Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent maatregelen met betrekking tot IOAW en IOAZ Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013

Geldend van 11-04-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013

De Raad van de gemeente Delft:

  • -

    heeft het voorstel gelezen van het college van burgemeester en wethouders van Delft van 22 januari 2013;

  • -

    houdt rekening met:

    • -

      artikel 35, eerste lid, onderdeel b de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en

    • -

      met artikel 35, eerste lid onderdeel b en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Op basis hiervan besluit de Raad:

  • 1.

    de maatregelverordening voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2013 vast te stellen,

  • 2.

    en tegelijk in te trekken de maatregelverordening voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2011.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsomschrijving

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    de IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • b.

    de IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ):

  • c.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

  • d.

    uitkering : de uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

  • e.

    maatregel: het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ dan wel het weigeren van de uitkering zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid IOAW of artikel 20, eerste lid IOAZ;

  • f.

    benadelingsbedrag; het ten onrechte aan uitkering verstrekte bedrag inclusief de door de gemeente over dit bedrag reeds afgedragen belasting en premies plus de mogelijk verstrekte langdurigheidstoeslag);

  • g.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34 van de IOAW of artikel 34 van de IOAZ;

  • h.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • j.

    tegenprestatie: in opdracht van het college verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAZ. De tegenprestatie is niet gericht op deelname op de arbeidsmarkt (arbeidsinschakeling).

  • k.

    inspanningsperiode: periode van 4 weken na een aanvraag om bijstand waarbij het college een aantal specifieke verplichtingen oplegt gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het bevorderen van de participatie.

  • i.

    grondslag: de grondslag bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ.

  • j.

    belanghebbende: de persoon die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door de maatregelverordening.

Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college legt een maatregel op indien de belanghebbende een verplichting schendt zoals bedoeld in artikel 37 in hoofdstuk III van de IOAW en de IOAZ.

  • 2. Het college legt ook een maatregel op indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegen het college of zijn ambtenaren indien dit gedrag rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van de IOAW en IOAZ.

Artikel 3: Maatregel opleggen en berekenen

  • 1. De maatregel wordt opgelegd voor een bepaalde tijd als percentage van de maandelijks verstrekte grondslag.

  • 2. De maatregel gaat in principe in ná het moment waarop deze is opgelegd, tenzij in deze verordening is bepaald dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd .

  • 3. De maatregel bestaat in principe uit een korting op de IOAW- of IOAZ-uitkering. De basis is de grondslag die geldt in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd.

Artikel 4: Besluit tot opgelegde maatregel

Als het college een maatregel oplegt, ontvangt de belanghebbende een schriftelijk besluit. Daarin staat, voor zover dat van toepassing is:

  • -

    de reden van de maatregel;

  • -

    de duur van de maatregel;

  • -

    de periode waarover de maatregel wordt opgelegd;

  • -

    het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

  • -

    het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd, op basis van de grondslag;

  • -

    de reden waarom het besluit afwijkt van de standaardmaatregel.

Artikel 5: De belanghebbende horen

  • 1. Voordat het college een maatregel oplegt, mag de belanghebbende zijn zienswijze naar voren brengen.

  • 2. Het college hoeft de belanghebbende niet te horen, als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende al eerder de kans heeft gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het volgens het college niet nodig is om de belanghebbende te horen om de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid vast te stellen;

    • d.

      het gedrag van de betrokkene behoort tot de eerste categorie in artikel 9 van deze verordening;

    • e.

      de betrokkene zich ernstig heeft misdragen zoals bedoeld in artikel 11 van deze verordening.

Artikel 6: Maatregel toch niet opleggen

  • 1. Het college legt een maatregel niet op, als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging heeft plaatsgevonden meer dan12 maanden voordat deze is geconstateerd.

  • 2. de gedraging heeft plaatsgevonden meer dan12 maanden voordat deze is geconstateerd.

  • 3. Als het college een maatregel niet oplegt op grond van dringende redenen, krijgt de belanghebbende daarvan schriftelijk bericht.

Artikel 7: Hoe de maatregel wordt opgelegd

  • 1. Als met de maatregel de uitkering wordt verlaagd, kan deze verlaging op twee momenten ingaan:

    • a.

      Als de uitkering over de betreffende maand nog niet is uitgekeerd, wordt de maatregel opgelegd op de eerste dag nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt.

    • b.

      Als de uitkering over de betreffende maand al is uitgekeerd, wordt de maatregel opgelegd op de eerste dag van de maand nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt.

  • 2. De maatregel kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, als na de maatregelwaardige gedraging het recht op een IOAW of IOAZ-uitkering wordt beëindigd of ingetrokken. De basis is de grondslag die geldig is op de ingangsdatum van de maatregel. De maatregel kan niet eerder ingaan dan de dag waarop de gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3. Kan een maatregel, niet volledig worden uitgevoerd, omdat de uitkering wordt beëindigd? Dan wordt deze alsnog uitgevoerd, als de belanghebbende binnen een periode van één jaar opnieuw een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ ontvangt.

  • 4. In die gevallen waarin een maatregel niet volledig kan worden uitgevoerd, omdat de hoogte van de uitkering onvoldoende is, kan het bedrag van de maatregel verdeeld worden over meer maanden.

Artikel 8: Samenloop van gedragingen

Maakt een belanghebbende zich schuldig aan meerdere gedragingen en komt hij daardoor zijn verplichtingen uit artikel 2, eerste lid niet na? Dan bepaalt het college de hoogte en duur van de maatregel op basis van de gedraging waarvoor de zwaarste maatregel geldt.

Hoofdstuk 2: Niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9: Categorieën

Belanghebbenden komen hun verplichtingen niet of onvoldoende na, als ze zich niet houden aan artikel 37 van de IOAW of IOAZ, aan artikel 4 van de Re-integratieverordening of als ze algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden. Hierin onderscheiden we de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

Belanghebbenden die zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of de registratie niet tijdig laten verlengen.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      Belanghebbenden die niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheid van arbeidsinschakeling.

    • b.

      Belanghebbenden die zich niet houden aan de vastgestelde termijn en aan hen kenbaar gemaakte procedures voor ziek- en betermeldingen, als zij moeten deelnemen aan re-integratieactiviteiten of op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd moeten verschijnen vanwege de uitvoering van de IOAW en IOAZ.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      Belanghebbenden die zich zo gedragen dat het moeilijk wordt om aan de arbeidsmarkt deel te nemen, of niet naar vermogen trachten om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of te verkrijgen.

    • b.

      Belanghebbenden die niet, niet tijdig of niet volledig meewerken aan de totstandkoming van een re-integratieovereenkomst of een Plan van aanpak, dat gericht is op de inschakeling in de arbeid. Daartoe kan ook horen het ten minste voor gezien ondertekenen van de re-integratieovereenkomst of een Plan van aanpak.

    • c.

      Belanghebbenden die niet, niet tijdig of niet volledig meewerken aan de evaluatie van de in de re-integratieovereenkomst of het Plan van aanpak gemaakte afspraken die gericht zijn op arbeidsinschakeling.

    • d.

      Belanghebbenden die uit houding en gedrag laten blijken dat de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 36 en 37 van de IOAW en IOAZ niet worden nagekomen. Hierdoor wordt de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder ingetrokken op basis van artikel 38, derde lid van de IOAW en IOAZ.

    • e.

      Belanghebbenden die een re-integratieovereenkomst of een Plan van aanpak niet tijdig ten minste voor gezien ondertekenen. Het gaat om de overeenkomst zoals die is opgesteld door de het collegeof een door het college aangewezen re-integratiepartner.

    • f.

      Belanghebbenden die niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college of een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de IOAW en IOAZ, aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e. Hieronder valt:

      • -

        sociale activering,

      • -

        door het college (mede-)georganiseerde activiteiten gericht op om-, her- en/of bijscholing.

    • g.

      Belanghebbenden die niet of niet tijdig gehoor geven aan een oproep van het college of een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, om op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen.

    • h.

      Belanghebbenden die de verplichtingen, opgelegd door het college gedurende de inspanningsperiode van 4 weken, onvoldoende nakomen.

    • i.

      Belanghebbenden die onvoldoende of niet behoorlijk meewerken aan het door het college opgedragen werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      Belanghebbenden die algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden of door eigen toedoen verspelen of niet verkrijgen.

    • b.

      Belanghebbenden die door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden.

    • c.

      Belanghebbenden die geen gebruik maken van een door het college, of een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling.

    • d.

      Belanghebbenden die de verplichtingen opgelegd door het college gedurende de inspanningsperiode van 4 weken direct na de melding om een aanvraag om een IOAW of IOAZ-uitkering geheel niet nakomen.

    • e.

      Belanghebbenden die geheel niet meewerken aan door het college opgedragen werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie.

  • 5.

    Vijfde categorie:

    • a.

      Het niet behouden of verspelen van een dienstbetrekking als gevolg van gedragingen zoals bedoeld in artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

    • b.

      Het beëindigen van een dienstbetrekking op eigen verzoek van de belanghebbende, zonder dat aan de voorzetten daarvan zodanig bezwaren waren, dat voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden geëist.

  • 6.

    Zesde categorie

De belanghebbende die niet voldoet aan de afspraken dien met betrekking tot diens inburgering zijn gemaakt en die zijn vastgelegd in een re-integratietraject binnen de IOAW of IOAZ, waaronder het binnen een bepaalde termijn voldoen aan de exameneis zoals bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering.

Artikel 10: De hoogte van de maatregel

  • 1. De maatregel naar aanleiding van gedragingen genoemd in artikel 9, wordt vastgesteld op:

    • -

      5 procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • -

      20 procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • -

      30 procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • -

      100 procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    • -

      100 procent van de grondslag voor onbepaalde duur bij gedragingen van de vijfde categorie. Hierbij geldt wel dat de maatregel nooit meer kan zijn dan het netto bedrag aan het verloren inkomen als gevolg van het bedoelde gedrag.

    • -

      Een bedrag gelijk aan de bestuurlijke boete die wordt opgelegd op grond van de geldende lokale verordening Wet inburgering aan personen die dezelfde verplichtingen krijgen opgelegd zoals bedoeld in artikel 9, zesde categorie maar die geen uitkering ontvangen op grond van de WWB, bij gedragingen van de vijfde categorie.

  • 2. In die gevallen waarbij de belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een gedraging binnen dezelfde categorie waarvoor eerder een maatregel is opgelegd, is er sprake van recidive. De maatregel wordt dan overeenkomstig dit artikel verzwaard. Bij het vaststellen van recidive geldt dat besluiten op grond van artikel 6, derde lid meetellen.

    • a.

      Bij gedragingen van de eerste of tweede categorie: in alle gevallen waarin de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden voor een tweede of volgende keer schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt de hoogte van de maatregel, zoals genoemd in het eerste lid, verdubbeld. Is dit niet mogelijk, dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld. Hierbij wordt rekening gehouden met wat in artikel 8 staat.

    • b.

      Bij gedragingen van de derde categorie: als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van de derde categorie, wordt een maatregel opgelegd van 100 procent gedurende één maand. Hierbij wordt rekening gehouden met wat in artikel 8 staat. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd, opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging die tot deze categorie behoort? Dan wordt een maatregel opgelegd van 100 procent en wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld.

    • c.

      Bij gedragingen van de vierde categorie: als de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden opnieuw schuldig maakt aan een gedraging van de vierde categorie, wordt een maatregel opgelegd van 100 procent gedurende twee maanden. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd, opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging behorend tot de vierde categorie, dan wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld.

    • d.

      Bij herhaling van gedrag behorend tot de vijfde categorie wordt gehandeld overeenkomstig de lokale verordening Wet inburgering.

Hoofdstuk 3: Zeer ernstige misdragingen

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ, wordt onverminderd artikel 4, eerste lid, een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de grondslag gedurende een maand. Het opleggen van een maatregel laat onverlet dat de betrokkene ook een verbod kan worden opgelegd tot het betreden van gemeentelijke gebouwen.

Hoofdstuk 4: Handhavingsbeleid

Artikel 12: Handhavingsbeleid

  • 1. Zoals bepaald in artikel 35, eerste lid, onder c van de IOAW en IOAZ:

    • a.

      biedt het college periodiek, doch ten minste een maal per 4 jaar, de gemeenteraad een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW en IOAZ en de te verwachten resultaten.

    • b.

      rapporteert het college hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

  • 2. Het benadelingsbedrag wordt volledig teruggevorderd, dan wel door middel van een verlaging van de grondslag volledig geïncasseerd.

  • 3. Het college kan besluiten rente en kosten in rekening te brengen.

  • 4. Het college kan met betrekking tot het handhavingsbeleid nadere regels stellen.

Hoofdstuk 5: Slotbepalingen

Artikel 13: Bevoegdheid college

 In die gevallen waarin de verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 14: Overgangsrecht

  • 1. Als dezelfde maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden zowel voor als als op/of na de datum dat deze verordening is ingegaan, worden besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, genomen met toepassing van deze verordening.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt – voor zover van toepassing – de hoogte van de maatregel in het voordeel van de belanghebbende verlaagd tot wat deze zou bedragen in de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2011.

Artikel 15: Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2013, en werkt terug tot 1 januari 2013,

  • 2. Tegelijk met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2013.

Artikel 16: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 maart 2013.
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester
R.H. van Luyk ,griffier.

Toelichting

De Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ) schrijven voor dat de Raad voor bepaalde onderwerpen zelf regels moet maken.

Het Rijk heeft vanaf 2010 ook de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de IOAW en IOAZ bij gemeenten neergelegd. Dat deed het Rijk met de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen (kortweg: de wet BUIG). Dit is overeenkomstig de Wet werk en bijstand (kortweg: WWB) die al langer op deze wijze werkt.

Naleven van de regels

De gemeente heeft een grote uitvoeringsverantwoordelijkheid. Op enkele punten moet de gemeente eigen regels vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de maatregelen die gemeente oplegt als iemand zich niet aan de regels houdt. De gemeente moet deze regels in een verordening vaststellen. Dit noemt de gemeente een ‘maatregelenverordening’. De gemeente moet ook zorgen dat uitkeringsgerechtigden de regels naleven. Dit noemen we handhaven. In de verordening is ook een artikel opgenomen over hoe zij dit wil bereiken.

Vrijwel gelijk

De gemeente heeft de maatregelenverordening IOAW en IOAZ net zo opgesteld als de maatregelverordening WWB. De maatregelen in beide verordeningen zijn gelijk. De uitkeringen die voortvloeien uit de IOAW en IOAZ zijn bruto. In de wet staat de basis van deze uitkeringen. De maatregel is daarom een brutobedrag. Het nettobedrag dat de gemeente inhoudt, is vrijwel hetzelfde als in de WWB.

Extra categorie

Er is één belangrijk verschil tussen deze maatregelenverordening en die van de WWB. Het belangrijkste verschil met de WWB is dat in artikel 9 van deze maatregelverordening, 6 categorieën van maatregelwaardig gedrag staan. Binnen de WWB kennen we 5 categorieën.

De extra categorie ten opzichte van de WWB (artikel 9 categorie 5), is er voor die zaken waarin een uitkeringsgerechtigde zich zodanig ernstig heeft gedragen dat dit direct kan leiden tot ontslag (of het niet verkrijgen van arbeid). Dit is zo te lezen in het burgerlijk wetboek. Een aantal voorbeelden zijn:

  • diefstal van de werkgever,

  • dronkenschap op het werk,

  • belediging of mishandeling van de werkgever, een collega of een klant

  • en ander soortgelijk gedrag.

Tot deze categorie hoort ook het kwijtraken van arbeid op eigen verzoek zonder dat daar een goede reden voor is.

Komt dit voor? De gemeente kan dan de IOAW weigeren. Dat kan tot maximaal het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde verdiende of zou kunnen verdienen.

Wijzigingen

Met ingang van 1 januari 2013 zijn de IOAW en de IOAZ gewijzigd. Vanaf die datum legt het college in het geval van een overtreding van de inlichtingenplicht niet langer een maatregel op, maar een boete. Dit is geregeld in de ‘Wet aanscherping fraude en sanctiemogelijkheden sociale zekerheidswetgeving’, en niet in deze verordening. Hiermee geeft het Rijk een duidelijk signaal af in de bestrijding van fraude en misbruik met sociale zekerheidsuitkeringen. Deze wet geldt niet alleen voor de IOAW en IOAZ, maar voor alle sociale zekerheidswetten. De onderdelen in de vorige verordening die te maken hadden met de schending van de inlichtingenplicht zijn verwijderd.

Tegelijk zijn de maatregelen die een gevolg zijn van een schending van de re-integratieplicht en de arbeidsplicht verzwaard. Naar aanleiding van de “Westlandactie’ zijn de Delftse maatregelen vergeleken met die van de regiogemeenten. De maatregelen die Delft oplegde bleken gematigd. Gelet op de steeds verdergaande regionalisering is het noodzakelijk de maatregelen op te trekken naar het niveau van de gemeenten Rotterdam en Den Haag.

Nieuw in deze verordening zijn maatregelen die het college oplegt als de belanghebbende zich niet houdt aan specifieke verplichtingen die worden opgelegd gedurende de zgn. inspanningsperiode. Binnenkort zal Delft hiermee gaan beginnen. Dit betekent dat bij de aanvraag om bijstand de cliënt een aantal specifieke verplichtingen krijgt opgelegd. Deze zijn gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het vergroten van de participatiemogelijkheden. In een periode van 4 weken moet de betrokkene deze verplichtingen nakomen. Het onvoldoende nakomen betekent een maatregel op grond van de derde categorie. Het geheel niet nakomen behoort tot de vierde categorie.

Een inburgeringstraject kan een onderdeel zijn van een re-integratietraject. Het niet voldoen aan de verplichtingen, inclusief het binnen bepaalde termijnen halen van het inburgeringsexamen, betekent dat het college een maatregel of een bestuurlijke boete oplegt. Voor uitkeringsgerechtigden is het een maatregel; voor niet-uitkeringsgerechtigden is het een bestuurlijke boete. Om rechtsongelijkheid te voorkomen is in de verordening opgenomen dat de maatregel gelijk is aan de boete die op grond van de Delftse verordening wordt opgelegd. Dit is artikel 9 als een aparte, nieuwe categorie opgenomen.

Het college kan van de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie eisen. Een tegenprestatie zoals bedoeld in de wet staat geheel los van de re-integratie van de betrokkene. Het is dan ook niet gericht op (toekomstige) arbeidsinschakeling. Dit in tegenstelling tot sociale activering. Als het college besluit de tegenprestatie in te voeren zal zij dit in een beleidslijn vastleggen. Niet of onvoldoende meewerken aan de geëiste tegenprestatie kan leiden tot een maatregel.

Tegelijk met deze aanpassingen van de verordening hebben wij nog een aantal technische wijzigingen doorgevoerd.

Uitgangspunten

De vorige maatregelverordening is de basis voor de nieuwe regels. De maatregelen-verordening is aangepast omdat de wet en het beleid van de gemeente is gewijzigd. De maatregelen zijn bedoeld om te zorgen dat uitkeringsgerechtigden zich aan de plichten houden die bij de uitkering horen.

Het college moet rekening houden met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde of een gezin voordat zij een maatregel oplegt. Het college houdt rekening met alle omstandigheden, mogelijkheden en financiën van een uitkeringsgerechtigde. Zij probeert zo veel mogelijk een uitkeringsgerechtigde zijn verhaal te laten doen. Het opleggen van een maatregel is dus maatwerk. Dat betekent ook dat de regels die in de maatregelenverordening staan niet zonder meer vaststaan. Ze geven een richting aan. Een maatregel kan hoger of lager uitvallen, afhankelijk van de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. Als iemand bijvoorbeeld een bepaald gedrag niet verweten kan worden, kan er geen maatregel opgelegd worden.

Woord maatregel

Het verlagen of verhogen van de uitkering is afhankelijk van in welke mate iemand de regels niet nakomt. Aan het recht op bijstand is de plicht verbonden om de regels te volgen. In de maatregelenverordening spreekt de Raad van ‘het opleggen van een maatregel’, als een uitkeringsgerechtigde niet aan de verplichtingen voldoet. Met de maatregel wil de Raad dat verkeerde gedrag corrigeren.

Tot en met 31 december 2012 werd ook voor een schending van de informatieplicht een maatregel opgelegd. De uitkeringsgerechtigde is verplicht alle informatie te verstrekken die van belang is voor de uitkering. Een schendig van de informatieplicht betekent dat de uitkeringsgerechtigde deze informatie niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig heeft verstrekt. Het college verstaat onder tijdig: ten hoogste twee weken nadat de uitkeringsgerechtigde op de hoogte was van het te melden feit of de in een brief vermelde uiterste inleverdatum met betrekking tot de gevraagde informatie (dit geldt ook voor het zgn. statusformulier)

Zodra het college besluit een maatregel op te leggen, gebeurt dit doorgaans direct. Soms legt het college met terugwerkende kracht een maatregel op. Dat gebeurt als iemand bijvoorbeeld geen uitkering meer ontvangt of wanneer de bijstand al is uitbetaald.

Relatie met re-integratieverordening

Zonder rechten geen plichten, en andersom. De gemeenteraad heeft regels voor het recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vastgesteld in een verordening: de re-integratie-verordening. Die schrijft de wet voor. Ondersteuning bij arbeidsinschakeling is alle hulp die de het college kan bieden om weer aan het werk te kunnen.

Relatie met de Wet inburgering

De gemeenteraad moet regels, rechten en plichten vaststellen voor het informeren van personen die verplicht zijn om in te burgeren, en hen daarbij ook helpen. Die regels staan in de verordening Wet inburgering (WI). Soms valt een uitkeringsgerechtigde onder de verordening WI én onder de maatregelenverordening, dat heet een samenloop. De WI-activiteit moet wel onderdeel zijn van het re-integratietraject. Wanneer u bijvoorbeeld een boete krijgt op grond van de verordening WI, gaat de maatregelenverordening voor. De boete vervalt dan. Om verschillen te voorkomen wordt met deze verordening geregeld dat de maatregel in deze gevallen gelijk is aan de bestuurlijke boete die voor het zelfde type overtreding van deze regels geldt.

Categorieën van onvoldoende meewerken aan werk krijgen

Om te bepalen welke maatregel het college oplegt, wordt de uitkeringsgerechtigde in een categorie ingedeeld. Daarvoor kijkt het college naar in hoeverre een uitkeringsgerechtigde of een gezinslid niet aan het werk gaat; dat heet maatregelwaardig gedrag. Er zijn zes categorieën, en de maatregel die aan iemand wordt opgelegd, hangt af van in welke van deze categorieën zijn gedrag past. De categorieën lopen op naar zwaarte. Gedrag in categorie 1 leidt tot een minder zware maatregel dan gedrag in categorie 4. De zesde categorie is speciaal bedoeld voor de hierboven genoemde samenloopgevallen.

Categorie 1 Uitkeringsgerechtigden of gezinsleden die zich niet inschrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of hun inschrijving niet op tijd verlengen, krijgen een maatregel van de eerste categorie.

Categorie 2 Een maatregel uit de tweede categorie wordt opgelegd als de uitkeringsgerechtigde niet mee wil werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling. Het geldt ook voor uitkeringsgerechtigden die zich niet houden aan afspraken bij ziek- en betermelding terwijl zij deelnemen aan een re-integratietraject.

Categorie 3 Een uitkeringsgerechtigde of een gezinslid moet meewerken om weer aan het werk te gaan. Onder deze categorie vallen alle gedragingen die betrekking hebben op het onvoldoende of niet behoorlijk meewerken aan alle aangeboden voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling of anderzijds. Dit geldt ook voor activiteiten die vallen onder ‘sociale activering’. Dat gaat om veelal onbetaalde activiteiten die erop gericht zijn (weer) mee te kunnen doen in de maatschappij. Dat geldt ook voor het niet meedoen aan een opleiding die de gemeente voorstelt.

Wanneer een uitkeringsgerechtigde een re-integratieovereenkomst niet of niet op tijd tekent, houdt iemand zich niet aan de verplichtingen, want daarmee vertraagt hij namelijk het (weer) aan het werk gaan.

Een uitkeringsgerechtigde kan een maatregel categorie 3 krijgen wanneer hij zich niet houdt aan een afspraak die het college met hem maakt. Tot deze categorie horen ook gedraging die beoordeeld worden als het niet voldoende of onbehoorlijk meewerken aan onbeloonde werkzaamheden die door het college worden opgedragen als een tegenprestatie. De tegenprestatie zoals deze hier wordt bedoeld heeft geen relatie met een (toekomstige) inschakeling op de arbeidsmarkt.

Categorie 4 Tot deze categorie horen gedragingen die te kenmerken zijn als het geheel niet meewerken. Hiertoe behoren in ieder geval uitkeringsgerechtigden die door eigen schuld hun werk (gedeeltelijk) kwijtraken. Zij krijgen een maatregel van de vierde categorie. Of het geheel niet meewerken aan de tegenprestatie.

Categorie 5 Deze categorie bestaat niet in de WWB. Het gaat hier om het kwijtraken van algemeen geaccepteerde arbeid door gedrag dat staat in artikel 678 van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat hier om gedrag dat direct leidt tot ontslag, zoals diefstal, dronkenschap, belediging of bedreiging van de werkgever, een collega of een cliënt etc.

Tot deze categorie hoort ook het op eigen verzoek, zonder geldige reden opzeggen van de arbeidsovereenkomst.

Categorie 6 Dit is nieuw. Het gaat hierbij om het niet of niet voldoende nakomen van afspraken in het kader van de inburgering als dit een onderdeel is van de re-integratieovereenkomst. Voorheen viel dit onder de derde categorie.

Herhaling van maatregelwaardig gedrag

In deze verordening staan regels voor herhaaldelijk ‘maatregelwaardig gedrag’. Het kan gebeuren dat het gedrag van een uitkeringsgerechtigde niet verandert nadat het college hem een maatregel heeft opgelegd voor zijn gedrag. De klant herhaalt zijn gedrag. Dit heet recidive. Is er binnen twaalf maanden sprake van recidive? Dan kan het college de maatregel verhogen.

Misdragingen

In deze verordening staat slechts een minimummaatregel voor klanten die zich ernstig misdragen tegenover medewerkers van de gemeente. De reden hiervoor is dat het om uiteenlopende soorten gedrag kan gaan. Daarnaast is de oorzaak van dergelijk slecht gedrag belangrijk, dat kan bijvoorbeeld frustratie zijn. Maar iemand kan ook proberen met zijn gedrag te krijgen wat hij wil, bijvoorbeeld geld, of een uitkering. De maatregel moet daarom persoonlijk worden bepaald. In uiterste gevallen kan het een klant direct worden verboden om in een gemeentelijk gebouw te komen.

Handhavingsbeleid

In deze verordening staat een apart artikel over hoe de gemeenteraad ervoor kan zorgen dat het beleid in deze verordening uitgevoerd wordt. Dit heet handhavingsbeleid. In de wet staat dat de gemeenteraad haar handhavingsbeleid in een verordening moet regelen. De gemeenteraad van Delft heeft dat gedaan in deze maatregelenverordening.

Slotbepaling

Tot slot staan er in deze verordening speciale bevoegdheden. Dat zijn speciale rechten die alleen het college heeft. Zo kan het college maatregelen opleggen die niet in deze verordening staan.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsomschrijving

 

In deze verordening staan allerlei begrippen. De betekenis van deze woorden komt overeen met de woorden die in de wet of in eerdere verordeningen staan.

 

Artikel 2: De rechtsgronden voor het opleggen van een maatregel

 

De gemeente kan alleen een maatregel opleggen als een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet nakomt. Dat zijn de afspraken die in de wet en in de re-integratie-verordening staan waaraan een uitkeringsgerechtigde zich moet houden. In dit artikel staat op basis van welke artikelen in de IOAW of IOAZ de gemeente een maatregel kan opleggen.

 

De gemeente kan niet langer maatregelen opleggen als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de inlichtingenplicht. Dit is geregeld in een wijziging van de IOAW en de IOAZ die op 1 januari 2013 van kracht is geworden.

 

Artikel 3: Algemene bepaling over de wijze van het opleggen van een maatregel en de berekeningsgrondslag

 

Een uitkeringsgerechtigde krijgt als maatregel altijd een percentage van de uitkering als korting op de uitkering. Deze korting geldt gedurende een bepaalde vastgestelde periode.

 

De gemeente legt niet zomaar een maatregel op. De uitkeringsgerechtigde moet daarvoor de spelregels die gelden voor het ontvangen van een uitkering overtreden. Daarbij geldt hoe erger de overtreding en hoe meer dat de uitkeringsgerechtigde kan worden verweten, hoe zwaarder de maatregel. De gemeente houdt daarbij wel rekening met alle feiten en omstandigheden.

 

Een maatregel wordt opgelegd als korting op de uitkering. Deze korting is gebaseerd op een bepaald percentage. De korting wordt, tenzij dit anders is bepaald, opgelegd voor een periode van 1 maand.

 

Doorgaans legt het college een maatregel op in de toekomst, namelijk nadat het besluit is genomen om een maatregel op te leggen. Kan dat niet, bijvoorbeeld doordat een uitkeringsgerechtigde zijn uitkering al heeft ontvangen of geen uitkering meer ontvangt? Dan kan het college een maatregel ook met terugwerkende kracht opleggen, dus in het verleden.

 

Artikel 4: Het besluit tot het opleggen van een maatregel

 

De gemeente informeert een uitkeringsgerechtigde per brief over het besluit van de maatregel. In dit artikel staat wat er in dat besluit moet staan.

 

Is de uitkeringsgerechtigde het niet eens met de maatregel dan kan hij bezwaar maken. Een onafhankelijke commissie bekijkt het besluit nogmaals. De commissie adviseert vervolgens het college, dat dan opnieuw een besluit neemt. Is de uitkeringsgerechtigde het hier ook niet mee eens, dan kan hij in beroep gaan bij de rechtbank.

 

Het college moet de uitkeringsgerechtigde altijd informeren over een besluit. Deze eisen staan in de Algemene bestuursrecht (Awb). Zij moet het besluit ook altijd toelichten en uitleggen aan de uitkeringsgerechtigde.

 

Artikel 5: Het horen van de belanghebbende

 

De gemeente zal een uitkeringsgerechtigde eerst horen voordat hij of zij een maatregel krijgt. ‘Horen’ betekent dat de gemeente een uitkeringsgerechtigde zijn of haar kant van het verhaal moet laten vertellen. Op zo’n moment kan de gemeente alle kanten van het verhalen laten meewegen in de beslissing. Dit is te lezen in het eerste lid.

 

In het tweede lid staat dat in welke gevallen de gemeente ervoor kan kiezen om iemand niet te horen. De uitzonderingen onder a en b staan ook in de Awb. Vaak zijn er meer redenen om iemand niet te horen. Dan gaat het vaak om niet verschijnen op een oproep.

 

Artikel 6: Het afzien van het opleggen van een maatregel

 

De gemeente kan ervoor kiezen geen maatregel op te leggen als de gemeente een uitkeringsgerechtigde echt niets kan verwijten. Een andere reden om geen maatregel op te leggen, is als het gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden (dat noemt de gemeente: ‘verjaring’). De gemeente zal geen maatregel opleggen wanneer er ‘dringende redenen’ zijn. Wat dat betekent, hangt van de situatie af.

 

Het college laat de uitkeringsgerechtigde per brief weten dat hij geen maatregel krijgt als er sprake is van dringende redenen. Dat is belangrijk, als de uitkeringsgerechtigde het gedrag herhaalt dat aanleiding gaf tot het overwegen van de maatregel (recidive).

 

Artikel 7: De wijze van het opleggen van een maatregel

 

De gemeente legt een maatregel op door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan op twee manieren:

  • 1.

    door middel van verlaging van de uitkering van de eerstvolgende maand(en).

  • 2.

    met terugwerkende kracht, door middel van het opnieuw bekijken van de uitkering;

 

Het verlagen van de uitkering in de toekomst is de gemakkelijkste manier. Dat werkt alleen als de gemeente de uitkering over (dat deel van) die maand nog heeft betaald. Dan hoeft de gemeente de uitkering namelijk niet opnieuw te bekijken. Bovendien hoeft de gemeente het te veel betaalde bedrag niet terug te eisen. Het college legt een maatregel zo snel mogelijk op (‘lik op stuk’). De uitkeringsgerechtigde krijgt dan ook zo snel mogelijk na het verwijtbare gedrag bericht van het college.

 

Is de uitkering al betaald? Dan zou de gemeente de uitkering over een deel van de maand opnieuw moeten bekijken. Dat is heel omslachtig. De gemeente lost dit anders op. Door de maatregel op te leggen met ingang van de eerste van de volgende kalendermaand.

 

De maatregel moet wel effectief zijn (‘lik op stuk’). Daarvoor is het nodig dat de gemeente een maatregel snel nadat het gedrag plaatsvond, oplegt.

Soms bemerkt de gemeente maatregelwaardig gedrag pas op nadat de uitkering als gestopt is. Soms heeft de gemeente het recht op uitkering ingetrokken. In het tweede lid staat dat de gemeente achteraf alsnog een maatregel kan opleggen.

 

In het derde lid staat het volgende. Heeft de gemeente een maatregel opgelegd? En kan zij deze niet innen omdat een uitkeringsgerechtigde geen uitkering meer heeft? De gemeente kan dan besluiten de maatregel alsnog op te leggen als een uitkeringsgerechtigde binnen één jaar opnieuw een uitkering ontvangt. Een uitkeringsgerechtigde ontvangt in deze gevallen een brief waarin dit staat. De gemeente neemt het werkelijke besluit pas als een uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk weer een beroep doet op een uitkering.

 

In het vierde lid staat een bijzondere situatie. Namelijk als een uitkeringsgerechtigde een klein bedrag aan uitkering ontvangt. Bijvoorbeeld, als aanvulling op andere inkomsten zoals loon uit deeltijdarbeid De gemeente kan er dan voor kiezen om de maatregel over meerdere maanden te verdelen. Hiermee voorkomt de gemeente rechtsongelijkheid.

  

Artikel 8: samenloop van gedragingen

 

Een uitkeringsgerechtigde kan zich op min of meer op hetzelfde moment op meerdere manieren misdragen. De regeling voor samenloop geldt dan. Overtreedt een uitkeringsgerechtigde meerdere regels tegelijk? Dan geldt het gedrag waarvoor de zwaarste maatregel geldt.

 

Wanneer een echtpaar - dus allebei - verschillende regels overtreedt door verwijtbaar gedrag, dan geldt ook dan de zwaarste maatregel. Het echtpaar krijgt dus samen een maatregel en niet apart.

 

Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

 

Artikel 9: indeling in categorieën

 

Werkt een uitkeringsgerechtigde niet of niet genoeg mee aan (weer) aan het werk gaan of blijven? Het (maatregelwaardig)gedrag dat daarbij hoort deelt de gemeente in 5 categorieën in. De ernst van het maatregelwaardig gedrag bepaalt in welke categorie een uitkeringsgerechtigde valt. Hoe meer het gedrag echt concreet bijdraagt aan het niet (weer) aan het werk gaan of blijven, hoe zwaarder de categorie.

 

Bij het opleggen van verplichtingen/maatregelen houdt de gemeente zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde.

 

Categorie 1

Dit is de formele, officiële verplichting voor uitkeringsgerechtigden om zich in te schrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf. Ook om de inschrijving op tijd te verlengen.

 

Categorie 2

een uitkeringsgerechtigde moet zich houden aan de regels over ziek- en betermelding. De gemeente en re-integratiepartners informeren een uitkeringsgerechtigde over deze regels. Het niet komen opdagen bij afspraken valt onder categorie 3.

De belanghebbende moet ook meewerken aan onderzoeken naar de mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan.

  

Categorie 3

In deze categorie gaat het om gedrag dat zich in grote lijnen kenmerkt als het onvoldoende doen om weer aan het werk te gaan of het onvoldoende meewerken aan alle voorzieningen die het college aanbiedt om de kansen te vergroten om weer aan het werk te gaan.

 

Voorbeelden daarvan zijn: negatief gedrag tijdens sollicitaties en onvoldoende meewerken aan de afspraken uit de re-integratieovereenkomst. Of het niet actief zijn of blijven op de arbeidsmarkt.

Daar vallen activiteiten onder die gericht zijn op sociale activering of zorg. In categorie 3 valt ook zich (onterecht) ziek melden en niet meewerken aan controle hierop. Wanneer een uitkeringsgerechtigde onterecht zegt dat hij of zij moet zorgen voor bijvoorbeeld een kind of een ouder, dan valt dit gedrag ook onder categorie 3.

 

Onder deze categorie vallen nog enkele bijzondere verwijtbare soorten gedrag, zoals:

  • Het niet voor gezien ondertekenen van een re-integratieovereenkomst. Dit is het plan waarin staat dat een uitkeringsgerechtigde (weer) aan het werk gaat. Niet ondertekenen, kan voor vertraging zorgen van het (weer) aan het werk gaan.

  • Het niet of onvoldoende meewerken van een uitkeringsgerechtigden aan de opleiding die volgen volgens zijn of haar trajectplan.

 

Ook het onvoldoende meewerken aan sociale activering valt in categorie 3. Sociale activering is het doen van maatschappelijk nuttige activiteiten, bijvoorbeeld: vrijwilligerswerk. Deze activiteiten zijn altijd gericht op het (weer) aan het werk gaan. Het draait om weer zelfstandig meedoen in de maatschappij. Voor sommige uitkeringsgerechtigden is werk nog niet haalbaar maar sociale activering wel.

 

Uitkeringsgerechtigden moeten regelmatig (op tijd) op een afspraak komen. Bijvoorbeeld om te zien of de bijstand nog van toepassing is. Of bijvoorbeeld om te zien of een uitkeringsgerechtigde genoeg doet om (weer) aan het werk te gaan. Uitkeringsgerechtigden moeten op deze afspraken verschijnen. Dit geldt voor alle afspraken of oproepen die de gemeente en haar partners doen voor het uitvoeren van deze wet. Komt een uitkeringsgerechtigde niet op een afspraak dan is dit maatregelwaardig gedrag dat valt onder categorie 3.

Dit geldt ook voor afspraken die het college maakt met een cliënt om op een bepaald moment contact op te nemen met de gemeente. Dit kan mondeling aan de balie, maar ook schriftelijk of telefonisch. Ook dit soort gevallen wordt aangemerkt als een vorm van het niet nakomen van afspraken. Het verwijtbaar niet nakomen van dit soort afspraken wordt gezien als maatregelwaardig gedrag binnen categorie 3.

 

In 2012 start de gemeente met het instellen van een inspanningsperiode van 4 weken bij iedereen die een uitkering aanvraagt. Gedurende deze inspanningsperiode, direct na de aanvraag wordt de aanvrager enkele specifieke verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn afgestemd op de individuele omstandigheden en de mogelijkheden van de aanvrager. De verplichtingen zijn gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het vergroten van de mogelijkheden tot participatie. Immers, vanaf het moment dat een belanghebbende zich heeft gemeld om een uitkering aan te vragen zijn direct alle verplichtingen op hem van toepassing.

De verplichtingen legt het college (in samenspraak met de belanghebbende) vast in een overeenkomst die door beide partijen (ten minste voor gezien) wordt ondertekend. Deze overeenkomst is een eerste re-integratieovereenkomst. De verplichtingen die worden opgelegd zijn een onderdeel van de in de wet opgenomen meewerkingsplicht en de re-integratieplicht. Het onvoldoende nakomen van deze verplichtingen wordt gerekend tot deze derde categorie.

 

Ook het onvoldoende of onbehoorlijk meewerken aan de door het college opgedragen tegenprestatie wordt gerekend tot de derde categorie.

 

Categorie 4

Tot de vierde categorie worden gedragingen gerekend die bestaan uit het geheel niet meewerken aan de verplichtingen. Daartoe behoren onder andere het niet behouden van betaald werk; het geheel niet meewerken aan een re-integratietraject, inclusief de sociale activering of het weigeren de in het kader van de tegenprestatie opgedragen werkzaamheden uit te voeren.

 

Ook als belanghebbenden geheel niet meewerken aan de verplichtingen die worden opgelegd in het kader van de inspanningsperiode, wordt een maatregel opgelegd van de vierde categorie.

 

Categorie 5

Het kwijtraken van algemeen geaccepteerde arbeid. Hier gaat om handelingen die staan in artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk wetboek. In dit artikel staan situaties direct aanleiding geven tot ontslag, zoals: diefstal, dronkenschap, belediging of bedreiging van de werkgever, een college of een klant, en dergelijke.

 

Tot deze categorie hoort ook het zonder goede reden, op eigen verzoek van de uitkeringsgerechtigde, opzeggen van de arbeidsovereenkomst.

 

Categorie 6

Soms is een uitkeringsgerechtigde niet officieel inburgeringsplichtig volgens de wet, maar inburgeringsbehoeftig. Dat betekent dat een uitkeringsgerechtigde niet verplicht is om in te burgeren. Is iemand niet inburgeringsplichtig, maar inburgeringsbehoeftig, en zijn hier duidelijke afspraken over gemaakt in het re-integratieplan, dan is de uitkeringsgerechtigde toch verplicht zich aan de afspraken te houden. Houdt hij zich daar niet aan? Dan krijgt hij een maatregel opgelegd.

  

Artikel 10: De hoogte en de duur van de maatregel

 

Eerste lid

In dit lid staan de standaardmaatregelen voor de 5 categorieën die hierboven staan. De standaardmaatregelen gelden voor het niet of onvoldoende meewerken aan het (weer) aan het werk gaan. Bij het uitvoeren van de IOAW en IOAZ sluit de gemeente zoveel mogelijk aan bij het huidige, goed werkende maatregelenbeleid van de WWB. De percentages waarmee de gemeente de uitkering verlaagt, leidt de gemeente af van de WWB- maatregelenverordening.

 

Er is wel een verschil. Binnen deze IOAW en IOAZ verordening is een vijfde categorie toegevoegd. Dat zijn namelijk situaties waarin een uitkeringsgerechtigde door ernstig gedrag zijn werk verliest of niet krijgt. In deze situaties weigert de gemeente de uitkering tot de hoogte van het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde verdiende, dan wel zou kunnen verdienen.

 

Dit betekent niet dat een uitkeringsgerechtigde helemaal geen inkomen heeft. In deze gevallen kan een uitkeringsgerechtigde voor dit deel van de uitkering een beroep kunnen doen op de (minder gunstige) WWB. Daarbij bekijkt de gemeente of zij een maatregel kan opleggen op basis van de maatregelenverordening WWB.

 

Om rechtsongelijkheid te voorkomen wordt met deze verordening de op te leggen maatregel bij het niet nakomen van afspraken over de inburgering net zo hoog als de boete bij mensen die inburgeringsplichtig zijn, maar geen uitkering ontvangen. De maatregel is in dit geval geen percentage van de uitkering, maar een vast bedrag. De hoogte van de boete regelt de gemeente in een lokale verordening Wet inburgering.

 

Tweede lid

Herhaalt een uitkeringsgerechtigde het verwijtbare gedrag binnen een jaar? Dan verdubbelt de gemeente de duur van de maatregel. De maatregel duurt dan dus twee keer zo lang. Dit geldt niet voor gedrag dat staat in categorie 3. Blijft een uitkeringsgerechtigde in het gedrag dat valt in categorie 3 aanhouden? Dan krijgt hij of zij een maatregel van 100%. Dit betekent een hele maand zonder uitkering.

 

De eerste keer dat een uitkeringsgerechtigde verwijtbaar gedrag laat zien waarvoor hij of zij een maatregel krijgt, noemt de gemeente: de ‘eerste verwijtbare gedraging’. Ook als de gemeente de maatregel niet heeft uitgevoerd is het de eerste verwijtbare gedraging. De duur van een jaar gaat in op het moment waarop een uitkeringsgerechtigde het schriftelijke besluit van de gemeente ontvangt. In deze brief staat dat de datum waarop de maatregel ingaat.

 

In dit lid staan de standaardmaatregelen die gelden als een uitkeringsgerechtigde zijn of haar verwijtbare gedrag herhaalt. Dit heet ‘recidive’. De recidive moet binnen categorie 1 en 2 vallen. Daarbij houdt de gemeente met artikel 8. De gemeente legt de zwaarste maatregel op als het gaat om verwijtbaar gedrag uit de hoogste categorie, namelijk 4.

 

Ook bij recidive beoordeelt de gemeente hoe ernstig de overtreding is, hoe verwijtbaar iemand is en de persoonlijke omstandigheden.

  

Hoofdstuk 3: Zeer ernstige misdragingen

 

Artikel 11: zeer ernstige misdragingen

 

Eerste lid

De gemeente verstaat onder ‘zeer ernstige misdragingen’ diverse soorten agressief gedrag. Het moet altijd gaan om verwijtbaar, opzettelijk gedrag. En ook van gedrag dat normaal gesproken als onacceptabel gezien wordt.

 

De gemeente kan een maatregel opleggen als er een verband is tussen het ernstige gedrag en eventuele belemmering bij het uitvoeren van de IOAW en de IOAZ. Daarom staat er in dit artikel dat het zeer ernstige gedrag rechtstreeks verband moeten houden met de uitvoering van de IOAW en de IOAZ.

 

Dit betekent dat (zeer) agressief gedrag tegenover bestuurders en medewerkers van de gemeente, aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel (zie ook art. 20, tweede lid van de IOAW en/of IOAZ). De gemeente kan dus geen maatregel opleggen voor dergelijk gedrag tegenover een medewerker van een andere organisatie. Bijvoorbeeld een organisatie die in opdracht van de gemeente bezig is met uitvoering van de IOAW of IOAZ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Wel kan de gemeente dan een maatregel opleggen voor het niet of onvoldoende gebruik maken van mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan (artikel 10, derde lid, van deze verordening).

 

Stelt de gemeente een maatregel vast wanneer een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen? Dan moet de gemeente daarbij de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde meenemen.

Als het gaat om het vaststellen van de ernst van het gedrag, dan zijn er verschillende soorten agressief gedrag. Ze staan hieronder en lopen op in ernst, gedrag onder 1. is minder ernstiger dan gedrag onder 2. bijvoorbeeld.

  • 1.

    verbaal geweld (schelden);

  • 2.

    discriminatie;

  • 3.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk, dreigen);

  • 4.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen, kapot maken van spullen);

  • 5.

    mensgericht fysiek geweld (slaan, schoppen);

  • 6.

    combinatie van deze agressievormen.

 

Om te zien hoe verwijtbaar het gedrag is, kijkt de gemeente naar de omstandigheden op het moment van het gedrag.

 

Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Instrumenteel geweld is wanneer een uitkeringsgerechtigde het geweld/gedrag met opzet gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld voor een uitkering). Frustratieagressie is geweld dat een uitkeringsgerechtigde gebruikt door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is groter is dan bij frustratiegeweld.

 

Het opleggen van een maatregel staat helemaal los van het doen van aangifte bij de politie. De gemeente legt een maatregel op. En de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, kan aangifte doen bij de politie.

 

Het opleggen van een maatregel in deze situaties kan samengaan met het opleggen van een toegangsverbod op gemeentelijke gebouwen.

 

Tweede en derde lid

In lid twee en drie staat welke maatregel een uitkeringsgerechtigde krijgt wanneer hij of zij binnen 12 maanden zich opnieuw ernstig misdraagt.

 

Hoofdstuk 4: Handhavingsbeleid

 

Artikel 12: Handhavingsbeleid

 

In artikel 35, eerste lid onder c van de IOAW en IOAZ staat dat de gemeente verplicht is om bij verordening regels vast te stellen om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte bijstand ontvangt. Dit kan met een aparte verordening. De gemeente Delft kiest ervoor om deze regels op te nemen in deze verordening, omdat er ook al over maatregelen bij fraude wordt gesproken.

 

In de verordening staat ook dat bij fraude de gemeente het totale benadelingsbedrag opeist van een uitkeringsgerechtigde.

 

Het vierde en vijfde lid gaan over eventueel nieuw beleid en regels. In de toekomst kan de gemeente bij fraudevorderingen rente en kosten berekenen. Een fraudevordering is geld dat een uitkeringsgerechtigde moet terugbetalen omdat hij of zij ten onrechte bijstand heeft ontvangen doordat hij of zij informatie heeft verzwegen. De gemeente zal hiervoor later regels opstellen.

 

Hoofdstuk 5: De slotbepalingen

 

Artikel 13: Bevoegdheden college

 

In dit artikel staat nog een bijzondere bevoegdheid van de gemeente. Bij uitzondering kan de gemeente een individueel besluit nemen. Dat kan in situaties die niet in deze verordening staan.

 

Artikel 14: Overgangsrecht

 

In dit artikel staat het overgangsrecht. Deze nieuwe verordening is op een aantal punten ‘strenger’ is dan de verordening. Daarom moet de gemeente goed bekijken welke regel van toepassing is. Bovendien moet de gemeente verwarring proberen te voorkomen. Het moment van verwijtbaar gedrag is belangrijk.

 

Bepalend bij de vraag welke regels van toepassing zijn, is het moment van het maatregelwaardig gedrag.

  

Vindt het maatregelwaardig gedrag plaats alleen op en/of nadat deze nieuwe verordening ingaat? Dan geldt, voor het eerste besluit (waarbij de gemeente de maatregel oplegt) en voor een eventueel bezwaarschrift dat een uitkeringsgerechtigde hier tegen indient en de beslissing hierover, deze nieuwe verordening.

 

Het is duidelijk dat het eerste besluit en de beslissing op het bezwaarschrift alleen maar kunnen dateren vanaf het ingaan van deze verordening. Het maatregelwaardig gedrag vindt dan plaats op en/ of na het ingaan van deze nieuwe verordening.

 

Andersom: Vond het verwijtbare gedraging plaats voor het ingaan van deze nieuwe verordening? Dan geldt de oude regeling.

 

Begon het maatregelwaardige gedrag voor het ingaan van deze nieuwe verordening? En duurt het nog voort vanaf het moment dat deze nieuwe verordening inging? Dan geldt voor het eerste besluit en voor een beslissing op bezwaar, dat de gemeente deze toetst aan deze nieuwe verordening.

 

Om de rechtszekerheid te borgen staat erin het vierde lid dat de gemeente een vergelijking tussen de oude wettelijke regeling en de nieuwe verordening moet maken. Een uitkeringsgerechtigde mag immers niet de dupe zijn van zwaardere regels in de nieuwe verordening, als hij/zij niet eerder van de nieuwe regels op de hoogte was. De gemeente moet daarom de hoogte van de maatregel verminderen tot het bedrag of percentage dat staat in de oude regeling. Dit geldt alleen wanneer een uitkeringsgerechtigde voor het maatregelwaardige gedrag onder de nieuwe verordening een hogere maatregel zou krijgen. Dit staat in het derde lid dat samen met het tweede lid gelezen moet worden.

  

Artikel 15 en 16: Inwerkingtreding en citeertitel

 

Deze artikelen hebben geen verdere toelichting nodig.