Regeling vervallen per 01-01-2013

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012

Geldend van 01-06-2012 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012

De raad van de gemeente Delft;

-heeft het voorstel gelezen van het college van burgemeester en wethouders van 17 april 2012, houdt rekening met artikel 8, eerste lid, onderdeel b en h, artikel 9a, twaalfde lid, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand.

Op basis hiervan besluit de raad:

  • 1.

    de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012 vast te stellen;

  • 2.

    en tegelijk in te trekken:

    • -

      de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011;

    • -

      de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Deze verordening verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

  • c.

    algemene bijstand: de bijstand zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de wet, inclusief heft vakantiegeld;

  • d.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d van de wet;

  • e.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • f.

    bijstandsnorm: de norm die is bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet, inclusief vakantiegeld;

  • g.

    langdurigheidstoeslag: de toeslag die is bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • h.

    maatregel: de bijstand verlagen op grond van artikel 18, tweede lid van de wet;

  • i.

    benadelingsbedrag: het bedrag waarvoor het college (de gemeente) is benadeeld; dit bestaat uit de volgende onderdelen:

    • -

      het bedrag aan bijstand dat ten onrechte is verstrekt; plus

    • -

      de belasting en premies die het college (de gemeente) al over dit bedrag heeft afgedragen; plus

    • -

      de mogelijk verstrekte langdurigheidstoeslag;

of:

  • -

    het bedrag aan bijstand dat als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid méér verstrekt is dan dat verstrekt zou worden, als de belanghebbende wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond (zie artikel 14); plus

  • -

    de belasting en premies die de gemeente al over dit bedrag heeft afgedragen; plus

  • -

    de mogelijk verstrekte langdurigheidstoeslag;

    • j.

      sociale activering: het doen van onbeloonde, maatschappelijke zinvolle activiteiten die zijn gericht op deelname aan de arbeidsmarkt (arbeidsinschakeling). Als deelname aan de arbeidsmarkt nog niet mogelijk is, zijn deze activiteiten gericht op zelfstandige maatschappelijke deelname;

    • k.

      regulier onderwijs: onderwijs aan een onderwijsinstelling die het Rijk financiert;

    • l.

      belanghebbende: de persoon die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door het maatregelbesluit. Meerderjarige kinderen van de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, worden niet beschouwd als belanghebbende, tenzij zij een uitkering op grond van de wet ontvangen of daartoe een aanvraag hebben gedaan.

    • m.

      de woorden en termen die in deze maatregelverordening staan hebben dezelfde betekenis als in de wet, behalve de volgende termen:

      • ·

        alleenstaande: de ongehuwde die:

  • -

    geen tot zijn laste komende kinderen heeft;

  • -

    die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    • ·

      alleenstaande ouder: de ongehuwde die:

  • -

    de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen;

  • -

    die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad indien bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    • ·

      Gezin:

  • -

    de gehuwden tezamen;

  • -

    de gehuwden met de tot hun laste komende kinderen.

Artikel 2 Een maatregel opleggen

  • 1. Het college legt een maatregel op, als de belanghebbende volgens het college onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef toont om zelfstandig in het bestaan te voorzien. Daarnaast legt het college een maatregel op, als de belanghebbende niet of onvoldoende zijn verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de wet. Als de belanghebbende zich tegenover het college of haar ambtenaren zeer ernstig misdraagt, legt het college ook een maatregel op.

  • 2. Het college stemt de maatregel af op de ernst van de gedragingen, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Maatregel opleggen en berekenen

  • 1. De maatregel wordt opgelegd voor een bepaalde tijd (als percentage van de maandelijks verstrekte bijstandsnorm), of op basis van het geconstateerde benadelingsbedrag.

  • 2. De maatregel gaat in principe in na het moment waarop deze is opgelegd, tenzij in deze verordening is bepaald dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd.

  • 3. De maatregel bestaat in principe uit een korting op de bijstandsuitkering. De grondslag daarvoor is de bijstandsnorm die geldt in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd. Als het niet mogelijk is om de maatregel toe te passen op de bijstandsuitkering, kan het college in plaats daarvan de verstrekte bijzondere bijstand verlagen, voor zover deze op grond van artikel 12 en 36 van de wet is verstrekt. Artikel 7, tweede tot en met het vierde lid is dan ook van toepassing.

Artikel 4 Besluit tot opgelegde maatregel

Als het college een maatregel oplegt, ontvangt de belanghebbende een schriftelijk besluit. Daarin staat, voor zover dat van toepassing is:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    de periode waarover de maatregel wordt opgelegd;

  • d.

    het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

  • e.

    het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd, op basis v an de bijstandsnorm of het benadelingsbedrag;

  • f.

    de reden waarom het besluit afwijkt van de standaardmaatregel.

Artikel 5 De belanghebbende horen

  • 1. Voordat het college een maatregel oplegt, mag de belanghebbende zijn zienswijze naar voren brengen.

  • 2. Het college hoeft de belanghebbende niet te horen, als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende al eerder de kans heeft gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek om binnen de gestelde termijn inlichtingen te verstrekken (volgens artikel 17 van de wet). Dit verzoek kan zijn gedaan door het college of door een derde aan wie het college werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed. Hierop is artikel 7 van de wet van toepassing;

    • d.

      het volgens het college niet nodig is om de belanghebbende te horen om de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid vast te stellen;

    • e.

      het gedrag van de betrokkene behoort tot de eerste categorie in artikel 9 van deze verordening;

    • f.

      de betrokkene zich ernstig heeft misdragen zoals bedoeld in artikel 14 van deze verordening.

Artikel 6 Maatregel toch niet opleggen

  • 1. Het college legt een maatregel niet op, als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging heeft plaatsgevonden meer dan 12 maanden voordat deze is geconstateerd. Dit tenzij met de gedraging de inlichtingenplicht is geschonden en daardoor ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2. Als de schending van de inlichtingenplicht meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden, legt het college hiervoor geen maatregel op.

  • 3. Het college kan afzien van een maatregel, als het daarvoor dringende redenen heeft.

  • 4. Als het college een maatregel niet oplegt op grond van dringende redenen, krijgt de belanghebbende daarvan schriftelijk bericht.

  • 5. Als een belanghebbende niet tijdig de juiste inlichtingen geeft (zoals bedoeld in artikel 11), kan het college een waarschuwing geven in plaats van een maatregel opleggen. Maar als de belanghebbende in de 12 maanden ervoor al een waarschuwing heeft gekregen voor eenzelfde verzuim, legt het college nu wel een maatregel op.

Artikel 7 Hoe de maatregel wordt opgelegd

  • 1. Als met de maatregel de uitkering wordt verlaagd, kan deze verlaging op twee momenten ingaan:

    • a.

      Als de uitkering over de betreffende maand nog niet is uitgekeerd, wordt de maatregel opgelegd op de eerste dag nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt.

    • b.

      Als de uitkering over de betreffende maand al is uitgekeerd, wordt de maatregel opgelegd op de eerste dag van de maand nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt.

  • 2. Als de belanghebbende bijzondere bijstand ontvangt op basis van artikel 12 of artikel 36 van de wet, kan het college naast het bepaalde in artikel 3, derde lid, de maatregel toepassen op de in dat kader verleende bijzondere bijstand.

  • 3. Als een maatregel wordt opgelegd op bijzondere bijstand die op grond van artikel 12 van de wet wordt verstrekt, dan is deze maatregel – zowel wat hoogte als duur betreft – gelijk aan de maatregel die wordt opgelegd op de bijstandsnorm. De artikelen 9 tot en met 15 zijn van toepassing op beide maatregelen, maar dan moet wel in plaats van bijstandsnorm en benadelingsbedrag steeds worden gelezen: “bijzondere bijstand verstrekt op grond van artikel 12 van de wet”.

  • 4. In het geval van maatregelwaardig gedrag zoals beschreven in artikel 12, wordt de maatregel vastgesteld op basis van het benadelingsbedrag, zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel i. Als er sprake is van een maatregel door maatregelwaardig gedrag zoals bedoeld in artikel 12, legt het college deze met terugwerkende kracht op.

  • 5. De maatregel kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, als na de maatregelwaardige gedraging het recht op algemene bijstand wordt beëindigd of ingetrokken. Dit is inclusief verhoging of verlaging op grond van paragraaf 3.3 van de wet. De grondslag is de bijstandsnorm die geldig is op de ingangsdatum van de maatregel. De maatregel kan niet eerder ingaan dan de dag waarop de gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 6. Kan een maatregel ondanks het bepaalde in zevende lid, niet volledig worden uitgevoerd, omdat de bijstand wordt beëindigd? Dan wordt deze alsnog uitgevoerd, als de belanghebbende binnen een periode van één jaar opnieuw bijstand ontvangt.

  • 7. In die gevallen waarin een maatregel niet volledig kan worden uitgevoerd, omdat de hoogte van de bijstand onvoldoende is, kan het bedrag van de maatregel verdeeld worden over meer maanden.

  • 8. Een maatregel die wordt opgelegd voor een periode van meer dan drie maanden, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze wordt uitgevoerd. heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Maakt een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig aan verschillende gedragingen en komt hij daardoor zijn verplichtingen uit artikel 2, eerste lid niet na? Dan bepaalt het college de hoogte en duur van de maatregel op basis van de gedragingen waarvoor de zwaarste maatregel geldt.

Hoofdstuk 2 Niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 6 Categorieën

Belanghebbenden komen hun verplichtingen niet of onvoldoende na, als ze zich niet houden aan artikel 9 en 9a van de wet, aan artikel 4 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand of als ze algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden. Hierin onderscheiden we de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      Belanghebbenden die zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of de registratie niet tijdig laten verlengen.

    • b.

      Belanghebbenden die zich niet houden aan de vastgestelde en aan hen kenbaar gemaakte procedures voor ziek- en betermeldingen, als zij moeten deelnemen aan re-integratieactiviteiten of op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd moeten verschijnen vanwege de uitvoering van de WWB.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      Belanghebbenden die niet naar vermogen proberen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

    • b.

      Belanghebbenden die niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheid van arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      Belanghebbenden die zich zo gedragen dat het moeilijk wordt om aan de arbeidsmarkt deel te nemen.

    • b.

      Belanghebbenden die niet, niet tijdig of niet volledig meewerken aan de totstandkoming van het Plan van aanpak, dat gericht is op de inschakeling in de arbeid en/of het volgen van onderwijs binnen het regulier onderwijs, zoals bedoeld in artikel 9a, zevende lid en artikel 44a van de wet. Daartoe kan ook horen het ten minste voor gezien ondertekenen van het Plan van aanpak.

    • c.

      Belanghebbenden die niet, niet tijdig of niet volledig meewerken aan de evaluatie van de in het Plan van aanpak gemaakte afspraken die gericht zijn op arbeidsinschakeling en/of het volgen van een opleiding in het reguliere onderwijs, zoals bedoeld in artikel 9a, zevende lid en artikel 44a van de wet.

    • d.

      Belanghebbenden die uit houding en gedrag laten blijken dat de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onder b van de wet niet worden nagekomen. Hierdoor wordt de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder ingetrokken op basis van artikel 9a, eerste lid van de wet.

    • e.

      Belanghebbenden die een re-integratieovereenkomst niet tijdig ten minste voor gezien ondertekenen. Het gaat om de overeenkomst zoals die is opgesteld door het college of een door het college aangewezen re-integratiepartner.

    • f.

      Belanghebbenden die niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college of een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet. Hieronder valt:

      • -

        sociale activering,

      • -

        activiteiten die deel uitmaken van een inburgeringstraject zoals bedoeld in de Wet inburgering, en alle daarmee samenhangende wet- en regelgeving, en de verordening Wet inburgering van de gemeente Delft, voor zover deze activiteiten vallen onder een voorziening die het college in het kader van de wet aanbiedt;

      • -

        door het college (mede)georganiseerde activiteiten gericht op om-, her- en/of bijscholing.

    • g.

      Belanghebbenden die niet of niet tijdig gehoor geven aan een oproep van het college of een door het college aangewezen bedrijf is het kader van de uitvoering van de wet, om op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen.

    • h.

      Belanghebbenden die hun verplichtingen onvoldoende nakomen. Hierbij gaat het om de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid van de wet, of artikel 55 van de wet voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid van de wet.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      Belanghebbenden die algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden of door eigen toedoen verspelen of niet verkrijgen.

    • b.

      Belanghebbenden die door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden.

Artikel 10 De hoogte en de duur van de maatregel

  • 1.

    De maatregel naar aanleiding van gedragingen genoemd in artikel 9, wordt vastgesteld op:

    • a.

      5 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

Artikel 2, tweede lid van de verordening blijft van toepassing.

  • 2.

    In die gevallen waarbij de belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een gedraging binnen dezelfde categorie waarvoor eerder een maatregel is opgelegd, is er sprake van recidive. De maatregel wordt dan overeenkomstig dit artikel verzwaard. Bij het vaststellen van recidive geldt dat besluiten op grond van artikel 6, derde lid meetellen. Ook maatregelen die op grond van artikel 2, tweede lid zijn gematigd, tellen mee bij de bepaling of er sprake is van recidive.

    • a.

      Bij gedragingen van de eerste of tweede categorie: in alle gevallen waarin de belanghebbenden zich binnen een periode van twaalf maanden voor een tweede of volgende keer schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt de hoogte van de maatregel, zoals genoemd in het eerste lid, verdubbeld. Is dit niet mogelijk, dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld. Hierbij wordt rekening gehouden met wat in artikel 8 staat.

    • b.

      Bij gedragingen van de derde categorie: als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van de derde categorie, wordt een maatregel opgelegd van 100 procent gedurende één maand. Hierbij wordt rekening gehouden met wat in artikel 8 staat. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd, opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging die tot deze categorie behoort? Dan wordt een maatregel opgelegd van 100 procent en wordt de duur de laatst opgelegde maatregel verdubbeld.

    • c.

      Bij gedragingen van de vierde categorie: als de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden opnieuw schuldig maakt aan een gedraging van de vierde categorie wordt een maatregel opgelegd van 100 procent gedurende twee maanden. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd, opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging behorend tot de vierde categorie, dan wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld.

Hoofdstuk 3 De inlichtingenplicht niet nakomen

Artikel 11 Niet, niet tijdig, onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken zonder gevolgen voor de hoogte van de bijstand

  • 1. Is een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet nagekomen, doordat hij informatie die van belang is voor de verlening van de bijstand of de voortzetting daarvan, niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig heeft verstrekt? Maar heeft dit er niet toe geleid een onjuist bedrag aan bijstand is verstrekt? Dan wordt een maatregel opgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. Onder tijdig wordt in dit verband verstaan:

    • -

      binnen twee weken nadat de betrokkene redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van de betreffende omstandigheid die gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening of

    • -

      binnen een daartoe door het college gestelde termijn.

  • 3. Een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, staat gelijk aan het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid.

  • 4. De hoogte van de maatregel zoals bedoeld in het eerste lid, wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na vaststelling van een verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Hierbij wordt in eerste instantie de hoogte (het percentage) verdubbeld. Is dit niet mogelijk, dan wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, staat gelijk aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

  • 5. In die gevallen dat de betrokkene zich binnen een periode van twaalf maanden na vaststelling van een vorige verwijtbare gedraging voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging, wordt de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. Daarbij wordt in eerste instantie de hoogte van de maatregel verdubbeld.

Artikel 12 Niet, niet tijdig, onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken met gevolgen voor de hoogte van de bijstand

  • 1. Is de belanghebbende de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de wet niet, niet tijdig of niet behoorlijk nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen te verstrekken, en is er als gevolg daarvan ten onrecht bijstand verstrekt, dan wordt een maatregel opgelegd van 10 procent van het benadelingsbedrag, met een minimumbedrag van € 50,00 euro en een maximumbedrag van € 2.269.00. Onder tijdig wordt in dit verband verstaan binnen twee weken nadat de betrokkene redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van de betreffende omstandigheid die gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening.

  • 2. De maatregel zoals bedoeld in het eerste lid, wordt gerealiseerd door een herziening van het recht op bijstand, zoals bedoeld in artikel 54, derde lid, onderdeel a en b van de wet. Kan deze maatregel niet of niet volledig worden uitgevoerd door de herziening van het recht op bijstand, dan wordt dit gerealiseerd door het verlagen van de eerstvolgende uitbetaling van de bijstandsnorm. Daarbij moet betrokkene steeds beschikken over 90 procent van de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 3. Als de belanghebbende binnen één jaar nadat een maatregel is opgelegd zoals bedoeld in dit artikel de inlichtingenplicht opnieuw schendt, wordt het bedrag van de maatregel met 50 procent verhoogd. De minimale hoogte van de maatregel bedraagt in dit geval € 75,00 maar nooit meer dan 50 procent van het benadelingsbedrag. Een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, staat gelijk aan het besluit om daarvan af te zien, zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid.

  • 4. Een maatregel wordt niet opgelegd zolang het Openbaar Ministerie een aangifte van een strafbaar feit onderzoekt die verband houdt met het niet-nakomen van de verplichting op grond van artikel 17 van de wet.

  • 5. Een maatregel blijft definitief achterwege, als door de aangifte een strafvervolging is ingesteld tegen de belanghebbenden en een rechtszitting bij de strafrechter plaatsvindt, of als door het treffen van een schikking van een rechtszitting wordt afgezien (artikel 74 van het Wetboek van strafrecht).

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Als de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, en het maatregelwaardig gedrag niet valt onder de artikelen 9 tot en met 13 en 15 en 16, dan wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Is er sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dan wordt een maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot €1.000,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 40 procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

    • c.

      bij een behandelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40 procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot 10.000,00: 50 procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 of meer: 50 procent van de bijstandsnorm gedurende twaalf maanden.

  • 3. Maakt een belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na vaststelling van de eerdere verwijtbare gedraging opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in dit artikel, dan wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. Naast het opleggen van een maatregel kan de betrokkene ook een verbod krijgen om in gebouwen van de gemeente te mogen komen.

  • 2. Maakt de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na een gedraging als bedoeld in het eerste lid opnieuw schuldig aan een dergelijke gedraging, dan wordt een maatregel opgelegd van ten minste 50 procent gedurende twee maanden.

  • 3. Als de betrokkene zich binnen een periode van twaalf maanden na vaststelling van de vorige verwijtbare gedraging voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging, dan wordt de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. Daarbij wordt in eerste instantie de hoogte van de maatregel verdubbeld. Is dit niet mogelijk, dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld.

Artikel 15 Bijzondere verplichtingen op grond van de artikelen 55 en 57 WWB

  • 1. Zijn aan belanghebbende een of meer verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 en 57 van de wet opgelegd en komt hij deze niet of in onvoldoende mate na, dan bedraagt de maatregel 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2. De duur van de maatregel zoals bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals omschreven in het eerste lid. Een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, staat gelijk aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende reden, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid.

Hoofdstuk 5 Handhavingsbeleid

Artikel 16 Handhavingsbeleid

  • 1. Het college biedt periodiek, maar ten minste eenmaal per vier jaar, aan de gemeenteraad een handhavingsplan aan, met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten.

  • 2. Jaarlijks rapporteert het college hierover aan de gemeenteraad.

  • 3. Het benadelingsbedrag wordt volledig teruggevorderd of door een verlaging van de bijstandsnorm volledig geïncasseerd.

  • 4. Het college kan besluiten rente en kosten in rekening te brengen.

  • 5. Het college kan voor het handhavingsbeleid nadere regels stellen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Bevoegdheid college

  • 1. In die gevallen waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan jaarlijks de minimum- en maximumhoogte van de maatregel, zoals bedoeld in artikel 12 van de verordening, opnieuw vaststellen.

Artikel 18 Overgangsrecht

  • 1. Als dezelfde maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden zowel voor als op/of na de datum van deze verordening is ingegaan, worden besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, genomen met toepassing van deze verordening.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid wordt – voor zover van toepassing – de hoogte van de maatregel in het voordeel van de belanghebbende gematigd tot wat deze zou bedragen in de maatregelenverordening Wet investering in jongeren, die tot 1 januari 2012 gelden.

Artikel 19 Ingangsdatum

  • 1. Deze verordening gaat in op 1 juni 2012, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012.

  • 2. Op 1 januari 2012 vervalt de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011.

  • 3. Op 1 januari 2012 vervalt de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 mei 2012.

mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.

R.H. van Luyk ,griffier.

Bekendgemaakt: 30 mei 2012.

TOELICHTING VAN DE MAATREGELENVERORDENING

ALGEMEEN

De Wet werk en bijstand (WWB) schrijft voor dat de Raad voor bepaalde onderwerpen zelf regels moet maken. Deze regels moet de Raad vastleggen in een verordening. Sinds het ingaan van de WWB moet de Raad zelf bepalen wat er gebeurt met iemand die een uitkering ontvangt en die zich niet houdt aan de regels die in de WWB staan. In deze maatregelenverordening staat welke maatregelen het college dan neemt, dat heet “een maatregel opleggen”. Houdt een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de regels van de WWB, dan is er maar één maatregel: het verlagen van de bijstand.

Met ingang van 1 januari 2012 is de WWB gewijzigd en is de Wet investeren in jongeren (WIJ) ingetrokken. De bijstandsverlening voor jongeren is nu opgenomen in de WWB. Tot het gezin horen sinds 1 januari 2012 ook thuiswonende meerderjarige kinderen. Deze hebben dezelfde inlichtingenplicht als hun ouders en ontvangen met hun ouders één uitkering. Inmiddels heeft de staatssecretaris aangegeven dat de huishoudtoets niet meer uitgevoerd hoeft te worden. De wet zal op dit punt worden aangepast. De gemeente rekent meerderjarige jongeren die in dezelfde woning als hun ouder(-s) wonen binnen deze verordening niet meer als belanghebbende.

Als in deze verordening de woorden “alleenstaande”, “alleenstaande ouder” of “gezin” worden gebruikt dan horen thuiswonende meerderjarige kinderen hier niet toe gerekend.

Voor jongeren gelden enkele aparte verplichtingen. Daarom is een aanpassing van de maatregelenverordening noodzakelijk. De maatregelenverordening die voor jongeren bestond, wordt hiermee ingetrokken.

Het verlenen van bijstand bestaat uit twee onderdelen, namelijk:

  • -

    verstrekken van een inkomensvoorziening;

  • -

    ondersteuning bij het zoeken of krijgen van algemeen geaccepteerde arbeid of, voor jongeren, terugkeer naar school.

Voor beide onderdelen gelden verplichtingen. Het niet naleven hiervan kan een maatregel tot gevolg hebben.

In artikel 18 WWB staat dat de gemeenteraad zelf de regels van het maatregelenbeleid moeten maken. In dit artikel staat het volgende:

1.Het college zorgt ervoor dat de bijstand (voor levensonderhoud en sommige vormen van bijzondere bijstand) en de regels die daarbij horen, passen bij de persoon (of personen) die de bijstand krijgt. Een ander woord voor een persoon die recht heeft op bijstand is uitkeringsgerechtigde. Het college houdt rekening met alle omstandigheden, mogelijkheden en financiën van de persoon of het gezin. Het verstrekken van bijstand is dus maatwerk.

De hoogte of het bedrag van de bijstand hangt af van iemands leefsituatie, financiën en of iemand zich aan de regels van de WWB houdt.

2.Bijstand kent rechten en plichten. Recht op bijstand betekent ook de plicht eraan te werken om weer uit de uitkering te komen.

Als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de regels die bij bijstand horen of als een uitkeringsgerechtigde zich ernstig misdraagt, verlaagt het college de bijstand. De bijstand wordt niet verlaagd, als een uitkeringsgerechtigde daar niets aan kan doen.

Uitgangspunten

De vorige maatregelenverordening is de basis voor de nieuwe regels. De maatregelenverordening is aangepast, omdat de wet is gewijzigd. De maatregelen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat uitkeringsgerechtigden zich aan de plichten houden die bij bijstand horen.

Het college moet rekening houden met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde voordat zij een maatregel oplegt. Het college houdt rekening met alle omstandigheden, mogelijkheden en financiën van een uitkeringsgerechtigde. Zij probeert zo veel mogelijk een uitkeringsgerechtigde zijn verhaal te laten doen. Het opleggen van een maatregel is dus maatwerk. Dat betekent ook dat de regels die in de maatregelenverordening staan niet zonder meer vaststaan. Ze geven een richting aan. Een maatregel kan hoger of lager uitvallen, afhankelijk van de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. Als iemand bijvoorbeeld een bepaald gedrag niet verweten kan worden, kan er geen maatregel opgelegd worden.

Woord maatregel

Het verlagen of verhogen van bijstand is afhankelijk van in welke mate iemand de regels niet nakomt; de WWB noemt dat officieel afstemmen. Aan het recht op bijstand is de plicht verbonden om de regels te volgen. In de maatregelenverordening spreekt de Raad van “het opleggen van een maatregel”, als een uitkeringsgerechtigde niet aan de verplichtingen voldoet. Met de maatregel wil de Raad dat verkeerde gedrag corrigeren.

De WWB-uitkering verlagen

Het college kan de bijstand voor levensonderhoud en sommige vormen van bijzondere bijstand verlagen. Zij legt een maatregel op over de bijstandsnorm die voor een uitkeringsgerechtigde van toepassing is. De bijstandsnorm bepaalt het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ontvangt. Dit bedrag is gebaseerd op iemands leefsituatie, bijvoorbeeld of iemand kinderen heeft, samenwoont of getrouwd is.

Er zijn uitzonderingen op de regel dat de gemeente een maatregel oplegt over de bijstandsnorm die voor een uitkeringsgerechtigde van toepassing is:

-Jongeren die bijzondere bijstand krijgen als aanvulling op hun uitkering.

Soms krijgen jongeren (van 18 tot 21 jaar) een aanvulling voor algemeen noodzakelijke kosten. Dat zijn kosten die iedereen moet maken, zoals voor wonen, kleding en medische kosten. Als het college de maatregel alleen over de lagere jongerennorm zou opleggen, zou dit niet eerlijk zijn, ook niet ten opzichte van leeftijdgenoten van 22 jaar.

-Uitkeringsgerechtigden die zich niet aan de inlichtingenplicht houden.

De inlichtingenplicht houdt in dat uitkeringsgerechtigden het college informeren over alles wat van belang kan zijn voor het recht op hun uitkering. Als zij dat niet doe en daardoor te veel uitkering hebben gekregen, legt het college de maatregel op over het bedrag dat zij is benadeeld.

Heeft de uitkeringsgerechtigde zich niet aan zijn inlichtingenplicht gehouden zonder dat er te veel uitkering is betaald, dan kan het college een maatregel van 10 procent opleggen over de geldende bijstandsnorm.

-De langdurigheidstoeslag. Dit is geregeld in artikel 36 WWB.

Het college legt geen maatregel op omdat het alleen kan gaan om opgave van onvoldoende of onjuiste gegevens. Immers, het college kan dan ook niet het recht op langdurigheidstoeslag vaststellen en dus uitkeren. Een uitzondering is, als de uitkeringsgerechtigde die recht heeft op een langdurigheidstoeslag zich zeer ernstig misdraagt.

Zodra het college besluit een maatregel op te leggen, gebeurt dit doorgaans direct. Soms legt het college met terugwerkende kracht een maatregel op. Dat gebeurt als iemand bijvoorbeeld geen uitkering meer ontvangt of wanneer de bijstand al is uitbetaald.

Relatie met re-integratieverordening

Zonder rechten geen plichten, en andersom. De gemeenteraad heeft regels voor het recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vastgesteld in een verordening. Dit schrift de wet voor. Ondersteuning bij arbeidsinschakeling is alle hulp die het college kan bieden om weer aan het werk te kunnen. Voor jongeren (tot 27 jaar) kan dat ook hulp zijn om weer naar school te gaan (officieel: terug te keren naar onderwijs dat het Rijk financiert).

Relatie met de Wet inburgering

De gemeenteraad moet regels, rechten en plichten vaststellen voor het informeren van personen die verplicht zijn om in te burgeren, en hen daarbij ook helpen. Die regels staan in de verordening Wet inburgering (WI). Soms valt een uitkeringsgerechtigde onder de verordening WI én onder de maatregelenverordening, dat heet een samenloop. De WI-activiteit moet wel onderdeel zijn van het re-integratietraject. Wanneer u bijvoorbeeld een boete krijgt op grond van de verordening WI, gaat de maatregelenverordening voor. De boete vervalt dan.

Categorieën van onvoldoende meewerken aan werk krijgen

Om te bepalen welke maatregel het college oplegt, wordt het gedrag van de uitkeringsgerechtigde in een categorie ingedeeld. Daarvoor kijkt het college naar in hoeverre een uitkeringsgerechtigde niet aan het werk gaat; dat heet maatregelwaardig gedrag. Er zijn vier categorieën, en de maatregel die aan iemand wordt opgelegd, hangt af van in welke van deze categorieën zijn gedrag past.

De categorieën lopen op naar zwaarte. Gedrag in categorie 1 leidt tot een minder zware maatregel dan gedrag in categorie 4.

Categorie 1 Uitkeringsgerechtigden die zich niet inschrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of hun inschrijving niet op tijd verlengen, krijgen een maatregel van de eerste categorie. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor uitkeringsgerechtigden die zich niet houden aan afspraken bij ziek- en betermelding terwijl zij deelnemen aan een re-integratietraject.

Categorie 2: Uitkeringsgerechtigden moeten aantonen dat zij actief bezig zijn met het zoeken naar, of krijgen van werk. Dat kan door bijvoorbeeld regelmatig te solliciteren of mee te werken aan een re-integratieplan. Doen zij dat niet, dan volgt een maatregel van de tweede categorie.

Categorie 3: Een uitkeringsgerechtigde moet meewerken om weer aan het werk te gaan. Daarvoor kan ji gebruikmaken van de mogelijkheden die het college biedt, waaronder ook activiteiten die vallen onder “sociale activering”. Dat gaat om veelal onbetaalde activiteiten die erop gericht zijn (weer) mee te kunnen doen in de maatschappij. Ook alle activiteiten die horen bij een inburgeringstraject (WI) vallen in deze categorie, maar die moeten dan wel onderdeel zijn van het re-integratietraject. Dus als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de WI, valt dat onder maatregelwaardig gedrag. Dat geldt ook voor het niet meedoen aan een opleiding die gemeente voorstelt.

Wanneer een uitkeringsgerechtigde een re-integratieovereenkomst niet of niet op tijd tekent, houdt iemand zich niet aan de verplichtingen, want daarmee vertraagt hij namelijk het (weer) aan het werk gaan.

Een uitkeringsgerechtigde kan een maatregel categorie 3 krijgen wanneer hij zich niet houdt aan een afspraak die het college met hem maakt.

Categorie 4: Uitkeringsgerechtigden die door eigen schuld hun werk (gedeeltelijk) kwijtraken, krijgen een maatregel van de vierde categorie.

Ander maatregelwaardig gedrag

Er is geen indeling in categorieën voor overig “maatregelwaardig gedrag”, dus de maatregel die kan worden opgelegd voor bepaald gedrag of wanneer iemand zich niet houdt aan de regels. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand

  • -

    niet, niet op tijd, onvolledig of onjuiste informatie geeft;

  • -

    te weinig verantwoordelijkheden toont, bijvoorbeeld door het te snel opmaken van (spaar)geld of het niet (of op tijd) gebruikmaken van een voorliggende voorziening. (Dat is elke voorziening buiten de WWB waarop de klant een beroep kan doen, bijvoorbeeld een WW-uitkering).

  • -

    zich ernstig misdraagt tegenover medewerkers van de gemeente; dit soort gedrag kan uiteenlopen van schelden en bedreiging tot fysieke mishandeling.

  • -

    niet de verplichtingen nakomt die in de artikelen 55 en 57 WWB staan; het gaat dan om enkele bijzondere plichten die het college kan opleggen, zoals het naar een dokter gaan of meewerken aan het direct uit de uitkering betalen van bepaalde kosten.

Informatie verstrekken en verantwoordelijkheidsbesef

Een uitkeringsgerechtigde moet alle gegevens die van belang zijn doorgeven. Dat heet informatieplicht. Houdt iemand zich daar niet aan, dan wordt een maatregel opgelegd. Het bedrag dat iemand onterecht ontvangt. moet hij terugbetalen. Krijgt een gezin bijstand, dan geldt deze verplichting voor alle rechthebbende gezinsleden.

Dit geldt ook, als iemand te weinig verantwoordelijkheidsbesef heeft (zie ook artikel 13). De maatregel hangt af van de te veel betaalde bijstand. De bedoeling van de WWB is dat de maatregel het gedrag van de klant positief beïnvloedt. De maatregel is daarmee een correctiemiddel.

Herhaling van maatregelwaardig gedrag

In deze verordening staan regels voor herhaaldelijk “maatregelwaardig gedrag”. Het kan gebeuren dat het gedrag van een uitkeringsgerechtigde niet veranderd nadat het college hem een maatregel heeft opgelegd voor zijn gedrag. De klant herhaalt zijn gedrag. Dit recidive. Is er binnen twaalf maanden sprake van recidive? Dan kan het college de maatregel verhogen.

Misdragingen

In deze verordening slaat slechts een minimummaatregel voor klanten die zich ernstig misdragen tegenover medewerkers van de gemeente. De reden hiervoor is dat het om uiteenlopende soorten gedrag kan gaan. Daarnaast is de noodzaak van dergelijk slecht gedrag belangrijk, dat kan bijvoorbeeld frustratie zijn. Maar iemand kan ook proberen met zijn gedrag te krijgen wat hij wil, bijvoorbeeld geld, bijstand of nog anders. De maatregel moet daarom persoonlijk worden bepaald. In uiterste gevallen kan het een klant direct worden verboden om in een gemeentelijk gebouw te komen.

Handhavingsbeleid

In deze verordening staat een apart artikel over hoe de gemeenteraad ervoor kan zorgen dat het beleid in deze verordening uitgevoerd wordt. Dit heet handhavingsbeleid. In de wet staat dat de gemeenteraad haar handhavingsbeleid in een verordening moet regelen. De gemeenteraad van Delft heeft dat gedaan in deze maatregelenverordening.

Slotbepaling

Tot slot staat er in deze verordening speciale bevoegdheden. Dat zijn speciale rechten die alleen het college heeft. Zo kan het college maatregelen opleggen die niet in deze verordening staan. Verder kan het college elk jaar de minimumbedragen in deze verordening aanpassen.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1 Begripsomschrijving

De woorden en termen die in deze maatregelenverordening staan, hebben dezelfde betekenis als die in de WWB staan. Maar een uitzondering wordt gemaakt voor de begrippen alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin. Daarbij wijkt de gemeente af van de huidige tekst van de wet. Dat mag omdat de staatssecretaris heeft aangegeven dat de gemeente de zgn. “huishoudtoets” niet meer hoeft uit te voeren. Het begrip “gezin” wordt daarmee anders, en is er geen inlichtingenverplichting meer voor inwonende meerderjarige kinderen, tenzij zij zelf een uitkering ontvangen of daarvoor een aanvraag hebben gedaan.

In de verordening gebruikt de gemeenteraad het woord uitkeringsgerechtigde. Daarmee bedoelt zij de persoon of personen die een WWB-uitkering ontvangt van het college.

Van het woord benadelingsbedrag staat geen definitie in de WWB. In deze verordening staat dat soms de hoogte van de maatregel afhankelijk is van de hoogte van het bedrag dat ten onrecht aan uitkering is ontvangen. Heeft een uitkeringsgerechtigde ten onrechte een bepaald bedrag aan bijstand ontvangen, dan is er ook ten onrechte een bedrag betaald aan belasting en premies. Deze bedragen samen vormen het benadelingsbedrag.

De langdurigheidstoeslag is een onderdeel van de bijzondere bijstand. Wanneer een uitkeringsgerechtigde geen bijstand voor levensonderhoud ontvangt, kan iemand in uitzonderingsgevallen een maatregel over de langdurigheidstoeslag krijgen.

Het begrip regulier onderwijs houdt in dat het om onderwijs gaat dat het Rijk financiert. De student of scholier volgt onderwijs waarvoor een vergoeding op grond van de Wet studiefinanciering (WSF) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) beschikbaar is.

Artikel 2 Een maatregel opleggen

Eerste lid

Aan het recht op een bijstandsuitkering (ook wel: WWB-uitkering) zijn verplichtingen verbonden:

  • 1.

    Het tonen van voldoende verantwoordelijkheidsbesef voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid WWB).

  • 2.

    De plicht om meer te werken aan re-integratie (artikel 9 WWB).

    Deze plicht bestaat uit twee delen:

    • -

      De plicht om te proberen werk te krijgen en aan te nemen. Hiertoe hoort inschrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf, tenzij iemand van die verplichting ontheven is.

    • -

      De plicht gebruik te maken van de re-integratiemogelijkheden van het college, en zich houden aan de afspraken die hierover zijn gemaakt.

Het college houdt hierbij rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde.

De re-integratieverordening die elke gemeenteraad moet vaststellen, is de juridische basis voor het opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen staan in het besluit dat een uitkeringsgerechtigde van het college ontvangt.

Voor jongeren tot 27 jaar gelden op dit punt nog enkele specifieke, nieuwe verplichtingen. Een van de verplichtingen is dat de jongere tijdens de zoekperiode van vier weken de plicht heeft om aantoonbaar te zoeken naar werk. Ook moet hij de mogelijkheden onderzoeken om een opleiding te volgen in het reguliere onderwijs. Een andere nieuwe verplichting is dat de jongere afspraken moet maken met het college om niet meer afhankelijk te zijn van een uitkering. Dit moet worden vastgelegd in een “Plan van aanpak”. De jongere moet hier aan meewerken. Ook het regelmatig bespreken van de afspraken die zijn gemaakt, is een nieuwe verplichting.

Zo’n Plan van aanpak moet ook worden gemaakt voor alleenstaande ouders.

3.De informatieplicht (artikel 17, eerste lid WWB).

Een uitkeringsgerechtigde is verplicht het college te informeren over zaken die van invloed kunnen zijn op het re-integratieproces of het recht op bijstand. Hij moet zo’n veranderen binnen twee weken doorgeven; hiervoor is een wijzigingsformulier beschikbaar.

4.De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid WWB).

Het college kan een uitkeringsgerechtigde medewerking vragen voor de uitvoering van de wet, bijvoorbeeld doordat een uitkeringsgerechtigde:

  • -

    toestemming geeft voor een huisbezoek;

  • -

    meewerkt aan een psychologisch of sociaal medisch onderzoek.

In artikel 18, tweede lid WWB beschrijft een bijzonder overtreding, namelijk de uitkeringsgerechtigde die zich ernstig misdraagt tegenover het college en zijn medewerkers.

Tweede lid

In de maatregelenverordening staan standaardmaatregelen voor verschillend gedrag. Het gaat hier om uitkeringsgerechtigden die zich niet aan hun verplichtingen houden. Zo’n standaardmaatregel kan een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm zijn voor een vaste periode.

In dit tweede lid staat de hoofdregel: het college houdt bij het opleggen van een maatregel rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. Daarnaast bekijkt zij of een uitkeringsgerechtigde het gedrag echt niet verweten kan worden.

Het college kan van de hoogte en de duur van de standaardmaatregel afwijken, als dat nodig is. Zij kan er ook voor kiezen om een zwaardere of lichtere maatregel op te leggen.

Bij het vaststellen of een uitkeringsgerechtigde een maatregel krijgt opgelegd, doorloopt het college drie stappen:

  • 1.

    vaststellen van de ernst van het gedrag;

  • 2.

    vaststellen van de verwijtbaarheid;

  • 3.

    vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Hoe ernstig iemand zich misdragen heeft, bepaalt de hoogte en de duur van de maatregel. Over de invloed van verwijtbaarheid op de maatregel, is meer te lezen in de toelichting bij artikel 6.

Persoonlijke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de hoogte van een maatregel. Een minder zware maatregel kan een uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld krijgen:

  • -

    als er bijzondere financiële omstandigheden zijn, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten, of uitgaven waarvoor geen financiële tegemoetkoming is;

  • -

    bij sociale omstandigheden, zoals: gezinnen met ten laste komende kinderen.

Artikel 3 Een maatregel berekenen

Eerste lid

Het college legt een maatregel op over de bijstandsnorm of over het benadelingsbedrag. Dat is het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte aan bijstand heeft ontvangen. De bijstandsnorm bepaalt het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ontvangt. Dit bedrag is gebaseerd op iemands leefsituatie. Bijvoorbeeld: de leeftijd van een uitkeringsgerechtigde, of er kinderen zijn, of iemand samenwoon of niet. Het college legt de maatregel op over de bijstandsnorm inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging, en inclusief vakantietoeslag. Een maatregel is een bepaald percentage van de bijstandsnorm.

Een maatregel wordt altijd opgelegd voor een bepaalde tijd.

Wanneer het college de maatregel oplegt op basis van artikel 13 van deze verordening, geldt niet wat hiervoor staat. Dan hangt de hoogte van de maatregel af van het benadelingsbedrag.

Tweede lid

Doorgaans legt het college een maatregel op in de toekomst, namelijk nadat het besluit is genomen om een maatregel op te leggen. Kan dat niet, bijvoorbeeld doordat een uitkeringsgerechtigde zijn uitkering al heeft ontvangen of geen uitkering meer ontvangt? Dan kan het college een maatregel ook met terugwerkende kracht opleggen, dus in het verleden.\\Derde lid

De basis voor de maatregel is de bijstandsnorm die geldt in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd. Soms kan het college een maatregel opleggen op basis van artikel 12 WWB. Dit is een apart artikel waarmee het college in sommige gevallen uitwonende jongeren van 18 tot 21 jaar een aanvulling kan geven op hun inkomen. Ook kan het college soms een maatregel opleggen op de langdurigheidstoeslag (artikel 36 WWB). De aanvulling is een vorm van bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand is een soort gemeentelijke fonds waarop uitkeringsgerechtigden een beroep kunnen doen. Bijvoorbeeld als iemand door persoonlijke bijzondere omstandigheden extra kosten moeten maken en zij deze kosten niet kunnen betalen.

Legt het college alleen over de lage jongerennorm een maatregel op, dan zou dit oneerlijk zijn tegenover uitkeringsgerechtigden die ouder zijn dan 21 jaar. Met deze verordening kan het college ook een maatregel opleggen op de extra aanvulling voor deze jongeren.

In bijzondere situaties leg het college een maatregel op de langdurigheidstoeslag.

Bijvoorbeeld als iemand zich bij het aanvragen hiervan ernstig misdraagt.

Artikel 4 Besluit bij opgelegde maatregel

De maatregel om de bijstand te verlagen, legt het college op met een besluit. Wanneer het college een maatregel over een lopende uitkering oplegt, dan is de basis daarvoor artikel 45 WWB, samen met artikel 18, tweede lid WWB. Legt het college een maatregel op met terugwerkende kracht, dan is de basis daarvoor artikel 54, derde lid WWB. Het college moet het recht op bijstand opnieuw bekijken.

Is de uitkeringsgerechtigde het niet eens met de maatregel, dan kan hij bezwaar maken. Een onafhankelijke commissie bekijkt het besluit dan nogmaals. Deze commissie adviseert vervolgens het college, dat dan opnieuw een besluit neemt. Is de uitkeringsgerechtigde het ook hier niet mee eens, dan kan hij in beroep gaan bij de rechtbank.

Het college moet een uitkeringsgerechtigde altijd informeren over een besluit. Deze eisen staan in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij moet het besluit ook altijd toelichten en uitleggen aan een uitkeringsgerechtigde.

Artikel 5 De belanghebbende horen

Voordat het college de beschikking opstelt, moet zij de uitkeringsgerechtigde soms vragen om zijn kant van het verhaal te vertellen (‘hem horen’). Dat heeft hoorplicht . Dit staat in artikel 4:7 van de Awb.

In het tweede lid staan een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De uitzonderingen onder a en b staan ook in de Awb. Vaak zijn er meer redenen om iemand niet te horen. Dan gaat het vaak om het niet verschijnen op een oproep.

Artikel 6 Maatregel toch niet opleggen

In dit artikel staat wanneer het college geen maatregel oplegt.

Eerste lid

Het college legt geen maatregel op, als een uitkeringsgerechtigde niets verweten wordt. Een andere reden is dat het gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden (dat heet verjaring). De maatregel moet namelijk wel effectief zijn (‘lik op stuk’), daarom legt een college een maatregel zo snel mogelijk nadat het gedrag plaatsvond. Onder b staat daarom dat het opleggen van een maatregel moet worden opgelegd binnen één jaar nadat het college erachter is gekomen dat er sprake is van maatregelwaardig gedrag.

Tweede lid

Soms gebeurt het dat een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de informatieplicht houdt en daardoor ten onrechte bijstand of een te hoog bedrag aan bijstand krijgt. Dan geldt in de verordening een verjaringstermijn van twee jaar. Deze twee jaar rekent het college vanaf het moment dat de ‘verwijtbare gedraging’ is opgemerkt. Het college moet dus binnen twee jaar een maatregel voor het verwijtbare gedrag opleggen.

Derde lid

Het college hoeft geen maatregel op te leggen wanneer er ‘dringende redenen’ zijn. Wat dat betekent hangt van de situatie af.

Vierde lid

Het college laat een uitkeringsgerechtigde per brief weten dat hij geen maatregel krijgt, als er sprake is van dringende redenen. Dat is belangrijk, als de uitkeringsgerechtigde het gedrag herhaalt dat aanleiding gaf tot het overwegen van de maatregel (recidive).

Het college moet zo goed mogelijk informeren over de verplichtingen die bij de bijstand horen. Uitkeringsgerechtigden moeten persoonlijk en op maat geïnformeerd worden.

Vijfde lid

In deze verordening staat dat het college soms een waarschuwing kan geven. Een waarschuwing is ook een maatregel. Een uitkeringsgerechtigde krijgt een waarschuwing als er sprake is van een lichte overtreding van de regels. Dat kan alleen als het college (de gemeente) geen financiële schade heeft geleden (zie ook artikel 11). Wanneer een uitkeringsgerechtigde na een waarschuwing het verwijtbare gedrag herhaalt, dan gelden de regels die bij recidive horen (zie het vierde lid).

Soms kan het college ervoor kiezen geen maatregel op te leggen of deze te beperken. Dit is mogelijk in individuele gevallen op grond van artikel 2, tweede lid.

  • -

    Dit valt onder het eerste lid, onderdeel a. Hierin staat dat het college geen maatregel mag opleggen, als een uitkeringsgerechtigde echt niet verweten kan worden.

  • -

    Of dit valt onder het derde lid: het college hoeft geen maatregel op te leggen wanneer er ‘dringende redenen’ zijn. Wat dat betekent, hangt van de situatie af.

Let op. Om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde het gedrag herhaalt, wordt de gematigde maatregel wel officieel gezien als een echte maatregel. Zelfs als het college besluit geen maatregel op te leggen en alleen een waarschuwing te geven.

Artikel 7 Hoe de maatregel wordt opgelegd.

Wat houdt de maatregel in en wanneer wordt hij opgelegd?

Eerste lid

De maatregel houdt in het verlagen van de uitkering. Dit kan op twee manieren. Het college verlaagt het uitkeringsbedrag

  • -

    in de eerstvolgende maand of maanden, of

  • -

    met terugwerkende kracht, dus in het verleden, door de uitkering opnieuw te bekijken en te beoordelen.

Het in de toekomst verlagen van de uitkering is de gemakkelijkste manier. Het college hoeft de bijstand dan niet opnieuw te bekijken en te beoordelen om vervolgens het bedrag van de maatregel terug te eisen. Het college legt de maatregel zo snel mogelijk op (‘lik op stuk’). Een uitkeringsgerechtigde krijgt zo snel mogelijk na het verwijtbare gedrag bericht van het college. Dat kan alleen als het college de uitkering over (dat deel van) de maand nog niet heeft betaald. Wanneer zij de uitkering al heeft betaald, moet een uitkeringsgerechtigde (een deel van) het geld van die uitkering terugbetalen. Dat is niet handig en moeilijk uit te voeren. Het college lost dit op door de maatregel dan op te leggen vanaf de eerste dag van de volgende maand.

Tweede en derde lid

Het college kan beslissen om de maatregel op te leggen op de bijzondere bijstand die iemand ontvangt op grond van artikel 12 WWB. Dit geldt bijna alleen voor zelfstandig wonende jongeren. Wanneer een maatregel wordt opgelegd op de bijzondere bijstand, is deze net zo hoog en duurt deze net zo lang als de maatregel op de algemene bijstand.

Vierde lid

De inlichtingenplicht stelt dat uitkeringsgerechtigden die bijstand ontvangen alle informatie en wijzigingen doorgeven die van belang zijn voor het recht op bijstand. Houdt een uitkeringsgerechtigde zich niet aan deze inlichtingenplicht (artikel 11 en 12) en heeft hij te veel uitkering ontvangen? Dan hangt de hoogte van de maatregel af van het benadelingsbedrag. Het college legt dan geen maatregel op voor een bepaalde tijd. Heeft de uitkeringsgerechtigde zich niet gehouden aan de informatieplicht terwijl er niet te veel uitkering is verstrekt, dan wordt wel een maatregel opgelegd voor een bepaalde tijd.

Vijfde lid

Soms merkt het college maatregelwaardig gedrag pas op nadat de uitkering is gestopt of ingetrokken. Dan kan het college achteraf een maatregel opleggen.

Zesde lid

Soms kan het college een maatregel niet uitvoeren omdat een uitkering is gestopt. Zij kan de maatregel dan alsnog opleggen. Dat kan wanneer een uitkeringsgerechtigde binnen een jaar opnieuw bijstand ontvangt. Hij ontvangt dan een brief waarin staat dat hij alsnog een maatregel opgelegd kan krijgen. Het daadwerkelijke besluit voor zo’n maatregel neemt het college pas wanneer een uitkeringsgerechtigde opnieuw bijstand aanvraagt.

Zevende lid

Soms kan het college een maatregel niet uitvoeren omdat het bedrag aan bijstand te laag is. Bijvoorbeeld wanneer dat een aanvulling is op andere inkomsten, zoals alimentatie. Het college kan dan besluiten om de maatregel over verschillende maanden te verdelen. Hiermee voorkomt zij dat er rechtsongelijkheid ontstaat.

Achtste lid

Het college kan soms een maatregel voor langer dan drie maanden opleggen. Zij moet de maatregel dan na die drie maanden opnieuw beoordelen. Dat staat in artikel 18, derde lid WWB. Een officieel besluit is daarbij niet nodig. Het college hoeft niet alle feiten en omstandigheden opnieuw te bekijken, maar alleen of het redelijk is dat de maatregel voortduurt. Daarbij kan zij rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde, maar ook of diegene zich wel aan zijn verplichtingen houdt.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Een uitkeringsgerechtigde kan zich min of meer hetzelfde moment op verschillende manieren de regels overtreden. Dan geldt de regeling voor samenloop. Overtreedt een uitkeringsgerechtigde tegelijk verschillende regels of verplichtingen voor hetzelfde gedrag? Dan geldt het gedrag waarvoor de zwaarste maatregel geldt. (artikel 18, vierde lid WWB).

Artikel 9 Categorieën

Werkt een uitkeringsgerechtigde niet of niet genoeg mee aan het aan het werk gaan of blijven? Het (maatregelwaardig) gedrag dat daarbij hoort, verdeelt de Raad in vier categorieën. De zwaarte van het gedrag bepaalt in welke categorie een uitkeringsgerechtigde valt. Hoe meer het gedrag bijdraagt aan het niet aan het werk gaan of blijven, hoe zwaarder de categorie.

Bij het opleggen van verplichtingen en maatregelen houdt het college zo veel mogelijk rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde.

Categorie 1, onderdeel a

Dit is de formele, officiële verplichting voor uitkeringsgerechtigden om zich in te schrijven als werkzoekende bij het UWV-WERKbedrijf. En ook om de inschrijving op tijd te verlengen.

Categorie 1, onderdeel b

Een uitkeringsgerechtigde moet zich houden aan de regels over ziek- en betermelding. Het college en de re-integratiepartners informeren een uitkeringsgerechtigde over deze regels. Het niet komen opdagen bij afspraken valt onder categorie 3.

Categorie 2

Een uitkeringsgerechtigde moet actief zijn op de arbeidsmarkt. Hij moet voldoende solliciteren en meewerken aan onderzoeken om (weer) aan het werk te gaan; hij moet dus verantwoordelijkheidsbesef hebben (zie artikel 13).

Categorie 3

In deze categorie gaat het om gedrag dan aanleiding geeft om de bijstand te stoppen. Het gaat dan om onverantwoord gedrag dat de kans verkleint om (weer) aan het werk te gaan.

Voorbeelden van de verplichting zijn: negatief gedrag tijdens sollicitaties en onvoldoende meewerken aan de re-integratieovereenkomst. Meewerken betekent het ook (tijdig) ondertekenen van deze overeenkomst. Voor jongeren en alleenstaande ouders geldt dat zij moeten meewerken aan het tot stand komen van een Plan van aanpak. In zo’n overeenkomst of Plan van aanpak zijn afspraken gemaakt. Iemand moet laten zien dat de afspraken zijn nagekomen. Daar vallen ook activiteiten onder die gericht zijn op sociale activering of zorg. Sociale activering zijn maatschappelijke nuttige activiteiten, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. Deze activiteiten zijn erop gericht dat de uitkeringsgerechtigde uiteindelijk (weer) een betaal baan kan krijgen.

In categorie 3 valt ook zich (onterecht) ziek melden en niet meewerken aan controle hierop.

Wanneer een uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld zegt dat hij moet zorgen voor een kind of een ouder, dan valt dit gedrag ook onder categorie 3.

  • -

    Het college vermeldt apart het niet ondertekenen van een re-integratieovereenkomst. Dit zijn de afspraken die gemaakt zijn over hoe een uitkeringsgerechtigde (weer) aan het werk gaat, of op welke manier het college daarbij helpt. Niet ondertekenen kan voor vertraging zorgen bij het aan het werk gaan.

  • -

    Binnen deze aparte vermelding valt ook het traject dat een uitkeringsgerechtigde verplicht is te volgen voor de Wet inburgering. Wel moeten de afspraken hierover een onderdeel zijn van een re-integratieplan.

  • -

    Ook uitkeringsgerechtigden die een opleiding moeten volgen volgens zijn re-integratieovereenkomst vallen hieronder.

Soms is een uitkeringsgerechtigde niet officieel inburgeringsplichtig volgens de wet, maar inburgeringsbehoeftig. Dat betekent dat een uitkeringsgerechtigde niet verplicht is om in te burgeren. Is iemand niet inburgeringsplichtig, maar inburgeringsbehoeftig, en zijn hier duidelijke afspraken over gemaakt in het re-integratgieplan, dan is de uitkeringsgerechtigde

toch verplicht zich aan de afspraken te houden. Houdt hij zich daar niet aan? Dan krijgt hij een maatregel opgelegd.

Uitkeringsgerechtigden moeten op tijd op een afspraak komen. Bijvoorbeeld om te zien of de bijstand nog van toepassing is, of om te zien of hij genoeg doet om (weer) aan het werk te gaan. Dit geldt voor alle afspraken of oproepen die het college en haar partners doen voor het uitvoeren van deze wet. Komt een uitkeringsgerechtigde niet op een afspraak? Dan is dit maatregelwaardig gedrag dat valt onder categorie 3.

Voor personen tot 27 jaar geldt met ingang van 1 januari 2012 een ‘zoekperiode’ van vier weken. Dit houdt in dat hij pas na vier weken aanspraak kan maken op ondersteuning en/of een uitkering; het college registreert daarom de datum van melding. Tijdens deze zoekperiode moet de jongere:

  • -

    aantoonbaar op zoek gaan naar werk;

  • -

    aantoonbaar onderzoeken wat zijn mogelijkheden zijn voor het volgen van onderwijs.

Heeft de jongere zich in deze zoekperiode niet ingespannen, dan wordt de aanvraag om een uitkering niet in behandeling genomen en start een nieuwe zoekperiode. Heeft de jongeren bijna alles, maar onvoldoende gedaan, dan kan wel een uitkering worden verstrekt, maar met een maatregel.

Categorie 4

Een uitkeringsgerechtigde die geen (deeltijd) werk aanvaardt of door eigen schuld zijn werk verliest.

Artikel 10 De hoogte en de duur van de maatregel

Eerste lid

In dit lid staan de standaardmaatregelen voor de vier categorieën die hiervoor staan bij artikel 9. Deze maatregelen gelden voor het niet of onvoldoende meewerken aan het (weer) aan het werk gaan.

Tweede lid

Herhaalt een uitkeringsgerechtigde het verwijtbare gedrag binnen een jaar? Dan verdubbelt het college de duur van de maatregel. De maatregel duurt dan dus twee keer zo lang. Dit geldt niet voor gedrag in categorie 3. Bij categorie 3 is het college strenger.

De eerste keer dat een uitkeringsgerechtigde verwijtbaar gedrag laat zien waarvoor een maatregel wordt opgelegd, noemt het college de eerste verwijtbare gedraging. Ook als het college de maatregel niet heeft uitgevoerd, is het de eerste verwijtbare gedraging. De duur van een jaar gaat in op het moment waarop een uitkeringsgerechtigde in een brief het besluit van het college ontvangt, met daarin de datum waarop de maatregel ingaat.

In het tweede lid staan de standaardmaatregelen die gelden wanneer een uitkeringsgerechtigde zijn verwijtbare gedrag herhaalt (recidive). Ook bij recidive houdt het college rekening met artikel 8, bijvoorbeeld als een uitkeringsgerechtigde voor de tweede maal een maatregel zou krijgen uit categorie 1, maar tegelijk ook gedrag vertoont uit categorie 4. Worden meer regels tegelijk overtreden, dan legt het college de zwaarste maatregel op.

Artikel 11 Niet, niet tijdig, onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken zonder gevolgen voor de hoogte van de bijstand

Uitkeringsgerechtigden zijn verplicht om het college de noodzakelijke informatie te verstrekken die belangrijk is voor het vaststellen van het recht op een uitkering en ook voor het bedrag daarvan.

Dit artikel gaat over die gevallen waarin het college niet, niet op tijd, niet volledig of onjuiste informatie krijgt, zonder dat er te veel uitkering is betaald. Is er wel te veel uitkering betaald, dan geldt artikel 12.

Eerste lid

Het college kan het geven van bijstand aan een uitkeringsgerechtigde uitstellen of stopzetten. Dat gebeurt als zij belangrijke informatie of bewijsstukken niet of niet op tijd

ontvangt (artikel 54 WWB). Dit kan ook als de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is. De uitkeringsgerechtigde moet uit zichzelf informatie verstrekken, als hij het idee heeft dat dit gevolgen kan hebben voor het recht op een uitkering. Belangrijk is dat hij de informatie niet tijdig verstrekt. Wat tijdig is, is bepaald in het tweede lid.

Het college kan de bijstand (tijdelijk) stopzetten. Dit gebeurt als zij niet binnen de aangegeven periode de gevraagde informatie of bewijsstukken ontvangt. Stopzetten van de bijstand betekent hier het intrekken van het besluit om bijstand te geven. Ontvangt het college de gevraagde informatie wel op tijd, dus binnen de aangegeven periode? Dan krijgt een uitkeringsgerechtigde gewoon bijstand, maar hem wordt dan wel een maatregel opgelegd. De hoogte van die maatregel is te lezen in dit lid.

Tweede lid

De uitkeringsgerechtigde kan van het college het verzoek krijgen bepaalde informatie te verstrekken. In een brief laat het college weten binnen welke termijn de uitkeringsgerechtigde deze informatie moet geven. Heeft het college de informatie binnen die termijn ontvangen, dan is het tijdig.

De uitkeringsgerechtigde is ook verplicht om tijdig uit zichzelf informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor de bijstandsverlening. Het gaat om informatie waarvan een uitkeringsgerechtigde zelf kan bedenken dat die belangrijk is om door te geven.

Op tijd geven van informatie of bewijsstukken betekent binnen twee weken nadat de uitkeringsgerechtigde zelf weet dat er iets is dat gevolgen kan hebben voor de bijstand. De uitkeringsgerechtigde kan hiervoor gebruik maken van een wijzigingsformulier.

Twee keer per jaar vraagt het college de uitkeringsgerechtigde te controleren of de gegevens en die van gezinsleden juist zijn. Het college doe dit door een zogenoemd statusformulier te sturen. Hierop staan de gegevens die het college over de uitkeringsgerechtigde heeft. Zijn die juist, dan moet hij het formulier ondertekenen en voor een bepaalde datum terugsturen naar het college (de gemeente). Zijn de gegevens niet juist dan moet hij dit verbeteren, en daarna het formulier ondertekenen en terug sturen. Het niet, of niet tijdig inleveren van dit statusformulier ziet het college als een ernstige overtreding van de informatieplicht.

Derde lid

Het college kan soms een waarschuwing geven, als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de inlichtingenplicht. Maar let op: een waarschuwing geldt ook als een maatregel.

Vierde lid

Net zoals te lezen is in artikel 10, tweede lid, kan het college de duur van de maatregel verdubbelen. Dit gebeurt wanneer een uitkeringsgerechtigde binnen een jaar opnieuw hetzelfde verwijtbare gedrag laat zien.

Heeft het college de eerste keer een waarschuwing gegeven aan een uitkeringsgerechtigde? Dan geldt deze waarschuwing als maatregel. Dat wil zeggen dat het gewone recidivebesluit van toepassing is.

Vijfde lid

Blijft een uitkeringsgerechtigde verwijtbaar gedrag herhalen? Dan kan het college de laatste maatregel verdubbelen.

Ook bij recidive beoordeelt het college hoe ernstig de overtreding is, hoe verwijtbaar het is en de persoonlijke omstandigheden.

Artikel 12 Niet, niet tijdig, onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken met gevolgen voor de hoogte van de bijstand.

Eerste lid

In artikel 17, eerste lid WWB staat dat uitkeringsgerechtigden belangrijke informatie over het (weer) aan het werk gaan of het recht op bijstand moeten melden. Het gaat om informatie waarvan een uitkeringsgerechtigde zelf kan bedenken dat die belangrijk is om door te geven. Een uitkeringsgerechtigde moet dit op verzoek van het college of uit eigen beweging doen. Dit artikel gaat over de situaties waarin de uitkeringsgerechtigde door het niet, niet tijdig, niet volledig of onjuist verstrekken van informatie te veel of ten onrechte een uitkering heeft gekregen. Het gaat ook om gevallen waarin hij foute informatie geeft.

Het woord tijdig betekent in Delft:

  • -

    binnen twee weken nadat een uitkeringsgerechtigde op de hoogte is van het feit dat hij moet melden; hij geeft de informatie door op het wijzigingsformulier, of

  • -

    binnen een termijn die het college in een brief aangeeft.

Het college onderzoekt twee keer per jaar of de gegevens van een uitkeringsgerechtigde nog kloppen. Dat doet het college met het statusformulier. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 11.

Levert een uitkeringsgerechtigde het statusformulier niet op tijd in? Dan kan het college alleen achteraf bepalen of hij recht had op bijstand of te veel bijstand ontving. Als er inderdaad ten onrecht (dus te veel) bijstand is verstrekt, dan wordt een maatregel opgelegd. Ook moet de uitkeringsgerechtigde het ten onrecht uitgekeerde bedrag terugbetalen.

De zwaarte van het verwijtbare gedrag staat in verhouding tot het benadelingsbedrag, dus

het door de uitkeringsgerechtigde te veel ontvangen bedrag aan bijstand, plus de afgedragen belastingen en premies.

De maatregel voor het niet voldoende nakomen van de inlichtingenplicht is: 10 procent van

de hoogte van het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ten onrecht of te veel kreeg. De maatregel kent een minimumbedrag.

Tweede lid

Het college legt deze maatregel op, als zij het recht op bijstand opnieuw bekijkt. Kan dit niet, dan kan het college de maatregel in de toekomst opleggen.

Behalve de maatregel zal het college ook het te veel ontvangen bedrag terugeisen. De uitkeringsgerechtigde heeft dan een schuld. Bij het betalen van een schuld aan het college, of dat nu is door te veel ontvangen uitkering, een opgelegde maatregel of beide, houdt het college rekening met het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Daarin staat dat iedereen bij het terugbetalen van een schuld ten minste 90 procent van de voor hem geldende bijstandsnorm moet overhouden om van te kunnen leven.

Derde lid

Overtreedt een uitkeringsgerechtigde de informatieplicht binnen een jaar opnieuw? En ontvangt hij een te hoog bedrag aan bijstand? Dan legt het college weer een maatregel op, die wordt verhoogd met 50 procent.

De minimale hoogte van de maatregel is dan € 75,00. De maatregel mag niet meer dan 50 procent van het benadelingsbedrag zijn. Het niet opleggen van een maatregel wegens dringende reden telt mee bij het bepalen of er sprake is van herhaling.

Vierde en vijfde lid

Het college moet in ernstige gevallen een proces-verbaal laten opmaken en aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Dit geldt wanneer er sprake is van fraude. Fraude betekent het niet nakomen van de inlichtingenplicht.

Het college doet aangifte, als het benadelingsbedrag hoger is dan de aangifterichtlijn sociale zekerheid, of als het de tweede keer is dat het college meent dat er sprake is van fraude. Is het de eerste keer en is het benadelingsbedrag lager dan de richtlijn, dan legt het college een maatregel op.

Het college legt geen maatregel op, als er aangifte is gedaan. Ook als een uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk wordt vervolgd, legt zij geen maatregel op. Besluit het OM de zaak niet te vervolgen (seponeren), dan kan het college alsnog een maatregel opleggen.

Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Voordat een uitkeringsgerechtigde een uitkering krijgt, moet duidelijk zijn dat hij voldoende verantwoordelijkheidsbesef heeft getoond. Dat dit niet voldoende is, kan onder meer blijken uit:

  • -

    onverantwoordelijk omgaan met spaargeld;

  • -

    geen of een te late aanvraag doen voor een andere uitkering of regeling die extra of hoge kosten vergoedt (voorliggende voorziening);

  • -

    het niet of niet op tijd regelen van alimentatie.

Had een uitkeringsgerechtigde in de periode voor de bijstandsaanvraag te weinig verantwoordelijkheidsbesef, waardoor het hem niet lukte om in zijn levensonderhoud te voorzien, en moest hij daarom (eerder) een uitkering aanvragen? Dan kan het college bij het toekennen van bijstand gelijk een maatregel opleggen.

Het college stemt de hoogte van de maatregel af op het benadelingsbedrag. In dit geval is dat het college betaalde bedrag aan bijstand dat anders niet had hoeven te worden betaald.

Tweede lid

Het komt voor dat iemand eerder dan nodig is een beroep doet op bijstand en daardoor het college benadeelt. Hoe ernstiger de benadeling, hoe hoger de maatregel is die het college oplegt en hoe langer hij duurt.

In de verordening staat een kortingspercentage op bijstand. Bij het vaststellen van de duur en de hoogte van de maatregel, is het benadelingsbedrag de basis. Hoe hoger het benadelingsbedrag, hoe hoger de maatregel is en hoe langer hij duurt.

Het college kan ervoor kiezen om af te wijken van deze regels door rekening te houden met persoonlijke omstandigheden en de ernst van het gedrag of hoe verwijtbaar dat is.

Derde lid

Het derde lid gaat over situaties waarin de uitkeringsgerechtigde binnen een korte tijd opnieuw laat zien dat hij onvoldoende besef van verantwoordelijkheid heeft.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

Het college verstaan onder zeer ernstige misdragingen diverse soorten agressief gedrag. Het moet gaan om verwijtbaar gedrag of opzet, en gedrag dat normaal gesproken als onacceptabel gezien wordt.

Het college kan een maatregel opleggen, als er een verband is tussen het ernstige gedrag en eventuele belemmering bij het uitvoeren van de WWB. Daarom staat er in dit artikel dat het zeer ernstige gedrag rechtstreeks verband moet houden met de uitvoering van de WWB.

Artikel 18, tweede lid WWB heeft het over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover medewerkers van het college (de gemeente) aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. Het college kan dus geen maatregel opleggen voor agressief gedrag tegenover een medewerker van een andere organisatie, bijvoorbeeld een organisatie die in opdracht van het college werkt, zoals een re-integratiebedrijf. Wel kan het college dan een maatregel opleggen voor het niet of onvoldoende gebruikmaken van mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan (zie artikel 9, derde lid).

Stelt het college een maatregel vast wanneer een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen? Dan moet zij daarbij rekening houden met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde.

Voor het vaststellen van de ernst van het gedrag is een indeling gemaakt, waarbij 1 het minst ernstig is en 6 het ernstigst:

  • 1.

    verbaal geweld (schelden);

  • 2.

    discriminatie;

  • 3.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk, dreigen);

  • 4.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen, kapot maken van spullen);

  • 5.

    mensgericht fysiek geweld (slaan, schoppen);

  • 6.

    een combinatie van deze agressievormen.

Om te zien hoe verwijtbaar het gedrag is, kijkt het college naar de omstandigheden op het moment van het gedrag. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen ‘instrumenteel geweld’ en ‘frustratiegeweld’. Instrumenteel geweld is wanneer een uitkeringsgerechtigde het geweld met opzet gebruikt om een bepaald doel te bereiken, bijvoorbeeld een uitkering ontvangen. Frustratiegeweld is geweld dat een uitkeringsgerechtigde gebruikt door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is groter dan bij frustratiegeweld.

Het opleggen van een maatregel staat los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, en de functionaris tegen wie de agressie zich reichtte, kan aangifte doen bij de politie.

Het opleggen van een maatregel in deze situaties kan samengaan met een toegangsverbod voor gebouwen van de gemeente.

Tweede en derde lid

In lid twee en drie staat welke maatregel een uitkeringsgerechtigde krijgt wanneer hij zich binnen twaalf maanden opnieuw ernstig misdraagt.

Artikel 15 Bijzondere verplichtingen op grond van artikel 55 en 57 WWB.

In artikel 55 WWB staat dat het college een uitkeringsgerechtigde zeer individuele verplichtingen kan opleggen om (weer) aan het werk te gaan. Dat betekent bijvoorbeeld de verplichting om bij ziekmelding voor controle naar een bedrijfsarts te gaan. Of dat een uitkeringsgerechtigde een noodzakelijke medische behandeling moet ondergaan. Wil een uitkeringsgerechtigde of een gezin daar niet aan meewerken? Dan kan het college een maatregel opleggen.

In artikel 57 WWB staat dat wanneer een uitkeringsgerechtigde een uitkering ontvangt, het college hem kan verplichten om mee te doen aan budgetbeheer. Het college kan ook namens een uitkeringsgerechtigde bepaalde betalingen (bijvoorbeeld voor de vaste lasten) doen, als zij denkt dat hij dat zelf niet kan. Als een uitkeringsgerechtigde weigert mee te werken, kan het college een maatregel opleggen.

Artikel 16 Handhavingsbeleid

In artikel 8 WWB staat dat de gemeenteraad verplicht is om in een verordening regels vast te stellen om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde ten onrecht bijstand ontvangt. Dit kan met een aparte verordening. De gemeenteraad van Delft heeft deze regels opgenomen in deze maatregelenverordening, omdat die ook al over maatregelen bij fraude spreekt.

In de verordening staat dat het college bij fraude het totale benadelingsbedrag opeist van een uitkeringsgerechtigde.

Het vierde en vijfde lid gaat over eventueel nieuw beleid en nieuwe regels. In de toekomst kan het college bij fraudevorderingen rente en kosten berekenen. Een fraudevordering is geld dat een uitkeringsgerechtigde moet terugbetalen omdat hij ten onrecht bijstand heeft ontvangen. Het college zal hier later regels voor opstellen.

Artikel 17 Bevoegdheden college

In dit artikel staan nog enkele bevoegdheden van het college. Bij uitzondering kan zij een afwijkend besluit nemen, namelijk in situaties die niet in deze verordening staan. Dit staat in het eerste lid.

In de verordening, met name in artikel 12, staan een aantal bedragen genoemd als minimum- of maximummaatregel. Het college kan besluiten deze bedragen te wijzigen. Dit staat in het tweede lid.

Artikel 18 overgangsrecht

Deze maatregelenverordening is op een enkel punt anders dan de vorige. Bijvoorbeeld omdat voor jongeren andere maatregelen golden die in een aparte verordening stonden.

Daarom moet het college goed bekijken welke regel van toepassing is. Bovendien moet zij verwarring proberen te voorkomen. Het moment van verwijtbaar gedrag is leidend bij de vraag welke regels van toepassing zijn.

Eerste lid

Begon het maatregelmatige gedrag vóór het ingaan van deze verordening en bestond het nog toe deze verordening inging? Dan geldt voor het eerste besluit en voor een beslissing op bezwaar dat het college deze toetst aan deze nieuwe verordening.

Tweede lid

Om de rechtszekerheid te borgen, staat in het tweede lid dat het college in sommige gevallen een vergelijking tussen de oude en de nieuwe verordening moet maken. Een uitkeringsgerechtigde mag immers niet de dupe zijn van zwaardere regels in de nieuwe verordening, als hier niet eerder van de nieuwe regels op de hoogte was. Het college moet daarom de hoogte van de maatregel verminderen tot het bedrag of percentage dat staat in de oude verordening. Dit geldt alleen wanneer een uitkeringsgerechtigde voor het maatregelwaardige gedrag onder de nieuwe verordening een hogere maatregel zou krijgen.

Artikel 19 Ingangsdatum

In dit artikel staat dat deze verordening op 1 juni 2012 ingaat, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012.

Verder staat in dit artikel dat de oude verordening met ingang van diezelfde datum vervalt en dat deze twee verordeningen vervallen:

  • -

    de maatregelverordening WWB 2011;

  • -

    de maatregelverordening WIJ.

Artikel 20 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.