Regeling vervallen per 06-01-2012

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Geldend van 25-11-2010 t/m 05-01-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

  • e.

    WIJ: Wet investeren in jongeren;

  • f.

    bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

  • g.

    referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • h.

    peildatum: de datum waartegen de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd;

  • i.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, waarbij voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt in afwijking van artikel 32 van de wet voor beoordeling van het recht op een langdurigheidstoeslag als inkomen aangemerkt;

  • j.

    gehuwdennorm: de norm van artikel 21 aanhef en onderdeel c van de wet k uitkeringsgerechtigde: persoon bedoeld in artikel 1 onder o van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • k.

    zelfstandige: de belanghebbende van 18 tot 65 jaar, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of zelfstandige beroep en voldoet aan het gestelde in artikel 1 onderdeel b Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Langdurig laag inkomen

  • 1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de wet verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan

    een persoon:

    • a.

      van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar;

    • b.

      die langdurig een laag inkomen heeft;

    • c.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet; en

    • d.

      geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Niet voor langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, of een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

  • 3. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die gedurende de referteperiode een inkomen heeft ontvangen dat hoger was dan 100 procent van de WWB-norm of de van toepassing zijnde norm van de inkomensvoorziening van de WIJ.

  • 4. In afwijking van het 3e lid wordt een langdurigheidstoeslag verstrekt als:

    • a.

      het gezamenlijke inkomen van de belanghebbende en eventuele partner gedurende de referteperiode onder het sociale minimum ligt en in verband daarmee wordt aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet;

    • b.

      op de toeslag, zoals genoemd in artikel 3 lid 1, wordt in mindering gebracht het bedrag op jaarbasis waarmee de uitkering (inclusief aanvulling Toeslagenwet) van de belanghebbende, de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorziening WIJ overschrijdt.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheids toestal bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden: € 501,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: € 449,00; en

    • c.

      voor een alleenstaande: € 351,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 13, eerste lid van de wet en artikel 42 van de WIJ, komt de rechthebbende echtgenoot in

    aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de

    gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

Artikel 4 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Slotbepalingen

Artikel 5 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag 2010.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De Verordening treedt in werking met ingang van de dag van de vaststelling en werkt terug tot 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 15 november 2010.
Koen Schuiling, voorzitter
mr. drs. M. Huisman, griffier

TOELICHTING

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals dat in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomen.

Onder lid k is opgenomen de begripsomschrijving zelfstandige. In het Bijstands besluit zelfstandigen (Bbz) is in artikel 1 onder b omschreven aan welke criteria moet worden voldaan om als zelfstandige aangemerkt te worden. In artikel 2 lid 1 wordt een opsomming gegeven van de soorten zelfstandigen die een beroep kunnen doen op algemene bijstand. De zelfstandige die een uitkering levensonderhoud ogv. het Bbz ontvangt kan, in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Het inkomen dient dan te voldoen aan de inkomens- en vermogenseis genoemd in de Wet en de verordening. Dit wordt vastgesteld aan de hand van de jaarcijfers. Bekend is dat bijvoorbeeld zzp-ers een inkomen hebben dat onder de bijstandsnorm ligt. Wordt een beroep gedaan op een langdurigheidstoeslag en aan de voorwaarden voldaan, dan kan een toeslag worden verstrekt.

Artikel 1

Begripsomschrijving

Voor zover de begrippen uit deze verordening niet nader zijn gedefinieerd, hebben deze dezelfde betekenis als bedoeld in de wet of in de WIJ.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, waarin besloten ligt dat niet van belang is de datum waaróp is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de wet afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels op te nemen over het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, ontstaat voor de gemeenteraad tevens de bevoegdheid om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, eerste lid, van de wet nader te omschrijven. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde, en tevens door de wetgever bedoelde, invulling van het begrip inkomen in artikel 36, eerste lid, van de wet, maar wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2

Langdurig laag inkomen

Lid 1

In de wet is ervoor gekozen om de ondergrens op 21 jaar te stellen omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Daarom is deze leeftijdsgrens ook in de verordening aangehouden.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm, beoordeeld naar de 36 maanden voorafgaande aan de aanvraag tot en met de dag van aanvraag. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt:

  • -

    Ten eerste omdat deze ongewenste armoedeval effecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedeval effecten zich ook voor bij de grens van 100 procent van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen over het algemeen een hoger inkomen ontvangen, waardoor het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120 procent van de bijstandsnorm. Als alternatief voor de grens van 100 procent zou overigens ook de door de wetgever gesuggereerde differentiatie in hoogte van de langdurigheidstoeslag gekozen kunnen worden.

  • -

    Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110 procent van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 procent (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110 procent zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag betreffende Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 procent van de bijstandsnorm. Door uit te gaan van een maximaal inkomen van 100 procent wordt al voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte. Voorts dient bij het beoordelen van de aanvraag het vermogen van de aanvrager te worden getoetst. Hierbij dienen de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34 van de wet in acht te worden genomen.

Tot slot dient bij het beoordelen van de aanvraag te worden bepaald of de aanvrager uitzicht heeft op inkomensverbetering. Beschikt de aanvrager over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt het recht op langdurigheidstoeslag. De intentie van de wetgever was om met deze voorwaarde vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking zouden kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. In deze verordening wordt de beperkte, tevens door de wetgever, aanbevolen uitleg van het begrip ‘’inkomensverbetering’’ gehanteerd; slechts studenten en scholieren hebben uitzicht op inkomensverbetering en voldoen daarom niet aan het vereiste dat er géén uitzicht mag zijn op inkomensverbetering.

Lid 2

Lid 2 haakt aan op de beperkte toepassing van het begrip ‘’inkomensverbetering’’, als omschreven in het voorgaande lid. Daarmee is de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000 uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag

Lid 3

Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die gedurende de referteperiode een inkomen heeft ontvangen welke hoger was dan 100 procent van de van toepassing zijnde norm en de inkomensvoorziening van de WIJ. Wanneer niet aan dit inkomenscriterium is voldaan, is daarmee niet voldaan aan het vereiste dat er sprake moet zijn van een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36 van de wet en artikel 2 lid 1 van deze verordening.

Voorts is de toelichting van artikel 2 lid 1 van deze verordening van overeenkomstige toepassing voor degene die gedurende de referteperiode een inkomen heeft gehad welke hoger is dan 100 procent van de van toepassing zijnde norm en de inkomensvoorziening van de WIJ.

Lid 4

Dit artikel is toegevoegd omdat door wijziging van de Toeslagenwet (2010) personen met een uitkering onder het sociale minimum en een aanvulling ogv. voornoemde wet, iets boven de bijstandsnorm uitkomen waardoor er een afwijzing volgt. Voor 2010 deed die situatie (uitkering + TW) zich niet voor.

In voorkomende gevallen kan een langdurigheidstoeslag worden verstrekt onder aftrek van het bedrag waarmee de WWB-norm of inkomensvoorziening WIJ wordt overschreden.

Artikel 3

Hoogte van de toeslag

Lid 1

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds de vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

Lid 2

Bij het toekennen van de langdurigheidstoeslag is de datum waartegen de langdurigheidstoeslag is

aangevraagd bepalend.

Lid 3

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 van de wet gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 13, eerste lid, van de wet en artikel 42 van de WIJ. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl echter het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Opgemerkt dient te worden dat dit derde lid uitsluitend ziet op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet en artikel 42 van de WIJ. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 4

Onvoorziene gevallen

In situaties waarin deze verordening niet voorziet, is het oordeel van het college doorslaggevend.