Regeling vervallen per 01-01-2019

Nadere regels en besluit maatschappelijke ondersteuning 2017-2

Geldend van 01-10-2017 t/m 31-12-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2017

Intitulé

Nadere regels en besluit maatschappelijke ondersteuning 2017-2

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl;

besluit

vast te stellen ''Nadere regels en besluit Maatschappelijke ondersteuning 2017''

Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling.

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Pgb-werknemer: professional of iemand uit het sociaal netwerk die door de cliënt wordt ingekocht op basis van een pgb

  • b.

    Protocol Gebruikelijke Zorg HO: Protocol Gebruikelijke Zorg, CIZ 2005 voor HO

  • c.

    Protocol Gebruikelijke Zorg B en PV: Protocol Gebruikelijke Zorg CIZ versie 7.1 voor begeleiding en persoonlijke verzorging

  • d.

    Verordening: Verordening Wmo 2015 gemeente DELFZIJL

  • e.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • f.

    Wmo richtlijn indicatiestelling: Wmo richtlijn Indicatiestelling hulp bij het huishouden gebaseerd op het Protocol indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging van het CIZ april 2005

Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 4. Onderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    Bij het onderzoek is vaststelling van de identiteit aan de hand van een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voldoende.

  • 4.

    Indien de cliënt bekend is bij de gemeente, kan worden afgezien van het onderzoek zoals genoemd in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel.

  • 5.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt, conform hetgeen is gesteld in artikel 2.3.2 van de wet, in een gesprek met de cliënt of diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekerings Wet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de Wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4.

    Het verslag met uitkomsten van het onderzoek, aangevuld met de opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt vormen de basis voor het maatwerkplan.

  • 5.

    Het college neemt het verslag mede als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 6.

    Het verslag kan als bijlage van en door ondertekening van een aanvraagformulier direct als aanvraag worden ingediend.

  • 7.

    In het onderzoek wordt, indien van toepassing, gebruik gemaakt van de bepalingen van het Protocol Gebruikelijke Zorg HO, Protocol Gebruikelijke Zorg CIZ B en PV en de Wmo richtlijn Indicatiestelling.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een aanvraagformulier.

Artikel 8. Advisering, informatieplicht en medewerking aan de beoordeling

  • 1.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen deskundige om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    De cliënt die een melding heeft gedaan of voor wie dat is gedaan dan wel een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet en de verordening en deze nadere regels. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het voldoen aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen, dan wel het college op een van te voren aangegeven moment toegang tot zijn woning te verlenen;

    • b.

      het meewerken aan een onderzoek door één of meer daartoe aangewezen deskundigen, daaronder zo nodig begrepen een lichamelijk of andersoortig onderzoek om de belemmeringen te kunnen vaststellen.

  • 3.

    De cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel op de aard, de hoogte of de duur daarvan.

Artikel 9. De beschikking

  • 1.

    Voor algemene voorzieningen verleent het college geen beschikking, een algemene voorziening kan wel deel uit maken van het persoonlijk plan of ondersteuningsplan waarop een beschikking wordt afgegeven.

  • 2.

    Voor een maatwerkvoorziening verstrekt het college een beschikking.

  • 3.

    In de beschikking wordt de informatie- en medewerkingsplicht opgenomen als bedoeld in artikel 2.3.8 van de Wet.

  • 4.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoons gebonden budget (pgb) wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat het beoogde resultaat van de te verstrekken voorziening is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      de beoogde resultaten welke andere (algemene) voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • d.

      gedurende welke periode een eigen bijdrage verschuldigd is;

    • e.

      hoe hoog het bedrag van de kostprijs van de voorziening is.

  • 6.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking een programma van eisen vastgelegd waaraan de voorziening moet voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn. In dit programma van eisen is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      op welke wijze de persoon met beperking de voorziening moet terugbetalen of teruggeven als deze voor afloop van de afschrijvingstermijn niet meer wordt gebruikt.

  • 7.

    Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Pgb Algemeen.

Artikel 10 a. Het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Een Pgb wordt verstrekt, indien de aanvrager naar het oordeel van het college op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van diens vertegenwoordiger, voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake en de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit kan voeren.

  • 2.

    Er sprake is van een redelijke waardering van belangen als bedoeld in het eerste lid als de aanvrager of diens vertegenwoordiger:

    • a.

      in staat is de eigen situatie te overzien en zelf de benodigde hulp van voldoende kwaliteit in de zin van artikel 2.3.6 lid2 onderdeel c van de Wmo 2015 kan kiezen, regelen en aansturen;

    • b.

      op de hoogte is van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een Pgb en daarmee om kan gaan;

    • c.

      in staat is de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals in ieder geval een aanbieder uitzoeken die voldoende kwaliteit kan bieden in de zin van artikel 9 van de Verordening Wmo 2015, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen en het bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp.

  • 3.

    Om te beoordelen of de aanvrager in staat is om de aan een Pgb verbonden taken als bedoeld in het eerste lid op verantwoorde wijze uit te voeren kan de door Per Saldo opgestelde zelf- test worden gebruikt. (http://www.pgb.nl/test-uzelf-pgb-iets-voor-u/zelftest )

Artikel 10 b. Het niet verstrekken van een Pgb

  • 1.

    Een Pgb wordt niet verstrekt bij:

    • a.

      overwegende bezwaren;

    • b.

      als er een ernstig vermoeden is dat de aanvrager of diens vertegenwoordiger problemen zal hebben met het omgaan met een Pgb;

    • c.

      als er sprake is van spoedeisende hulp;

    • d.

      als het bieden van een keuze voor een Pgb negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende individuele voorzieningen in natura. Dit geldt bijvoorbeeld voor het collectieve vervoer en opvang (voorheen vrouwenopvang en maatschappelijke opvang)

  • 2.

    Van overwegende bezwaren of ernstig vermoeden van problemen met het omgaan met een Pgb kan sprake zijn in de volgende situaties indien de aanvrager geen vertegenwoordiger heeft of er bij de vertegenwoordiger sprake is van:

    • a.

      de belanghebbende/vertegenwoordiger is handelingsonbekwaam;

    • b.

      de belanghebbende/vertegenwoordiger heeft als gevolg van een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

    • c.

      er is sprake van schuldenproblematiek of verslavingsproblematiek;

    • d.

      er is eerder misbruik gemaakt van het Pgb;

    • e.

      er is eerder sprake geweest van fraude.

Artikel 10 c. Uitgesloten kosten Pgb

De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een Pgb:

  • a.

    Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan indiening van de melding

  • b.

    Kosten voor bemiddeling;

  • c.

    Kosten voor het voeren van een Pgb-administratie;

  • d.

    Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een Pgb;

  • e.

    Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering

  • f.

    Alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo 2015 valt;

  • g.

    Alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorziening valt;

  • h.

    Reiskosten voor professionals die betaald worden op basis van het professionele tarief

Artikel 10 d. Ondersteuning uit het sociaal netwerk met een Pgb

In het keukentafelgesprek kan de cliënt aangeven dat hij een Pgb wil inzetten om zijn mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk te betalen. Het gaat dan om situaties waarin deze hulp de gebruikelijke (mantel-)hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Hierbij geldt de voorwaarde dat de mantelzorger niet overbelast raakt.

Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt

Nadere verplichtingen budgethouder.

Artikel 11. Nadere verplichtingen budgethouder

  • 1.

    De budgethouder is verplicht om gedurende de gebruiksduur de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en toereikend te verzekeren.

  • 2.

    In geval van een elektrische vervoersvoorziening en/ of elektrische rolstoel is de budgethouder verplicht een allrisk verzekering af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel.

  • 3.

    Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden. Voor de berekening van de afschrijving wordt waar mogelijk aansluiting gezocht bij de afschrijvingssystematiek als gehanteerd in de Aanbesteding hulpmiddelen 2014.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn. Mocht na die tijd blijken dat de voorziening nog in goede staat verkeert, dan wordt de gebruiksduur verlengd.

  • 5.

    Voor de vaststelling van afschrijvingstermijnen van hulpmiddelen, wordt gebruik gemaakt van de afschrijvingstermijnen zoals deze van toepassing zijn binnen geldende overeenkomst met de gecontracteerde hulpmiddelenleverancier.

Artikel 12. PGB niet hoger dan kostprijs in natura

  • 1.

    Bij het vaststellen van het toe te kennen tarief voor een pgb-werknemer, wordt het tarief van de de pgb-werknemer toegekend voor zover dit niet hoger ligt dan het door het college vastgestelde tarief.

    • a.

      Voor zover het tarief hoger ligt dan het door het college vastgestelde tarief

      • i.

        wordt dit hogere tarief slechts toegekend wanneer de cliënt anders redelijkerwijs in het geheel geen toereikende maatwerkvoorziening in kan kopen;

      • ii.

        wordt het tarief toegekend dat door het college is vastgesteld waarbij de cliënt wanneer hij geen andere pgb-werknemer in wil huren zelf moet bijbetalen via de SVB.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor een verstrekking wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de deze voorziening in natura zou zijn verstrekt.

    • a.

      Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

    • b.

      Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

    • c.

      De kostprijs voor onderhoud en verzekering wordt gelijkgesteld aan de tarieven die worden gehanteerd door gecontracteerde hulpmiddelenleverancier.

Artikel 13 Noodzakelijk bijkomende kosten pgb

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt in elk geval rekening gehouden met de volgende noodzakelijk bijkomende kosten bij diensten:

    • a.

      Werkgeverslasten wanneer een en dezelfde pgb-werknemer voor vier dagen of meer per week wordt ingezet op basis van een arbeidsovereenkomst;

    • b.

      Vakantiegeld wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst, te weten het budget ter hoogte van vier maal de overeengekomen ondersteuning per week;

    • c.

      Budget voor vervanging tijdens vakantie wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst, te weten vier maal de overeengekomen ondersteuningsuren per week, waarbij zo nodig ook rekening wordt gehouden met een hoger tarief bij inzet van een professional ten opzichte van iemand uit het sociaal netwerk;

    • d.

      Indien van toepassing reiskosten bij inzet sociaal netwerk, ter hoogte van € 0,155 per kilometer tot een maximale afstand van 25,5 kilometer enkele reis;

    • e.

      Compensatie voor het verlies van pensioenrechten bij inzet sociaal netwerk wanneer er daadwerkelijk sprake is van het niet opbouwen van pensioenrechten als gevolg van het (tijdelijk) opzeggen van arbeidsuren in verband met het bieden van ondersteuning waarbij de compensatie bestaat uit een vermeerdering van het tarief met 12,5%.

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt in elk geval rekening gehouden met de volgende noodzakelijk bijkomende kosten bij andere maatwerkvoorzieningen dan diensten:

    • a.

      Onderhoudskosten;

    • b.

      Verzekering.

Artikel 14. PGB bij ziekte pgb-werknemer

Loondoorbetaling bij ziekte, vervanging bij ziekte en claims is verzekerd via de Sociale Verzekerings Bank (SVB).

Eigen Bijdrage.

Artikel 15. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen.

  • 1.

    Voor een maatwerkvoorziening is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    Voor de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen en opvang wordt verwezen naar de bedragen die hiervoor zijn vastgesteld door de centrumgemeente Groningen.

  • 3.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening bedraagt niet meer dan de kostprijs van de voorziening. Onder de kostprijs wordt tevens verstaan de huursom per periode, te vermeerderen met de kosten van onderhoud en verzekering.

  • 4.

    In afwijking van lid 1 is geen eigen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      rolstoelvoorzieningen

    • b.

      kindvoorzieningen, niet zijnde een woningaanpassing.

    • c.

      Verhuizingen

  • 5.

    Voor de kostprijzen van de vastgestelde maatwerkvoorzieningen wordt aansluiting gezocht bij de kostprijzen zoals deze worden gehanteerd door de gecontracteerde aanbieders.

Eigen bijdrage per maatwerkvoorziening.

Artikel 16: Vervoer

  • 1.

    Voor collectief vervoer is een bijdrage verschuldigd die gelijk is aan het tarief van het openbaar vervoer.

  • 2.

    De bijdrage in de kilometervergoeding voor het Wmo-vervoer als maatwerkvoorziening wordt geïnd door de vervoerder.

Artikel 17: Huishoudelijke Ondersteuning (plus)

  • 1.

    De kostprijs van huishoudelijke ondersteuning en huishoudelijke ondersteuning plus in Zorg In Natura (ZIN) is het gemiddelde tarief per uur gebaseerd op de gemiddelde afgesproken inzet van 2,5 uur per periode van 4 weken, dat de gemeente aan de zorgaanbieders betaalt voor deze vormen van huishoudelijke ondersteuning.

    • a.

      Het gemiddelde tarief ZIN voor Huishoudelijke ondersteuning is € 18,00 per uur;

    • b.

      Het gemiddelde tarief ZIN voor Huishoudelijke ondersteuning plus is € 22,20 per uur.

  • 2.

    De kostprijs van huishoudelijke ondersteuning en huishoudelijke ondersteuning plus in de vorm van een pgb is de hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 3.

    De te betalen eigen bijdragen voor ZIN worden door het CAK geïnd op basis van het aantal feitelijk gewerkte en gedeclareerde uren en het uur tarief.

Artikel 18. Begeleiding en Ondersteuning

  • 1.

    De kostprijs van Begeleiding wordt gesteld op het bedrag van de goedkoopste aanbieder in die productcategorie zoals vastgesteld door het college in het geldende besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    De kostprijs van Begeleiding in de vorm van een Pgb is de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Eigendom en bruikleen

Artikel 19. Voorzieningen in eigendom en/of bruikleen .

Voor voorzieningen die verstrekt worden in eigendom wordt een eigen bijdrage opgelegd, tot maximaal de kostprijs van de voorziening.

  • a.

    Voor voorzieningen in bruikleen wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt.

  • b.

    Indien gekozen wordt voor een eenmalig pg b in plaats van een voorziening in bruikleen, wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende een periode die overeenkomt met de gemiddelde levensduur van de voorzieningensoort waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • c.

    De eigen bijdrage mag nooit hoger zijn, dan de kostprijs van de voorziening.

Maatwerkvoorzieningen

Artikel 20. Algemene bepaling

De omvang van maatwerkvoorzieningen voor diensten wordt zoveel mogelijk vastgesteld in resultaten, uren, minuten, etmalen en/of dagdelen.

Huishoudelijke ondersteuning (plus)

Artikel 21 Huishoudelijke ondersteuning

  • 1.

    Een persoon met beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen kan in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden als hij door zijn belemmeringen, rekening houdend met de beschikbaarheid van de gebruikelijke hulp en onverplichte mantelzorg, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van de leefeenheid waartoe hij behoort.

  • 2.

    Er kan ook hulp bij het huishouden geboden worden als deze kortdurend, al dan niet in verband met het tijdelijk ontbreken van mantelzorg, noodzakelijk is.

Artikel 22. Soort, omvang en vorm van de huishoudelijke hulp

  • 1.

    Hulp bij het huishouden wordt als maatwerkvoorziening verstrekt als huishoudelijke ondersteuning (HO) of huishoudelijke ondersteuning plus (HO+). Daarbij geldt dat:

    • a.

      HO een maatwerkvoorziening is waarbij geheel of gedeeltelijk activiteiten op het gebied van het huishouden worden overgenomen. De cliënt is in staat tot zelfregie over de planning en organisatie van de activiteiten;

    • b.

      HO+ een maatwerkvoorziening is waarbij geheel of gedeeltelijk activiteiten op het gebied van het huishouden worden overgenomen met inbegrip van hulp bij de organisatie van het huishouden aangezien de cliënt zelf niet in staat is regie over zijn huishouding te voeren.

  • 2.

    Het college hanteert de Wmo richtlijn indicatiestelling om vast te stellen of de persoon als bedoeld in artikel 21, eerste lid, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van de leefeenheid waartoe hij behoort;

Begeleiding Individueel, Begeleiding Groep en Kortdurende Opvang.

Artikel 23. Criteria individuele begeleiding Basis en speciaal

Een cliënt in kan aanmerking komen voor individuele begeleiding als:

  • a.

    De cliënt ondersteuning nodig heeft bij of met het oefenen met vaardigheden en handelingen, of

  • b.

    De cliënt ondersteuning nodig heeft inzake het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, of

  • c.

    De cliënt ondersteuning nodig heeft bij het aansturen van zijn of haar gedrag, of

  • d.

    Toezicht op de cliënt nodig is

Artikel 24. Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Een cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als:

  • a.

    de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht, en

  • b.

    de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

Artikel 25. Algemene voorziening dagbesteding met beperkte ondersteuning

Het college draagt zorg voor de aanwezigheid van algemene voorzieningen met het oog op het bieden van structuur, sociale contacten alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers

Artikel 26. Maatwerkvoorziening Begeleiding Groep basis en speciaal

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding groep als:

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; of

    • b.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 2.

    Een cliënt kan, indien hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als:

    • a.

      de cliënt ondersteuning nodig heeft inzake het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, en

    • b.

      de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 3.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding groep speciaal als:

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een aandoening of beperking zwaar regieverlies ondervindt met als gevolg langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijkse leven, en

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is.

Vervoersvoorzieningen.

Artikel 27. Vervoersvoorziening

  • 1.

    Een cliënt kan aanspraak maken op een vervoersvoorziening als hij belemmeringen ondervindt in de zelfredzaamheid, het lokaal participeren en gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening voor een vervoersvoorziening beperkt zich tot de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 28. Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    collectief vervoer;

  • b.

    een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

  • c.

    een scootmobiel;

  • d.

    autoaanpassingen;

  • e.

    een pgb voor aantoonbare meerkosten voor het gebruik van een eigen auto, indien voor de belanghebbende het collectief vervoer geen adequate oplossing vormt.

Artikel 29. Collectief vervoer

  • 1.

    Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.

  • 2.

    Met het collectief vervoer kan een cliënt zich lokaal verplaatsen van deur tot deur, waarbij geldt dat, indien dit door het college beschikt is, medisch noodzakelijke persoonlijke begeleiding bij het gebruik van het collectieve vervoer gratis meereist;

  • 3.

    Het college kan, indien daar in specifieke gevallen noodzaak toe bestaat, het aantal verplaatsingen maximeren.

  • 4.

    Met het collectief vervoer kunnen pashouders kunnen vanaf 1 januari 2015 reizen in een gebied van 25,5 kilometer rondom het woonadres. Boven dit geldende maximaal te reizen aantal kilometers geldt het commerciële tarief van de door de gemeenten gecontracteerde vervoerder.

  • 5.

    Op jaarbasis kan in beginsel maximaal 2500 kilometer worden verreden.

  • 6.

    Het tarief bedraagt een opstaptarief van € 0,89 en € 0,157 per kilometer.

  • 7.

    De stad Groningen en specialistische instellingen als bijvoorbeeld Beatrixoord en Visio te Haren vallen als puntbestemming binnen het bereik van het collectief vervoer. Ook de bestemming Ommelander Ziekenhuis geldt als puntbestemming.

  • 8.

    Indien begeleiding groep en/of Kortdurend Verblijf als maatwerkvoorziening is geïndiceerd, en belanghebbende niet in staat in om op eigen kracht de voorziening te bereiken dan:

    • a.

      dient bij ZIN de aanbieder van begeleiding groep en/of Kortdurend Verblijf zorg te dragen voor vervoer en mag geen gebruik gemaakt worden van de collectief vervoerspas

    • b.

      Geldt voor pgb dat een bedrag van € 7,50 (zonder rolstoel) of € 19,00 (indien gebruik dient te worden gemaakt van een rolstoel tijdens het vervoer) toegevoegd per etmaal.

Artikel 30. Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

  • 1.

    Een vervoersvoorziening bij een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan bestaan uit:

    • a.

      de aanpassing van een fiets;

    • b.

      een voor de cliënt niet algemeen gebruikelijke fiets ;

    • c.

      een rolstoelfiets of handbike;

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in het vorige lid indien:

    • a.

      zijn beperking het gebruik van een gewone fiets of een aankoppelfiets onmogelijk maakt en

    • b.

      hij zijn vervoersbehoefte merendeels met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan invullen.

  • 3.

    Voor een kind kan een vervoersvoorziening tevens bestaan uit een individueel aangepast fietszitje of fietsaanhanger als een standaard voorziening niet mogelijk is.

Artikel 31. Eigen vervoer

  • 1.

    Voor zover de cliënt vanwege beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of van het collectief vervoer voor sociaal en/of recreatief vervoer en daardoor aangewezen is op eigen vervoer dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget. De hoogte van het pgb wordt vastgesteld op een bedrag van € 0,157 per kilometer, tot maximaal 2500 kilometer op jaarbasis.

  • 2.

    Het Pgb mag niet worden ingezet voor vervoer van en naar Begeleiding Groep en/of Kortdurend Verblijf.

Rolstoel

Artikel 32. Rolstoel voorziening

  • 1.

    Een cliënt kan voor een rolstoel in aanmerking komen als een rolstoel noodzakelijk is voor dagelijks zittend verplaatsen.

  • 2.

    De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • c.

      een handbewogen rolstoel;

    • d.

      een elektrische rolstoel;

    • e.

      individuele aanpassingen aan de rolstoel;

    • f.

      rolstoelaccessoires;

    • g.

      een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden.

3. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een sportrolstoel of een vastframe handbike indien het sporten zonder deze voorziening onmogelijk is.

Woonvoorzieningen.

Artikel 33. Woonvoorziening

  • 1.

    Een cliënt kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de belemmeringen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte. Bij de aanvraag om een woonvoorziening dient de mogelijkheid tot verhuizing als oplossing te worden beoordeeld (primaat van verhuizen).

  • 2.

    Een woonvoorziening wordt verstrekt in natura of in de vorm van een pgb ten behoeve van de woonruimte waar de persoon met beperking woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

  • 3.

    Woonvoorzieningen worden onder andere onderscheiden in:

    • a.

      verhuiskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;

    • c.

      roerende woonvoorzieningen;

    • d.

      overige woonvoorzieningen.

  • 4.

    Een traplift wordt beschouwd als een roerende woonvoorziening.

Artikel 34. Verhuiskosten

  • 1.

    De verhuiskosten worden verstrekt indien:

    • a.

      de woonruimte voldoet aan het programma van eisen, zoals die zijn gesteld in de beschikking

  • 2.

    Geen vergoeding voor verhuiskosten wordt verstrekt indien :

    • a.

      een persoon met beperking voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      een persoon met beperking verhuist naar een instelling voor langdurige zorg waar hij zorg ontvangt op grond van de Wet langdurige zorg

    • c.

      een persoon niet verhuisd is naar een voor de persoon meest geschikte of eenvoudig aanpasbare woning.

    • d.

      Het gaat om kosten voor duurzame gebruiksgoederen en witgoed

Artikel 35. Bouwkundige of woontechnische woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld als de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, dan wel bij roerende woonvoorzieningen op basis van de geldende prijsafspraken op basis van de aanbesteding hulpmiddelen. Het budget wordt, indien noodzakelijk, verhoogd met de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie voor zover de voorziening geen vast onderdeel vormt van de woning.

Overige woonvoorzieningen

Artikel 36. Tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Als richtlijn geldt dat de vergoeding voor tijdelijke huisvesting, die door de cliënt moet worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn eigen woonruimte of door de cliënt nog te betrekken woonruimte maximaal t € 500,00 per maand voor de periode van maximaal 6 maanden.

  • 2.

    De vergoeding als bedoeld in het eerste lid, wordt alleen uitgekeerd over de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor aantoonbare dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    Op deze vergoeding is de eigen bijdrage niet van toepassing.

Artikel 37. Huurderving

De tegemoetkoming voor huurderving voor woningeigenaren bedraagt de kale huur van de woonruimte per maand gedurende maximaal 7 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 38. Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar die een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen de periode waarop het pgb van toepassing is verklaard, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. Het restbedrag van de kostprijs van de voorziening dient te worden terugbetaald.

Intrekking beschikking en terugvordering

Artikel 39. Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college kan een besluit geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van de cliënt wijzigen als:

    • a.

      niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen zoals opgenomen bij of krachtens de Wet;

    • b.

      de persoon met beperking of Wettelijk vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • c.

      de voorziening onjuist was of ten onrechte is verstrekt en de belanghebbende dit wist of behoorde te Weten;

    • d.

      uit onderzoek blijkt dat de cliënt geen gebruik maakt van een aan hem verstrekte voorziening en naar alle waarschijnlijkheid de komende twee maanden ook geen gebruik zal maken van deze voorziening;

    • e.

      de cliënt zijn verplichtingen op grond van de Wet , de verordening en daarop gebaseerde regelgeving onvoldoende nakomt en daardoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld;

    • f.

      het Persoonsgebonden Budget niet of niet volledig of voor een ander doel is aangewend waarvoor het is verstrekt;

    • g.

      het persoonsgebonden budget drie maanden na toekenning nog niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening.

  • 2.

    De intrekking of wijziging van het besluit tot verlening van een voorziening werkt terug tot en met het tijdstip waarop deze voorziening is verleend of de situatie, bedoeld in het eerste lid, zich heeft voorgedaan, tenzij anders is bepaald.

Artikel 40. Terugvordering

  • 1.

    In geval een besluit tot verstrekking van een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken of ten nadele van de cliënt is gewijzigd, kan het college het ten onrechte betaalde persoonsgebonden budget dan wel de in natura verstrekte voorziening terugvorderen.

  • 2.

    Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen kunnen worden verhoogd met de Wettelijke rente.

Kwaliteitseisen

Artikel 41. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De aanbieder draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is.

  • 2.

    Een voorziening wordt in elk geval:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt,

    • b.

      afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

    • c.

      verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

    • d.

      verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

      • 3.

        De kwaliteit van voorzieningen die met een pgb worden ingekocht, moeten zoveel mogelijk aan de dezelfde kwaliteitseisen voldoen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

      • 4.

        Voor de onderwerpen Begeleiding, Kortdurend Verblijf en Vervoer naar deze voorzieningen voor Zorg in Natura staan de kwaliteitseisen in het procesdocument “contractering uitvoerders Ommelander Samenwerkingsmodel’’.

      • 5.

        Voor de kwaliteitseisen voor zorgboerderijen (Pgb) wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het document "Met klein groei je groot. Inhoud en kwaliteit kleinere aanbieders Groningen".

      • 6.

        De Kwaliteitseisen voor Huishoudelijke ondersteuning en hulpmiddelen zijn opgenomen in de betreffende aanbestedingsdocumenten.

Overige Bepalingen

Artikel 42. Waardering mantelzorgers.

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een kadobon ter waarde van € 50,- op voorwaarde dat de mantelzorger geregistreerd staat als mantelzorger (langer dan drie maanden en acht uur of meer per week) bij SW&D. De peildatum is 1 juli van het kalenderjaar waarover de uitkering plaatsvindt.

Artikel 43. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen.

Het college heeft aan artikel 16 van de Verordening Wmo 2015 invulling gegeven middels separate regeling in het minimabeleid.

Artikel 44. Meldcode (huiselijk) geweld en kindermishandeling

  • 1.

    De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 2.

    De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • 3.

    Het college kan aangeven uit welke elementen een meldcode in ieder geval dient te bestaan.

Artikel 45. Calamiteiten en geweld

  • 1.

    De aanbieder doet bij de toezichthoudende ambtenaar onverwijld melding van:

    • a.

      iedere calamiteit die bij het verlenen van een voorziening heeft plaatsgevonden;

    • b.

      geweld bij de verstrekking van de voorziening.

  • 2.

    Onder calamiteit wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de instelling heeft geleid.

  • 3.

    Onder hulpverlener wordt verstaan iedere medewerker van een aanbieder.

Artikel 46. Verklaring omtrent gedrag van medewerkers

Het college kan van een aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, eisen dat deze in het bezit is van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken.

Artikel 47. Klachtregeling.

  • 1.

    Indien er over de uitvoering van dienstverlening van gecontracteerde aanbieders klachten bestaan, dan is in eerste aanleg de klachtenprocedure van de betreffende aanbieder van toepassing;

  • 2.

    De gemeente wordt door de aanbieder schriftelijk in kennis gesteld van de aard van de klacht en de wijze van klachtafhandeling;

  • 3.

    Indien afhandeling van de klacht via de klachtprocedure niet tot resultaat leidt, dan kan de klager zich wenden tot de gemeente voor verdere afhandeling.

Artikel 48. Betrekken ingezetenen bij beleid.

De gemeente betrekt in het beleidsproces het advies van de Adviesraad Sociaal Domein. De Adviesraad Sociaal Domein kan aan het college gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen.

Inwerkingtreding en citeertitel.

Artikel 49. Inwerkingtreding en citeertitel.

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2017.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regels en besluit maatschappelijke ondersteuning 2017-2.

  • 3.

    De nadere regels en besluit maatschappelijke ondersteuning 2017 worden ingetrokken per 1 oktober 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 26 september 2017 door het college van de gemeente Delfzijl,

Gerard Beukema, burgemeester.

Peter Leeuw, secretaris.