Regeling vervallen per 01-03-2021

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende algemene regels over maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2020)

Geldend van 17-03-2020 t/m 28-02-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende algemene regels over maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2020)

De gemeenteraad van de gemeente Den Helder;

gelet op het voorstel van college en burgemeester en wethouders;

gelet op het advies van de Adviesraad Sociaal Domein;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.6 en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, alsmede de verordening Adviesraad Sociaal Domein 2016;

b e s l u i t:

Vast te stellen de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende algemene regels over maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b. andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c. bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • d. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder;

  • e. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet de gemeenteraad: de raad van de gemeente Den Helder;

  • f. de melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g. pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • h. sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • i. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

Artikel 2 Afwegingskader

  • 1. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2. Een autoaanpassing wordt vergoed wanneer een cliënt is aangewezen op een eigen auto om verplaatsingen mogelijk te maken in de leefomgeving en op grond van een medisch advies waaruit ondubbelzinnig blijkt dat het Wmo-taxivervoer niet voldoet.

  • 3. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • a. voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • b. voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

  • c. voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

  • d. als de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • e. als het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van de beschikking heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

  • f. voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie;

  • g. als deze als gevolg van de beperkingen van de cliënt voor zichzelf of voor derden onveilig is;

  • h. voor reparatie- en onderhoudskosten ten gevolge van schade die aan de schuld van de gebruiker te wijten zijn;

  • i. voor reparatiekosten, kosten van onderhoud en keuring, die niet worden uitgevoerd door een door de gemeente goedgekeurde reparateur;

  • j. als deze niet langdurig noodzakelijk is;

  • k. als deze anti revaliderend of niet in het belang van de cliënt is.

  • 4. Geen maatwerkvoorziening in verband met wonen wordt verstrekt:

  • a. voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b. ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers;

  • c. voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft.

  • d. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op rond van beperkingen;

  • e. indien het voor de inwoner bij het betrekken van de woning, gelet op zijn medische situatie, voorzienbaar was dat hij beperkingen zou gaan ondervinden bij het normale gebruik van de woning;

  • f. indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daar vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 4 Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. Er mag niet voorafgaand aan de beschikking een start worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden c.q. tot aanschaf van de voorziening worden overgegaan c.q. gestart worden met de uitvoering van de ondersteuning waarop het pgb betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

  • 4. De cliënt motiveert in een persoonlijk plan:

  • a. waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen;

  • b. dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot betere, effectievere en doelmatiger ondersteuning;

  • c. de beoogde doelen en resultaten van de in te zetten voorziening, en

  • d. de wijze waarop de resultaten bereikt worden.

  • 5. Het college beoordeelt na iedere zes maanden de voortgang. Hiertoe levert de hulpverlener een verslag in van de activiteiten waarop beoordeeld kan worden of de zorg beantwoordt aan de beoogde resultaten en bijdraagt aan de participatie en zelfredzaamheid.

  • 6. Er wordt geen pgb verstrekt voor eenzelfde voorziening waarvoor de cliënt ondersteuning in natura krijgt.

Artikel 5 Criteria pgb

  • 1. Kwaliteitseisen aan de in te kopen voorziening:

    • a.

      het is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht;

    • b.

      het is afgestemd op de behoefte van de cliënt en op andere ontvangen zorg;

    • c.

      het is verstrekt met respect voor de rechten van de cliënt;

    • d.

      het is proportioneel.

  • 2. De met een pgb in te kopen hulp van professionals voldoet aan de standaard zoals deze ook geldt voor gecontracteerde aanbieders van individuele voorzieningen. Om aan de minimale kwaliteitseisen te voldoen dient de professional:

    • a.

      een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) over te leggen, en

    • b.

      niet in strijd te handelen met de Wmo, de gemeentelijke verordening en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning, en

    • c.

      als dusdanig ingeschreven te staan bij de Kamer van Koophandel, en

    • d.

      zo mogelijk BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) geregistreerd te zijn, en

    • e.

      in staat te zijn tijdige doorverwijzing naar specialistische ondersteuning te initiëren, en

    • f.

      af te stemmen op de behoefte van de cliënt en op andere ontvangen zorg, en

    • g.

      actief samen te werken met het college en andere hulpverleners.

  • 3. Met het pgb kan hulp uit het sociaal netwerk worden ingekocht. Een hulpverlener dient:

    • a.

      niet (dreigend) overbelast te zijn, en

    • b.

      een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) over te leggen, en

    • c.

      in staat te zijn de hulp te bieden die, conform de beoogde doelstellingen, in het persoonlijk plan opgenomen is.

  • 4. Bij overbelasting van een hulpverlener, dient die overbelasting te worden opgeheven door de individuele voorziening door andere hulpverleners uit te laten voeren dan wel in te kopen.

  • 5. De met een pgb ingekochte en door het college toegekende uren, dagdelen of etmalen kunnen flexibel ingezet worden, in een afgebakende periode van vier weken.

Artikel 6 Tarieven pgb

  • 1. Het tarief voor een pgb:

  • a. is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b. wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, verzekering en keuring, en

  • c. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. Het tarief wordt vastgesteld op:

    • a.

      maximaal 100% van het pgb-tarief voor schoonmaakondersteuning, praktische thuisondersteuning, begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf zoals genoemd in het lid 1 onder c van dit artikel, indien de pgb-houder een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao;

    • b.

      maximaal 80% (als gevolg van aannemelijke minderkosten) van het pgb-tarief voor schoonmaakondersteuning, praktische thuisondersteuning, begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf zoals genoemd in lid 1 onder c van dit artikel, indien de pgb-houder een zzp’er inschakelt of een zorgorganisatie die een lagere cao hanteert dan voor de sector toepasselijk.

    • c.

      maximaal 80% van het pgb-tarief voor beschermd wonen zoals genoemd in het lid 1 onder c van dit artikel

    • d.

      een aangepast bedrag tot maximaal het in lid 1 onder c van dit artikel genoemde tarief, inden de pgb-houder kan aantonen dat in zijn situatie het pgb-tarief van 80% niet toereikend is om passende ondersteuning in te kopen.

  • 3. Bij inschakeling van iemand uit het sociaal netwerk door een pgb-houder gelden de volgende tarieven:

    • a.

      € 12,80 per uur voor schoonmaakondersteuning en praktische thuisondersteuning;

    • b.

      € 20,00 per uur voor begeleiding;

    • c.

      Het wettelijk minimumuurloon (inclusief vakantiegeld en –uren) voor dagbesteding voor een groep van minimaal drie personen;

    • d.

      € 30,00 per etmaal voor logeeropvang.

  • 4. Het pgb-tarief voor een hulpmiddel: op basis van de kostprijs van het hulpmiddel dat de cliënt zou hebben ontvangen als het hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- , verzekerings- en keuringskosten.

  • 5. Het pgb-tarief voor vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van het door de gemeente gecontracteerde tarief.

  • 6. Het pgb-tarief voor een autoaanpassing wordt bepaald op basis van de laagst marktconforme kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen, inclusief onderhoud, verzekering en keuring van de aanpassing. Hiervoor dient de aanvrager een offerte in bij de gemeente.

  • 7. Het pgb-tarief voor verhuiskosten wordt vastgesteld na overleg van een offerte en bedraagt maximaal € 1.500,00.

  • 8. Het pgb-tarief voor de kosten van stoffering bij de inrichting van een woning, als gevolg van verhuizing naar een aangepaste woning, wordt vastgesteld na overleg van offertes en bedraagt maximaal € 1.500,00 gebaseerd op de NIBUD-richtlijnen.

  • 9. Het pgb-tarief voor aanschaf, onderhoud en reparatie van een rolstoel c.q. sportrolstoel: op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier. Het maximum pgb-tarief voor een sportrolstoel is € 3.000,00 voor een periode van 3 jaar.

  • 10. Het tarief voor het bezoekbaar maken van een woning wordt bepaald op basis van de laagste marktconforme kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen tot een maximum van € 3.000,00. Hiervoor dient de aanvrager minimaal twee offertes in bij de gemeente.

  • 11. Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een pgb is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de cliënt verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden.

Artikel 7 Weigeringsgronden pgb

  • 1. Een pgb wordt geweigerd indien:

  • a. niet wordt voldaan aan de pgb verbonden voorwaarden zoals omschreven in artikel 4 en 5 van deze verordening;

  • b. het pgb langer dan 6 weken per jaar of gedurende een aaneengesloten periode langer dan vier weken wordt besteed in het buitenland, tenzij hiervoor nadrukkelijk vóóraf toestemming is gegeven door het college;

  • c. in de afgelopen drie jaar misbruik is gemaakt van enige voorziening in het sociaal domein, waaronder begrepen het niet voldoen aan de voorwaarden van een eerder verleende pgb;

  • d. de budgethouder deelneemt aan een schuldhulpverleningstraject in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp);

  • e. de budgethouder (volgens de rechtbank) handelingsonbekwaam is verklaard;

  • f. de budgethouder niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt;

  • g. de budgethouder niet over een bankrekening beschikt;

  • h. op grond van de progressiviteit van een ziektebeeld te voorzien is dat de individuele voorziening door een andere voorziening vervangen dient te worden.

  • 2. Het pgb mag niet besteed worden aan:

    • a.

      een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      administratiekosten en feestdagenuitkering;

    • c.

      vrije besteding;

    • d.

      reiskosten;

    • e.

      administratieve bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers.

Artikel 8 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Een bijdrage in de kosten, bedoeld in het eerste lid, is niet verschuldigd bij de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      een (sport)rolstoel of pgb voor aanschaf van een (sport)rolstoel, incl. de aanpassingen hieraan;

    • b.

      een verhuizing en/of de stoffering bij de inrichting van een woning, als gevolg van verhuizing naar een aangepaste woning;

    • c.

      het bezoekbaar maken van de woning;

  • 3. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4. Het college draagt zorg voor de kenbaarheid van de bedragen en percentages, bedoeld in het derde lid.

  • 5. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

    • c.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening.

  • 6. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door de instellingen die de opvang uitvoeren en hiervoor door het college worden gefinancierd, vastgesteld en geïnd.

  • 7. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • Artikel 9 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • Artikel 10 Voorkomen en bestrijden van het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.8, derde lid van de wet is de cliënt verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

  • Artikel 11 Herzien, beëindigen of intrekken van een maatwerkvoorziening of pgb

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel beëindigen of intrekken als het college vaststelt dat:

  • a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • c. de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d. de cliënt langer dan acht weken in een kalenderjaar, verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

  • e. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

  • f. de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 2. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maandenna toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening of pgb voor deze voorziening worden teruggevorderd.

  • Artikel 12 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste lid van dit artikel.

Artikel 13 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

  • c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard en

  • d. voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 14 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening zo spoedig mogelijk bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweld en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

  • Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

1°. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

de kosten van de beroepskracht;

redelijke overheadkosten;

kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte,

scholing, werkoverleg;

reis en opleidingskosten;

indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 17 Klachtregeling

  • 1. Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19 Betrekken van inwoners bij beleid

  • 1. Het college stelt inwoners van de gemeente Den Helder bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat inwoners van de gemeente Den Helder bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

Artikel 20 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2018, inclusief de wijzingen van 2019, wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2018, inclusief de wijzigingen van 2019, of op basis van zijn overgangsrecht AWBZ en/of van andere wetgeving, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2018, inclusief de wijzigingen van 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2020.

Artikel 21 Bevoegdheid college

Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Helder 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de gemeenteraad van Den Helder van 24 februari 2020.

J. J. Nobel

voorzitter

mr.drs. M. Huisman

griffier

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of

geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de

geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Algemeen gebruikelijke

voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

- niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, én;

- in de reguliere handel verkrijgbaar is, én

- in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is bijvoorbeeld een elektrische fiets.

Begrippen die al zijn omschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Artikel 2Afwegingskader

In lid 1 van dit artikel staat dat het college de goedkoopst adequate voorziening inzet. Dit betekent de doelmatigste voorziening voor de laagste prijs. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een persoonsgebonden budget (pgb).

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen. Aangegeven wordt in welke gevallen geen maatwerkvoorziening aan een cliënt wordt verstrekt.

Artikel 3Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Wanneer dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

Artikel 4Persoonsgebonden budget (pgb)

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.

Artikel 5Criteria pgb

In het eerste lid zijn de kwaliteitseisen aan de in te kopen voorziening opgenomen.

Ten aanzien van het derde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

Artikel 6Tarieven pgb

Het tweede lid berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college, betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Het derde lid geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. Bij de onderdelen a en b maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een persoon in dienst van een zorgaanbieder wordt een hoger tarief gehanteerd dan voor een zzp’er of een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Getracht is een duidelijke relatie te leggen met het tarief voor vergelijkbare ondersteuning als deze door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder zou zijn geleverd.

Het tarief voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen is maximaal 80% van het pgb-tarief, omdat bij de verstrekking van dit pgb geen rekening wordt gehouden met de huisvestings- en servicekosten. Het tarief voor de zorg in natura bij beschermd wonen is een all-in tarief.

In lid 3 t/m 10 staan de tarieven voor het pgb van de verschillende voorzieningen opgenomen. Er is sprake van een gedifferentieerde tariefstellling.

Onder lid 10 staat het tarief benoemd voor het bezoekbaar maken van een woning. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het bereikbaar maken van de woning, de woonkamer en het toilet.

Artikel 7Weigeringsgronden pgb

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen. Aangegeven wordt wanneer er geen pgb wordt verstrekt.

Artikel 8Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. De maximale bijdrage van € 19,00 per maand geldt niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens. Voor die groep is de eigen bijdrage op nihil vastgesteld (zie het vierde lid van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

Uitgezonderd van het abonnementstarief zijn de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Hiervoor blijven de inkomensafhankelijke eigen bijdragen gelden die door het CAK worden vastgesteld. Sinds 1 januari 2019 is de vermogensinkomensbijtelling naar beneden bijgesteld van 8% naar 4%.

Artikel 9Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Op grond van artikel 2.3.9 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is dit artikel toegevoegd. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.

Artikel 10Voorkomen en bestrijden van het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s gaat als het goed is een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de cliënt en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college opgenomen.

Artikel 11Herzien, beëindigen of intrekken van een maatwerkvoorziening of pgb

De wet bepaalt dat in de verordening regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

In lid 1, ad d van dit artikel is een bepaling opgenomen naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken indien de verzekerde langere tijd verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet.

Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken (zie lid 2 van dit artikel).

Artikel 12Opschorting betaling uit het pgb

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden.In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd.

Artikel 13Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Op grond van de wet wordt in de verordening aangegeven welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.

Artikel 14Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthouder, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Het college stelt een protocol op over het doen van meldingen.

Artikel 15Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In de wet is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 16Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Artikel 17Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Artikel 18 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen.

Artikel 19Betrekken van inwoners bij beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

Artikel 20 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen nadere toelichting.

Artikel 21Bevoegdheid college

In gevallen waarin niet is voorzien dan wel voor een juiste uitvoering van de verordening, kan het college beslissen nadere regels vast te stellen.

Artikel 22Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 23Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen nadere toelichting.

Toelichting