Planologisch beleid kruimelgevallen Wabo

Geldend van 24-09-2015 t/m heden

Intitulé

Planologisch beleid kruimelgevallen Wabo

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Algemene afwegingscriteria

Bij alle verzoeken om afwijking vindt een afweging plaats op milieukundig, functioneel en ruimtelijk gebied. Daarbij gelden de hierna volgende algemene zaken.

Milieuaspecten:

milieuaspecten moeten bij de beslissing over het al dan niet verlenen van een afwijking worden betrokken. Dit om te voorkomen dat er door de afwijking strijdigheid met de milieu wet- en regelgeving ontstaat, of dat uit milieuoogpunt onaanvaardbare situaties ontstaan.

Functionele aspecten:

  • -

    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bezonning, privacy, gebruiksmogelijkheden en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • -

    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de verkeers- en sociale veiligheid.

Ruimtelijke aspecten:

  • -

    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het straat- en bebouwingsbeeld;

  • -

    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de beleving van groen en water;

  • -

    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouwvorm en/of beleving van beeldbepalende panden.

Nadere eisen:

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de genoemde aspecten nadere eisen stellen aan onder andere:

  • 1.

    de afstand tussen de gebouwen;

  • 2.

    de afstand tot de weg;

  • 3.

    de plaats, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen;

  • 4.

    de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm, dakhelling en nokrichting);

  • 5.

    de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  • 6.

    de gebruiksmogelijkheden.

Artikel 2: Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

2.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.2 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

2.3 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage in de vorm van minivergisters;

2.4 archeologisch deskundige:

een afgestudeerd archeoloog met kennis van en ervaring in het Noord-Nederlandse kustgebied;

2.5 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

2.6 archeologisch onderzoek:

een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

2.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

2.8 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

2.9 bedrijf:

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

2.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

2.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

2.12 beperkt kwetsbare objecten:

een bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

2.13 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • -

    bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het planologisch beleid;

2.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

2.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

2.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

2.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

2.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

2.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

2.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

2.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.24 dienstverlening:

werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden al dan niet met inbegrip van ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van garagebedrijven en seksinrichtingen;

2.25 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

2.26 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

2.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.28 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

2.29 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt,zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder;

2.30 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

2.31 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

2.32 gezoneerd terrein:

een terrein waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en rondom welk terrein als geheel een geluidzone kan worden vastgesteld;

2.33 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

2.34 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

2.35 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

2.36 horecabedrijf, categorie I:

een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden en/of logies worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

2.37 horecabedrijf, categorie II:

een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals eetcafés, bars, snackbars en cafetaria's;

2.38 horecabedrijf, categorie III:

een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars en discotheken;

2.39 horecaterras:

een al dan niet overdekt terras, behorende bij een zelfstandig horecabedrijf;

2.40 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

2.41 individueel aaneen gebouwd (hoofd)gebouw:

een (hoofd)gebouw, op een zodanige wijze aaneen gebouwd, dat er sprake is van visueel zelfstandige bebouwing, tot uitdrukking komend in het onderling verschil in goothoogte, dakvorm en/of gevelbelijning;

2.42 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

2.43 kas:

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

2.44 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

2.45 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

2.46 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheidsdienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

2.47 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

2.48 normaal onderhoud (archeologie):

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

2.49 ondergeschikte horeca:

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke binnen de bestemming is toegestaan;

2.50 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

2.51 peil:

indien op het land wordt gebouwd:

  • a.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

    • 1.

      de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

    • 1.

      de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  • c.

    indien in het water wordt gebouwd:

    • 1.

      het Normaal Amsterdams Peil;

2.52 permanente bewoning:

bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;

2.53 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

2.54 publiekgerichte dienstverlening:

aan detailhandel verwante dienstverlening, zoals reis- en uitzendbureaus, videotheken, kap- en schoonheidssalons, zonnestudio's, hypotheekwinkels, baliefuncties van banken en van andere kantoren, en andere vormen van dienstverlening met overwegend een baliefunctie;

2.55 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

2.56 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

2.57 risicogevoelig bouwwerk cq. object

een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

2.58 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

2.59 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

2.60 windmolen:

een door de wind aangedreven molen, niet zijnde een windturbine;

2.61 windturbine:

een door de wind aangedreven turbine, die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

2.62 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 3: Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

a. voor lengten in meters (m);

b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);

c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);

d. voor verhoudingen in procenten (%);

e. voor hoeken/hellingen in graden (o).

3.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.7 de ashoogte van een windturbine:

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;

3.8 de afstand tot de (bouw)perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;

3.9 de afstand tot de weg:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de dichtstbijzijnde zijde van de weg;

3.10 de bouwhoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap/mast van de windmolen.

3.11 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4: Een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 1, van bijlage II Bor:

    een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

    b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

    , komt in aanmerking voor afwijking van het bestemmingsplan als bedoelt in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo.

    Voor een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom zijn dus geen beperkingen ten aanzien van bijvoorbeeld de toegestane hoogte of oppervlakte opgenomen.

  • B. Gemeentelijk beleid

    In overeenstemming met de bebouwingsregels, zoals deze zijn opgenomen in de diverse bestemmingsplannen voor de kernen, worden de afwijkingsmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken beperkt bij woonbestemmingen binnen de bebouwde kom:

    Voorwaarden:

    1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;

    2. bijbehorende bouwwerken, indien gelegen aan een openbare weg, groen, of water, dienen op minimaal 1 meter uit de achterste perceelgrens te worden gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorend bouwwerk tot de achterste perceelsgrens indien deze minder dan 1 meter bedraagt;

    3. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;

    4. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;

    5. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

    1°. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 70 m2

    2°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,

    3°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,

    tenzij de bestaande oppervlakte groter is en/of de noodzaak voor een groter bijbehorend bouwwerk wordt aangetoond;

    6. niet aan of bij een woonwagen;

    7. er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • B1. Specifieke beleidsregels bij andere gebouwen dan woningen in de bebouwde kom

    Een afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk, mits de noodzaak is aangetoond en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd. Hierbij geldt dat het bouwperceel, welke behoort tot het oorspronkelijke hoofdgebouw, voor niet meer dan 80% bebouwd mag worden. Er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • B2. Bepalingen mantelzorg

    Indien bovenstaande afwijkingsmogelijkheid voor bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor het realiseren van een voorziening ten behoeve van mantelzorg of aangepast wonen, gelden de volgende voorwaarden:

    1. de hier boven opgenomen bepalingen ten aanzien van de plaatsing en afmetingen gelden onverkort;

    2. er is een medische indicatie voor de noodzaak van mantelzorg en/of Wmo;

    3. mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte, zijnde binnen een bijbehorend bouwwerk;

    4. de mantelzorg/Wmo-voorziening dient in de nabijheid van het hoofdgebouw te zijn gelegen;

    5. er mag geen eigen opgang worden gemaakt;

    6. er worden geen extra uitritten toegestaan;

    7. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

    8. gas-, water-, elektriciteitsleiding en rioolafvoer worden aangetakt op de woning;

    9. er wordt geen apart huisnummer toegestaan;

    10. na beëindiging van de mantelzorgsituatie dienen de aangebrachte woonvoorzieningen te worden verwijderd, dan wel dient de woonunit verwijderd te worden en dient het maximale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken overeenkomstig datgene te zijn wat mogelijk is volgens het geldende bestemmingsplan, dan wel via een afwijking als hierboven beschreven mogelijk is;

    11. er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • C. Toelichting

    De afwijkingsmogelijkheid voor bijbehorende bouwwerken binnen de bebouwde kom is onbeperkt. Vandaar dat, qua oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, aansluiting is gezocht met artikel 2, lid 3, onder f., van Bijlage II van de Bor. De vigerende bestemmingsplannen kennen een specifieke regeling voor bijbehorende bouwwerken die, naast het vergunningsvrije deel, bij recht of middels een binnenplanse afwijking ruimte geven om te voorzien in uitbreiding met een bijbehorend bouwwerk.

    In zeer uitzonderlijke gevallen kan gemotiveerd worden afgeweken van de beperking van de oppervlakte. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als er sprake is van een zeer klein hoofdgebouw. Omdat de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet groter mag zijn dan de oppervlakte van het hoofdgebouw, kan dit tot onwenselijke situaties leiden.

    Bij een afwijking van het bestemmingsplan voor een bijbehorend bouwwerk t.b.v. een ander gebruik dan het bestemmingsplan toestaat (bijvoorbeeld bij mantelzorg) dient tevens een afwijking voor het gebruik van het bouwwerk te worden aangevraagd/verleend.

    Voor het mogelijk maken van mantelzorg in bijbehorende bouwwerken zijn extra bepalingen opgenomen, omdat er een groot risico is dat er een tweede woning ontstaat. De bepalingen gelden in beginsel altijd als er sprake is van mantelzorg, ook voor het buitengebied. Tenzij er sprake is van inwoning. Bij inwoning vindt de zorg plaats binnen het huishouden en er worden geen aanpassingen aan de woning verricht waardoor een tweede zelfstandige woonruimte kan ontstaan.

Artikel 5: Een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 1, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • -

      niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf;

    • -

      de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

  • B. Gemeentelijk beleid

    Voorwaarden:

    1. het gaat niet om agrarische bedrijfsgebouwen;

    2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 150 m2 bedragen;

    3. het bouwen bij een (bedrijfs)woning in het buitengebied mag niet tot gevolg hebben dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing meer dan 300 m2 bedraagt;

    4. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zal per bedrijfswoning ten hoogste de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;

    5. de bijbehorende bouwwerken zullen tenminste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

    6. de bijbehorende bouwwerken zullen geheel binnen een afstand van 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd;

    7. voor bijbehorende bouwwerken geldt; een maximale goothoogte van 3,5 m, een maximale bouw hoogte van 6 m; een dakhelling van maximaal 60º;

    8. het bouwen mag niet tot gevolg hebben dat het aansluitend terrein voor mee 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

    9. er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • C. Toelichting

    Voor wat betreft het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan buiten de bebouwde kom voor bijbehorende bouwwerken bestaat geen noodzaak voor extra ruimte voor agrarische bedrijfsbebouwing. Deze bedrijven hebben reeds een aanzienlijk bouwperceel verkregen bij recht of middels een binnenplanse afwijking. Voor de overige bestemmingen kent het bestemmingsplan een specifieke regeling voor bijbehorende bouwwerken die, naast het vergunningsvrije deel, bij recht of middels een binnenplanse afwijking ruimte geeft om te voorzien in uitbreiding met een bijbehorend bouwwerk. Middels voorliggend beleid kan, onder voorwaarden, meer ruimte worden geboden voor bijbehorende bouwwerken.

Artikel 6: Een gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 2, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking een gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, bijlage II Bor, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    a. niet hoger dan 5 m, en

    b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • B. Gemeentelijk beleid

    Voorwaarden:

    • 1.

      het gebouw dient niet hoger te zijn dan 5 m, en;

    • 2.

      de oppervlakte van het gebouw dient niet groter te zijn dan 50 m2;

    • 3.

      er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • C. Toelichting

    De gemeente neemt de wettelijke mogelijkheden voor afwijking van het bestemmingsplan over. De gebouwen die onder de werking van dit artikel vallen dienen een algemeen belang. Belangen van derden zullen niet snel onevenredig worden geschaad bij het afwijken t.b.v. deze bouwwerken onder genoemde restrictieve wettelijke eisen. Er dient echter altijd getoetst te worden aan de algemene afwegingscriteria. Bouwwerken voor infrastructuur en openbare voorzieningen tot 3 m hoogte en 15 m² kunnen in veel gevallen vergunningvrij worden opgericht.

Artikel 7: Bouwwerken, geen gebouw zijnde

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 3, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • B. Gemeentelijk beleid

    Voorwaarden algemeen:

    1. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 m en buiten de bebouwde kom niet meer dan 5 m mag bedragen; met dien verstande dat de bouwhoogte van reclame-uitingen niet meer dan 6 meter mag bedragen; de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten niet meer dan 5 meter mag bedragen;

    2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.

    3. de oppervlakte mag niet meer dan 50 m2 bedragen;

    4. er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels);

    Voorwaarden voor overkappingen binnen de bebouwde kom:

    5. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;

    6. overkappingen, indien gelegen aan een openbare weg, groen, of water, dienen op minimaal 1 meter uit de achterste perceelgrens te worden gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorend bouwwerk tot de achterste perceelsgrens indien deze minder dan 1 meter bedraagt;

    7. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;

    8. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;

    Voorwaarden voor overkappingen buiten de bebouwde kom:

    9. overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw  dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

    10. overkappingen zullen geheel binnen een afstand van 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd;

    11. de maximale goothoogte bedraagt 3,5 m, de maximale bouwhoogte 5 m; de dakhelling maximaal 60º;

    12. het bouwen mag niet tot gevolg hebben dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.

    Voorwaarden voor paardenbakken buiten de bebouwde kom:

    13. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;

    14. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);

    15. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;

    16. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.

  • C. Toelichting

    Bovenstaande bevoegdheid wordt veelal toegepast bij overkappingen bij woningen. Een overkapping dient te voldoen aan de voorschriften voor bijbehorende bouwwerken genoemd in artikel 2, of in voorkomend geval artikel 3 van deze beleidsregels. Vandaar dat hiervoor uitgebreidere regels zijn opgenomen. In zijn algemeenheid speelt de omgeving een belangrijke rol.

Artikel 8: Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 4, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard.

  • B. Gemeentelijk beleid

    Voorwaarden:

    Er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • C. Toelichting

    De gemeente neemt de wettelijke mogelijkheden voor afwijking van het bestemmingsplan over. Van bovenstaande afwijkingsbevoegdheid wordt sporadisch gebruik gemaakt. De omgeving speelt een belangrijke rol. Er bestaat geen noodzaak om een nadere beleidsregel te formuleren.

Artikel 9: Antenne-installatie

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 5, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking een antenne-installatie, mits wordt voldaan aan de eis: niet hoger dan 40 m.

  • B. Gemeentelijk beleid

    Voorwaarden:

    • 1.

      nieuwe antenne-installaties moeten op bestaande masten worden geplaatst (site-sharing);

    • 2.

      indien site-sharing niet mogelijk is, dient dit door de aanvrager/operator te worden onderbouwd. In dat geval moet worden beoordeeld of de volgende situatie van toepassing is: kunnen de antenne-installaties op bestaande bouwwerken, zoals windmolens, hoogspanningsmasten, gebouwen worden geplaatst? Ook de bestaande sirenemasten bieden mogelijkheden;

    • 3.

      uitsluitend indien het voorgaande, door de aanvrager/operator nader gemotiveerd, niet mogelijk is, kan het plaatsen van een nieuwe antennemast worden overwogen. Hierbij gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      een antennemast mag niet hoger zijn dan 40 m;

    • b.

      aangetoond moet worden dat de gevraagde locatie het meest effectief is in verband met dekking en capaciteit. Dit om te voorkomen dat het plaatsingsverzoek het gevolg is van een weigering in een aangrenzende gemeente;

    • 4.

      een antennemast dient in het stedelijk gebied te worden geplaatst. Daarbij gaat:

    • 5.

      de eerste voorkeur uit naar bedrijfsterreinen;

    • 6.

      de tweede voorkeur uit naar plaatsing nabij verticale elementen. In een beschermd dorpsgezicht is plaatsing van een antennemast uitgesloten;

    • 7.

      indien de aanvrager/operator aantoont dat plaatsing in het stedelijk gebied niet mogelijk is en uiteindelijk plaatsing van de antennemast toch in het landelijk gebied dient plaats te vinden, dan gelden de volgende voorwaarden:

    • 8.

      een antennemast mag niet in (grootschalig) open gebied of in natuurgebied worden opgericht;

    • 9.

      bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten;

    • 10.

      een antennemast dient bij voorkeur te worden gesitueerd in de directe nabijheid van infrastructuur (bijvoorbeeld bij knooppunten van wegen, viaducten, bruggen en dergelijke);

    • 11.

      bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;

    • 12.

      er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

    • 13.

      er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • C. Toelichting

    Er wordt naar gestreefd om antennes te concentreren door middel van site-sharing op bestaande masten of bestaande hoge gebouwen. Pas als overduidelijk is aangetoond dan dit niet kan, kan over plaatsing van nieuwe antenne-installaties of antennedragers worden nagedacht. De omgeving speelt een belangrijke rol.

    In afwijking van het bovenstaande kan er ten behoeve van een zendamateur worden afgeweken van de beleidslijn indien de zendamateur in het bezit is van een zendlicentie. Dit op grond van uitspraken van de Raad van State op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag Rechten van de Mens.

Artikel 10: Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 6, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

  • B. Gemeentelijk beleid

    Er wordt niet meegewerkt aan een procedure voor afwijking van het bestemmingsplan vooreen installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

  • C. Toelichting

    Ingevolge het provinciaal beleid zijn glastuinbouwbedrijven niet toegestaan. Daarom is ook de afwijkingsmogelijkheid voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf overbodig.

Artikel 11: Installatie bij een agrarisch bedrijf voor productie duurzame energie

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 7, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

  • B. Gemeentelijk beleid

    Er wordt niet meegewerkt aan een procedure voor afwijking van het bestemmingsplan vooreen installatie bij een agrarisch bedrijf voor productie van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

  • C. Toelichting

    Aangezien de bestemmingsplannen voldoende mogelijkheden bieden voor installaties bij agrarische bedrijven voor productie voor duurzame energie, wordt er geen omgevingsvergunning voor een kruimelgeval verleend voor dergelijke installaties.

Artikel 12: Het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied.

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 8, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van het openbare gebied.

  • B. Gemeentelijk beleid

    Voorwaarden:

    Er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • C. Toelichting

    Het gaat om het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Een herinrichting van openbaar gebied vindt vaak ook plaats in samenhang met het bouwen van een vergunningvrij bouwwerk, zoals vuilcontainers, sport- of speeltoestellen en straatmeubilair. Bij het beantwoorden van de vraag of er al dan niet sprake is van een ingrijpende herinrichting van openbaar gebied, zullen onder andere moeten worden betrokken de te verwachten gevolgen van de herinrichting voor omwonenden en gebruikers van het desbetreffende gebied.

Artikel 13: Gebruik veranderen van bouwwerken

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 9, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers;

  • B. Gemeentelijk beleid

    Voorwaarden algemeen binnen de bebouwde kom

    • 1.

      er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

    Voorwaarden algemeen buiten de bebouwde kom:

    • 1.

      uitsluitend bij gebruikswijziging naar logiesfunctie ten behoeve van werknemers;

    • 2.

      er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • B.1 Bepalingen wijzigen gebruik naar wonen:

    • 1.

      Toevoegingen aan de woningvoorraad dienen in overeenstemming te zijn met het bepaalde in de provinciale omgevingsverordening van de provincie Groningen en het Woon- en leefbaarheidsplan Eemsdelta;

    • 2.

      Toevoegingen aan de woningvoorraad dienen in overeenstemming te zijn met het afwegingskader als gesteld in de Nota Wonen 2014-2018;

    • 3.

      er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • B.2 Bepalingen aan huis verbonden beroep / bedrijf

    Voorwaarden:

    • 1.

      het gaat niet om een vrij beroep.

    • 2.

      de (woon)functie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:

    - de (woon)functie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;

    - het gebruik van de gronden en bouwwerken blijft beperkt tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel tot een maximum van 45 m2:

    - de activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;

    - er vindt in beginsel geen opslag of uitstalling van goederen op het perceel plaats, en er is geen showroom;

    - degene die de gebruiker is van de woning (het pand) ook degene moet zijn die het bedrijf uitoefent;

    • 3.

      het gebruik geen ernstige hinder voor het (woon)milieu oplevert, dan wel geen afbreuk doet aan het karakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:

    - de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende omgeving;

    - de bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan indien deze gelijk is of gelijk is te stellen aan een dienstverlenend bedrijf of een bedrijf uit categorie 1 zoals genoemd in de meest actuele VNG uitgave "bedrijven en zoneringen";

    - er dient voldoende parkeergelegenheid in de omgeving aanwezig te zijn en bij voorkeur dient te worden geparkeerd op eigen terrein. Hierbij is de mate van intensiteit van het gebruik en het verwachte aantal bezoekers een belangrijke afweging;

    - reclame-uitingen dienen esthetisch te passen binnen de omgeving en bij het gebouw waar het geplaatst is. Ook mag de reclame geen hinderlijke vormen aannemen;

    - er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid.

    • 4.

      de ruimtelijke uitstraling in de omgeving in acht wordt genomen. Dit betekent dat:

    - er dient voldoende ruimte rondom de bebouwing te zijn;

    - de naastgelegen bebouwing is op geruime afstand gelegen;

    - de verkeersaantrekkende werking zal niet veel invloed op de omgeving hebben.

    • 5.

      er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • B.3 Bepalingen internetwinkels:

    Voorwaarden:

    De bepalingen voor aan huis verbonden beroep / bedrijf gelden onverkort voor een internetwinkel die beoogd vanuit een woning wordt uitgeoefend.

  • B.4 Bepalingen bed & breakfast:

    Voorwaarden:

    • 1.

      de (woon)functie in overwegende mate wordt gehandhaafd, de hoofdbewoner woont in het pand;

    • 2.

      er geen sprake is van hinder voor naastgelegen (woon)percelen;

    • 3.

      er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

    • 4.

      het eventuele bijbehorend bouwwerk in de directe nabijheid van het hoofdgebouw staat en een duidelijke relatie met het hoofdgebouw heeft;

    • 5.

      de bed & breakfast accommodatie beperkt blijft tot een omvang van maximaal 4 kamers en maximaal 8 personen;

    • 6.

      als de bed & breakfast accommodatie voor meer dan 3 personen is bestemd, advies wordt gevraagd bij de brandweer;d

    • 7.

      de bed & breakfast accommodatie niet als zelfstandige wooneenheid functioneert; een keuken niet is toegestaan;

    • 8.

      het parkeren op eigen erf plaatsvindt;

    • 9.

      er sprake is van een verkeersontsluiting van voldoende omvang;

    • 10.

      er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid;

    er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • B.5 Bepalingen theeschenkerij/theetuinen: 

    • 1.

      de (woon)functie in overwegende mate wordt gehandhaafd;

    • 2.

      er geen sprake is van hinder voor naastgelegen (woon)percelen (bijvoorbeeld door een terras);

    • 3.

      er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

    • 4.

      het parkeren op eigen erf plaatsvindt;

    • 5.

      er sprake is van een verkeersontsluiting van voldoende omvang;

    • 6.

      er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid;

    • 7.

      er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • B.6 Bepalingenmantelzorg: 

    • 1.

      er is geen sprake van inwoning;

    • 2.

      de oppervlakte van de voorziening is beperkt tot 70m2;

    • 3.

      er is een medische indicatie voor de noodzaak van mantelzorg en/of Wmo;

    • 4.

      mantelzorg of aangepast wonen ten behoeve van de bewoner mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte, zijnde binnen een bijbehorend bouwwerk;

    • 5.

      de mantelzorg/Wmo-voorziening dient in de nabijheid van het hoofdgebouw te zijn gelegen;

    • 6.

      er mag geen eigen opgang worden gemaakt;

    • 7.

      er worden geen extra uitritten toegestaan;

    • 8.

      parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

    • 9.

      gas-, water-, elektriciteitsleiding en rioolafvoer worden aangetakt op de woning;

    • 10.

      er wordt geen apart huisnummer toegestaan;

    • 11.

      na beëindiging van de mantelzorgsituatie dienen de aangebrachte woonvoorzieningen te worden verwijderd, dan wel dient de woonunit verwijderd te worden en dient het maximale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken overeenkomstig datgene te zijn wat mogelijk is volgens het geldende bestemmingsplan, dan wel via een afwijking mogelijk is;

    • 12.

      er dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria (artikel 1 van de beleidsregels).

  • C. Toelichting

    Bovenstaande afwijkingsmogelijkheid is zeer verstrekkend en wordt binnen de bebouwde kom veelvuldig door gemeenten toegepast. Een aantal veel voorkomende onderwerpen die met deze afwijkingsmogelijkheid worden vergund, worden hierboven ingekaderd.

    Ad B1) wijzigen gebruik naar wonen:

    De gemeente Delfzijl krijgt de komende decennia te maken met bevolkingsterugloop. Diverse prognoses gaan voor de periode tot 2040 uit van een bevolkingsafname van 26.000 naar 17.000 inwoners. De vastgestelde Nota Wonen-'Focus op kwaliteit' gaat over het huisvesten van de huidige en toekomstige bewoners van Delfzijl. Het gaat er daarbij om dat het woningaanbod goed aansluit bij de vraag. Iedereen moet in Delfzijl kunnen wonen. De behoefte van bewoners staat daarom centraal. Ook de kwaliteit is van belang. We kiezen dan ook voor duurzame, levensloopbestendige en betaalbare woningen. Daarmee willen we Delfzijl als woongemeente aantrekkelijker te maken. 'Focus op kwaliteit' geeft de ambities en kaders weer voor wonen weer voor de periode 2014 tot 2018. De nota biedt een kader om met de huidige marktonzekerheid te kunnen omgaan en schetst een samenhangend beeld van de gewenste ontwikkeling van het wonen in onze gemeente tot 2018. Het uitgangspunt is om te sturen op het verminderen van de woningvoorraad en tegelijkertijd gestreefd wordt naar een kwalitatieve verbetering van de woonsituatie. In de Delfzijlster situatie mede vanwege de veranderingen in de bewonerssamenstelling en de afname van de bewonersaantallen is het nodig om maatwerk en flexibiliteit te leveren. De nota geeft daarom vooral de ambities, kaders en woningprogramma aan. Initiatieven worden hieraan getoetst.

    Ad B2) aan huis verbonden beroep / bedrijf:

    Tegen het samengaan van kleinschalige economische activiteiten met de woonfunctie bestaan geen bezwaren. Deze vermenging van functies hoeft geen afbreuk te doen aan het karakter van een woongebied, mits de kleinschaligheid (ondergeschikt aan de woonfunctie, overlast omgeving) in de hand kan worden gehouden. De bedrijvigheid kan zelfs een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in een woongebied. Echter, er moet voldaan worden aan het criterium dat de woonfunctie in alle gevallen in overwegende mate gehandhaafd wordt. Tenzij iemand echt een winkel wil beginnen. Dan moet een andere afweging plaatsvinden. In het algemeen zal dit in een omgeving waar uitsluitend gewoond wordt, niet gewenst zijn.

    Vrij beroep

    In de jurisprudentie is bepaald dat het vestigen van een vrij beroep (zie ook begripsbepaling) niet strijdig is met de woonbestemming, mits de woonbestemming in overwegende mate gehandhaafd blijft. Een praktijkruimte moet wel beperkt blijven tot maximaal 30 % van het totale bruto bebouwd oppervlak van de woning. Als het hier binnen blijft is dus geen afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk.

    Voor de uitvoeringspraktijk voor de kamer van koophandel is de volgende lijst samengesteld van personen die als vrije beroepsbeoefenaar gelden. Dit zijn:

    - advocaat - medisch specialist

    - accountant - notaris

    - administratieconsulent - oefentherapeut Cesar/Mensendieck

    - alternatieve genezer - organisatieadviseur

    - belastingconsulent - orthopedagoog

    - bouwkundig architect - psycholoog

    - dierenarts - raadgevend adviseur

    - fysiotherapeut - redacteur

    - gerechtsdeurwaarder - registeraccountant

    - huidtherapeut - stedenbouwkundige

    - huisarts - tandarts

    - interieurarchitect - tandarts-specialist

    - juridisch adviseur - tolkvertaler

    - kunstenaar - tuin- en landschapsarchitect

    - logopedist - verloskundige

    Een beroep dat niet op deze lijst voorkomt, geldt in beginsel niet als 'vrij beroep' (en moet dus een afwijkingsprocedure doorlopen), tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders kan aantonen (bijvoorbeeld door jurisprudentie). Overige activiteiten, die niet vallen onder de aan huis verbonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen is, wordt aangemerkt als beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten.

    Ad B3) Internetwinkels

    In beginsel wijkt de afweging met betrekking tot internetwinkels niet af van die voor aan huis verbonden beroep / bedrijf. De ruimtelijke uitstraling (aard, omvang en intensiteit) van een internetwinkel bepaalt of dit gebruik op een perceel is toegestaan. De bestuursrechters kijken vooral hoe de internetwinkels hun activiteiten verrichten. Zodra er op een perceel sprake is van opslag of uitstallen van goederen, of er is een showroom aanwezig, dan luidt al gauw de conclusie dat er sprake is van detailhandel. Zijn deze fysieke aspecten niet aanwezig, dan is de internetwinkel vaak wel toegestaan.

    Ad B4) Bed & breakfast

    De regels zijn ruimer dan voorheen voor de kernen gebruikelijk was. In het vorige planologisch beleid werd aangesloten bij de regels voor aan huis verbonden beroep / bedrijf waardoor de oppervlakte werd beperkt tot maximaal 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel tot een maximum van 45 m2. Dit werd in de praktijk als te beperkt ervaren. Voor het buitengebied wordt in de bestemmingsplannen een regeling voor bed & breakfast accommodaties opgenomen.

     

    Ad B5) Theeschenkerij

    Voor het buitengebied wordt onderzocht of in de bestemmingsplannen een vergelijkbare binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan worden opgenomen.

    Ad B6) Mantelzorg

    Voor het mogelijk maken van mantelzorg in bijbehorende bouwwerken zijn extra bepalingen opgenomen, omdat er een groot risico is dat er een tweede woning ontstaat. De bepalingen gelden in beginsel altijd als er sprake is van mantelzorg, ook voor het buitengebied. Hier is de regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Als er sprake is van inwoning, vindt de zorg plaats binnen het huishouden en er worden geen aanpassingen aan de woning verricht waardoor een tweede zelfstandige woonruimte kan ontstaan. Dit is altijd toegestaan.

Artikel 14: Gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning

  • A. Wettelijk kader

    Artikel 4, lid 10, bijlage II Bor: Voor toepassing van een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) komt in aanmerking het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen.a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

  • B. Gemeentelijk beleid

    De gemeente werkt niet mee aan een afwijking van het bestemmingsplan om een recreatiewoning om te zetten in een reguliere woning.

  • C. Toelichting

    Delfzijl is een krimpgemeente. Prioriteit heeft de komende jaren, dat de aantallen woningen afnemen.

Artikel 15: Planschadeovereenkomst

Bij het verlenen van toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan, overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 14 van deze beleidsregel, moet beoordeeld worden of het noodzakelijk is om een planschadeovereenkomst overeenkomstig artikel 6.1 Wro af te sluiten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Als er geen planschadeovereenkomst is afgesloten en er wordt een planschadeverzoek gehonoreerd, zijn de kosten voor de gemeente.

Artikel 16: Hardheidsclausule

Er wordt alleen een afwijking van het bestemmingsplan verleend in de te onderscheiden categorieën indien strikte toepassing van de onder artikel 2 tot en met 14 genoemde beleidsregels leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. De dringende noodzaak om van deze hardheidsclausule gebruik te kunnen maken, dient te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 3 Slotregel

Artikel 17 Slotregel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als:

“Planologisch beleid kruimelgevallen Wabovan de gemeente Delfzijl en treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Het Planologisch beleid 'kruimelgevallen' gemeente Delfzijl zoals vastgesteld op 24 mei 2012 wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl op 11 augustus 2015
loco burgemeester.
J.H. Menninga
secretaris.
P. Leeuw

Nota-toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De verschillende vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Delfzijl zorgen voor de hoofdbeleidslijnen van de gemeente. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt daarnaast mogelijkheden om van de bestemmingsplannen af te wijken. De mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan is geregeld in de Wabo, die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De uitvoeringsregelgeving van de Wabo is geregeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht (Mor). De mogelijkheden die in de wet worden geboden zijn in de loop van de tijd ruimer geworden. De meeste bestemmingsplannen geven goed weer wat de gemeente wil toestaan aan gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. De gemeente acht het daarom noodzakelijk om de wettelijke afwijkingsmogelijkheden te nuanceren. In deze notitie zijn de beleidsregels opgenomen voor de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan via een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, lid 1, sub c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het betreft de gevallen als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2°, Wabo juncto artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het betreft hier beleidsregels voor de planologische afwijkingsmogelijkheden onder het regime van de Wabo. We zullen deze afwijkingsmogelijkheden hierna 'kruimelgevallen' noemen. Overigens staan in bijlage II van het Bor, in artikel 2 en 3, ook de categorieën genoemd waar geen omgevingsvergunning is vereist, voor bouwactiviteiten al dan niet in combinatie met een wijziging van het gebruik. Uiteraard moet eerst onderzocht worden of een initiatief binnen deze categorieën valt. Medewerking aan een kruimelgeval is niet verplicht. De burger heeft dus niet zonder meer 'recht' op toepassing. Er kunnen zeer veel verschillende situaties voorkomen. Elk geval is anders en heeft zijn eigen kenmerken, randvoorwaarden, kwaliteiten, beperkingen en bijzonderheden wat niet in algemeen geformuleerd beleid te vatten is. Voor elke aanvraag zal een afweging gemaakt moeten worden met inachtneming van voorliggende beleidsregels.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het wettelijk kader en de grondslag voor dit beleid. Daarbij ingegaan op de reguliere procedure die gevolgd wordt bij een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval. Dit beleidsdocument gaat uitsluitend over de afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan in artikel 4 bijlage II Bor. Dit gebeurt in hoofdstuk 3. Per afwijkingsmogelijkheid wordt aangegeven wat de wet toestaat, wat de gemeente toestaat en een toelichting hierop. Hoofdstuk 4 gaat over de toepassing van het afwijkingenbeleid. Wanneer wordt een afwijking verleend en wanneer niet? En zijn er ook uitzonderingen mogelijk? Hoofdstuk 5 geeft weer waaraan de onderbouwing voor een afwijkingsverzoek dient te voldoen.

Hoofdstuk 2 Kader kruimelgevallen

Het bestemmingsplan speelt als instrument van het gemeentelijke ruimtelijk beleid een belangrijke rol. In het bestemmingsplan wordt het vele beleid, dat voor verschillende beleidsvelden en door diverse overheden voor dit gebied is opgesteld, tegen elkaar afgewogen en samengevoegd in een integraal plan.

2.1 Planologische afwijkingsmogelijkheden

Op grond van artikel 2.1, lid 1, sub c, Wabo is een omgevingsvergunning verplicht indien het gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) van gronden of bouwwerken in strijd is met een bestemmingsplan. Wanneer een activiteit in strijd is met het bestemmingsplan moet een omgevingsvergunning in principe worden geweigerd. In artikel 2.12, lid 1, Wabo staan de gevallen omschreven waarin een omgevingsvergunning wel kan worden verleend, indien de activiteit strijdig is met het bestemmingsplan. Artikel 2.12, lid 1, onder a onder 2°, Wabo regelt dat de omgevingsvergunning kan worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Het gaat hier om de planologische kruimelgevallen die zijn te vinden in artikel 4 van bijlage II Bor en waar voorliggend beleid over gaat.

2.2 Zorgvuldigheidsbeginsel

Beslissingen op verzoeken om omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1, sub c, Wabo voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2°, Wabo j° artikel 4 van bijlage II Bor moeten op zorgvuldige wijze tot stand komen. Dit zorgvuldigheidsbeginsel volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierbij hoort tevens een gedegen belangenafweging en een goede motivering van het besluit. In overeenstemming met artikel 4:81 Awb kan door burgemeester en wethouders beleid worden vastgesteld als afwegingskader bij afwijkingen van het bestemmingsplan. Door hun opzet beperken beleidsregels het toepassingsgebied van de wettelijke afwijkingsbevoegdheid. Het planologisch beleid dat voor u ligt is zo'n beleidsregel. In dit beleid wordt in eenduidige regels vastgelegd in welke gevallen in principe medewerking kan worden verleend aan een afwijking op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2°, Wabo. Zowel de aanvrager van de omgevingsvergunning voor een kruimelgeval als derdebelanghebbenden kunnen op basis van de voorliggende beleidsregels beoordelen of een verzoek in beginsel voor een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan in aanmerking kan komen.

2.3 Bevoegdheid

Indien voldaan wordt aan de criteria in dit beleidsstuk kan voor een aanvraag een procedure voor een buitenplanse afwijking voor een kruimelgeval worden gevoerd. Het college is het bevoegde gezag om de omgevingsvergunning te verlenen. De mogelijkheid om een omgevingsvergunning voor een kruimelgeval te verlenen is dus geen verplichting, maar een bevoegdheid van het college met een afweging per individueel geval.

2.4 Reguliere voorbereidingsprocedure

De Wabo kent de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1, sub c, Wabo (strijdigheid met het bestemmingsplan) voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2°, Wabo (kruimelgevallen) geldt de reguliere voorbereidingsprocedure. De procedure houdt onder andere het volgende in:

  • 1.

    Het bevoegd gezag, hier de gemeente, zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft ontvangen, zo snel mogelijk een bericht waarin het vermeldt dat het bevoegd is op de aanvraag te beslissen en waarin tevens wordt bericht welke procedure ter voorbereiding van de beslissing zal worden gevolgd (artikel 3.1 Wabo). Voor kruimelgevallen is dit de reguliere procedure;

  • 2.

    De gemeente geeft onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze (artikel 3.8 Wabo);

  • 3.

    De gemeente beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag (artikel 3.9 Wabo);

  • 4.

    Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit doet de gemeente mededeling van die beschikking in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;

  • 5.

    Indien het besluit niet binnen acht weken is genomen, is het besluit van rechtswege verleend en maakt de gemeente deze beschikking bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven (artikel 3.9 Wabo);

  • 6.

    Belanghebbenden kunnen binnen zes weken bezwaar indienen tegen het besluit conform de Awb.