Regeling vervallen per 01-01-2017

Re-integratieverordening Participatiewet

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Den Helder;

    • b.

      de gemeenteraad: de gemeenteraad van Den Helder;

    • c.

      de wet(ten): de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

    • d.

      doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

    • e.

      belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt aangeboden;

    • f.

      mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

    • g.

      re-integratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

    • h.

      traject: gecombineerde inzet c.q. aaneenschakeling van re-integratie-instrumenten ten behoeve van leden van de doelgroep;

    • i.

      voorzieningen: regelingen c.q. maatregelen ter ondersteuning van de re-integratie-instrumenten;

    • j.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle maatschappelijk aanvaardbare arbeid. De werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn of ingaan tegen de integriteit van de persoon zijn uitgesloten;

    • k.

      Wet SUWI: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    • l.

      UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

    • m.

      uitkeringsgerechtigde: degene(n) die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet. Met degene die een uitkering ontvangt wordt gelijk gesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of op grond van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; (Ioaz);

    • n.

      niet-uitkeringsgerechtigde: een persoon die geen uitkering ontvangt;

    • o.

      werknemer: lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever;

    • p.

      werkgever: contractuele wederpartij van de werknemer waarmee een arbeidsovereenkomst is afgesloten.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college is verantwoordelijk voor het ondersteunen van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkerings-gerechtigde werkzoekenden (nuggers) en personen met een uitkering in het kader van de Algemene Nabestaandenwet (Anw-ers) bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en, voor zover nodig, het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van re-integratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan re-integratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan re-integratie-instrument, of voor het bereiken van het doel van een traject of een re-integratie-instrument.

Hoofdstuk 2 Doel en ondersteuning

Artikel 3 Doel

Het college streeft actief naar deelname aan het arbeidsproces c.q. maatschappelijk proces van de doelgroep, zoals die is gedefinieerd in artikel 7 eerste lid onder a van de wet.

Artikel 4 Uitvoeringsplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een uitvoeringsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven.

  • 2. Het uitvoeringsplan als bedoeld in het eerste lid bevat het oordeel van de cliëntenadviesraad of diens rechtsopvolger.

  • 3. Het college verantwoordt via de jaarrekening aan de gemeenteraad over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Artikel 5 Vorm van ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig re-integratie-instrumenten kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van re-integratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Re-integratie-instrumenten die gericht zijn op arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 6 Verplichtingen

  • 1. De belanghebbende die door het college een re-integratie-instrument en/of een hierop afgestemde voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De belanghebbende die deelneemt aan een traject is gehouden aan de verplichtingen die gelden op grond van de wet, de Wet SUWI, deze verordening alsmede aan de nader op te leggen verplichtingen die het college aan het aangeboden traject en/of voorziening heeft verbonden, waaronder in ieder geval:

    • a.

      het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject, geschikt re-integratie-instrument en/of een geschikte voorziening;

    • b.

      het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 9 van deze verordening;

    • c.

      het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

    • d.

      na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de re-integratie-instrumenten belemmert.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een traject en/of voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Participatiewet.

  • 4. Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een traject en/of een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van het traject en/of de voorziening dan wel de verstrekte subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen op grond van het Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 203.

Artikel 7 Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar;

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 2. Personen met een inkomen dat hoger is dan de voor hen geldende bijstandsnormen zoals bepaald in de wet en een vermogen hoger dan de vermogensgrenzen zoals bepaald in de wet kunnen geen aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Participatiewet en de op grond van artikel 55 van de Participatiewet opgelegde bijzondere verplichtingen, niet nakomt; of

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; of

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet; of

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling; of

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening; of

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 2. De aangeboden voorziening moet leiden tot de kortste weg naar betaald werk.

  • 3. Het college kan voorzieningen aanbieden die niet in de verordening zijn genoemd indien dit een meer passende weg is naar arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen voor de doelgroep

Artikel 9 Onderzoek

Het college kan, voordat besloten wordt tot een traject of tot de inzet van re-integratie-instrumenten, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de re-integratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding.

Artikel 10 Werkstage

  • 1.

    Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; en

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid.

  • 2.

    Het doel van een werkstage is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De duur van de werkstage is maximaal zes maanden met eventueel een verlenging van nogmaals maximaal zes maanden.

  • 4.

    Uitkeringsgerechtigden verrichten de werkstage met behoud van uitkering.

  • 5.

    Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 6.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkstage; en

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 11 Sociale activering

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.

  • 2. Sociale activering heeft als doel de belanghebbende, door het aanbieden van onbetaalde werkzaamheden, werkritme op te laten doen en/of te laten behouden

  • 3. Werkzaamheden in het kader van sociale activering worden alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4. Het college kan gedurende maximaal zes maanden de in het eerste lid bedoelde activiteiten aanbieden aan de belanghebbende.

Artikel 12 Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2. De duur van het scholingstraject is maximaal twee jaar.

  • 3. Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      het scholingstraject leidt op tot een erkend diploma of certificaat; en

    • b.

      het scholingstraject vergroot de kansen van de belanghebbende op de arbeidsmarkt; en

    • c.

      het scholingstraject is afgestemd op de mogelijkheden van de belanghebbende.

Artikel 13 Participatieplaats

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 100, - per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 14 Ondersteuning bij leer-werktraject

Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; of

  • b.

    van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 15 Proefplaatsing

  • 1. Bemiddeling naar een proefplaatsing kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De proefplaatsing heeft als doel de belanghebbende, door het aanbieden van onbetaald werk, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid.

  • 3. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een proefplaatsing geïndiceerd is.

  • 4. De proefplaatsing kan maximaal drie maanden duren.

Artikel 16 Uitstroompremie

  • 1. Het college kan eenmalig een uitstroompremie toekennen aan een langdurig werkloze die duurzaam uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid en daardoor niet langer recht heeft op algemene bijstand.

  • 2. Een langdurig werkloze in de zin van het eerste lid is een persoon die gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden of langer op een uitkering aangewezen is of is geweest.

  • 3. Om in aanmerking te komen voor de premie bedraagt het salaris van de belanghebbende het wettelijk minimumloon bij aanvaarding van werk.

  • 4. De premie kan worden aangevraagd vanaf de 13de maand na de indiensttreding.

  • 5. De hoogte van de premie bedraagt € 750, -.

  • 6. De belanghebbende die een uitstroompremie heeft ontvangen kan gedurende 36 maanden na de nieuwe ingangsdatum van de uitkering niet opnieuw in aanmerking komen voor een uitstroompremie.

Artikel 17 Vergoeding voor kosten

Het college kan een vergoeding verstrekken aan een lid van de doelgroep voor noodzakelijke kosten die gemaakt worden in het kader van re-integratie of voor noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden bij indiensttreding.

Hoofdstuk 4 Voorzieningen voor werkgevers

Artikel 18 Compensatie loonkosten

  • 1. Het college kan een compensatie van de loonkosten, in de vorm van een loonkostensubsidie, verstrekken aan een werkgever die met een belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit.

  • 2. Iedere werkgever kan in aanmerking komen voor een compensatie van de loonkosten ongeacht de vestigingsplaats. Als werkgever wordt eveneens aangemerkt een uitzendbureau of re-integratiebedrijf dat een belanghebbende in dienst neemt en detacheert naar een reguliere werkgever.

  • 3. De compensatie van de loonkosten wordt verstrekt voor een duur van minimaal zes maanden en maximaal twaalf maanden. Bij een duur van zes maanden bedraagt de compensatie € 6000, - en bij een duur van twaalf maanden bedraagt de compensatie van de loonkosten € 12.000,-.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een compensatie voor de loonkosten en over de wijze betaling.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Overgangsrecht

  • 1. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Participatieverordening, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Participatieverordening voor de duur:

    • a.

      van 6 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of

    • b.

      dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 2. Het college kan na afloop van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.

  • 3. De Participatieverordening blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening Participatiewet.

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt na publicatie in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Participatieverordening, door de raad vastgesteld in zijn vergadering van 19 december 2011, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de raadsvergadering van 20 oktober 2014.
Koen Schuiling, voorzitter
mr. drs. M. Huisman, griffier

Toelichting