Regeling vervallen per 01-01-2012

Financiële verordening gemeente Delft

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Financiële verordening gemeente Delft

De raad van de gemeente Delft;

Gelezen het voorstel van het college van 24 november 2009;

Besluit vast te stellen de

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid,

alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Delft.

Artikel 1

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.administratie

Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Delft en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

b.financiële administratie

Het systematisch verwerken van financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Delft, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

de financieel-economische positie;

het financiële beheer ;

de uitvoering van de programmabegroting;

het afwikkelen van vorderingen en schulden;

alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

c.administratieve organisatie

Het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.

d.financieel beheer

Het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen van rechten van de gemeente Delft.

e.gesloten circuit

Een gesloten circuit is een product, of een aantal samenhangende producten, waarvan de totale kosten geheel worden gedekt uit een specifieke inkomstenbron, anders dan de algemene dekkingsmiddelen. Het saldo van baten en lasten van deze producten wordt altijd toegevoegd of onttrokken aan een bestemmingsreserve of een voorziening.

f.rechtmatigheid

Het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, zoals nader uitgewerkt in de controleverordening, het controleprotocol en het toetsingskader accountantscontrole.

g.doelmatigheid

Het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

h.doeltreffendheid

De mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

Titel 1 Programmabegroting en verantwoording

Artikel 2 Programmabegroting

1 De raad stelt bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode de programma-indeling vast.

2 De raad stelt per programma of deelprogramma vast:

a) de te bereiken doelen, beoogde maatschappelijke effecten en prestaties

b) de baten en lasten

c) de investeringen uit het investeringsplan en de vervangingsinvesteringen

3 Het college draagt zorg voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde goederen en diensten en de maatschappelijke effecten.

4. De onderverdeling van de programma’s in de producten staat voor de raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijzigen. Wijzigingen worden bij de programmabegroting expliciet vermeld.

Artikel 3 Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1. Het college informeert de raad door middel van uitvoeringsrapportages 2 maal per jaar (in voor- en najaar) over de realisatie van de programmabegroting van de gemeente.

  • 2. De rapportages gaan in op afwijkingen, zowel wat betreft de lasten als de baten.

  • 3. Het college rapporteert de raad twee maal per jaar over de voortgang van het investeringsplan.

Artikel 4 Jaarstukken

  • 1 Het college legt verantwoording af over de uitvoering van de programma’s. In de verantwoording geeft het college aan:

    • a)

      wat bereikt is en hoe de resultaten zich verhouden tot de in de programmabegroting gestelde doelen;

    • b)

      wat de lasten en baten zijn;

    • c)

      wat de voorstellen voor budgetoverheveling ten laste van de exploitatiebegroting zijn.

  • 2 De voorstellen voor budgetoverheveling worden getoetst aan de volgende criteria:

    • a)

      Beleidsinhoudelijke noodzaak;

    • b)

      Inbedding in de werkplanning/jaarplan van het nieuwe jaar;

    • c)

      Effect op de voortgang/uitvoering van de reguliere werkzaamheden/activiteiten;

    • d)

      Het begrotingssaldo van het betreffende (deel-)programma mag niet worden overschreden, behoudens situaties waarbij aantoonbare exogene factoren het begrotingsresultaat negatief hebben beïnvloed. Lid 2a tot en met 2e zijn ook in deze gevallen van toepassing;

    • e)

      De overheveling heeft betrekking op incidentele budgetten;

    • f)

      Het minimumbedrag voor de overheveling bedraagt € 100.000 per post. Zo nodig kan gemotiveerd worden afgeweken van deze grens.Eventuele budgetoverhevelingsvoorstellen worden zo spoedig mogelijk in het nieuwe begrotingsjaar behandeld. Na goedkeuring worden de over te hevelen budgetten via een begrotingswijziging toegevoegd aan het nieuwe begrotingsjaar. Voor zover er daaraan voorafgaand in het begin van het nieuwe begrotingsjaar activiteiten worden uitgevoerd zonder dat formeel de begroting door de raad is gewijzigd worden deze tijdelijke budgetoverschrijdingen geacht te passen binnen het beleid van de raad.

  • 3 De raad bepaalt aan de hand van de uitvoering van de programma’s of de beleidsdoelen van de programma’s voor het lopende jaar bijstelling behoeven.

Artikel 5 Wijziging van de begroting

  • 1. Bij beleidsvoorstellen met consequenties voor de begroting biedt het college een begrotingswijziging aan ter vaststelling door de raad.

  • 2. Het college biedt overige wijzigingen van de begroting als gevolg van programmabegroting, tussentijdse rapportages en jaarstukken alsmede algemene begrotingswijzigingen (ARB’s) aan bij de cyclusdocumenten. In uitzonderingsgevallen kan hiervan worden afgeweken.

  • 3. Voor wijzigingen binnen een begrotingsproduct wordt een administratieve wijziging opgesteld waarover door het college een besluit wordt genomen.

Titel 2 Financiële positie

Artikel 6 Financiële positie

Het college draagt er zorg voor, dat het financieel beleid waartoe de raad heeft besloten, in de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen is opgenomen. Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen worden bij de uiteenzetting van de financiële positie expliciet vermeld.

Artikel 7 Vaste activa: investeringscalculatie, waardering & afschrijving

  • 1.

    1. Het college biedt éénmaal per vier jaar een (geactualiseerde) nota Investeringen, Reserves en Voorzieningen aan. In deze nota worden aanvullende regels vastgelegd.

  • 2.

    2. Investeringscalculaties voor investeringen groter dan € 100.000 worden gebaseerd op de netto contante waarde methode, rekening houdend met alle ontvangsten en uitgaven gerelateerd aan het betreffende activum.

  • 3.

    3. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden indien deze lager dan € 100.000 zijn direct ten laste van de exploitatie gebracht. Bij bedragen hoger dan € 100.000 is de maximale afschrijvingstermijn gelijk aan de looptijd van de lening.

  • 4.

    4. Onder investeringen worden naast initiële investeringen ook vervangingsinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen gerekend, daarmee ook groot onderhoud en renovatie.

  • 5.

    5. De in dit artikel vermelde afschrijftermijnen houden in dat ten tijde van het verstrijken van de afschrijftermijnen bij ongewijzigd beleid vervanging/groot onderhoud/renovatie zal plaatsvinden. Hiertoe zullen als dekkingsmiddel de vrijkomende afschrijvingen beschikbaar blijven. Indien economisch mogelijk wordt het actief langer gebruikt dan de in dit artikel bepaalde afschrijftermijnen.

  • 6.

    6. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het toegestaan om activa met een geringe waarde niet te activeren. Er is sprake van een geringe waarde bij aanschaffingen van maximaal € 7.500, die op jaarbasis een totaalbedrag per categorie aanschaffingen ad € 100.000 niet overschrijden.

  • 7.

    7. Bijdragen van derden, waaronder bijdragen uit hoofde van stedelijke vernieuwing, worden in mindering gebracht op investeringen.

  • 8.

    8. Routinematige investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden niet geactiveerd.

  • 9.

    9. In geval van grondexploitaties worden investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut alsmede de investeringen in de riolering niet geactiveerd doch middels de betreffende grondexploitatie verrekend met de reserve grondbedrijf.

  • 10.

    10. Beschikbare specifieke reserves worden in mindering gebracht op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut.

  • 11

    11. De afschrijftermijnen bij gebouwen worden bepaald op basis van de componentenbenadering.

  • 12

    12.De afschrijftermijnen voor investeringen met een economisch nut zijn

a.

40 jaar

Gebouwen (waaronder woonruimten en bedrijfsgebouwen), sportvelden;

b.

25 jaar

Parkeerterreinen (betaald parkeren);

c.

20 jaar

Gebouwgebonden installaties zoals kabels en leidingen;

d.

15 jaar

Gebouwgebonden installaties zoals CV en elektrische installaties;

e.

10 jaar

Parkeermeters, ondergrondse containers, bekabeling automatisering, inrichting gebouwen;

f.

8 jaar

Tractie en machines;

g.

7 jaar

Telefooncentrales, inbraakbeveiliging;

h.

6 jaar

Grote maaimachines

i.

3-5 jaar

ICT-middelen;

j.

Niet

Gronden en terreinen (tenzij openbare ruimte met maatschappelijk nut), kunstvoorwerpen, strategische investeringen (tot doel om op termijn te herontwikkelen).

Afschrijftermijnen voor investeringen in riolering zijn opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP)

  • 13.

    De afschrijftermijnen voor investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut zijn:

a.

40 jaar

Bruggen (steen en beton);

b.

25 jaar

Wegen, straten en pleinen, openbare verlichting, parkeerterreinen (onbetaald parkeren), kademuren, bruggen (hout en staal);

c.

12 jaar

Verkeersregelinstallaties;

d.

10 jaar

Groenvoorzieningen;

e.

Niet

Gronden en terreinen, voor zover openbare ruimte met maatschappelijk nut.

14. Groot onderhoud/renovatie, geactiveerd in de periode tot en met 2003, kent een afschrijvingsduur van 25 jaar.

15. Renovatie, geactiveerd vanaf 2004, wordt afgeschreven in een looptijd die in overeenstemming is met de na renovatie resterende levensduur van het betreffende (deel van het) activum.

16. De materiële vaste activa worden in beginsel lineair afgeschreven volgens de in lid 11 en lid 12 opgesomde afschrijftermijnen. Voor bedrijfsmiddelen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten kan de annuïtaire methode toegepast worden.

17. Versnelde afschrijving is toegestaan op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut.

18. De afschrijving van activa start op 1 januari na het jaar van ingebruikname. Ook de renteberekening start op 1 januari na het jaar van ingebruikname.

19. Van het in dit artikel bepaalde kan door het college worden afgeweken. Afwijkingen worden schriftelijk gemotiveerd in het betreffende investeringsvoorstel. Ten aanzien van afwijkingen op de in artikel 12 en 13 bepaalde afschrijftermijnen geldt daarnaast dat het college deze afwijkingen vaststelt met inachtneming van:

a. het Besluit Begroting & Verantwoording en

b. relevante beantwoording op vragen aan de commissie BBV en

c. vorenstaande afschrijftermijnen en reeds vastgestelde afwijkende afschrijftermijnen.

Artikel 8 Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor openstaande vorderingen betreffende de gemeentelijke belastingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

  • 2. Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen ouder dan drie maanden.

Artikel 9 Reserves en voorzieningen

  • 1 Het college biedt éénmaal per vier jaar een (geactualiseerde) nota Investeringen, Reserves en Voorzieningen aan.

  • 2 Met deze nota stelt de raad de kaders vast met betrekking tot:

    • a)

      de vorming en besteding van reserves;

    • b)

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c)

      het rentebeleid in relatie tot reserves en voorzieningen

    • d)

      de informatievoorziening over reserves en voorzieningen door het college aan de raad.

  • 3 In aanvulling op het bepaalde in de nota is het college bevoegd om onttrekkingen te doen aan een bestemmingsreserve, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a)

      het doel, waarvoor de onttrekking wordt gepleegd, past binnen het door de raad vastgestelde beleid;

    • b)

      de onttrekking is in overeenstemming met het doel waarvoor de bestemmingsreserve is ingesteld;

    • c)

      de onttrekking heeft geen consequenties voor eerder vastgestelde onttrekkingen aan de betreffende reserve in de begroting of meerjarenraming;

    • d)

      de onttrekking op jaarbasis is per reserve kleiner dan € 100.000.

  • 4 Het college informeert de raad in de eerstvolgende tussentijdse rapportage dan wel in de jaarrekening over onttrekkingen aan een bestemmingsreserve als bedoeld in lid 3.

  • 5 Op grond van lid 3 is Parkeren benoemd als gesloten circuit. Dit houdt in dat het college bij het opmaken van de gemeentelijke jaarrekening het exploitatieresultaat van Parkeren reeds een bestemming kan geven, met inachtneming van het bepaalde in lid 6 van dit artikel.

  • 6 Het resultaat op Parkeren wordt, tenzij anders is bepaald, verrekend met de daarvoor ingestelde bestemmingsreserve.

Artikel 10 Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de gemeente Delft wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan reserves voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolheffing, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3. De omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten wordt jaarlijks door het college bepaald tijdens de begrotingsvoorbereiding als onderdeel van de vaststelling van de nominale ontwikkelingen.

Artikel 11 Financieringsfunctie

  • 1 Het college biedt éénmaal per vier jaar een (geactualiseerd) treasurystatuut ter kennisname aan.

  • 2 Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor:

    • a)

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de programmabegroting uit te kunnen voeren;

    • b)

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c)

      het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;

    • d)

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 3 Het college neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a)

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een AA- rating die is afgegeven door tenminste twee gezaghebbende rating agencies, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitsvrije status is gegeven;

    • b)

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd intact is.

    • c)

      Waar mogelijk wordt bij uitzettingen langer dan een jaar eerst gekeken naar de mogelijkheden deze middelen te beleggen bij duurzame fondsen. Waarbij de vergelijking wordt gemaakt tussen “traditionele”beleggingen en duurzame beleggingen op het vlak van rendement.

    • d)

      derivaten worden uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico’s;

    • e)

      voor het aantrekken van financieringen voor langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;.

    • f)

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro; voor de kasgeldlimiet en de renterisiconorm gelden de wettelijke waarden. Het college informeert de raad indien de kasgeldlimiet de toegestane periode van drie opeenvolgende kwartalen dreigt te overschrijden of indien de renterisiconorm dreigt te worden overschreden.

  • 4 Verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 5 Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een besluit treasurystatuut. Het college zendt het besluit treasurystatuut ter kennisgeving aan de raad.

Artikel 12 Registratie bezittingen, activa en vermogen

  • 1. Het college draagt zorgt voor een actuele en volledige registratie van bezittingen.

  • 2. Indien een actief administratief is afgeschreven máár nog in gebruik wordt deze gehandhaafd in de activa-administratie.

  • 3. Het college draagt er zorg voor, dat de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente systematisch worden gecontroleerd.

  • 4. Bij afwijkingen in de registratie van bezittingen neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen. De resultaten van de controle en eventuele plannen van verbetering worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden.

Titel 3 Paragrafen

Artikel 13 Lokale heffingen

  • 1. Het college draagt zorg voor een actueel overzicht van de tarieven, heffingen, prijzen en kosten per verstrekte dienst.

  • 2. Het college geeft aan de raad inzicht in de mate van kostendekking voor de door de gemeente verstrekte diensten, waarover de tarieven, en heffingen in rekening worden gebracht.

  • 3. Bij de programmabegroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf lokale heffingen verslag van: de opbrengsten per lokale heffing; het volume en bedrag aan kwijtscheldingen; de kostendekkendheid van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing; de (ontwikkeling van de) lokale lastendruk voor eenpersoonshuishoudingen, meerpersoonshuishoudingen en bedrijven.

Artikel 14 Weerstandsvermogen en risicomanagement

  • 1. Het college draagt zorg voor een adequaat risicomanagement.

  • 2. Het college geeft in de paragraaf weerstandsvermogen van de programmabegroting en van de jaarstukken de risico’s van materieel belang aan.

  • 3. Het college geeft in de paragraaf weerstandsvermogen van de programmabegroting en van de jaarstukken de weerstandscapaciteit aan en in hoeverre schade en verliezen als gevolg van de risico’s van materieel belang met de weerstandscapaciteit kunnen worden opgevangen.

  • 4. Onderdeel van het weerstandsvermogen is de post Onvoorzien. Deze post is beschikbaar voor incidentele tegenvallers die onontkoombaar, onvermijdelijk en onuitstelbaar zijn.

Artikel 15 Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Het college draagt zorg voor meerjarige beheersplannen in het kader van onderhoud openbare ruimte, onderhoud riolering, en onderhoud gebouwen.

  • 2. Bij de programmabegroting gaat het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in op verslag over toekomstige ontwikkelingen in het vereiste kwaliteitsniveau aan openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, straatmeubilair, riolering, gebouwen, de voortgang van het geplande onderhoud, het eventuele achterstallig onderhoud en de bijbehorende financiële prognoses. Tevens wordt aangegeven of de huidige reserves of voorzieningen toereikend zijn voor de toekomstige lasten.

Artikel 16 Financiering

Bij de programmabegroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf financiering in ieder geval verslag van:

  • a.

    de kasgeldlimiet;

  • b.

    de renterisico norm;

  • c.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar;

  • d.

    de rentevisie en

  • e.

    de rentekosten en renteopbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie.

Artikel 17 Bedrijfsvoering

  • 1. In de bedrijfsvoeringsparagraaf in de programmabegroting wordt ingegaan op de actuele onderwerpen die aandacht behoeven. In de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag wordt gerapporteerd over de bij de programmabegroting bepaalde onderwerpen aangaande de bedrijfsvoering alsmede over nieuwe ontwikkelingen.

  • 2. Het college rapporteert in de bedrijfsvoeringsparagraaf van de programmabegroting en jaarstukken over de rechtmatigheid, en over de onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid, bedoeld in artikel 213a Gemeentewet.

Artikel 18 Verbonden partijen

  • 1. Het college biedt éénmaal per vier jaar een (geactualiseerde) nota deelnemingenbeleid aan.

  • 2. In de programmabegroting en de jaarstukken wordt weergegeven het openbaar belang, het financieel belang en de zeggenschap van de gemeente.

  • 3. In de programmabegroting en in de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen specifiek ingegaan op nieuwe verbonden partijen, het beëindigen van bestaande verbonden partijen, het wijzigen van bestaande verbonden partijen en eventuele problemen bij bestaande verbonden partijen.

Artikel 19 Grond- en Vastgoedbedrijf

  • 1 Het college biedt telkens bij de jaarrekening een geactualiseerd Meerjarenprogramma Grondontwikkeling (MPG) aan. Naast de jaarlijkse rapportage informeert het college de raad door middel van een tussentijdse rapportage.

  • 2 In het programmaplan, in de paragraaf grond- en vastgoedbeleid van de programmabegroting en in het jaarverslag wordt op hoofdlijnen ingegaan op (de uitvoering van) het grond- en vastgoedbeleid.

  • 3 In het MPG wordt minimaal aandacht besteed aan:

    • a)

      de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • b)

      de risico's die samenhangen met de grondontwikkeling;

    • c)

      de planning en financiële uitkomsten, mede in relatie tot de voorgaande rapportage;

    • d)

      afwijkingen ten opzichte van de begroting(swijzigingen);

    • e)

      financiële prognoses.

  • 4 Met het oog op de afzonderlijke rapportage structuur wordt het Vastgoed- en Grondbedrijf als financieel gesloten exploitatie beschouwd. Dit houdt in dat het college bij het opmaken van de gemeentelijke jaarrekening het exploitatieresultaat van het Grond- en Vastgoedbedrijf reeds een bestemming kan geven, met inachtneming van het bepaalde in lid 5 en 6 van dit artikel.

  • 5 Het resultaat op het Grondbedrijf wordt, tenzij anders is bepaald, verrekend met de algemene reserves.

  • 6 Het resultaat op het Vastgoedbedrijf wordt, tenzij anders is bepaald, verrekend met de daartoe ingestelde egalisatiereserves.

Titel 4 Financiële organisatie en administratie

Artikel 20 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen voor de gemeente als geheel en in de organisatieonderdelen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen en schulden;

  • c.

    het verschaffen van informatie aan de budgethouders en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het bevorderen van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de programmabegroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de programmabegroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen.

Artikel 21 Financiële administratie

Het college draagt er zorg voor dat:

de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoet aan het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en andere relevante wet- en regelgeving;

de vereiste informatie verstrekt wordt aan het rijk, de provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

Artikel 22. Interne controle

Het college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van een aantal bedrijfsonderdelen en/of een aantal bedrijfsprocessen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatievoorziening, de rechtmatigheid van beheershandelingen en op de toepassing van gemeentelijke regelingen. Het college treft maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

De raad wordt zo nodig tussentijds maar in ieder geval bij de jaarverantwoording geïnformeerd over geconstateerde tekortkomingen en het herstel daarvan.

Artikel 23 Financiële organisatie

Het college draagt de zorg voor:

  • a.

    de indeling van de gemeentelijke organisatie en de toedeling van taken;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de regels voor de opdrachtverlening en de verrekening van leveringen tussen de organisatieonderdelen van de gemeente;

  • e.

    de te maken afspraken met de organisatie over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de regels voor de verlening van décharge over het gevoerde beheer van de ambtelijke uitvoeringsorganisatie.

Artikel 24 Aanbesteding en inkoop

Het college draagt zorg voor en legt (in een besluit) vast de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van werken, leveringen, en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels terzake van de Europese Unie en daaruit afgeleide Nederlandse aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten.

Artikel 25 Verstrekking subsidies

Het college biedt jaarlijks binnen twee maanden na vaststelling van de programmabegroting een nota verstrekking gemeentelijke subsidies aan. De nota bevat een overzicht van te verstrekken subsidies.

De raad stelt een afzonderlijk beleidskader subsidiesystematiek met bijbehorende kaderverordening vast. Het college kan binnen deze kaderstelling van de gemeenteraad nadere beleidsregels stellen.

Titel 5 Slotbepalingen

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2010, op dezelfde datum wordt de Financiële Verordening uit 2007 ingetrokken.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam “Financiële Verordening gemeente Delft”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2009.

mr. drs. G.A.A. Verkerk, burgemeester.

R.H. van Luyk , griffier.

Bekendgemaakt 20 december 2009.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1 Definities

Artikel 1 betreft het begrippenkader voor deze verordening. Toegevoegd is het begrip gesloten circuit.

Artikel 2 Programmabegroting

De raad legt op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de programmabegroting vast, evenals het daarin opgenomen beleid waarop de raad wil sturen en controleren.

De gemeenteraad bepaalt zelf het aantal en de inhoud van de programma's van de programmabegroting en kan daardoor de begrotingsopzet aanpassen aan de eigen politiek-bestuurlijke wensen. Het verdient de voorkeur (ook vanwege de vergelijkbaarheid van begrotingsjaren) de gewenste indeling voor meerdere jaren vast te stellen, bijvoorbeeld voor een gehele raadsperiode. Indien daartoe aanleiding is, kan de raad de indeling wijzigen.

In de programmabegroting worden ook de investeringen opgenomen. Met het voorstel aan de raad om in te stemmen met het ten uitvoer brengen van het investeringsplan in de programmabegroting wordt niet beoogd één of meerdere jaarschijven van het investeringsplan te laten vaststellen, maar de investeringen als zodanig te laten voteren.

De vervangingsinvesteringen in bedrijfsmiddelen verlopen in principe budgetneutraal. Alleen als kapitaallasten van het nieuwe bedrijfsmiddel hoger zijn dan de vrijvallende kapitaallasten van de oude bedrijfsmiddelen wordt in de programmabegroting een mutatie opgenomen.

Artikel 3 Tussentijdse rapportage en informatie

Artikel 3 formaliseert een deel van de controletaak van de raad. Op basis van deze tussentijdse informatie kan de raad de uitvoering van de programmabegroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is. De raad autoriseert het college met het vaststellen van de programmabegroting op hoofdlijnen voor het door het college uit te voeren beleid. Hiermee worden alle afzonderlijke verplichtingen die in de programma’s besloten liggen in materiële zin oftewel financieel geaccordeerd.

Bij de uitvoering van de programmabegroting geldt voor het college de informatieplicht uit het vierde lid artikel 169 Gemeentewet. Bij het aangaan van verplichtingen of het uitoefenen van bevoegdheden door het college met ingrijpende gevolgen voor de gemeente moet het college eerst het gevoelen van de raad inwinnen.

Artikel 4 Jaarstukken

De jaarrekening is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, c.q. de controle van de raad daarop. Basis daarvoor is de productrealisatie.

Artikel 5 Wijziging van de begroting

Na het vaststellen van de begroting hebben raad en college ook te maken met begrotingswijzigingen. Het gaat hierbij om mutaties van de begroting die worden veroorzaakt door budgetverschuivingen tussen programma’s, voorstellen zonder dekking en stortingen of onttrekkingen aan een reserve. Het college besluit over wijzigingen die zich afspelen binnen één programma (voor bestemming).

Er zijn drie soorten begrotingswijzigingen:

  • a.

    Bij beleidsvoorstellen met consequenties voor de begroting biedt het college een begrotingswijziging aan ter vaststelling door de raad. De begrotingswijziging wordt bij het raadsvoorstel gevoegd en geeft aan met welke middelen het voorstel wordt verwezenlijkt.

  • b.

    Bij de programmabegroting, tussentijdse rapportages en jaarstukken wordt door het college een begrotingswijziging aangeboden met de mutaties die het gevolg zijn van deze cyclusdocumenten. In deze begrotingswijzigingen worden ook de algemene begrotingswijzigingen (ARB’s) verwerkt. Dit zijn budgetneutrale mutaties die voortkomen uit een voorstel of besluit waarvan de financiële consequenties niet leiden tot aanpassing van het begrotingssaldo en waardoor de beleidsdoelstellingen in de lopende begroting niet worden beïnvloed (bijvoorbeeld correcties op eerdere begrotingswijzigingen en personeelsvoorstellen). Als sprake is van algemene begrotingswijzigingen die tussentijds goedkeuring vergen van de raad, kan een afzonderlijke ARB aan de raad worden aangeboden.

  • c.

    Voor wijzigingen binnen een begrotingsproduct wordt een administratieve wijziging opgesteld waarover door het college een besluit wordt genomen. Op programmaniveau gaat het hier om saldoneutrale mutaties. Als door de wijziging van het product ook de lasten en de baten van het programma wordt aangepast moet wel een begrotingswijziging voor de raad worden opgesteld.

Artikel 6 De financiële positie

De raad geeft in dit artikel de uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.

Artikel 7 Vaste activa: beslissing, waardering & afschrijving

Artikel 7 lid 1 bepaalt, dat het college vierjaarlijks een geactualiseerde nota over de Investeringen ter behandeling en vaststelling door de raad aanbiedt. Kaderstellend is nu de nota “Investeringen, reserves en voorzieningen van medio 2006”. Door middel van deze nota stelt de raad inhoudelijke kaders en de spelregels vast. De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval bevatten de “regels voor waardering en afschrijving activa”. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiele vaste activa en financiële vaste activa. Voordat sprake is van waardering en afschrijving is een beslissing genomen over de investering, waar het lid 2 i.v.m. de onderliggende calculatie aan refereert.

Het tweede lid bepaalt, dat investeringen in principe volgens de netto contante waarde methode worden gecalculeerd. Daarbij wordt rekening gehouden met alle ontvangsten en alle uitgaven van een actief gedurende de levensduur daarvan, rekening houdend met het tijdsaspect en een disconteringsvoet. Deze methodiek bestaat al vele jaren, wordt op uitgebreide schaal toegepast in het bedrijfsleven, bij woningbouwcorporaties en bij externe partners die investeringsberekeningen voor ons maken.

Het derde lid bepaalt, dat de kosten voor het afsluiten van geldleningen onder een grensbedrag van € 100.000 ineens ten laste van het resultaat worden gebracht. Bij hogere bedragen is de maximale afschrijvingstermijn gelijk aan de looptijd van de lening.

Het vierde lid bepaalt de reikwijdte van het begrip investeringen.

Het vijfde lid bepaalt dat waar vervanging (c.q. groot onderhoud of renovatie) na afloop van de levensduur van een actief aan de orde is, de vrijkomende afschrijftermijnen als dekkingsmiddel beschikbaar blijven om zodoende de mogelijkheid te hebben om te kunnen vervangen. Aanvullende dekking is dan slechts noodzakelijk voor de gestegen kosten van vervangen ten opzichte van de initiële investering. Vervanging na afloop van de afschrijftermijnen moet met ratio plaatsvinden: een actief wordt voorzover economisch rationeel zo lang mogelijk instandgehouden.

Het zesde lid bepaalt dat investeringen met een geringe, niet inzichtverstorende waarde, niet verplicht geactiveerd behoeven te worden.

Het zevende en het achtste lid vloeien rechtstreeks voort uit het Besluit Begroting en Verantwoording.

Het negende lid bepaalt dat –een deel van– de opbrengst uit grondexploitaties gezien wordt als een op die investering in mindering te brengen bijdrage van derden. Uiteindelijk vindt daardoor verrekening met de reserve grondbedrijf plaats. Ditzelfde principe is bij grondexploitaties ook van toepassing op de investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Het tiende lid bepaalt dat investeringen in de openbare ruimte geactiveerd worden na verrekening van beschikbare reserves.

Het elfde lid houdt in dat investeringen in gebouwen worden opgesplitst in componenten die naar gebruiksduur van de betreffende componenten worden afgeschreven. Zo wordt op de aangekochte grond onder een gebouw niet afgeschreven.

Het twaalfde lid en het dertiende lid geven de afschrijftermijnen per categorie activa weer. Voor het rioleringsstelsel gelden enkele specifiek technische componenten als rioleringsbuizen, gemalen en rioolwaterzuiveringsinstallaties. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) zijn voor deze componenten de afschrijftermijnen opgenomen.

Het veertiende lid en het vijftiende lid geven de afschrijftermijnen voor het renovatie weer.

Het zestiende lid bepaalt dat in beginsel de activa in jaarlijks gelijke termijnen, lineair, worden afgeschreven gedurende de gebruiksduur. Als uitzondering op deze regel kan voor de bedrijfsmiddelen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten de annuïtaire methode toegepast worden. Met name moet daarbij gedacht worden aan het investeren in gebouwen en gebouwgebonden installaties. De annuïtaire systematiek geeft een jaarlijks gelijke kapitaallast die als zodanig eenvoudig inpasbaar is in de exploitatie-opzet van de betreffende bedrijfsmatige activiteit.

Het zeventiende en achttiende lid vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit Begroting en Verantwoording.

Het negentiende lid geeft beheerste flexibiliteit aan ten aanzien van diverse leden van dit artikel.

Artikel 8 Waardering oninbare vorderingen

Artikel 8 geeft de regels voor de bepaling van de hoogte van de voorziening voor oninbare vorderingen. Voor het bepalen van de hoogte van de voorziening is in dit artikel gekozen voor een scheiding in de bulkfacturen van de gemeente en de overige facturen. Voor de bulkfacturen van gemeenten wordt een voorziening getroffen op basis van een in te schatten percentage van oninbaarheid, omdat individuele beoordeling ondoenlijk is.

Artikel 9 Reserves en voorzieningen

Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Artikel 9 lid 1 bepaalt, dat het college vierjaarlijks een geactualiseerde nota over de reserves en voorzieningen ter behandeling en vaststelling door de raad aanbiedt. Kaderstellend is nu de nota “Investeringen, reserves en voorzieningen van medio 2006”. Door middel van deze nota stelt de raad inhoudelijke kaders en de spelregels vast. Inhoudelijke kaders stellen voor voorzieningen is overigens veelal niet aan de orde, omdat voorzieningen een verplichtend karakter kennen.

Via bepalingen 2/3 wordt aangegeven dat de raad met de nota reserves en voorzieningen de spelregels vaststelt die gelden voor het gebruik van reserves en voorzieningen. Daarmee hoeven deze spelregels niet meer in de verordening zelf te worden uitgewerkt.

In de leden 3 en 4 van dit artikel wordt aangegeven dat het college, onder bepaalde voorwaarden, zelfstandig bevoegd is om een onttrekking te doen aan een bestemmingreserve, zonder dat daarvoor een voorstel tot wijziging van de begroting aan de raad moet worden voorgelegd. Wel moet het college de raad achteraf, in de tussentijdse rapportage of jaarrekening, over de onttrekking informeren.

Via lid 5 en 6 wordt bepaald, dat parkeren een financieel gesloten systeem vormt. Dit betekent, dat de verrekening van het resultaat van deze onderdelen met de betreffende bestemmingsreserve rechtstreeks plaatsvindt en niet via de algemene bestemming van het resultaat bij de jaarrekening.

Artikel 10 Kostprijsberekening

In artikel 10 is de grondslag voor de bepaling van heffingen en tarieven neergelegd, zoals dat door artikel 212, lid 2, let b Gemeentewet wordt geëist. De grondslag voor de hoogte van heffingen en tarieven is namelijk politieke besluitvorming door de raad op basis van de geraamde hoeveelheden en de geraamde kostprijzen. Kostprijzen laten zich op vele manieren berekenen. In dit artikel worden enkele uitgangspunten voor de bepaling van de kostprijzen gegeven.

Artikel 229b, lid 2, Gemeentewet stelt, dat bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing mogen worden meegenomen. Daarnaast hanteert de gemeente het mechanisme van rentetoerekening over de reserves en de voorzieningen aan in gebruik zijnde kapitaalgoederen. Artikel 9, lid 2 van de verordening bepaalt, dat deze beide kosten ook daadwerkelijk worden meegenomen voor de berekening van de geraamde kostprijs.

Op grond van lid 2 moeten ook worden meegenomen de kosten compensabele BTW voor rioolheffing, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing. De programmabegroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat ze wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de gemeente deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd.

Het rentepercentage van de toerekening van kapitaallasten is van invloed op de lasten, maar ook van invloed op de kostprijs. De rentelasten worden berekend door de zogenaamde rente-omslagmethode. Bij de renteomslag van de kapitaallasten is toerekening van de bespaarde rente over het eigen vermogen toegestaan.

Artikel 11 Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie. De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de programmabegroting en de rekening zoals die in het Besluit begroting en verantwoording is voorgeschreven. In aanvulling hierop stelt het college een treasurystatuut op dat protocollen bevat voor de dagelijkse uitvoering. Het Treasurystatuut wordt eens in de vier jaar aan de raad ter kennisname voorgelegd. Kaderstellend is nu het Treasurystatuut van 2009.

De kasgeldlimiet en de renterisiconorm zijn wettelijk geregeld. Overschrijding is in beginsel niet toegestaan. Gedeputeerde staten van de provincie moeten in hun hoedanigheid van toezichthouder ingrijpen, als de kasgeldlimiet meer dan drie kwartalen wordt overschreden, maar kunnen onder bijzondere omstandigheden een tijdelijke overschrijding tolereren. Bij overschrijding kan de gemeente worden geconfronteerd met preventief toezicht op het sluiten van kortlopende (kasgeldlimiet) of langlopende (renterisiconorm) leningen. De raad wordt daarom wanneer overschrijding dreigt van de renterisiconorm daarover door het college geïnformeerd. Bij een dreiging van de overschrijding van de kasgeldlimiet van meer dan drie opeenvolgende kwartalen zal het college de raad daarover inlichten in het derde kwartaal van overschrijding.

Artikel 12 Registratie bezittingen en activa

Voor een goed beeld van de financiële positie is een volledige registratie van de gemeentelijke bezittingen onontbeerlijk. Om dit te borgen zal het college de registratie periodiek controleren en bij afwijkingen maatregelen tot herstel te treffen.

Artikel 13 Lokale heffingen

Artikel 229b Gemeentewet en artikel 15.33 Wet milieubeheer stellen randvoorwaarden aan de hoogte van de meeste tarieven en heffingen. Behalve tarieven voor het geven van vermakelijkheden en belastingen mogen de tarieven en heffingen niet het bedrag van de geraamde kostprijs te boven gaan. Voor het vaststellen van de hoogte van de verschillende tarieven en heffingen heeft de raad dus de geraamde kostprijs per tarief c.q. heffing nodig.

Het college draagt daarom zorg voor een actueel overzicht van de tarieven, heffingen, prijzen en kosten per verstrekte dienst. Het college geeft aan de raad jaarlijks inzicht in de mate van kostendekking voor de door de gemeente verstrekte diensten, waarover de tarieven, en heffingen in rekening worden gebracht

Het laatste lid regelt over welke feiten aangaande de lokale lasten de raad in elk geval in de verplichte paragraaf lokale heffingen bij de programmabegroting en jaarstukken wordt geïnformeerd.

Artikel 14 Weerstandsvermogen

Een gemeente loopt risico’s. Deze risico’s zijn van uiteenlopende aard. Tegen een deel van deze risico’s kan een gemeente zich verzekeren, of er moeten voorzieningen worden gevormd, of ze kunnen anderszins worden opgevangen. Voor een deel van de risico’s is dit echter niet het geval. Daarnaast kiezen gemeenten er soms voor om voor bepaalde verzekerbare risico’s eigen risicodrager te worden door zich bewust niet voor deze risico’s te verzekeren.

De niet verzekerde risico’s hebben, als ze zich voordoen, (grote) financiële consequenties. Het is dus zaak voor een gemeente, dat ze zich bewust is van de risico’s die ze loopt, en ze beheerst. Het uitsluiten van risico’s is echter niet mogelijk. Niet verzekerde risico’s die zich voordoen, moet de gemeente opgevangen met het eigen vermogen, door belastingverhoging of door beleidsmatige ombuigingen op de programmabegroting.

Het eerste lid van artikel 14 vereist dat het college zorg draagt voor een adequaat risicomanagement. Het tweede lid regelt over welke risico’s en hun financiële consequenties de raad in de verplichte paragraaf weerstandsvermogen van de programmabegroting en de jaarstukken moet worden geïnformeerd.

Artikel 15 Onderhoud kapitaalgoederen

Het college is verantwoordelijk voor (meerjarige) beheersplannen voor het onderhoud aan de verschillende categorieën kapitaalgoederen.

In het tweede lid van artikel 15 wordt aangegeven over welke feiten aangaande het financieel beheer van het onderhoud van kapitaalgoederen de raad in de verplichte paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bij de programmabegroting en jaarstukken in elk geval geïnformeerd wordt. De paragraaf geeft inzicht in beleidsuitgangspunten, toekomstige ontwikkelingen en de bijbehorende financiële prognoses. Het gaat om de samenhang tussen het vastgestelde beleid (beheerplannen), huidige kwaliteitsniveaus en beschikbaar budget. Tevens wordt aangegeven of de huidige reserves of voorzieningen toereikend zijn voor de toekomstige lasten.

Artikel 16 Financiering

De basis voor dit artikel is gelegen in artikel 10. Artikel 17 regelt over welke feiten inzake het financieel beheer van de financieringsfunctie de raad in elk geval in de verplichte paragraaf financiering bij de programmabegroting en jaarstukken wordt geïnformeerd.

Artikel 17 Bedrijfsvoering

Het domein van de ambtelijke organisatie is de verantwoordelijkheid van het college. Beleid op dit gebied wordt in de eerste plaats vormgegeven door het college. In de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven. In aanvulling hierop wordt gerapporteerd over de voortgang van de onderzoeken naar doelmatigheid en doeltreffendheid.

Artikel 18. Verbonden partijen

Artikel 18 lid 1 bepaalt, dat het college vierjaarlijks een geactualiseerde nota over de gemeentelijke deelnemingen ter behandeling en vaststelling door de raad aanbiedt. Kaderstellend is nu de nota “deelnemingenbeleid van oktober 2006”. Door middel van deze nota stelt de raad inhoudelijke kaders en de spelregels vast.

Artikel 18 lid 2 en 3 stellen regels aan de verantwoordingsinformatie over de verbonden partijen. Basis daarvoor is de paragraaf verbonden partijen in programmabegroting en rekening. In de programmabegroting en in de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen specifiek ingegaan op nieuwe verbonden partijen, het beëindigen van bestaande verbonden partijen, het wijzigen van bestaande verbonden partijen en eventuele problemen bij bestaande verbonden partijen

Daar de programmabegroting, jaarstukken en nota’s openbare stukken zijn, kan vermelding van bepaalde in de verordening vereiste informatie de belangen van de gemeente schaden. We kunnen bijvoorbeeld denken aan het voornemen om een financieel belang af te stoten, wat in bepaalde situaties de onderhandelingspositie van de gemeente aantast. Deze gegevens neemt men vanzelfsprekend niet herkenbaar op in de programmabegroting, jaarstukken en openbare nota’s. Ingevolge het Besluit begroting en verantwoording zal een lijst van verbonden partijen worden bijgehouden.

Artikel 19 Grond- en Vastgoedbedrijf

Een belangrijke taak van een gemeente is het daadwerkelijk ingrijpen in de ruimtelijke ordening van een gemeente door zelf vastgoedlocaties te (laten) ontwikkelen. De uitgangspunten van het financieel beleid ten aanzien van het grond- en vastgoedbedrijf horen bij de raad thuis.

Artikel 19 lid 1 regelt, dat het college jaarlijks het geactualiseerde Meerjarenprogramma Grondontwikkeling (MPG) aan de raad aanbiedt ter behandeling en vaststelling. Op basis van deze nota kan de raad de kaders vaststellen voor het toekomstig grond- en vastgoedbeleid. Tevens wordt bepaald, dat een tussentijdse rapportage wordt uitgebracht over het MPG. Dit gebeurt in de vorm van het T-MPG, gelijktijdig met de 2e beheersrapportage.

Het tweede lid van artikel 19 verwijst naar de verplichte paragraaf grond- en vastgoedbeleid bij de programmabegroting en de jaarstukken. Daar de programmabegroting, jaarstukken en nota’s openbare stukken zijn, kan vermelding van bepaalde in de verordening geëiste informatie de belangen van de gemeente schaden. Dergelijke informatie kan de (onderhandelings-)positie van de gemeente schaden. Zulke gegevens worden niet herkenbaar opgenomen in de programmabegroting, jaarstukken en openbare nota’s.

Het derde lid van artikel 19 verwijst naar de inhoud van het MPG.

Via lid 4, 5 en 6 wordt bepaald, dat het vastgoed- en grondbedrijf een financeel gesloten systeem vormt. Dit betekent, dat de verrekening van het resultaat van het vastgoed- en grondbedrijf met de betreffende reserves rechtstreeks plaatsvindt en niet via de algemene bestemming van het resultaat bij de jaarrekening.

Artikel 20 Administratie

In dit artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van de administratie van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college.

Artikel 21 Financiële administratie

Een belangrijk onderdeel van de administratie is de financiële administratie. Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van gemeenten. In het Besluit begroting en verantwoording zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten, in hun rol als toezichthouder, het rijk, de Europese Unie etc.

Artikel 22 Interne controle

Het college zal voor de inrichting van de financiële organisatie maatregelen laten treffen door de organisatie op het gebied van interne controle, bijvoorbeeld een adequate functiescheiding. Voor een goede interne controle zijn aanvullende onderzoeken nodig. Op grond van de uitkomsten van de onderzoeken worden bij tekortkomingen maatregelen tot herstel getroffen, waarbij de raad over de uitkomsten van de onderzoeken en de eventuele maatregelen tot herstel op de hoogte wordt gebracht. De genoemde onderzoeken in dit artikel omvatten niet de interne onderzoeken van het college naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Regels voor deze interne onderzoeken zijn opgenomen in de verordening artikel 213a Gemeentewet.

Artikel 23 Financiële organisatie

In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling zal geven.

Artikel 24 Aanbesteding en inkoop

De inkoop en de aanbesteding van werken, leveringen en diensten zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten ook te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Artikel 24 legt aan het college de zorg op om regels op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop van goederen en diensten. De regelgeving van de Europese Unie dient daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets. De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.

Artikel 25 Verstrekking subsidies

Een belangrijke uitgaande middelenstroom, die de kaderstellende rol en het budgetrecht van deraad raakt, betreft de verstrekking van gemeentelijke subsidies. Hiervoor is evenwel geen afzonderlijke paragraaf bij de programmabegroting en de jaarstukken opgenomen. Artikel 25 regelt, dat de raad jaarlijks een nota ontvangt waarin het college een overzicht geeft van te verstrekken subsidies. In de praktijk kan het overigens om meer nota’s gaan, zoals de subsidiebundel maatschappelijke activiteiten, de MISV (stadsvernieuwing), het onderwijsbeleidsplan, en milieusubsidies.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in de plaats van de vorige verordening die is opgesteld op grond van het artikel 212 Gemeentewet.

Artikel 27 Citeertitel

In dit artikel wordt de naam gegeven, waarmee men in de gemeentelijke stukken naar deze verordening kan verwijzen.