid college

In dit artikel staat dat het college besluit in alle gevallen die niet in deze verordening zijn geregeld. Ook kan het college bij uitzondering besluiten deze verordening niet toe te passen.

Artikel 15. Overgangsrecht Wiw en I/D regelgeving

De Wiw en I/D regelgeving bestaan niet meer. Werkgevers krijgen daardoor geen subsidie meer uit deze regelgeving. De gemeente ziet de oude dienstbetrekkingen nu als voorzieningen binnen de WWB. Hierdoor kan de gemeente subsidie blijven verstrekken voor de betreffende werknemers.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening gaat in op 15 juli 2011 en heeft onmiddellijke werking. Dat betekent dat bijvoorbeeld bezwaarschriften die waren ingediend voordat deze verordening inging, vallen onder de nieuwe verordening.

Voor mensen met een IOAW- of een IOAZ-uitkering is de wetgeving per 1 juli 2010 gewijzigd. Zij vallen nu onder de gemeentelijke re-integratieverordening. De verplichting om een trajectplan te ondertekenen is voor belanghebbenden nieuw. Deze verplichting geldt daarom voor niet voor IOAW-ers en IOAZ-ers die al een uitkering ontvangen op de datum dat deze verordening in werking treedt (lid 2). Mensen die na deze datum een IOAW- of IOAZ-uitkering krijgen toegekend, zijn wel verplicht een trajectplan te ondertekenen.

Artikel 17. Citeertitel

De naam van deze verordening is de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2011.

Artikel 18. Intrekking bestaande verordening

Met het ingaan van deze verordening, trekt de gemeente in: de ‘Re-integratieverordening Wet werk en bijstand met reg.nr. 359105’ die op 1 juli 2008 inging.