Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende regels omtrent ruimtelijke invulling voor de Oostoever

Geldend van 01-10-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende regels omtrent ruimtelijke invulling voor de Oostoever

De raad van de gemeente Den Helder;

gelezen het raadsvoorstel nummer RVO16.0009 van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 19 januari 2016, waarin wordt voorgesteld de beheersverordening Oostoever 2016 vast te stellen;

kennis genomen hebbende van de voorbereidende commissievergadering Stadsontwikkeling en -beheer op 1 februari 2016;

De raad van de gemeente Den Helder;

besluit:

  • 1.

    De beheersverordening “Oostoever 2016”, als vervat in de dataset met planidentificatie NL.IMRO.0400.712BVOOSTOEVER2016-VST1, langs elektronische weg vast te stellen;

  • 2.

    De bij dit besluit behorende verbeelding van de bestemming op papier vast te stellen;

  • 3.

    Vast te stellen dat o_ NL.IMRO.0400.712BVOOSTOEVER2016-VST1_Ondergrond GBKN de voor dit bestemmingsplan gebruikte ondergrond is;

  • 4.

    Geen exploitatieplan vast te stellen, aangezien het kostenverhaal binnen het plan niet noodzakelijk is;

  • 5.

    dat het bijbehorend raadsvoorstel integraal onderdeel uitmaakt van het besluit.

afbeelding binnen de regeling

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Voorliggend document betreft een beheersverordening voor het gebied Oostoever in de gemeente Den Helder. Dit gebied grotendeels bestaande uit een industriegebied in het noorden en Natuur in het zuiden is gelegen tussen de Waddenzee en het Noordhollandsch Kanaal.

De ruimtelijke invulling van het gebied kenmerkt zich voornamelijk door stedelijke industriële bebouwing waarbij de grootste gebruikers worden gevormd door de baggerdepots van ’t Oost, de Waterzuiveringsinstallaties (RWZI) van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) en de Gasbehandelingsinstallatie (hierna: GBI) van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (hierna: NAM).

Het ten zuiden van het industriegebied gelegen natuurgebied behelst een vogelgebied welke in beheer is bij het Landschap Noord-Holland.

Onderstaand wordt aangegeven wat een beheersverordening is en waarom die voor het genoemde gebied is opgesteld.

1.2 Aanleiding

Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad deze verordening niet tijdig vaststelt, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen).

Op het plangebied is thans het bestemmingsplan Oostoever 2004 van kracht. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 maart 2006. Hierdoor verloopt de 10 jaartermijn van dit bestemmingsplan op 3 maart 2016.

Dit heeft tot gevolg dat, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan moet worden gemaakt. Op basis van artikel 3.38 Wro kan de gemeente bepalen om, in plaats van een bestemmingsplan, een beheersverordening op te stellen.

Dit ruimtelijk instrument is door het parlement bij de behandeling van de Wro toegevoegd aan het ruimtelijk instrumentarium van gemeenten. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om op een snelle en eenvoudige wijze een nieuw juridisch-planologisch regiem vast te stellen voor gebieden waar nauwelijks ontwikkelingen worden voorzien. Het gebied Oostoever kan als zo een gebied worden gezien omdat het ruimtebeslag al heeft plaatsgevonden, daarnaast zijn nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk wegens de planologische beperkingen als gevolg van de beperkingen ten gevolge van o.a. de aanwezigheid van de primaire waterkering, de munitiebunkers van Defensie, het naastgelegen vliegveld en de aanwezige bedrijven. Hierdoor is besloten voor dit gebied een beheersverordening op te stellen.

1.3 Besluitgebied: ligging en omgeving

Het gebied van de beheersverordening Oostoever omvat hetzelfde gebied als het bestemmingsplan Oostoever 2004. De begrenzingen van het terrein worden gevormd door het Marine Haventerrein in het Noorden, de Waddenzee in het oosten, het Noordhollandsch Kanaal in het westen en de gemeentegrens met de gemeente Hollands Kroon in het zuiden.

De exacte begrenzing is aangegeven op de bijbehorende verbeelding.

afbeelding binnen de regeling

De aard van het gebied is vooral industrieterrein in het noorden en natuur in het zuiden.

De belangrijkste activiteiten op dit industrieterrein worden gevormd door gasbehandeling van de NAM, het baggerdepots van ‘t Oost en de RWZI van het HHNK.

Ook bevind zich in het verordeningsgebied de oostelijke toegang tot Den Helder over de Kooybrug, evenals de zuidelijke toegang tot het Marinehaventerrein.

afbeelding binnen de regeling

1.4 De beheersverordening

1.4.1Het instrument beheersverordening

De beheersverordening heeft het karakter van een consoliderende regeling van al bestaande rechten. Dat betekend dat alles wat op basis van de geldende planologische regelingen in het verordeningsgebied is toegestaan ten aanzien van de gebruiks-, de bouw- en inrichtingsmogelijkheden, in de voorliggende beheersverordening is overgenomen. Wat onder het begrip ‘bestaand’ moet worden verstaan en op welke wijze de regels vervolgens zijn opgesteld, is nader uitgewerkt in hoofdstuk 5.

Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) heeft voorts invloed op de regeling in de beheersverordening. Om een goede regeling op te kunnen stellen is het geldende beleidskader in beeld gebracht. Daarmee wordt duidelijk welke beleidskeuzen (nog) kunnen worden gemaakt. Dit aspect is uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de voorliggende toelichting.

1.4.2Vormgeving

De wijze waarop een beheersverordening moet worden opgesteld is vormvrij. Er zijn slechts enkele voorgeschreven regels waaraan een beheersverordening moet voldoen.

De beheersverordening dient langs elektronische weg te worden vastgelegd en vastgesteld.

Vervolgens moet de beheersverordening digitaal beschikbaar worden gesteld en volledig, toegankelijk en begrijpelijk moet worden verbeeld. Daarnaast geldt dat de volledige verbeelding (kaart) op papier beschikbaar moet zijn, zij het dat de elektronische versie juridisch gezien beslissend is.

De beheersverordening bevat hierdoor in ieder geval een kaart (verbeelding) waarop de grens van het verordeningsgebied is aangegeven. Logischerwijs bevat de verordening een regeling waarin de gebruiks-, bouw-, en inrichtingsmogelijkheden worden aangegeven. Voor een beheersverordening is voorts enige vorm van toelichting op de verordening noodzakelijk. Hoewel in de Wro niet uitdrukkelijk over een toelichting wordt gesproken, is het op grond van hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wel noodzakelijk dat de belangenafweging van de regels in de verordening wordt toegelicht. Bovendien is op grond van bijvoorbeeld het Besluit m.e.r. ook een belangenafweging ten aanzien van de m.e.r.-plicht verplicht. Daarmee lijkt de beheersverordening qua opbouw dan ook sterk op een bestemmingsplan.

Ook ten aanzien van de inhoud van de beheersverordening stelt de wet geen nadere eisen. Omdat tot op heden altijd bestemmingsplannen als ruimtelijk-planologisch instrument zijn opgesteld, is de voorliggende beheersverordening volgens deze opbouw en structuur opgesteld. Daar waar mogelijk zijn de Ruimtelijke Ordening Standaarden 2012 toegepast. Voor een verdere uitwerking van de vormgeving wordt verwezen naar hoofdstuk 5.

1.4.3Procedure

In de Wro is geen bijzondere voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening opgenomen. De procedure tot vaststelling van een beheersverordening is hierdoor eenvoudiger en korter dan de vaststelling van een bestemmingsplan. Het bieden van de mogelijkheid tot inspraak van belanghebbenden is daardoor niet wettelijk verplicht.

1.4.4Ontwikkelingen buiten de kaders van de beheersverordening

Omdat de beheersverordening ziet op het vastleggen van de bestaande situatie is vrijwel geen ruimte voor ontwikkelingen opgenomen. Enige ontwikkelruimte binnen de kaders van de beheersverordening is rechtstreeks ontleend aan het Barro.

Mogelijke ontwikkelingen binnen het verordeningsgebied zullen dan ook uitsluitend via een zelfstandige planologische procedure gerealiseerd kunnen worden. Hierbij kan worden gedacht aan een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Ook kan een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.

1.5 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk geeft de resultaten van de inventarisatie van het beheersgebied weer.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader voor het beheersgebied. Daarbij wordt alleen ingegaan op beleidsdocumenten die van invloed zijn op de juridische regeling van deze beheersverordening. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van omgevingsaspecten, zoals natuur, milieu, archeologie en dergelijke. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van de beheerverordening nader uitgewerkt. Tot slot geeft hoofdstuk 6 inzicht in de economische en maatschappelijke gevolgen van de beheersverordening.

2. Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

In 1965 besloot de gemeenteraad om het gebied tussen het Noordhollandsch Kanaal en het Balgzandkanaal (Balgzandpolder) te bestemmen voor industriële doeleinden. Daaraan lag de wens ten grondslag om de mono structuur van de werkgelegenheid in Den Helder zoveel mogelijk te doorbreken. Een overweging die in 1964 al aanleiding was geweest om Den Helder aan te wijzen als industriekern. In aansluiting daarop was het beleid van de provincie en gemeente erop gericht die aanwijzing te doen slagen door het bevorderen van de vestiging van nieuwe industrieën.

Een groot terrein (ca 14 ha ) was al bestemd voor een regionale rioolwaterzuiveringsinstallatie en voor de gasbehandelingsinstallatie van de N.A.M.

In het Beleidsplan voor Natuur, Landschap en Stedelijk groen (door de Gemeenteraad vastgesteld op 2 juni 1993) wordt het akkerbouwgebied van het Balgzandpoldertje genoemd als hoogwatervluchtplaats voor vogels. In het vorengaande bestemmingsplan is daarom dit akkerbouwgebied (minus een gedeelte welke bestemd was voor de uitbreiding van de N.A.M) bestemt als natuurgebied.

In haar vergadering van 7 juli 1993 is de gemeenteraad akkoord gegaan met de realisering van een baggerdepot in het noordelijke gedeelte van het hiervoor genoemde natuurgebied. Voor het ontwikkelen van een tijdelijk baggerdepot met een inhoud van circa 450.000 m3 werd in het bestemmingsplan een oppervlak van ca. 12 ha gereserveerd. Bij het opstellen van het bestemmingsplan in 1994 werd rekening gehouden met het gegeven dat het depot binnen 10 jaar zou worden verplaatst naar een andere locatie, dit in verband met de toenmalige plannen voor het oprichten van een provinciaal baggerdepot elders in de provincie. Door een provinciale beleidswijziging inhoudende dat de gemeente zelf voor hun baggerslib verantwoordelijk zijn is dit plan nooit van de grond gekomen en is het baggerdepot blijven bestaan.

Door het verordeningsgebied loopt tevens de toegang tot de zuidpoort van het Marinehaventerrein, bij het inrichten van het gebied werd rekening gehouden met de verplaatsing van deze weg naar de oostzijde van het gebied langs het Balgzandkanaal. Deze weg is nooit gerealiseerd vanwege het vrijkomen van de weg langs het kanaal van Rijkswaterstaat, waarna het opwaarderen van deze bestaande weg de voorkeur had. Deze weg is tot vandaag in gebruik als de zuidelijke toegangsweg naar het Marinehaventerrein.

2.2 Ruimtelijke structuur

De opbouw van het plangebied bestaat uit een industriegebied en natuurgebied welke zijn gelegen tussen het Noordhollandsch Kanaal en het Balgzandkanaal. Met vervolgens een primaire zeewering welke is gelegen tussen het Balgzandkanaal en de Waddenzee. (Zie ook luchtfoto van het beheersgebied welke als bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd)

Het Noordhollandsch Kanaal maakt deel uit van de scheepvaartroute tussen Den Helder en Amsterdam. De breedte van het kanaal aan het oppervlak is gemiddeld 40 meter. Het kanaal vormt de westgrens van het plangebied en loopt van Noord naar Zuid langs het plangebied.

Het Balgzandkanaal maakt onderdeel uit van de Amstelmeer-boezem en verbindt de Waddenzee met het Amstelmeer. Het kanaal heeft een totale lengte van 8 km waarvan 2,5 km valt binnen het bestemmingsplangebied en heeft een breedte van het oppervlak van 60 meter en een diepte van 3,1 tot 3,4 meter. Een derde lijn in het plangebied wordt gevormd door de zeewering die de scheiding vormt tussen het vasteland en de Waddenzee, en de oostelijke begrenzing is van het plangebied. De Zeedijk welke de deltahoogte heeft, heeft een breedte van 70 meter. Buitendijks ligt het waddengebied met het ecologisch waardevolle Balgzand.

De voornaamste industriële bebouwing in het plangebied bestaat uit de gasbehandelingsinstallatie (GBI) van de NAM en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (hierna: RWZI) van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Tussen de RZI en de GBI bevindt zich nog een klein bedrijventerrein waarop industriële en haven gerelateerde bedrijven zijn gevestigd evenals een aantal autosloperijen.

Ten noorden van de RZI en ten zuiden van de GBI bevinden zich locaties voor baggerstort.

Ten zuiden van het baggerstortgebied Oost 2 bevindt zich een natuurgebied welke zich uitstrekken tot het zuidelijke punt van het plangebied. Voor een deel van het gebied van Oost 2 is vergunning verleend om de gronden te transformeren van baggerstort naar natuur in de vorm van een vogelbroedplaats.

afbeelding binnen de regeling

Langs het hele Noordhollandsch Kanaal loopt een weg ter ontsluiting van het industrieterrein en welke de zuidelijke toegangsweg naar het marinehaventerrein vormt. De kades langs het Noordhollandsch Kanaal zijn gedeeltelijk geschikt gemaakt voor laden en lossen van goederen.

afbeelding binnen de regeling

2.3 Functies binnen het beheersgebied

2.3.1Werken

Functieverdeling op het industrieterrein

Het bedrijventerrein Oostoever is in de loop der jaren van akkerbouw gebied getransformeerd naar een bedrijventerrein. Als eerste hadden zich de GBI en de RWZI gevestigd. Hierna hebben zich tussen deze twee locaties andere bedrijven gevestigd, ook wordt het gebied ten noorden van de RZI en later ten zuiden van de NAM gebruikt voor het storten van baggerslib.

Het merendeel van de bedrijven bestaat uit industriële en havengebonden bedrijven. In de loop der tijd hebben zich hier ook autosloperijen en recyclingbedrijven gevestigd.

De bedrijvenstructuur op het industrieterrein is globaal te onderscheiden in vijf zones. Van noord naar zuid bestaan deze zones uit:

Soort bedrijven

oppervlak

Baggerdepot Oost 1

250 x 250m2

De waterzuiveringsinstallatie

200 x 250m2

Een zone met kleine bedrijven voornamelijk sloop en recyclingbedrijven

200 x 300m2

Het gasbehandelingsstation

250 x 800m2

Baggerdepot Oost 2

300 x 340m2

Bedrijven

De bouw en uitbreidingsmogelijkheden en daarmee de ontwikkelmogelijkheden van bedrijven gevestigd op Oostoever is zeer beperkt, dit niet alleen door de conserverende werking van deze verordening maar ook als gevolg van de (voorgenomen) veiligheidszoneringen die betrekking hebben op de externe veiligheid behorende bij de Gasbehandelingsinstallatie en het munitiecomplex ‘t Kuitje van de Koninklijke Marine. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.

Concreet betekent dit dat voor de bedrijven welke gevestigd zijn ten noorden van het gascompressiestation dat deze niet mogen uitbreiden zowel ten aanzien van bouwen als ten aanzien van de arbeidsactiviteiten die plaatsvinden. Deze beperking gold ook al op grond van het voorliggende bestemmingsplan Oostoever 2004.

afbeelding binnen de regeling

Baggerdepot

In verband met de hoeveelheid baggerspecie in de Helderse havens werd de bereikbaarheid van kaden en bedrijven met schepen in het eind van de tachtiger jaren van de vorige eeuw een probleem. De Provincie Noord-Holland heeft in verband hiermee in haar Baggerspecieplan 1993-1998 aangegeven in de omgeving Den Helder een grootschalig baggerspeciedepot in te willen richten. In afwachting hiervan zijn de tijdelijke depots ’t Oost 1 en ’t Oost 2 in 1995 ingericht. Hiermede was het baggerknelpunt in de havens van Den Helder opgelost.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2002-2006 geeft de provincie aan dat zij geen grootschalige baggerspeciedepots in Noord-Holland zullen gaan vestigen. Dit omdat het voornemen onhaalbaar bleek gezien het ontbreken van voldoende maatschappelijk draagvlak.

Het op te slaan baggerspecie met de milieuklasse 3 en 4, moet in afwachting van het realiseren van een definitieve verwerkingsmethode en grootschalige opslag moeten plaatsvinden in tussendepots. Oost 2 is een tussendepot.

De bovengenoemde stellingname van de provincie maakte het voor de gemeente Den Helder noodzakelijk om de opheffing van de depots te heroverwegen.

De problemen met de baggerdepots op Oostoever beperken zich tot ‘t Oost 2. ’t Oost 1 ligt ten noorden van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. ’t Oost 2 ligt ten zuiden van de gasbehandelingsinstallatie. Het depot ’t Oost 2 is in het bijzonder tot stand gekomen om baggerspecie afkomstig uit de Marsdiephavens en de Marinehaven te kunnen opslaan en te verwerken. Eigenaar van het terrein van ’t Oost 2 is de Gemeente Den Helder.

Het terrein waarop ’t Oost 2 is gelegen had in het vorige bestemmingsplan Oostoever 2004 de bestemming “Baggerstort” gekregen. Daarnaast was het gebied voorzien van een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming ‘Natuur’.

Op deze wijze kon bij een tussentijdse ontmanteling van het baggerdepot de vrijgekomen grond worden ingericht als natuurgebied.

afbeelding binnen de regeling

Op 21 november 2011 heeft Milieupark Oost een plan gepresenteerd aan de gemeente voor het inrichten van een deel van de bedrijfslocatie Oost 2 als natuurgebied. Dit inrichtingsplan is door Milieupark Oost gemaakt naar aanleiding van een raadsbesluit op 18 oktober 2010. Met dat raadsbesluit is besloten dat de bedrijfsvoering van Milieupark Oost op de locatie Oost 2 aan de Oostoeverweg in verkleinde vorm doorgezet kan worden, waarbij de 6 ha die vrijkomt, moet worden ingericht als natuurgebied. Vanaf 2013 diende de bedrijfsvoering op deze 6 ha te worden afgebouwd, waarna de grond begin 2016 gebruik wordt genomen als natuurgebied.

Marinehaventerrein

De Oostoeverweg vormt de hoofdtoegangsweg tot het Marinehaventerrein waarvan de poort is gelegen in het noordwesten van het bestemmingsplan.

2.3.2Voorzieningen

Binnen het plangebied zijn geen detailhandel, horeca, onderwijs en zakelijke dienstverlening aanwezig.

Recreatie en Toerisme

Het plangebied kent via een aftakking van de Oostoeverweg (Verlengde Oostoeverweg) in het noorden van het plangebied de mogelijkheid om aan de rand van de Waddenzee (in het bijzonder het Balgzand) te komen. Hier staat ook een gebouw van Rijkswaterstaat van waaruit de Waddenvereniging excursies organiseert over het Wad.

Tevens word incidenteel het gebied ‘t Kuitje gebruikt als locatie om (vissers)bootjes te water te laten om op het wad te vissen en te varen.

Nabij de sluis tussen de Schermerboezem en de Amstelmeerboezem (ten zuiden van het natuurgebied) zijn is de jachthaven De Parel gelegen waar een aantal ligplaatsen aanwezig zijn voor bootjes.

Overige voorzieningen

In het noorden van het Balgzandkanaal ligt een spuisluis. Via deze sluis wordt het boezemwater van het Amstelmeer of de Balgzandpolder op de Waddenzee gespuid.

2.3.3Wonen

Binnen het plangebied wordt op twee locaties gewoond te weten:

  • -

    In twee woningen nabij de Rijksweg N99;

  • -

    Op het bedrijventerrein aan de Oostoeverweg.

De woningen nabij de Rijksweg N99

Naast de aansluiting van de Oostoeverweg op de Rijksweg N99 bevindt zich een tweetal voormalige sluiswachterswoningen (Oostoeverweg 2 en 3). Deze voormalige bedrijfswoningen zijn door Rijkswaterstaat verkocht en thans in gebruik als burgerwoningen. In de bestemmingsplannen vanaf 1994 zijn deze woningen al bestemd als woning zonder verdere beperkingen ten aanzien van het gebruik.

Bewoning op het bedrijventerrein Oostoever

Uit controle van het gemeentelijke bevolkingsregister blijken op het bedrijventerrein Oostoever op een drietal adressen mensen te zijn ingeschreven als bewoners.

Deze adressen zijn Oostoeverweg 15, 17 en 17b. Uit dossieronderzoek blijkt dat de woningen op de percelen Oostoeverweg 15 en 17b er thans staan op grond van het overgangsrecht welke is verkregen bij het van kracht worden van het toenmalige bestemmingsplan Oostoever 1994, deze woningen zijn vervolgens in het bestemmingsplan Oostoever 2004 positief bestemd.

De overige twee percelen werden clandestien bewoond. Vanaf het bestemmingsplan “Oostoever 1994” is bewoning van het bedrijventerrein niet meer toegestaan. In het bestemmingsplan Oostoever 2004 zijn deze woningen dan ook niet positief bestemd.

Omdat is gebleken dat de woning Oostoever 17 al lager dan 20 jaar werden bewoond is inmiddels met de individuele bewoners een persoonsgebonden overgangsregeling getroffen. Bij verhuizing of overleiden vervalt deze regeling en mag het pand/stacaravan niet meer voor bewoning worden gebruikt.

3 Beleid

Geldend beleid en uitgangspunten vanuit omgevingsaspecten kunnen invloed hebben op de juridische regeling in deze beheersverordening. In dit Hoofdstuk wordt ingegaan op voor de beheersverordening van belang zijnde uitgangspunten en omgevingsaspecten.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 14 juni 2011 heeft het kabinet het ontwerp van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aan de Tweede Kamer gestuurd met daarbij een ontwerp Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (Barro).

In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a.

    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

  • b.

    Het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  • c.

    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Bij de inwerkingtreding van de SVIR en het Barro zullen de Nota Ruimte, de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid en de Nota Mobiliteit komen te vervallen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en deze is op 13 maart 2012 in werking getreden. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • a.

    Rijksvaarwegen;

  • b.

    Project Mainport ontwikkeling Rotterdam;

  • c.

    Kustfundament;

  • d.

    Grote rivieren;

  • e.

    Waddenzee en waddengebied;

  • f.

    Defensie;

  • g.

    Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;

  • h.

    Elektriciteitsvoorziening;

  • i.

    Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;

  • j.

    Ecologische hoofdstructuur;

  • k.

    Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  • l.

    IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

  • m.

    Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het decentraliseren van beslissingsbevoegdheid. Om die reden bevat deze structuurvisie een beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en bevat de AMvB Ruimte minder regels dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving aan andere overheden opgedragen worden door hen goed worden behartigd. Waar de AMvB Ruimte bepalingen bevat aangaande gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Aangezien een beheersverordening een zelfde juridische status heeft wordt gekeken of de voorgestelde maatregel een nadere beperking oplevert voor de thans aanwezige bebouwing en gebruik.

In de op deze verordening betrekking hebbende gebieden dient alleen rekening te worden gehouden met het onderwerpen:

  • Waddenzee en waddengebied;

  • Defensie;

  • Buisleidingen

  • Ecologische hoofdstructuur en;

  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

De overige onderwerpen zijn niet relevant met betrekking tot het verordeningsgebied.

3.1.1.1 Waddenzee en waddengebied

afbeelding binnen de regeling

Ten aanzien van ‘Waddenzee en waddengebied’ is artikel 2.5.6 gezien de ligging van het plangebied binnen het waddengebied relevant voor deze verordening. In het artikel is geregeld dat op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied, dat nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel een wijziging van bestaand gebruik of bestaande bebouwing mogelijk maakt en daardoor afzonderlijk of in combinatie met ander gebruik of andere bebouwing significante gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten, bedoeld in artikel 2.5.2, zijn de artikelen 2.5.4, 2.5.5 en 2.5.12 van het Barro van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.5.2 geeft aan dat als landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee aangemerkt worden de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid met inbegrip van de duisternis.

Significante gevolgen voor de landschappelijke kwaliteiten zijn uitgesloten, omdat de beheersverordening conserverend van aard is. Nieuwe ontwikkelingen welke mogelijk zichtbaar zijn vanaf het buitenwater zijn niet aanwezig, of zijn zo laag dat deze worden afgeschermd door de Zeewering / bestaande bebouwing.

Concluderend kan gesteld worden dat de beheersverordening niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen die voorzien in afwijkende maximale bouwhoogten en in bijzondere functies die een effect zouden kunnen hebben op de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid met inbegrip van de duisternis.

Artikel 2.5.2 geeft bovendien aan dat als cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee aangemerkt worden:

  • 1.

    de in de bodem aanwezige archeologische waarden, en

  • 2.

    de overige voor het gebied kenmerkende cultuurhistorische structuren en elementen, bestaande uit:

    • a.

      historische scheepswrakken;

    • b.

      verdronken en ondergeslibde nederzettingen en ontginningssporen, waaronder de dam Ameland-Holwerd;

    • c.

      zeedijken en de daaraan verbonden historische sluizen, waaronder het ensemble Afsluitdijk;

    • d.

      landaanwinningswerken;

    • e.

      systeem van stuifdijken;

    • f.

      systeem van historische vaar- en uitwateringsgeulen, en

    • g.

      kapen.

Artikel 2.5.12. (bebouwing in het waddengebied) geeft de volgende aanvullende bepalingen:

  • 1.

    Onverminderd wat elders in dit besluit is bepaald ter zake van bebouwing, stelt een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied, dat het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk maakt:

    • a.

      in het stedelijk gebied: regels die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing, en

    • b.

      buiten het stedelijk gebied: regels die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten evenals de aard of de functie van nieuwe bebouwing passen bij de aard van het omringende landschap.

  • 2.

    Een bestemmingsplan voor zover het betrekking heeft op haven gerelateerde en stedelijke bebouwing in Den Helder, Harlingen, Delfzijl en de Eemshaven kan afwijken van het eerste lid, aanhef, en onder a, met dien verstande dat de nieuwe bebouwing blijft binnen de verticale bebouwingscontour.

Omdat het plangebied van de beheersverordening conserverend is zijn significante gevolgen voor de cultuurhistorische kwaliteiten uitgesloten. Een noodzaak tot het uitvoeren van een beoordeling van de gevolgen voor de kwaliteiten op grond van artikel 2.5.4 van het Barro en een verbod zoals opgenomen in artikel 2.5.5 van het Barro zijn daarom niet aan de orde. Ten aanzien van het gestelde in artikel 2.5.12 kan gesteld worden dat de verordening alleen doe bebouwing mogelijk maakt die al als recht is gegeven in het vorige bestemmingsplan, Bij dit plan was al aangesloten bij elders binnen het plangebied voorkomende bouwhoogten.

3.1.1.2 Defensie (Art 2.6 Barro)

Ten aanzien van ‘Defensie’ is van belang dat het plangebied is gelegen binnen het ‘obstakelbeheersgebied’ van Vliegkamp De Kooy, evenals dat over het plangebied een tweetal radarzones zijn gelegen. Tot slot is ten noorden van het verordeningsgebied het militaire complex Het nieuwe Werk gelegen.

Militair terrein (Art 2.6.2 Barro)

Ten aanzien van ‘Defensie’ is van belang dat het militaire complex De Nieuwe Haven is gelegen ten noorden van het verordeningsgebied, waarbij de zuidpoort van het Defensieterrein en het gebied ’t Kuitje behoren tot het in de Rarro is aangewezen militair terrein.

Daarnaast lopen er binnen het plangebied een aantal belemmeringzones die betrekking hebben op het militaire (mede)gebruik van die gronden. Daar waar van toepassing zal het betreffende Barro artikel worden voorzien van commentaar.

afbeelding binnen de regeling

Op grond van artikel 2.6.3 dienen militaire terreinen bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op die terreinen de bestemming «Maatschappelijk – militair terrein» te krijgen en mogen er geen bestemmingen worden opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van dat terrein.

In het meest noordelijke deel van het verordeningsgebied zijn gronden gelegen die zijn aangeduid als Militair terrein. In de regels wordt verwezen naar het onderliggende bestemmingsplan Oostoever 2004, in dit plan wordt het militair gebruik van de betreffende gronden niet beperkt. Daardoor behoeft geen verdere actie ondernomen te worden.

Obstakelbeheersgebied tgv. militair luchthaventerrein

In artikel 2.6.4, vierde lid van het Barro is geregeld dat de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheersgebied in overeenstemming moet zijn met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens.

afbeelding binnen de regeling

Daarin is het volgende geregeld:

  • 1.

    De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 25 juni 2004 niet in het obstakelbeheersgebied aanwezig waren is, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer, in overeenstemming met de volgens een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de NATO Standardization Agreement nr. 3759 betreffende NATO Supplement to ICAO DOC 8168-OPS/611, Volume II, for the preparation of instrument approach and departure Procedures – AATCP-1(B).

  • 2.

    De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 1 november 2006 niet in het obstakelbeheersgebied aanwezig waren, is, in verband met de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem, in overeenstemming met de zoals blijkt uit een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de ICAO EUR DOC 015.

  • 3.

    Het beeld van de op de luchthaven aanwezige radar mag niet worden verstoord als gevolg van de hoogte van objecten in, op of boven de grond.

Zoals ook uit paragraaf 4.9 van deze toelichting blijkt is het voorliggende bestemmingsplan niet in strijd met deze bepalingen.

Zend- en ontvangstinstallaties

Artikel 2.6.8. Barro (zend- en ontvangstinstallaties en beperkingen in de nabijheid daarvan)

Ten noorden van het plangebied binnen het militaire terrein is de zend- en ontvangstinstallatie De Nieuwe Haven aanwezig.

afbeelding binnen de regeling

In het meest noordelijke deel van het verordeningsgebied zijn gronden gelegen die zijn aangeduid als Zend- en ontvanginstallaties. In de regels wordt verwezen naar het onderliggende bestemmingsplan Oostoever 2004, op grond van dat plan is het alleen mogelijk bebouwing te realiseren binnen bouwvlakken, in de praktijk beperkt zicht dit tot het toegangsgebouw behorende bij de zuidpoort.

De verordening voorziet niet in een strijdig gebruik/bebouwing ten aanzien van zend- en ontvangst installaties. Daardoor behoeft geen verdere actie ondernomen te worden.

Radarzones

Artikel 2.6.9. Barro (militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken)

Het plangebied ligt binnen de radarzone van het radarstation in Wier. (zie ook paragraaf 4.9.2).

Lid 2, van artikel 2.6.9 Barro stelt dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

Lid 3 geeft weer dat bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, de maximale bouwhoogten binnen de radarverstoringsgebieden, bedoeld in artikel 2.6.2, negende lid, worden vastgesteld.

De beheersverordening is conserverend van aard, waarbinnen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan geen nieuwe gebouwen worden mogelijk gemaakt. Binnen de regels zijn de bouwhoogten uit het vorige bestemmingsplan overgenomen. Gezien de maximale hoogte als gevolg van het radarverstoringsgebied in Wier (89 meter + NAP) en de maximaal toegestane hoogte binnen de verordening levert deze geen verstoring op aan de radar in Wier.

Munitieopslagplaats (art. 2.6.5 Barro)

afbeelding binnen de regeling

In artikel 2.6.5. Barro is geregeld hoe een militaire munitieopslagplaats bestemd dient te worden indien deze niet is gelegen binnen een militair gebied alsook de daarbij behorende veiligheidszones (A-zone, B-zone en C-zone, waarbij de A-zone de kleinste afstand tot de munitieopslagplaats heeft en de C-zone de grootste afstand. De munitieopslag is gevestigd ten noorden van het verordeningsgebied waardoor artikel 2.6.7 Barro (gebruik binnen de veiligheidszones) van toepassing is.

Artikel 2.6.7. Barro geeft met betrekking tot bestemmingsplannen aan dat:

  • 1.

    Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden, gelegen binnen de veiligheidszonering van een militaire munitieopslagplaats of een civiele inrichting voor activiteiten met explosieven wordt de gebiedsaanduiding van de veiligheidszones opgenomen.

  • 2.

    Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van de A-zone worden:

    • a.

      geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk maken, of de aanleg van autowegen, autosnelwegen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen, parkeerterreinen of recreatieve voorzieningen toestaan, en

    • b.

      geen agrarische bestemmingen opgenomen die niet kunnen worden gerealiseerd zonder een meer dan incidentele aanwezigheid van enkele personen.

  • 3.

    Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen begrenzing van de B-zone worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toestaan.

  • 4.

    Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van de C-zone worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken met vlies- of gordijngevel constructies of grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt.

  • 5.

    Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, kan regels stellen voor de beoordeling van de veiligheidssituatie en het risico van voorgenomen activiteiten in de veiligheidszones.

In de verordeningsregels en –verbeelding wordt voor de toetsing verwezen naar het onderliggende bestemmingsplan Oostoever 2004. In dit plan zijn de verschillende zones op de plankaart opgenomen en in is het gebruik beperkt in de bijbehorende voorschriften overeenkomstig de bepalingen in de Barro. Hiermee voldoet de verordening aan het rijksbeleid ten aanzien van munitieopslag.

1.1.1.3Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen

afbeelding binnen de regeling

In artikel 2.9 Barro is de Structuurvisie Buisleidingen verwerkt. In deze visie wordt aangegeven hoe om te gaan met de leidingtracés die van nationaal belang zijn. Een van die leiding tracés loopt naar het Gasbehandelingsstation op Oostoever. Dit betreft een bestaand leidingtracé waarin een 8-tal buisleidingen gelegen is.

In artikel 2.9.3. van de Barro wordt aangegeven dat de gemeenteraad een nadere uitwerking mag maken van het voorkeurstracé. Deze nadere uitwerking dient minimaal het voorkeurstracé met een breedte van 70 meter te bevatten. In het bestemmingsplan Oostoever 2004 is een buisleidingstrook opgenomen welke overeenkomst met het voorkeurstracé. Deze strook eindigt echter bij de perceelgrens van de Gasbehandelingsinstallatie van de NAM. Reden hiervoor is dat binnen de gronden van de NAM buisleidingen zijn toegestaan als onderdeel van de inrichting.

In de bij het leidingtracé behorende voorschriften wordt gewaarborgd dat nieuwe (ruimtelijke)ontwikkelingen een belemmering kunnen vormen voor de buisleidingen.

Gezien het feit dat in de verordening verwezen wordt naar de regelgeving van het bestemmingsplan “Oostoever 2004” voldoet de verordening aan het rijksbeleid ten aanzien van buisleidingen.

3.1.1.4 Ecologische hoofdstructuur (art 2.10 Barro)

In dit artikel wordt bepaald dat de gebieden vallend onder de economische hoofdstructuur (EHS) tegenwoordig Nationaal Natuur Netwerk (NNN) inhoudend een stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten in de provinciale verordening worden aangewezen en beschermd.

Voor Noord-Holland is dit gebeurd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), dit onderwerp zal in het provinciaal beleid verder aan de orde komen.

3.1.1.5Primaire waterkeringen buiten het kustfundament (Art 2.11 Barro)

In deze aanvullende regels in de Barro wil men de primaire waterkering en de daarbij behorende beschermingszones buiten het kustfundament regelen. Voor de regels behorende bij de gebieden gelegen buiten het kustfundament wordt verwezen naar de wijze waarop de primaire waterkering en beschermingszone binnen het kustfundament binnen een bestemmingsplan aangegeven dient te worden.

Daarnaast wordt bepaald dat de gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering heeft, of beschermingszones, geen wijziging plaatsvindt van de bestemming van dat gebied ten opzichte van het voorafgaande geldende bestemmingsplan, voor zover de nieuwe bestemming ontwikkelingen mogelijk maakt die het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering kunnen belemmeren.

In de beheersverordening wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van de bescherming van de primaire en secundaire waterkering is dit in het onderliggende bestemmingsplan geregeld in de zeewering voor de primaire waterkering en de bestemming boezemkering voor de secundaire waterkering.

Middels de constructie dat de beheersverordening verwijst naar deze bestemmingen en deze bestemmingen de functie van de primaire- en secundaire waterkering waarborgt wordt voldaan een het gestelde in de Barro.

3.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Het Nationaal Waterplan door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken op 10 december 2015 vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld

  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater

  • Nederland is klimaatbestendig en water robuust ingericht

  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement

  • Nederlanders leven waterbewust.

Bij de ontwikkeling van locaties in het stedelijk gebied wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad en of bedrijventerrein. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken.

Het beleid van de bovenstaande nota is door vertaald naar het beleid van het Hoogheemraadschap en is daardoor gezien de conserverende aard van deze beheersverordening niet relevant.

3.1.3 Derde Nota Waddenzee en Convenant Vaarrecreatie Waddenzee

Op 31 oktober 2006 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de PKB Derde Nota Waddenzee,

nadat het kabinet een zestal door de Tweede Kamer aangenomen moties had verwerkt.

Deze moties betroffen de volgende onderwerpen: uitbreiding van waddenzeehavens (2), verdieping van vaargeulen (2), overgangen tussen zoet en zout water, ligplaatsen recreatievaart en hoogtebepaling nieuwe bebouwing aan de rand van de Waddenzee. Op 19 december 2006 heeft ook de Eerste Kamer ingestemd met deze PKB. De gepubliceerde nota geldt als deel 4 van de PKB waarmee het nieuwe rijksbeleid in werking treedt. De nota is gepubliceerd in de Staatscourant en ter visie gelegd vanaf 21 februari 2007.

Sinds het van kracht worden van de Wet ruimtelijke ordening heeft de Derde Nota Waddenzee de werking van structuurvisie. Deze structuurvisie is gedetailleerder dan de SVIR (zie paragraaf 2.2.1) en bestrijkt een breder beleidsterrein dan alleen het ruimtelijke domein. Deze structuurvisie blijft daarom als uitwerking van de SVIR bestaan.

De structuurvisie geeft ten aanzien van het verordeningsgebied geen nadere bepalingen ten opzichte van de SVIR.

3.1.4 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn en bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar (Wetlands) zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt.

De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • -

    Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);

  • -

    Beschermde Natuurmonumenten;

  • -

    Wetlands.

De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 biedt onder andere de juridische basis voor vergunningverlening. De wet bepaalt dat projecten die de kwaliteit van het habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998.

In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt.

3.1.5 Natura 2000

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld uiterlijk in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Zij doet dit onder meer door het realiseren van een netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. De belangrijke Europese instrumenten om de doelstelling van Natura 2000 te realiseren zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bepalen dat de lidstaten speciale gebieden aanwijzen, die geschikt zijn om het duurzaam voortbestaan van de meest bedreigde soorten en habitattypen te verzekeren. In en rondom de Natura 2000-gebieden zal rekening gehouden moeten worden met de voorwaarden voor het voortbestaan van die soorten en habitattypen.

De bescherming van de 2000-gebieden loopt langs drie sporen: aanwijzing, beheerplan en vergunning. Dit is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. In deze wet is Natura 2000 in de Nederlandse regelgeving verankerd.

Eerst wordt voor elk gebied vastgelegd met welk doel het is aangemerkt als Natura 2000 gebied (de instandhoudings doelen) en wordt de exacte begrenzing vastgesteld. Dit gebeurt in de vorm van een aanwijzingsbesluit. Vervolgens wordt per gebied een beheerplan gemaakt, waarin staat beschreven wat er nodig is om de natuurdoelen van dat gebied te halen. Daar hoort ook een beschrijving bij van wat wel en niet is toegestaan in het gebied.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. De Natuurbeschermingswet kent een externe werking: zowel projecten en handelingen in als buiten een Natura 2000-gebied kunnen vergunning plichtig zijn. Voor elk plan, project of handeling die mogelijke significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied moet een passende beoordeling worden gemaakt. Er is sprake van ‘significante gevolgen’ wanneer: ‘Een plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, moet worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het gebied, wanneer het de instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen’. Ingrepen met mogelijke (negatief) significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermde gebied zijn niet toegestaan, tenzij een vergunning kan worden verkregen. Aan het verlenen van een vergunning zijn voorwaarden verbonden, deze zijn vastgelegd in artikel 19d (en volgende) Nb-wet.

De beheersverordening Oostoever 2016 kent is gelegen op de grens van het aangewezen Natura 2000 gebied ‘Waddenzee’. Dit Natura 2000-gebied betreffen Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnengebied en de Beschermd Natuurmonument. Zowel op formeel aangewezen gebieden als op bij de Europese Commissie aangemelde gebieden zijn rechtsgevolgen van toepassing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (art. 19d e.v.) of de Habitatrichtlijn (artikel 6, directe werking of richtlijnconforme toepassing).

De begrenzing van de aanwijzing Waddenzee is hieronder weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Beheerplan Natura 2000 Waddengebied

Voor alle Natura 2000-gebieden moeten beheerplannen opgesteld worden. In een beheerplan wordt vastgelegd hoe en wanneer de natuurdoelen voor een gebied gehaald worden (behoud- of verbeterdoelen). Activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden (visserij, landbouw, recreatie, waterbeheer of zelfs het huidige natuurbeheer) die mogelijk negatieve effecten op de natuur(doelen) hebben, worden in het beheerplan hieraan getoetst. Als het mogelijk is wordt dit gebruik vervolgens geregeld in het beheerplan. De provincie of het rijk is in principe verantwoordelijk voor het opstellen van beheerplannen. Het Rijk ( LNV, V&W of Defensie) stelt beheerplannen op voor Natura 2000-gebieden die worden beheerd door het Rijk (of onder verantwoordelijkheid vallen van het Rijk). Hierbij horen ook de Waddenzee. Een beheerplan moet worden vastgesteld binnen drie jaar nadat een gebied als Natura 2000-gebied is aangewezen. Het wordt voor maximaal zes jaar vastgesteld, daarna volgt een nieuw plan. Beheerplannen worden opgesteld in nauw overleg met eigenaren, gebruikers en andere

betrokken overheden, in het bijzonder gemeenten, waterschappen en provincies.

Het beheerplan Natura 2000 Waddengebied gaat over de zeven Natura 2000-gebieden: Noordzeekustzone, Waddenzee, Texel, Vlieland, Ameland, Terschelling en Schiermonnikoog. De bevoegde instanties, de ministeries van LNV (Dienst Landelijk Gebied), V&W (Rijkswaterstaat) en Defensie en de provincies Friesland, Groningen en Noord- Holland, zorgen samen voor één beheerplan. Voordeel is dat met één plan beter ingespeeld kan worden op de ecologische samenhang tussen de gebieden. Bovendien kan gelijktijdig worden gecommuniceerd over de gebieden. Elk deelgebied krijgt een duidelijk herkenbare plaats binnen het beheerplan.

Externe werking

Plannen, projecten of handelingen buiten het PKB-gebied, waarvan op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat zij afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, projecten of handelingen significante gevolgen hebben voor de, op grond van deze PKB, te beschermen en te behouden waarden en kenmerken van de Waddenzee, dienen aan de hoofddoelstelling van deze PKB te worden getoetst.

De beheersverordening Oostoever 2016 betreft een conserverend plan en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die van enige invloed kunnen zijn voor het net buiten het plangebied gelegen PKB-gebied. Schadelijke effecten ten gevolge van deze verordening zijn dan ook uit te sluiten.

Geconcludeerd wordt daarom dat de beheersverordening niet kan leiden tot significant negatieve effecten op de kwalificerende habitattypen en –soorten van de Natura 2000- gebieden.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De nieuwe wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Kortweg gezegd komt de stelselwijziging voor de provincies erop neer dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen.

Voor het streekplan komt de provinciale structuurvisie in de plaats. Hierin legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening (PRV).

2.3.2 Structuurvisie Noord-Holland 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is het provinciaal ruimtelijk beleid verwoord. In de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is dit naar regels vertaald. Het betreft regels over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

De PRVS is onderverdeeld naar een aantal hoofdstukken:

  • -

    Regels voor het hele provinciale grondgebied;

  • -

    Regels voor bestaand bebouwd gebied;

  • -

    Regels voor het landelijk gebied;

  • -

    De groene ruimte;

  • -

    De blauwe ruimte;

  • -

    Energie.

Op de bij de structuurvisie en PRV behorende kaarten staat aangegeven welke thema’s waar van toepassing zijn.

Voor het plangebied zijn de volgende thema’s aan de orde:

  • Bestaand bebouwd gebied (BBG);

  • Landelijk gebied;

  • Ecologie;

  • Landbouwgebieden;

  • Primaire waterkering;

  • Regionale waterkering;

  • Strandzonering;

  • Aardkundig waardevolle gebieden;

  • Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie;

Regels voor het hele provinciale grondgebied (H2, artikelen 2 tm 8)

Aardkundig monument

In de PRV zijn de gronden van de Waddnzee die gelegen zijn tegen het verordeningsbied aangewezen als Aardkundig monument en Aardkundig waardevol gebied. Deze gronden lopen op grond van de onderstaande verbeelding voor een deel over het verordeningsgebied ter plekke van het overgangsgebied t’ Kuitje. (zie onder).

In het bestemmingsplan Oostoever 2004 waarna de beheersverordening ten aanzien van zijn regelgeving verwijst is dit gebied als Boezemkering en Zeewering bestemd. Als gevolg hiervan is geen bebouwing toegestaan anders dan ten behoeve van de waterkering. Voor deze gronden zijn in het bestemmingsplan nadere regels opgenomen ten aanzien van het uitvoeren werkzaamheden gelegen in de ondergrond, die tot gevolg hebben dat de ondergrond geroerd wordt en die daardoor ook de aardkundige waarden beschermen.

afbeelding binnen de regeling

Aardkundig monument en waardevol gebied

Bestaand bebouwd Gebied (BBG) (Hoofdstuk 3, art 9 tm 11 PRVS)

Het plangebied is grotendeels gelegen binnen bestaand bebouwd gebied.(zie figuur hieronder-roze). De verordening geeft aan dat gemeenten bij de ruimtelijke invulling van gebieden binnen bestaand bebouwd gebied een grote mate van beleidsvrijheid hebben. Binnen het plangebied heeft de ruimteverdeling al plaatsgevonden. Alle bebouwing (verstedelijking) vindt plaats binnen de BBG gebieden.

afbeelding binnen de regeling

Hiermee voldoet de beheersverordening op dit punt aan de PRV.

Landelijk Gebied (Hoofdstuk 4, art 12 tm 18 PRVS)

De gebieden welke niet zijn aangewezen als BBG zijn aangeduid als Landelijk gebied. (zie figuur hieronder). Binnen dit gebied geldt een verbod op het aanleggen van bedrijventerreinen en kantoorlocaties, nieuwe woningbouw, nieuwe landgoederen en overige vormen van verstedelijking.

afbeelding binnen de regeling

Binnen de als Landelijk gebied aangewezen gebieden liggen in het verordeningsgebied natuurgebieden, de primaire- en secundaire waterkering en water.

Hiermee voldoet de beheersverordening aan de PRV.

De groene ruimte (hoofdstuk 5, art 19 tm 28 PRVS)

Het hoofdstuk groene ruimte is onder te verdelen in 5 titels te weten

  • Ecologische hoofdstructuur;

  • Unesco-erfgoederen;

  • Bufferzones;

  • Weidevogelgebieden en

  • Landbouw.

Voor het beheersgebied zijn de titels ecologische hoofdstructuur en Landbouw van toepassing.

Ecologische hoofdstructuur (EHS) tegenwoordig Nationaal Natuur Netwerk (NNN)

Het gebied gelegen binnen de Ecologische hoofdstructuur is hieronder (in groen) weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Hoewel de bovengenoemde kaart doet vermoeden dat alle gebieden zijn gelegen net buiten het verordeningsgebied geeft de kaart uit net Nationaal Natuur Netwerk aan dat de primaire waterkering en het natuurgebiedje in het zuiden van het plangebied wel als natuur gezien moet worden (beide als groen aangegeven).

afbeelding binnen de regeling

Kaart NNN (EHS) bron Natuurbeheersplan 2015 en 2016

Voor deze gronden geldt dat deze de bestemming Natuur dienen te krijgen indien de natuurfunctie is gerealiseerd. Indien de natuurfunctie nog niet is gerealiseerd dienen de gronden voorzien te worden van een wijzigingsbevoegdheid waarmee burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen in een natuurbestemming op het moment dat de natuurfunctie is gerealiseerd.

In het onderliggende bestemmingsplan Oostoever 2004 waarna de beheersverordening verwijst zijn de gronden in het zuiden van Oostoever aangewezen als natuurgebied. Het dijklichaam van de primaire waterkering is aangewezen als EHS (NNN). Het betreft een dijk die aan landzijde ingezaaid is met gras en aan de zeezijde uitsluitend bestaat verharding. In overeenstemming met de exclaveringsformule Natura 2000 behoren deze gebieden gezien de verharding niet tot het Natuurgebied (EHS/NNN).

Hiermee voldoet het plan en daardoor de verordening aan de PRV.

Landbouw

Op grond van de onderstaande verbeelding blijkt dat de gronden buiten het industriegebied zijn aangewezen als behorende tot de zone grootschalige landbouw.

afbeelding binnen de regeling

Binnen het verordeningsgebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Ook komen de gebieden wegens de Natuurbelangen en als onderdeel van de primaire- en secundaire waterkering niet in aanmerking voor grootschalige landbouw. Deze zijn dan ook niet opgenomen in het bestemmingsplan waarna de beheersverordening verwijst. Hiermee voldoet het plan op dit punt aan de PRVS.

Blauwe Ruimte (Hoofdstuk 6, art 29 tm 31 PRVS)

afbeelding binnen de regeling

Primaire waterkering (donker blauw) en Secundaire waterkering (licht blauw)

Binnen het plangebied zijn primaire- en secundaire waterkeringen gelegen. Op grond van de PRV dient een primaire waterkering aan landzijde een vrijwaringszone van 100 meter te worden opgenomen waarbinnen uitsluitend bebouwing is toegestaan indien er naar het oordeel van de waterbeheerder sprake is van een niet-omkeerbare situatie waarbij een toekomstige versterking van de dijk niet wordt belemmerd.

De beheersverordening legt slechts de bestaande situatie vast zoals deze planologisch mogelijk was in het voorliggend bestemmingsplan Oostoever 2004. Ook dit plan voorzag niet in planologische mogelijkheden voor nieuwbouw in en bij de zeeweringen.

Hierdoor is de beheersverordening ook op dit punt in overeenstemmingen met de PRV.

Energie (hoofdstuk 7, art 32 en 33)

afbeelding binnen de regeling

Windturbines (art 32 PRV) (diagonale arcering)

Binnen de gebieden met een diagonale arcering mogen onder voorwaarden windturbines geplaatst worden.

In het plangebied zijn thans geen windturbines mogelijk en ook in het onderliggende bestemmingsplan “Oostoever 2004” zijn geen windturbine toegestaan. In een beheerverordening mogen geen nieuwe ontwikkelingen zoals het plaatsen van windturbines mogelijk worden gemaakt.

De beheersverordening is daarom in overeenstemming met de PRVS.

Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie (art 33 PRVS) (groen)

Gesteld wordt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, warmte- en koudeopslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.

In het onderhavige geval worden gezien de conserverende aard van de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.

De verordening is daarom in overeenstemming met de PRV.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1Structuurvisie Den Helder 2025 (2012)

In de Strategische Visie 2020 is de Structuurvisie als één van de overkoepelende beleidskaders aangekondigd. De Structuurvisie Den Helder 2025 vertaalt de Strategische Visie in een ruimtelijk beleidskader. Met de Structuurvisie wordt beoogd om sturing te geven aan en samenhang aan te brengen in de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen Den Helder in de periode tot 2025. Ruimtelijke ingrepen en voorwaarden die nodig zijn om de strategische doelen te bereiken worden benoemd. De Structuurvisie geeft daarmee de hoofdlijnen van het toekomstig ruimtelijk beleid voor de gemeente Den Helder aan.

Oostoever valt binnen het gebied Bezoekers domein en Maritiem domein.

afbeelding binnen de regeling

Waddengebied

Den Helder is aan drie zijden omgeven door water: de Noordzee, de Waddenzee en het Noord-Hollands kanaal. Tot nu toe heeft de focus op het gebied van toerisme en recreatie vooral gelegen op de ligging aan de Noordzee en op het Noordzeestrand. De ligging aan de Waddenzee met haar prachtige natuur is echter een belangrijke kernkwaliteit. Onlangs is de Waddenzee aangewezen als UNESCO Werelderfgoed en het Balgzand heeft ook de status van archeologisch monument. Daarnaast is de Waddenzee aangewezen als Europees Natura 2000 gebied.

Met inachtneming van de kwetsbare natuurwaarden gaat Den Helder de komende jaren meer werk maken van de promotie van deze unieke ligging aan de Waddenzee en zal een aantal uitzichtpunten op het Wad worden gerealiseerd. Bezoekers van het stadshart en Willemsoord krijgen ter hoogte van de haven een mogelijkheid om het Waddengebied te ervaren, terwijl natuurliefhebbers bij bezoekerscentrum ’t Kuitje kunnen genieten van de vogels en andere natuurwaarden op het Balgzand.

Milieupark Oost op bedrijventerrein Oostoever heeft voor de komende jaren minder ruimte nodig. De vrijvallende ruimte wordt benut voor natuurontwikkeling ter plaatse van het huidige baggerdepot.

Rondjes Den Helder

Om alle facetten van Den Helder te kunnen bezoeken en beleven bestaat de behoefte om een aantal recreatieve rondjes voor wandelaar, fietser, kanoër en vaarrecreant te ontwikkelen. Daarbij kan in het hart van Den Helder worden gestart met een klein ommetje waaromheen naar buiten toe steeds grotere rondjes worden ontwikkeld. Het gaat om de rondjes:

  • -

    Willemsoord;

  • -

    Stadshart/haven;

  • -

    Binnen de Linie;

  • -

    Stelling Den Helder;

  • -

    Waddenkust.

afbeelding binnen de regeling

Door het ontwikkelen van een Waddenkustroute, een recreatieve fietsroute die start bij het bezoekerscentrum De Helderse Vallei in Mariëndal en onderlangs het Balgzand via Anna Paulowna eindigt op Wieringen, wordt tevens het regionale netwerk van recreatieroutes verbeterd en wordt invulling gegeven aan de nog ontbrekende oost-west fietsverbindingen in de regio. Het bezoekerscentrum vormt het recreatieknooppunt in het regionale routenetwerk waar de routes starten/

eindigen, waar informatie wordt verstrekt over de natuur- en recreatiegebieden en van waar aan milieu educatieve activiteiten kan worden deelgenomen.

afbeelding binnen de regeling

Het maritiem domein omvat alle gebieden die bijdragen aan het versterken van Den Helder als Noordzeehaven en die ruimte faciliteren voor de maritieme en mariene sector. Specifiek voor alleen het maritiem domein gaat het om:

  • -

    Gebiedsontwikkeling haven

  • -

    Kennisontwikkeling maritiem en marien

  • -

    Relatie haven - stad

  • -

    Regionaal havengebonden bedrijventerrein in Hollands Kroon

  • -

    Bedrijventerreinen

  • -

    Luchthaven

Met betrekking tot het verordeningsgebied zijn alleen bedrijventerreinen relevant.

Bedrijventerreinen

Gelet op de ambities van Den Helder is het van cruciaal belang om aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden en mogelijkheden voor bedrijven te bieden. Het aanbod van bedrijventerreinen wordt regionaal afgestemd in de Kop van Noord-Holland, met het oog op het voorkomen van overaanbod en versterking van de profilering en kwaliteit van de afzonderlijke terreinen. Ook worden op regionaal niveau afspraken gemaakt over herstructurering. In dat kader zal Den Helder inzetten op bevordering van kwaliteit van bestaande en nieuwe bedrijfsterreinen.

Beheersverordening en Structuurvisie Den Helder 2025

De regeling in de beheerverordening legt primair de bestaande situatie vast. Binnen de kaders van de verordening zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet toegestaan. Dit betekent echter niet dat de doelstellingen uit de structuurvisie niet kunnen worden verwezenlijkt. De beheersverordening biedt voldoende ruimte om het beleid ten aanzien van natuur en recreatie te kunnen doorvertalen naar de praktijk. De gemeentelijke beleidsstukken geven geen nieuwe uitgangspunten voor deze beheersverordening.

3.3.2 Overige gemeentelijk beleid

Het grootste deel van het overige beleid van de gemeente Den Helder is niet van toepassing op het gebied Oostoever danwel zullen in hoofdstuk 4 aan de orde komen. Het betreft in dat geval de doorwerking van de “Nota Cultuurhistorie” en “het Externe veiligheidsbeleid”. Ten aanzien van parkeren kent Oostoever gezien de ligging geen problemen waardoor het niet noodzakelijk is nadere eisen te stellen aan dit gebied.

4. Omgevingsaspecten

Het uitgangspunt is dat ook in de toekomst- een goede omgevingssituatie voor de aangewezen functies in en rond het verordeningsgebied behouden blijft. In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld.

4.1 Geluid

Ten aanzien van het aspect geluid zijn de regels uit de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing.

De Wet geluidshinder stelt eisen met betrekking tot geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen:

  • Wegverkeer

  • Railverkeer

  • Industrie

  • Luchtvaart

Bij oprichting van geluidsgevoelige bebouwing in deze zones dient te worden getoetst aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden.

Railverkeer

Wat betreft de aspecten lawaai ten gevolge van railverkeer zijn er geen planologische beperkingen voor het verordeningsgebied.

Industrie

Wel liggen delen van het verordeningsgebied binnen de geluidszone (50dB(A) contour) van een gezoneerd industrieterrein. Het betreffen de volgende terreinen:

  • Industrieterrein Oostoever;

  • Industrieterrein Kooypunt;

  • Industrieterrein Haven Den Helder;

  • Marinevliegkamp de Kooy;

Ook hier geldt dat vanwege de conserverende aard van deze beheersverordening en de afwezigheid van mogelijkheden tot oprichten van geluidsgevoelige bebouwing, er geen belemmeringen zijn betreffende de uitvoerbaarheid.

De beheersverordening maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Om deze reden behoeft de beheersverordening ook niet te voorzien in regels die aangaande de verankering van de geluidszones. Als in de toekomst de beheersverordening zal worden vervangen door een nieuw bestemmingsplan zullen in dat plan de geluidszones rond de voorgenoemde industrieterreinen juridisch verankerd worden door het opnemen van de gebiedsaanduiding “geluidszone–industrie” op de verbeelding en in de regels;

Wegverkeer

Binnen het verordeningsgebied zijn twee bestaande woningen aanwezig, te weten Oostoever 2 en 3. Deze woningen liggen binnen de geluidzone van de Rijksweg N99 en de Rijksweg N250/N9. De afstand tot de N99 bedraagt circa 40 meter de afstand tot de N250/N9 bedraagt ruim 400 meter.

De wegen, die in het bezit zijn van een zone (artikel 74, lid 1 Wgh) en invloed hebben op de woningen in het plangebied zijn: Rijksweg N9 / N250 en Rijksweg N99. Gezien de verkeersintensiteiten en de afstand tot de weg is de Rijksweg N99 de maatgevende weg. Voor de bestaande twee woningen aan de Oostoever ligt het geluidniveau ruim boven de 50 dB(A). Er hoeven echter geen hogere waardes te worden vastgesteld omdat het een conserverend plan betreft.

Bij het verlenen van een bouwvergunning zullen extra geluidwerende maatregelen gevraagd moeten worden. Voor (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied kan ontheffing verleend worden tot maximaal 55 dB(A). Vervangende nieuwbouw op deze locatie is zonder maatregelen bij de bron of in de overdracht niet mogelijk.

Conclusie

Voor de bestaande bebouwing (Oostoever 2 en 3) ligt het geluidsniveau boven de 50 dB(A). Er hoeven echter geen hogere waardes te worden vastgesteld omdat het een conserverende verordening betreft.

Luchtvaartlawaai

Daarnaast zijn over het verordeningsgebied KE-zones gelegen ten gevolgen van het naast het verordeningsgebied gelegen luchthaven.

Bij besluit van 5 juni 1992 zijn door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer, aanwijzingen gegeven ex artikel 26 van de Luchtvaartwet juncto artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke ordening met betrekking tot de vastgestelde geluidszone (ex artikel 25 lid 1 van de Luchtvaartwet) rondom het luchtvaartterrein van vliegveld De Kooy van de Koninklijke Marine. De vastgestelde geluidszone is gebaseerd op zowel militair als op civiel gebruik van het vliegkamp en luchthaven en is op de bij de aanwijzing behorende kaart aangegeven. Deze kaart is verwerkt op de verbeelding behorende bij dit plan. De relevante Kosteneenheden-lijnen (KE-lijnen) zijn op deze verbeelding aangegeven als KE-contourlijnen.

In artikel 3.4 van het bouwbesluit 2012 zijn eisen gesteld aan het geluidswerende vermogen van de uitwendige scheidingsconstructie in relatie tot de geluidsbelasting op de gevel in KE.

De enige geluidsgevoelige bestemming of woningen binnen het plangebied bestaan uit een tweetal woningen nabij het sluizencomplex in het zuiden van het plangebied. Deze woningen zijn in het plan opgenomen met de bestemming “Wonen”. De betreffende woningen waren al voor het vaststellen van de geluidszone aanwezig.

In het oude bestemmingsplan Oostoever 2004 waren deze woningen dan ook positief bestemd.

Ook hier geldt dat vanwege de conserverende aard van deze beheersverordening en de afwezigheid van mogelijkheden tot oprichten van geluidsgevoelige bebouwing, er geen belemmeringen zijn betreffende de uitvoerbaarheid.

4.2 Milieuzonering

Voor de milieuzonering is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem “Bedrijven en milieuzonering” ontwikkeld. Het systeem heeft de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieucategorie op van 1 t/m 6. Per categorie zijn richtlijnafstanden tot een ‘rustige woonwijk/rustig buitengebied’ of een ‘gemengd gebied’ aangegeven.

In het plangebied zijn inrichtingen aanwezig die op grond van de VNG-publicatie ‘Bedrijven

en Milieuzoneringen’ een richtlijnafstand ten opzichte van andere bouwwerken kennen ten gevolge van geur, stof, geluid en gevaar. De afstand is onder andere afhankelijk van de aard en gebruik van zowel het de overlastbron als het ontvangende gebouw.

Bedrijven met een zone zijn:

naam

adres

SBI-Code

2008

Omschrijving

Categorie

Grootste afstand

straat

Nr.

Kavel nr.

Oost 2

Oostoeverweg

9

I 250

46735

Opslag baggerspecie

2

30

Oost 2

9

I 250

382

Composteer bedrijf

4.1

200

NAM Gasbehandelingsstation

10

Gasbehandelingsinstallatie

5.1

500

Poeste R.

14

I 99

4677

autosloperij

3.2

100

Klomp

15

I 100

4677

autosloperij

3.2

100

Visser garage

17

I 101

451,452, 454

Garage

2

30

Kringloopwinkel Den Helder (Ouddijk)

18

I 102

I 139

I 140

4677

Grth in afval en schroot b.o. <= 1000m2

3.1

50

Solid Control Services BV

19+21+26

I 103

I 279

466

Toelevering offshore

3.1

50

W. van Loo

22

I 104

52109

Opslag klein materiaal

2

30

Visser Autosloperij

23

I 198

4677

Autosloperij

3.2

100

M. Jong/REM Autoschade

24 + 24b

I 257

I 256

52109

45204

Opslag klein materiaal

Plaatwerkerij/spuiterij

2

3.2

30

100

Wellerdiek

24 a

I 145

52109

Opslag klein materiaal

2

30

Gem Den Helder

I 285

I 287

52109/

46735

Opslag klein materiaal en zand/grind

3.2

100

Mobil Radio Network vehicle bv

I 286

61

Mobile zendmast

1

10

Koolhaas M.

27

I 287

52109

Opslag kermismateriaal

2

30

Klomp

Oostoeverweg

28

I 151

451, 452, 454, 45204

Autoschadeherstel/Stalling auto’s/handel in auto onderdelen

3.2

100

Gem Den Helder/ HHRS

I 288

381

46735

Afval overslag

en zand/grind

3.2

100

Boon H.

I 130

5221

Parkeerterrein

2

30

Boon H.

I 197

5221

parkeerterrein

2

30

W. Schouten

27a

I 188

41,42,43

Aannemer/ opslag

3.1

50

naam

adres

SBI-2008 Code

Omschrijving

Categorie

Grootste afstand

straat

Nr.

Kavel nr.

Boon autosloperij

30a

I 129

515700

autosloperij

3.2

100

Straal en coating bedrijf W. Schouten Bv

32tm 35

I 173

I 97

I 96

I 128

I 146

2561, 3311/1

Metaalbewerking algemeen

3.2

100

Gem Den Helder

36

I 288

381

Afval overslag

3.1

50

Spaansen / KWS

I 147

I 127

46735/5

Zand en grind

3.2

100

Recycling Den Helder vof

41

I 288

383202

puinbrekerij

4.2

300

RWZI

I 154

I 155

I 156

3700/A3

waterzuiveringsinstallatie

5.1

500

Oost 1

73

I 156

46735

baggeropslag

3.2

100

Binnen het plangebied zijn een tweetal burgerwoningen aanwezig. De afstand van de bedrijven tot deze woningen zijn in alle gevallen meer dan de streefafstand zoals aangegeven in de tabel grootste afstand.

Binnen het gezoneerd industrieterrein Oostoever zijn sinds oudsher een 2-tal bedrijfswoningen aanwezig te weten Oostoeverweg 15 en 17b. Deze bedrijfswoningen zijn op de verbeelding middels een aanduiding aangegeven. Omdat deze bedrijfswoningen al lange tijd aanwezig zijn en de bewoning is gekoppeld aan het bijbehorend bedrijf en al voor 1990 aanwezig zijn wordt het aanvaardbaar geacht dat deze woningen een hogere geur, stof, geluid en gevaar belasting krijgen dan reguliere woningen. Deze situatie is conserverend overgenomen uit het bestemmingsplan Oostoever 2004.

De afgelopen jaren is geconstateerd dat zich op het bedrijventerrein nog een ander pand in gebruik is als bedrijfswoning. Dit betreffen het adres Oostoeverweg 17. De bewoning van deze bedrijfswoning is geregeld door middel van persoonsgebonden overgangsrecht van de huidige bewoners. De woning is daardoor niet als bedrijfswoning op de verbeelding opgenomen. Nadat de huidige bewoners de bewoning hebben gestaakt mag geen nieuwe bewoning van het pand plaatsvinden.

Doordat de verordening slechts voorziet in het vastleggen van de bestaande situatie en niet voorziet in mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kan gesteld worden dat milieuzonering niet in de weg staat aan het instellen van de beheerverordening.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beleid en regelgeving

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving voor luchtkwaliteitseisen beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Het verkeer langs drukke wegen bewerkstelligt overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

Aspecten van de nieuwe regelgeving op grond van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt.

De belangrijkste zijn:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), verder te noemen Besluit NIBM;

  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), verder te noemen Regeling NIBM;

  • Besluit gevoelige bestemmingen.

Besluit NIBM

Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor het jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Deze grenswaarde is gesteld op 40 μg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De 3 %-grens is van toepassing sinds 1 augustus 2009 toen het Nationaal

Samenwerkingsprogramma Lucht in werking trad.

Overigens geldt vanaf 1 januari 2015 dat het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook moet toetsen aan zwevende deeltjes in de atmosfeer, waarvan de omvang (aerodynamische diameter) kleiner is dan 2,5 micrometer. Deze worden aangeduid met PM2,5. PM2,5 is in dit kader een deeltje uit de fractie

PM10. De grenswaarde voor PM2,5 is gesteld op 25 μg/m3.

Regeling NIBM

In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/ aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen dan wel -onderzoek nodig is.

Voor woningen is in de Regeling NIBM het maximale aantal van 1.500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens. Als de 3%-grens niet wordt overschreden dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden en hoeft er geen onderzoek (berekeningen) te worden uitgevoerd.

Besluit gevoelige bestemmingen

In het verlengde van een goede ruimtelijke ordening, gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Dit besluit is gericht op functies voor gevoelige groepen voor langdurig verblijf. Hierbij kan worden gedacht aan zorginstellingen, kinderopvang, scholen en

bejaardentehuizen. Deze functies mogen niet worden gerealiseerd in gebieden met overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden ten gevolge van provinciale wegen en rijkswegen. Daarnaast wordt geadviseerd zeer terughoudend te zijn met het realiseren van gevoelige bestemmingen bij drukke gemeentelijk wegen.

Goede ruimtelijke ordening

Naast hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: "het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde

vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk". Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit situatie.

4.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot de beheersverordening

Zoals in de vorige paragraaf staat aangeven zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen onder meer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen wanneer sprake is van:

  • 1.

    Een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;

  • 2.

    Wanneer een project, al dan niet per saldo leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteit levert in de huidige situatie van het verordeningsgebied geen negatieve effecten op. Voor de bestaande situatie was dit al zo. Deze beheersverordening laat geen nieuwe ontwikkelingen toe die de luchtkwaliteit in betekenden de mate veranderen (verslechteren). Een nader onderzoek is daarom niet nodig.

4.4 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is en/of het risico op een ongeval waarbij een stationaire bron een potentieel druk- of inslageffect kan veroorzaken. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen die gevaarlijke stoffen vervoert. In dit hoofdstuk zal expliciet nader worden ingegaan op de twee grootste inrichtingen en de gevolgen voor de externe veiligheid. Dit zijn het munitiecomplex ’t Kuitje welke is gelegen direct ten noorden van het verordeningsgebied en de Gasbehandelingsinstallatie van de NAM.

Stationaire bronnen

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het besluit verplicht gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Zowel het plaatsgebonden- als het groepsrisico is hierbij van belang.

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. In een nieuwe situatie bedraagt de norm voor kwetsbare objecten (zoals woningen), de kans van 1 op 1 miljoen. Dit wordt aangegeven met een zogenaamde 10-6 contour. Nieuwe kwetsbare objecten zijn binnen deze contour niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals bedrijven waarin weinig personen aanwezig zijn) geldt de 10-6 contour als richtwaarde.

Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met een groep dodelijke slachtoffers ontstaat. Het gebied waarbinnen het groepsrisico dient te worden beschouwd is het invloedsgebied. Aan het groepsrisico zijn geen normen verbonden. Wel noemt het Bevi een oriënterende waarde, deze dient als ijkpunt. Een toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden. Het gaat daarbij uiteindelijk om een bestuurlijke afweging van de risico's tegen de maatschappelijke baten en kosten van een (risicovolle) activiteit.

afbeelding binnen de regeling

4.4.1.Munitiecomplex ‘t Kuitje

Ten noorden van het verordeningsgebied is op de Marinehaven een munitiedepot gelegen welke plaatselijk bekend is als ’t Kuitje. In de omgeving en ook binnen het plangebied van deze opslag gelden beperkingen voor het gebruik van gronden en gebouwen.

Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in artikel 2.6.7 van de Barro. Dit artikel omvat:

  • welke veiligheidszones van toepassing zijn rond munitieopslagen

  • beoogt de veiligheidssituatie rond munitieopslagen te bevorderen door opname van de veiligheidszones met hun beperkingen in bestemmingsplannen

  • geeft normen voor historische strijdigheden binnen de veiligheidszones

  • formuleert het uitgangspunt dat bestaande risiconiveaus minimaal moeten worden gehandhaafd en dus niet mogen verslechteren.

In de nota wordt gewerkt met A-, B- en C-veiligheidszones:

  • de A-zone ligt direct om het complex: geen bebouwing, openbare wegen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen, geen parkeerterreinen, geen recreatie, beperkt agrarisch grondgebruik

  • de B-zone (circa 1,5 maal de A-zone): geen bebouwing waarin zich regelmatig personen bevinden, geen aanleg van drukke verkeerswegen wel wegen met beperkt verkeer en extensieve dagrecreatie

  • de C-zone (circa 2 maal de B-zone): geen gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en gebouwen met grote glasoppervlakken.

De externe veiligheidscontouren vallen voor wat betreft de A-, B- en C-zone voor een deel in het verordeningsgebied. Voor een deel lopen deze zones in andere ruimtelijke plannen. De zones en de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn al verwerkt in die plannen.

De externe veiligheidscontouren zijn op de verbeelding behorende bij de regels opgenomen. Binnen deze contouren is middels algemene bepalingen (artikel 13) het niet mogelijk nieuwe gebouwen en bouwwerken te realiseren.

In verband met de gevolgen van deze zonering ten gevolge van het munitiedepot op ’t Kuitje zijn de risicosituatie nader beoordeeld. In het schrijven (d.d. 27 februari 2002, kenmerk MG20020000460 dossier 13-20-16) van het Ministerie van Defensie is door de Staatssecretaris een eindadvies gegeven betreffende de veiligheid rond het munitiecomplex ’t Kuitje te Den Helder. Overleg tussen het Ministerie van VROM, de Gemeente Den Helder, de Koninklijke Marine, de Provincie Noord Holland en het HHNK heeft geleid tot de volgende aanbevelingen om het probleempunt op te lossen. Gedurende dit overleg is naar voren gekomen dat veranderingen die leiden tot een toename van activiteiten binnen de veiligheidszones rond het munitiecomplex nooit doorgevoerd mogen worden zonder dat daarbij overleg is gevoerd met alle betrokken partijen. Een voorwaarde daarbij is dat de gevolgen voor de veiligheid in beeld gebracht zijn. Veranderingen mogen nooit leiden tot een verslechtering van de veiligheidssituatie binnen de zones.

Binnen het plangebied hoeft geen aanpassingen te worden aangebracht, zoals hierboven al is aangegeven. Er gelden alleen beperkingen ten aanzien van het realiseren van gebouwen en ten aanzien van het gebruik van de gronden binnen de A- en B- zone. Zoals aangegeven is dit gebeurd door middel van de aanvullende bestemming.

Hierdoor kan ook worden geconstateerd dat het bestemmingsplan in dit opzicht uitvoerbaar is.

Slotbeschouwing

Met de uitvoering van de aanbeveling wordt voldaan aan het criterium van een acceptabele veiligheidssituatie rond het munitiemagazijnencomplex ’t Kuitje op het marinehaventerrein.

4.4.2.Gasbehandelingsinstallatie van de N.A.M

De gasbehandelingsinstallatie van de N.A.M betreft een mijnbouwinstallatie.

Tot op heden is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing op mijnbouwinstallaties.

Mede naar aanleiding van een uitspraak van de Raad va State met betrekking tot het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan ‘luchthaven Den Helder 2013” welke betrekking heeft op de Gasbehandelingsinstallatie van de NAM (uitspraak 201400069/1/R1) blijkt dat de tot dat moment gehanteerde veiligheidscontouren (QRA) met betrekking tot externe veiligheid niet voldoen vereiste rekenmethoden.

Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft op 2 juli 2010 in een brief, die tevens is gepubliceerd op de website van het Ministerie van Economische Zaken, medegedeeld dat wordt gewerkt aan de aanwijzing van de mijnbouw in de Revi, maar dat er nog enige tijd nodig is om een aantal keuzes voor de rekenmethode te onderbouwen. Verder is vermeld dat vooruitlopend op de aanwijzing van mijnbouwlocaties in de Revi, wordt verwacht dat de in te leveren QRA’s worden uitgevoerd met het rekenprogramma Safeti-NL en overeenkomstig de bestaande Handleiding Risicoberekening Bevi. In aanvulling hierop wordt een bijlage "Interim handleiding risicoberekeningen externe veiligheid" (hierna: interim handleiding) bijgevoegd, welke dient als tijdelijke specifieke aanvulling voor mijnbouwlocaties op de bestaande Handleiding Risicoberekeningen Bevi, aldus de brief.

Doordat is aangegeven dat de in te leveren QRA’s dienen te worden uitgevoerd met het rekenprogramma Safeti-NL en overeenkomstig de Handleiding Risicoberekening Bevi en de interim handleiding kan een veiligheidscontour pas worden opgenomen als voldaan is aan bovenstaande. Dit heeft tot gevolg dat allen tot nu toe bestaande risicocontouren geen juridische basis hebben en in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet kunnen worden opgenomen in ruimtelijke plannen.

Het directe gevolg is dat de in het bestemmingsplan Oostoever 2004 opgenomen veiligheidscontouren in de onderhavige beheersverordening geen directe werking mogen hebben. Om deze reden zullen de in dat plan opgenomen risicocontourlijnen (gasbehandelingsstation) op tekening P1 en P2 niet van toepassing worden verklaard op deze beheersverordening

4.4.3Civiele- en marine luchthaven

Ten oosten van het verordeningsgebied is de militaire en civiele luchthaven De Kooy /Den Helder Airport gelegen, waarbij de Barro de gronden aanwijst als militaire luchthaven. Het militaire deel van de luchthaven betreft een defensie-inrichting.

Ten aanzien van de civiele- en marine luchthaven zijn er geen veiligheidszoneringen bekend. Verwacht wordt dat een ministeriële AMvB waarin eventuele veiligheidscontouren worden aangegeven medio 2016 bekend wordt gemaakt.

Voor het overige activiteiten op het terrein zijn er geen ruimtelijke gevolgen.

Op grond van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ geld voor defensie-inrichtingen een voorkeursafstand van 100 meter. Omdat de beheersverordening geen gevoelige bestemmingen bevat welke zijn gelegen binnen deze afstand heeft dit verder geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van de beheersverordening.

4.4.4Hogedruk transportleidingen

Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen brengt risico’s met zich mee door de mogelijkheid dat bij een leidingbreuk gas kan vrijkomen. Een combinatie van verschillende aspecten is bepalend voor het risiconiveau voor specifieke tracés van buisleidingen:

  • Onder andere de maximale werkdruk, diameter, wanddikte, staalkwaliteit en diepteligging van de leiding;

  • Het aantal mensen langs de route, dat bepalend is voor het mogelijk aantal dodelijke slachtoffers.

Ten westen van het verordeningsgebied lopend tot op het terrein van de Gasbehandelingsinstallatie van de NAM lopen een aantal hogedruk transportleidingen (zie tabel 1). De diameter en druk van de leidingen, die bepalend zijn voor de aan te houden afstanden tussen de bebouwing en de betreffende buisleiding, variëren.

Tabel 1: Aardgastransportleidingen

Leidingnummer

Diameter

Werkdruk (bar)

Leidingeigenaar

W-574-03

8”

40

W-574-08

8”

40

N.V. Nederlandse Gasunie

W-574-12

8”

40

N.V. Nederlandse Gasunie

A-616-KR

48”

66

N.V. Nederlandse Gasunie

A-591-KR

42”

66

N.V. Nederlandse Gasunie

A-593

36”

66

N.V. Nederlandse Gasunie

K-13 (WN-2212)

36”

100

Wintershall Noordzee B.V.

NP-007-3

24”

100

NAM

NP-024

36”

110

NAM

Beleid buisleidingen

Het beleid ten aanzien van buisleidingen is verwoord in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden en is ook opgenomen in de Barro. Het doel van het Bevb is het formuleren van veiligheidseisen, het borgen van de planologische inpassing van buisleidingen in bestemmingsplannen en het regelen van adequaat toezicht. Het Bevb regelt op vergelijkbare wijze als in het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke kenmerken van een buisleiding als transportmodaliteit. Het externe veiligheidsbeleid omvat mede de ruimtelijke doorwerking van risicobeleid in ruimtelijke plannen vanwege de veiligheidsaspecten van het bouwen in de buurt van risicovolle activiteiten.

Belemmeringenstrook

Op grond van artikel 14 van het Bevb, moet de ligging van buisleiding in het plangebied, evenals de daarbij behorende belemmeringenstrook van ten minste vijf meter (gemeten vanuit het hart van de buisleiding) in het bestemmingsplan worden vastgelegd. In de verbeelding waarna deze beheersverordening verwijst is deze belemmeringenstrook aanwezig. Daarnaast liggen de buisleidingen binnen een leidingstrook, die voorzien is van een dubbelbestemming die ongewenste bouw en aanlegmogelijkheden voorkomen.

Plaatsgebonden risico

Voor de aanwezige buisleidingen geldt dat geen van deze een PR=10-6 contour heeft.

Groepsrisico

De beheersverordening is een conserverend en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen de invloed gebieden van de leidingstroken.

Indien toekomstige ontwikkelingen nieuwe bebouwing en gebruik toelaat, zal toename van het groepsrisico conform artikel 12 lid 1 Bevb, verantwoord moeten worden. Dit kan met het model CAROLA. Deze verantwoording hoeft echter niet uitgebreid te zijn (beperkte vorm).

Voor het verordeningsgebied heeft een risico inventarisatie plaatsgevonden met behulp van het model Carola. Deze verantwoording is opgenomen n het rapport van Adviesgroep AVIV d.d. 26 januari 2011. Uit deze rapportage blijkt dat er geen gevolgen zijn ten aanzien van het groepsrisico.

Maatgevende scenario's buisleidingen

Voor de hoge druk aardgastransportleiding is het maatgevende scenario een volledige breuk van de leiding. Hierbij ontstaat een verticale jet die na ontsteking in een fakkel resulteert. Deze fakkel kan tot een hoogte van enkele tientallen meters reiken. De effectafstanden als gevolg van de warmtestraling zijn hierdoor groot.

De Gasunie heeft voor verschillende aardgastransportleidingen berekend wat de warmtestraling (gerelateerd aan de afstand) is, indien een breuk optreedt en een brandende verticale fakkel ontstaat. Voor de onderhavige buisleidingen gelden de volgende afstanden.

afbeelding binnen de regeling

Binnen de contour van 10 kW/m2 moet rekening gehouden worden met het ontstaan van secundaire branden. Buiten de contour van 3 kW/m2 is een inzet van de brandweer mogelijk met beschermende kleding en ademlucht. De inzetduur binnen deze contour is echter zeer beperkt. Voor onbeschermde hulpverleners en omstanders geldt de contour van 1 kW/m2.,

Bestrijdbaarheid scenario's buisleidingen

Bij een breuk moet er vanuit gegaan worden dat het gasmengsel snel ontsteekt. Hierbij zal een fakkelbrand ontstaan. Ook na het stoppen van de toevoer zal er enige tijd overheen gaan voordat de leiding leeg gebrand is. Belangrijk aandachtspunt vanuit de brandweer/rampenbestrijding is dat in geval van een lekkage van een aardgastransportleiding, met of zonder fakkel, de lekkage niet door de

brandweer te verhelpen is. Dit kan alleen door de beheerder van de leiding (Gasunie, NAM etc.) zelf worden uitgevoerd. Bij een lekkage zonder ontsteking zal terughoudend opgetreden worden door de hulpdiensten in verband met mogelijke ontsteking. Vanzelfsprekend lijdt dit tot een gespannen situatie door de noodzakelijke ondersteuning van de evacuatie. De inzet zal zich dan ook richten op de effectbestrijding. Door de hittestraling ontstaat in het plangebied een dreiging van secundaire branden. De aangestraalde objecten zullen gekoeld moeten worden.

Zelfredzaamheid

Met betrekking tot de zelfredzaamheid zijn twee relevante gebieden binnen het invloedsgebied te onderscheiden, In het gebied met een 100% letaliteit (inpandig en uitpandig) is vluchten de enige optie om te overleven. In het gebied hierachter biedt het schuilen tegen de hittestraling de grootste overlevingskans. Binnen de 100% letaliteitzone moeten daarom geen functies bestemd voor verminderd zelfredzame personen worden toegelaten. De 1% letaliteitzone voor deze leidingen reikt tot ca. 500 meter. De aanwezigheid van voornamelijk zelfredzame personen binnen deze zone betekent dat bij een eventuele calamiteit een (gedeeltelijke) evacuatie succesvol kan verlopen. Een expliciete communicatie vooraf over de risico's en de handelingsperspectieven bij een incident met gevaarlijke stoffen kan een substantiële bijdrage leveren aan het vergroten van de zelfredzaamheid en overlevingskansen van de aanwezigen.

In de beheersverordening is in de regels een dubbel bestemming opgenomen met een breedte van maximaal 5 meter aan weerszijden van de leidingen bereikt dat er zich in de zone geen gebouwen mogen worden opgericht. Hiermee voldoet de beheersverordening aan de regelgeving ten aanzien van de veiligheid van buisleidingen.

Mobiele bronnen

4.4.6Transport gevaarlijke stoffen Den Helder

Algemeen

In de gemeente Den Helder zijn verschillende inrichtingen aanwezig waar vandaan of naartoe gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de inventarisatie ‘Vervoer van gevaarlijke stoffen, noodzaak van en mogelijkheden voor routering in Den Helder’ uitgevoerd door DHV BV, komt naar voren dat er zich geen knelpunten voordoen in het plangebied ten aanzien van externe veiligheid en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vervoer gevaarlijke stoffen per spoor

Op een afstand van 1400 meter tot het verordeningsgebied is een gedeelte van het tracé van de spoorlijn Amsterdam naar Den Helder gelegen. Over dit traject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit betekend dat er geen risicocontour voor gevaarlijke stoffen naast de spoorlijn ligt. Op dit moment ligt er op deze lijn geen reservering van ProRail voor het vervoer per spoor van gevaarlijke stoffen. Ook in het zogenaamde basisnet wordt geen vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor voorzien door de gemeente Den Helder.

Vervoer gevaarlijke stoffen over water

Het Noordhollandsch Kanaal is aangewezen als transportroute van gevaarlijke stoffen over water. Gezien het gering aantal transportbewegingen vormt deze route echter geen belemmeringen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Binnen het plangebied is de N99 gelegen en parallel aan het Noordhollandsch Kanaal is direct naast het plangebied de N250 gelegen. Over deze wegen wordt met een zekere frequentie gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Voor beide wegen geldt echter dat er geen plaatsgebonden risicocontour (PR=10-6) aanwezig is met de aanwezige transportaantallen. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen daarmee geen belemmering voor deze beheersverordening.

Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet het groepsrisico worden verantwoord als er sprake is van:

  • een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico, of;

  • een toename van het groepsrisico.

Met betrekking tot de N99 en de N250 is berekend dat de oriëntatiewaarde voor groepsrisico 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft.

Gezien de bovenstaande kan worden gesteld dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde van het groepsrisico blijft. Hierdoor is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Een advies door de VRNHN ten aanzien van de voorbereiding op grootschalige rampen/ incidenten en de bestrijding daarvan is daarom niet vereist.

Conclusie

De beheersverordening is conserverend van opzet waarin geen ‘bijzondere objecten’ mogelijk worden gemaakt. Om deze reden zullen er met deze beheersverordening geen knelpunten gaan voordoen ten aanzien van de route gevaarlijke stoffen. Dit geld voor het transport van gevaarlijke stoffen over de in het plan begrepen wegen, water en spoorwegen.

4.4.7 Externe veiligheid in relatie tot de beheersverordening

Externe veiligheid levert in de huidige situatie van het verordeningsgebied geen nieuwe negatieve effecten op. De bestaande externe veiligheidsrisico’s in het bijzonder ten gevolge van de Gasbehandelingsinstallatie van de NAM komt voort uit verleende milieuvergunningen uit het verleden. Het plan is conserverend en voorziet niet in een uitbreiding van externe veiligheidsrisico’s.

In de toekomst zal de GBI worden voorzien van actuele veiligheidscontouren. Deze zullen worden vastgelegd in een nieuwe actuele milieuvergunning voor de GBI. Deze contouren zullen wanneer vastgesteld worden opgenomen in een dan op te stellen van een nieuw bestemmingsplan. Aangezien een beheersverordening conserverend van aard is voorziet deze niet in deze nog vast te stellen externe veiligheidscontouren.

Ten aanzien van de andere externe veiligheidsaspecten is de beheersverordening niet in strijd met de daar geldende bepalingen ten aanzien van externe veiligheid.

4.5 Geur

4.5.1Algemeen

Er is in Nederland voor het aspect geur in de ruimtelijke planvorming geen specifieke wetgeving geur van bedrijven, met uitzondering van veehouderijen. In Nederland is de bescherming tegen geurhinder van bedrijven (uitgezonderd veehouderijen) geregeld via het Activiteitenbesluit (algemene regels). Daarnaast kunnen geurvoorschriften staan in een maatwerkbesluit of omgevingsvergunning. De hindersystematiek voor geur staat in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.

4.5.2Rioolwaterzuiveringsinstallatie

In verband met de aanwezigheid van de rioolwaterzuiveringsinstallatie binnen het verordeningsgebied dient rekening gehouden te worden met een mogelijke geuremissie en pathogene bacteriën vanaf de inrichting. De inrichting heeft een capaciteit van 129.000 i.e. à 136 gr. TZV / dag.

Op grond van de VNG richtlijn Bedrijven en milieuzoneringen geldt voor dergelijke inrichtingen een minimale afstandseis tot geurgevoelige bestemmingen van 300 meter.

Voor de in het verordeningsgebied aanwezige rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) is echter een maatwerkbesluit genomen waarbij middels geurzoneringen is vastgelegd wat de afstanden dienen te zijn tot nieuwe geurgevoelige objecten.

Deze milieuzonering is opgenomen op de belemmeringenkaart behorende bij het bestemmingsplan Oostoever 2004 waarna de regels van deze verordening verwijzen. In de zone I en II van de milieuzonering Rioolwaterzuivering zijn geen woonbestemming toegestaan. Ook is het niet toegestaan in dat bestemmingsplan bedrijfswoningen te realiseren binnen de bestemming bedrijven. Tot slot mogen binnen de geurzonering rond de rioolwaterzuiveringsinstallatie geen bedrijven worden gevestigd, die vallen onder de voedingsmiddelenindustrie

4.5.3 Geur in relatie de beheersverordening

Aangezien de beheersverordening conserverend van aard is en geen nieuwvestiging van geur veroorzakende of geurgevoelige functies mogelijk maakt, is geen nader onderzoek nodig.

4.6 Bodem

4.6.1Bodemkwaliteit

De contour waarop de beheersverordening Oostoever 2016 betrekking heeft is gelegen aan de zuidoostelijke rand van Den Helder. Het gebied is globaal gelegen ten noorden van de Rijksweg N99, ten oosten van het Noordhollandsch Kanaal, ten westen van de Waddenzee en ten zuiden van het defensiecomplex. Het gebied heeft grotendeels een industriële functie. Daarnaast heeft het een zeewerende functie en is een deel in gebruik als natuurgebied. Uit historische gegevens blijkt dat het gebied in 1939 is ingedijkt. Vervolgens is het tot circa 1980 als akkerbouwgrond gebruikt. Vanaf 1980 zijn delen van het gebied in gebruik genomen als industrieterrein.

De grond bestaat vanaf het maaiveld tot ten minste 3,5 meter onder maaiveld voornamelijk uit zand. Hieronder bevinden zich tot 7 meter onder maaiveld diverse veen- en kleilagen. Het gebied maakt geen deel uit van een grondwater- of bodembeschermingsgebied.

Deellocaties

Baggerstort

Op Oostoever bevinden zich twee ontvangstlocaties voor minerale afvalstoffen van Milieupark Oost. Op deze locaties worden de afvalstoffen be- en verwerkt tot herbruikbare grondstoffen. De eerste locatie (’t Oost 1) is gelegen op het meest noordelijk terreingedeelte van Oostoever. De tweede locatie (’t Oost 2) is gelegen ten zuiden van de NAM-locatie.

Noordelijk terreindeel (‘t Oost 1)

Uit bodemonderzoek van 1993 is gebleken dat grond en grondwater licht tot matig zijn verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie.

Zuidelijk terreindeel (‘t Oost 2)

Op dit terrein is in 1994 bodemonderzoek uitgevoerd. Het terrein bleek niet tot licht verontreinigd. Plaatselijk is in het grondwater een matige arseenverontreiniging gevonden.

Van het oorspronkelijke terrein van ’t Oost 2, destijds ruim 10 hectare, resteert nog ca 4 hectare. Het overige gebied is nu natuurgebied. Hier is door Milieupark Oost een ‘vogeleiland’ aangelegd.

De bodem van de depots op beide terreinen is voorzien van bodembeschermende voorzieningen. Er is een monitoringssysteem aangelegd ter controle van de werking van deze voorzieningen.

Zuiveringsinstallatie

Op een terrein van circa 5 ha bevindt de zuiveringsinstallatie van het RWZI. Bodemonderzoeken hebben lichte verontreinigingen in grond en grondwater aangetoond. Plaatselijk is een sterk verontreinigde sliblaag aangetroffen en afgevoerd.

Industrieterrein Oostoever

Ten noorden van het NAM gasbehandelingsstation bevindt zich een bedrijfsterrein.

De meeste deelterreinen zijn in het verleden onderzocht op bodemverontreiniging. Over het algemeen blijkt de bodem van de terreinen niet tot slechts licht verontreinigd te zijn.

Ter plaatse van de onderstaande locaties is bekend dat een geval van sterke bodemverontreiniging aanwezig is/was, waarbij mogelijk restverontreiniging is achtergebleven:

  • -

    Oostoeverweg 19. In 1995 is een sterke verontreiniging met minerale olie en PAK in de grond en minerale olie in het grondwater aangetroffen. In 2002 heeft ter plaatse een bodemsanering plaatsgevonden.

  • -

    Oostoeverweg 21. Ter plaatse is een voormalig stortplaats aanwezig. Tijdens een verkennend onderzoek is gebleken dat de bovengrond sterk verontreinigd is met minerale olie. In het grondwater bevindt zich een sterk verontreiniging met vluchtige aromaten die jaarlijks gemonitord wordt.

  • -

    Oostoeverweg 27. In de grond bevond zich een sterke verontreiniging met zware metalen. Deze bodemverontreiniging is in 1998 verwijderd.

  • -

    Oostoeverweg 27A. In de puinhoudende bovengrond zijn sterk verhoogde gehalten PAK aangetroffen. Het grondwater is een sterk verontreinigd met arseen.

NAM-locatie

Op het terrein, van circa 19 ha, is een gasbehandelingsinstallatie van de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij bv) gelegen. Voor het terrein is een provinciale vergunning Wet milieubeheer afgegeven. Voorafgaande de bouw van installaties en gebouwen zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de onderzoeken blijkt dat grond en grondwater over het algemeen niet tot slechts licht verontreinigd zijn.

Door de aanwezige bedrijfsactiviteiten bestaat een verhoogde kans op bodemverontreiniging met voornamelijk de stoffen minerale olie, vluchtige aromaten en kwik.

Er hebben zich geregeld calamiteiten voorgedaan waarbij bodemverontreiniging is ontstaan. De verontreinigingen zijn gesaneerd. Plaatselijk zijn sterke restverontreinigingen achtergebleven. Voor een groter geval van bodemverontreiniging is een beheersplan opgesteld en vindt nog jaarlijks grondwatermonitoring plaats. Er is nog geen sprake van een stabiele situatie.

Hoogwater Vluchtplaats

Op het zuidelijk terreingedeelte, naast het ‘Vogeleiland’, bevindt zich een “Hoogwater vluchtplaats voor vogels”. Dit betreft een natuurgebied met een oppervlakte van circa 8 ha. Het terrein is voorafgaand aan de ontwikkeling tot het natuurterrein onderzocht. Hieruit blijkt dat de locatie niet tot slechts licht verontreinigd is.

Gebied Kooysluis

Van dit gebied is weinig bodeminformatie bekend.

Tussen het Noordhollandsch Kanaal, de Rijksweg N99 en de sluis heeft Rijkswaterstaat een opslagterrein gehad. Uit een beschikking van de provincie blijkt dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De grond is sterk verontreinigd met zink en het grondwater is sterk verontreinigd met minerale olie.

4.6.2 Bodem in relatie de beheersverordening

Aangezien de beheersverordening conserverend van aard is maakt het geen nieuwe activiteiten mogelijk die kunnen leiden tot verdere bodem verontreinigende functies.

4.7 Waterparagraaf

4.7.1Inleiding

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen veel ruimte aan het water onttrokken. Begin deze eeuw heeft de overheid gesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder mogen beperken. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke plannen te borgen, zodat nieuwe ontwikkelingen niet voor wateroverlast zorgen.

4.7.2Waterbeheer

Hier worden de maatregelen en effecten beschreven zoals deze zijn opgenomen in het waterplan.

In het verordeningsgebied zijn twee boezem wateren gelegen. Het Noordhollandsch Kanaal en het Balgzand kanaal. Het Balgzand kanaal loopt van het Amstelmeer, naar de spuisluis bij de Waddenzee. Tevens is er een open verbinding met het natuurgebied aan de zuidzijde van het plangebied. Het Noordhollandsch Kanaal loopt door het plangebied maar maakt geen verbinding met overige gronden binnen het plangebied.

De bedrijven en woningen gelegen binnen het verordeningsgebied zijn aangesloten op een gescheiden rioolstelsel.

4.7.3Watertoets

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen veel ruimte aan het water onttrokken. Begin deze eeuw heeft de overheid gesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder mogen beperken. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke plannen te borgen, zodat nieuwe ontwikkelingen niet voor wateroverlast zorgen.

De beheersverordening is conserverend van aard en omvat het meest zuidoostelijke deel van Den Helder. Het grootste deel bestaat uit een bedrijventerrein (hier is onder andere de NAM gevestigd), het zuidelijkste deel is bestemd als baggerdepot en natuurgebied.

In het algemeen geldt dat hoofdwaterlopen middels de verordening en de bijbehorende regels en verbeelding als water bestemd zijn en dat secundaire waterlopen in de omliggende bestemming zijn opgenomen.

In het aanlegvergunningenstelsel is opgenomen dat bij het dempen van sloten een Keurontheffing benodigd is.

Het verordeningsgebied kent mede door zijn conserverende aard en het feit dat het gelegen is tussen twee boezemwaters geen wateropgave.

Bij eventuele toename van verharding zal dit leiden tot een versnelde afvoer van het hemelwater en zal het HHNK, ongeacht of de ontwikkeling wel of niet past binnen de beheersverordening, compenserende maatregelen eisen in de vorm van het graven van extra oppervlaktewater om ongewenste peilstijgingen te voorkomen. Voor een verhardingstoename tussen de 800m2 en de 2000m2 hanteert het HHNK per locatie een compensatiepercentage van 10%, daarboven 15%. Voor een verhardingstoename minder dan 800m2 verlangt het HHNK geen compenserende maatregelen.

Omdat deze verordening conserverend van aard is en daardoor geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt is een uitgebreide watertoets niet noodzakelijk.

4.8 Ecologie

4.8.1Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

Voor ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient altijd rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Als er in een periode waarin veel vogels broeden, moet worden gewerkt (in het bijzonder het voorjaar), dan is het raadzaam in een geschikte periode daaraan voorafgaand mogelijke broedplaatsen, zoals struiken, te verwijderen.

4.8.2Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van bijzondere leefgebieden van dieren en planten. De wet is gericht op de bescherming van gebieden die door de bijzondere aanwezige waarden zijn aangewezen als Natura 2000 gebied of als beschermd natuurmonument. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. De Natura 2000 gebieden maken vrijwel volledig deel uit van de Nationaal Natuur Netwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Daarmee is er planologisch een goede relatie tussen de NNN en de Natura 2000 gebieden.

4.8.3bescherming in relatie tot het verordeningsgebied

De beheersverordening is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen of ingrepen waaraan het bepaalde in de Flora- en faunawet in de weg staat.

Het plangebied ligt in het stedelijk gebied en is niet gelegen in de NNN of aangewezen als Natura 2000 gebied, wel ligt het plangebied binnen een invloed gebied van laatstgenoemde. De beheersverordening maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen of ingrepen mogelijk die tot een aantasting van het Nationaal Natuur Netwerk leiden.

4.9 Hoogtebeperkingen

4.9.1Luchthaven

Het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) verwijst in artikel 2.6.4, lid 4 dat ten aanzien van de hoogtebeperkingen rondom militaire luchthavens voldaan dient te worden aan wat gesteld in artikel 16 van het Besluit Militaire Luchthavens.

Het beleid welke in het Besluit Militaire Luchthavens is gesteld sluit aan bij het in het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) geformuleerde beleid over obstakelvrije vlakken rond militaire luchtvaartterreinen waaraan toelaatbare hoogtes zijn verbonden voor objecten in de nabije omgeving. De ruimtelijke gevolgen voor gebieden gelegen in de nabijheid van een militair luchtvaartterrein of een radarstation zijn als volgt:

  • Bestaande objecten, die de maximaal toelaatbare hoogte overschrijden, strijdig zijn met de geldende criteria en daardoor resulteren in beperkingen op het vliegen of verstoring van apparatuur, zullen worden gerespecteerd;

  • Bestemmingsplannen waarin mogelijkheden zijn vastgelegd voor bouwwerken hoger dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte en bouwplannen die de maximaal toelaatbare bouwhoogte overschrijden maar al een onherroepelijke bouwvergunning hebben verkregen worden eveneens gerespecteerd;

  • Nieuwe strijdigheden met de maximaal toelaatbare bouwhoogte kunnen echter niet worden gerespecteerd, tenzij uit een toetsing van het Ministerie van Defensie blijkt dat er geen sprake is van onaanvaardbare verstoring.

De maximaal toelaatbare hoogten worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten tevens op internationaal vastgelegde afspraken.

Bij brief van 16 november 2006 heeft het Ministerie van Defensie burgemeester en wethouders van Den Helder in kennis gesteld van de obstakelbeheersgebieden rond luchtvaartterreinen en verstoringsgebieden rond radarstations. Uit dit schrijven en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat

de obstakelvrije zone rondom het vliegveld van Den Helder is opgebouwd uit drie componenten:

  • -

    Het betreft allereerst de zogenaamde invliegfunnels. Dit zijn de start- en landingsvlakken met zijkanten, die zijn vastgesteld in het verlengde van de start- en landingsbaan. Hiervoor gelden beperkingen als het gaat om het oprichten van hoge obstakels variërend van 0 tot 151 meter boven NAP.

Vanaf het vliegveld lopen deze in zowel noordoostelijke als zuidwestelijke richting. De funnels liggen deels over het plangebied.

Bij het opstellen van de beheersverordening is gekeken of de minimale hoogte van de funnels strijd oplevert met de regels van deze verordening. Dit is door het beperken van de maximale bouwhoogten voor gebouwen en objecten op de verbeelding geen overschrijding plaats van de toegestane bouwhoogte.

afbeelding binnen de regeling

Funnels belemmeringszone 1

  • -

    Daarnaast bestaat de zone uit de Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS). Dit is een obstakelvrije zone voor het oprichten van bouwwerken met een hoogte van hoger dan 46 meter boven NAP rondom de gehele luchthaven (horizontaal vlak met een straal van 4 km rond de landingsdrempels). Dit vlak gaat over in een conisch vlak waarbij het oprichten van bouwwerken met een zekere hoogte niet is toegestaan. De maximale hoogte loopt op met een helling van 5% tot 145 meter over een afstand van 2 km.

  • -

    Daarnaast geldt een obstakelvrije zone ter voorkoming dat de werking van de Instrument Landing System apparatuur (ILS) gestoord wordt. Deze zone bestaat uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend, waarin een maximale bouwhoogte van toepassing is. Afwijking van deze maximum bouwhoogte is via vrijstelling toegestaan na ontvangst van een positief advies van het Ministerie van Defensie, mits de werking van de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.

Binnen de beheersverordening worden er geen nieuwe bouwweken of objecten toegestaan die in strijd zijn met de ILS hoogtebeperkingen. De overige bebouwing is conserverend bestemd en voorzien van een maximale bouwhoogte gebaseerd op de huidige bebouwing.

afbeelding binnen de regeling

ILS belemeringzone 1

4.9.2Radarverstoringsgebied rondom radars

Naast de bovenstaande beperkingen ten gevolge van de luchthaven wordt door het Ministerie van Defensie ook een aantal radarstations beheerd welke onderdeel uitmaken van een reeks radarstations waarmee een radarbeeld van het Nederlandse luchtruim wordt opgebouwd voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van militaire en burgerluchtverkeer. Een van deze radarstations staat op Marinevliegkamp De Kooy.

Deze radarsystemen dienen een vrij zicht te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. Of een object verstoring oplevert is afhankelijk van de hoogte, breedte, opstelling, opbouw en het materiaal van het object. Het zogenoemde radarverstoringsgebied wordt gevormd door een cirkel met een straat van 15 NM (circa 28 km) gemeten vanaf de positie van de radar en een hoogte van 45 meter ten opzichte van de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de radar.

Een andere hoogtebeperking komt voort uit het Radarstation in Wier. De beperkende hoogte als gevolg hiervan voor Den Helder bedraagt 89 meter.

Omdat de maximum hoogte minder bedraagt dan de gestelde maximale hoogten, voldoet de beheersverordening aan de ministeriële regelgeving.

afbeelding binnen de regeling

4.9.3Conclusie

Binnen het verordeningsgebied zijn een aantal objecten aanwezig welke een grotere maximale hoogte hebben dan op grond van de het hoogtebeperkingen (meer dan 45 meter) zijn toegestaan. Dit betreffen de schoorstenen behorende bij de Gasbehandelingsinstallatie van de NAM. Dit betreffen bestaande installaties. De verordening voorziet niet in nieuwbouw mogelijkheden welke in strijd zijn met de aangegeven funnels t.b.v luchtverkeer en radargebieden.

Hiermee kan geconcludeerd worden dat de hoogtebeperkingen geen belemmering vormen voor de uitvoering van deze verordening.

4.10 Cultuurhistorie

4.10.1 Algemeen

Cultuurhistorie is zeer waardevol voor zowel het heden als de toekomst. Cultuurhistorie is een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit en biedt daarmee kansen voor de verdere ontwikkeling van een gebied. Het uitgangspunt voor het omgaan met cultuurhistorie staat beschreven in de beleidsnota ‘Cultuurhistorische waarden Den Helder’. De doelstelling van de nota is: ‘Zorgvuldig omgaan met de in Den Helder aanwezige cultuurhistorische waarden’.

4.10.2Landschap en Cultuurhistorie

Binnen het verordeningsgebied wordt op grond van de informatiekaart Landschap en cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland het Noordhollandsch Kanaal aangegeven als historische structuurlijn.

Binnen het verordeningsgebied zijn geen andere van belang zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.10.3.Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt onderdeel uit van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat bij bodemverstoring, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

inventarisatie

Met betrekking tot archeologie is aan de hand van de kaart Archeologische waarden in de Gemeente Den Helder bekeken of er ook binnen het verordeningsgebied archeologische verwachtingen aanwezig zijn.

Op grond hiervan blijkt dat alle archeologische vindplaatsen gelegen zijn buiten het plangebied.

Gemeentelijk beleid

Als beleidsinstrument wordt ervoor gekozen om een selectief deel van de archeologische terreinen op te nemen in de bestemmingsplannen. De beleidsstrategie tot het in stand houden van de cultuurhistorische identiteit leidt er toe dat bij het opstellen of herzien van bestemmingsplannen voortaan uitdrukkelijk aandacht wordt besteed aan bekende en vermoede archeologische waarden.

Archeologiecriteria

Voor de overige gronden binnen het plangebied geldt dat bij werken met een oppervlak boven de

  • -

    50 vierkante meter en dieper dan 3 meter onder het oorspronkelijke maaiveld of;

  • -

    5000 vierkante meter en 50cm onder het oorspronkelijke maaiveld

rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.

Bodemvondsten

Indien onverwacht tijdens grondroerende werkzaamheden wordt gestuit op zaken, waarvan vermoed kan worden dat zij archeologisch van waarde zijn, dan moet de vondst volgende de Monumentenwet binnen drie dagen worden gemeld bij de burgemeester, die de minister op de hoogte brengt. In de praktijk betekent dit dat de verantwoordelijke ambtenaar bij de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving bij de gemeente de vondst direct meldt bij het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten te Wormer1 . Dit is de centrale plaats voor het melden van Noord-Hollandse vondsten. Hier is voldoende kennis aanwezig om deze vondstmelding verder af te handelen. De vondsten blijven in het geval van toevals vondsten eigendom van de vinder.

4.10.4 Monumenten

In dit plan is aansluiting gezocht met wat gesteld is in de nota cultuurhistorie. Binnen het plangebied bevinden zich geen panden welke voorkomen op de rijks-, provinciaal of gemeentelijke monumentenlijst, noch zijn er binnen het plangebied beeldbepalende panden aanwezig.

4.10.5Cultuurhistorie in relatie tot de beheersverordening

In het verordeningsgebied komen alleen het Noordhollandsch Kanaal als historische structuurlijn voor. Deze genieten bescherming door de van toepassing verklaring van de regeling in het bestemmingsplan ‘Oostoever 2004’, waar het kanaal als water is bestemd en geen andere bebouwing wordt toegelaten.

De beheersverordening voorziet in voldoende bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.11 Plan-m.e.r.

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarde vallen een toets moet worden uitgevoerd of er belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De voorliggende beheersverordening heeft een consoliderend karakter. De verordening voorziet in een continuering van de bestaande activiteiten binnen het verordeningsgebied en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. De milieueffecten van de beheersverordening zijn in de voorgaande paragrafen beschreven. Hieruit blijkt dat de activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben.

De beheersverordening geeft geen aanleiding voor een vervolg onderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.

5 Juridische vormgeving

In dit hoofdstuk vindt een toelichting op de juridische regeling en de procedure van deze beheersverordening plaats.

5.1 Algemeen

Gezien het laag dynamische karakter van het gebied Oostoever is er voor gekozen om het geldende ruimtelijk regiem te herzien door middel van het instrument beheersverordening. Binnen het plangebied worden er geen ontwikkelingen verwacht.

Hoewel de beheersverordening in beginsel ‘vormvrij’ is, dient wel te worden voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 3:38 Wro e.v. Wordt een beheersverordening voor een verordeningsgebied vastgesteld, dan dient het beheer van een gebied in overeenstemming met het bestaande gebruik te worden geregeld. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van een beheersverordening geschiedt tevens langs elektronische weg. Voor een beheersverordening geldt een geldigheidstermijn van 10 jaar. Een beheersverordening kan een omgevingsvergunning voor slopen en werken en werkzaamheden bevatten. Ook mogen in een beheersverordening afwijkingsmogelijkheden worden opgenomen.

Uiteraard zijn hier grenzen aan gesteld, immers het beherende karakter van een beheersverordening brengt mee dat de regels geen ontwikkelingen mogen inhouden. Een bestemmingsplan vervalt, op het moment dat een beheersverordening inwerking treedt. Andersom geldt dit ook.

Ook is artikel 139 van de Gemeentewet van toepassing op de beheersverordening. Hierin is bepaald dat een gemeentelijke verordening niet verbindt dan wanneer zij is bekendgemaakt. Artikel 139 geeft aan op welke wijzen een gemeentelijke verordening bekend moet worden gemaakt. Als dit niet op de juiste wijze gebeurt, dan wordt de beheersverordening onverbindend verklaard en komt de werking van de beheersverordening met terugwerkende kracht te vervallen.

Digitaliseringsvereisten

In de Regeling standaarden ruimtelijke ordening is voor de beheersverordening bepaald, dat deze wel moet voldoen aan de geldende Ro-standaarden IMRO en STRI (standaarden voor digitale aanbieding ruimtelijke plannen en besluiten), maar niet aan het SVBP (standaard voor vormgeving en inrichting bestemmingplannen).

IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen.

Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012, als opvolger van de RO Standaarden 2008, verplicht. Concreet betekent dit dat nieuwe beheersverordeningen vanaf die datum volgens deze nieuwe standaard opgesteld en gepubliceerd moeten worden.

De voorliggende beheersverordening is digitaal beschikbaar via een Geographic Markup Language (GML). Een GML betreft de koppeling van de verbeelding, toelichting en regels. Daarmee voldoet de beheersverordening aan de digitale verplichting overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.2.3 Bro.

5.2 Juridische regeling

In de beheersverordening is de bestaande situatie vastgelegd door middel van een verordeningsgebied. De bestaande situatie is weergegeven in hoofdstuk 2.

Deze vormt samen met de regelingen uit het (voorheen) geldende bestemmingsplan de basis voor de gebruiks- en bouwregels. Onder de feitelijke bestaande situatie wordt het bestaande gebruik en de bestaande bouwwerken verstaan:

  • Het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van deze beheersverordening;

  • Bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze beheersverordening aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een (al verleende) omgevingsvergunning voor het bouwen.

In deze beheersverordening zijn de bestaande functies en bebouwing geregeld, door middel van gebruik- en bouwregels. Deze regelen de functies die beschreven zijn in hoofdstuk 2 en het gebruik en de bebouwing.

De regeling uit de (voorheen) geldende bestemmingsplannen is daarnaast overgenomen, zodat de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden blijven bestaan.

In een aantal gevallen is een keuze gedaan waar binnen begrip “bestaand” de prioriteit moet liggen: feitelijk bestaand of planologisch bestaan geval. In hoofdstuk 5 is per aspect de keuze gemotiveerd.

5.3 Opbouw regels en verbeelding

5.3.1 Regels

Zoals gezegd is voor de planregels de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP2012 aangehouden. Daarbij is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels.

Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;

  • Bouwregels;

  • Nadere eisen;

  • Afwijking van de bouwregels;

  • Specifieke gebruiksregels;

  • Afwijking van de gebruiksregels;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen bevat, dit verschilt per bestemming.

Overigens gaat het in het geldende bestemmingsplan ‘Oostoever 2004’ om de volgende wijzigingsbevoegdheid:

  • De mogelijkheid om na de beëindiging van baggerstort in de bestemming ‘Baggerstort’, deze te wijzigen ten behoeve van natuur. (artikel 5, lid 8).

5.3.2 Verbeelding (plankaart)

De digitale verbeelding van de beheersverordening is te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. De verbeelding is voor de beheersverordening vormgegeven als een verordeningsgebied. Voor de gronden in dit gebied gelden de in de verordening opgenomen regels.

De analoge verbeelding bestaat uit een kaart met bijbehorende legenda en een boekje met de regels en de toelichting.

Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart.

Daarnaast is als bijlage bij de toelichting een luchtfoto van het gebied van maart 2015 toegevoegd die een actuele situatie van het gebied weergeeft.

5.4 Toelichting op de artikelen

In deze paragraaf wordt daar waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op de artikelen van de regels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen, deze worden geacht voor zich te spreken.

5.4.1 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen die voor de verordening van belang zijn gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald.

5.4.2 Verordeningsregels

In het tweede hoofdstuk zijn de bouw- en gebruiksregels voor de gronden in het verordeningsgebied opgenomen. Het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing zijn toegestaan. Daarbij gaat het alleen om legale bebouwing en legaal gebruik.

Daarna worden het bestemmingsplan “Oostoever 2004” van toepassing verklaard met uitzondering van:

  • de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Baggerstort naar Natuur (reden hiervoor is dat een beheersverordening geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk mag maken wat het directe doel is van een wijzigingsbevoegdheid);

  • de risicocontourlijnen (Gasbehandelingsinstallatie) op plantekening P1 en P2. ( De reden is dat de risicocontourlijnen niet zijn opgesteld volgens de daartoe vereiste rekenmethode, wat is bevestigd door de uitspraak van de Raad van State betreffende het bestemmingsplan Luchthaven 2013)

Daarvan kan onder de werking van de beheersverordening dus geen gebruik meer worden gemaakt.

In aanvulling op bovenstaande worden de regels op een aantal punten gewijzigd, danwel aangevuld, dit betreffen:

  • het vervangen van de tabel in artikel 3, lid 3a van de bestemming bedrijven door een actuele tabel zoals weergegeven in paragraaf 4.2 van deze toelichting;

  • het aanvullen van de bestemming Baggerstort met de functie Natuur ter plekke van het gebied Oost 2, dit in overeenstemming met de al vergunde en deels gerealiseerd situatie ter plekke.

5.4.3Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen met een algemeen karakter die voor het gehele verordeningsgebied gelden, zoals de anti-dubbeltelregeling en de algemene gebruiksregels.

5.4.4Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht opgenomen en de slotbepaling waarin is aangegeven hoe de beheersverordening aangehaald kan worden.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorzien. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 6.2.1 Bro is bepaald wat onder een bouwplan als bedoeld in de wet moet worden verstaan.

Nu de beheersverordening conserverend van aard is en niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen die niet ook al in het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk waren, zijn geen nieuwe bouwplannen voorzien en is het niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

De beheersverordening brengt geen kosten met zich mee waarvoor het kostenverhaal door de gemeente noodzakelijk is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid is niet in het geding nu de beheersverordening uitsluitend bouwwerken en gebruik mogelijk maakt die onder het voorheen geldende bestemmingsplan ook al mogelijk waren. Om die reden heeft de wetgever geen voorbereidingsprocedure met zienswijzen voorgeschreven en wordt inspraak niet nodig geacht (zie ook paragraaf 1.5).

De procedure komt er op neer dat de beheersverordening gelijk ter vaststelling aan de Raad kan worden voorgelegd. Na de vaststelling door de Raad moet de beheersverordening wel bekend worden gemaakt conform het bepaald in artikel 139 Gemeentewet, alvorens die in werking kan treden.

Ondertekening

Aldus besloten in de raadsvergadering

van 15 februari 2016.

voorzitter

Koen Schuiling

griffier

mr. drs. M. Huisman

Bijlage 1:

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2:

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Provincie Noord-Holland, Gebouw Mercurius, Veerdijk 32, 1531 MS Wormer voor vondstmelding: tel 075-6474514