Regeling vervallen per 01-07-2013

Deelsubsidieverordening peuterspeelzalen 2005

Geldend van 01-01-2005 t/m 30-06-2013

Intitulé

Deelsubsidieverordening peuterspeelzalen 2005

Hoofdstuk 1 Reikwijdte en begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening heeft betrekking op de peuterspeelzalen in Den Helder die worden geëxploiteerd bij en krachtens het bepaalde in de Verordening kwaliteit peuterspeelzalen 2005.

Artikel 2

Een peuterspeelzaal is een accommodatie met een programma-aanbod voor kinderen vanaf de leeftijd van 2 jaar tot het moment waarop zij naar de basisschool gaan. Het programma is gericht op het creëren van ontmoetings-, speel- en ontwikkelingsmogelijkheden. De accommodatie en het aangeboden programma voldoen aan de algemeen aanvaarde normen van pedagogische kwaliteit, veiligheid en hygiëne, zoals die onder meer zijn neergelegd in de Wet kinderopvang.

Artikel 3

Rechtspersonen die een of meer peuterspeelzalen exploiteren of gaan exploiteren en aan wie daarvoor krachtens de Verordening kwaliteit peuterspeelzalen 2005 vergunning is verleend, hierna te noemen: de exploitant, kunnen bij het college een aanvraag indienen om in aanmerking te komen voor een subsidie in de exploitatiekosten - exploitatiesubsidie – van hun peuterspeelza(a)l(en). De subsidieverlening geschiedt in overeenstemming met de bij en krachtens deze verordening geldende bepalingen.

Hoofdstuk 2 Juridisch en procedureel kader

Artikel 4

Op het aanvragen, het verlenen, het vaststellen en het betalen van de krachtens deze verordening te verlenen subsidies zijn de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening Den Helder 2003 van overeenkomstige toepassing, tenzij anders is bepaald.

Hoofdstuk 3 Subsidieverlening, voorwaarden en toetsingscriteria

Artikel 5

Het door de gemeenteraad bij de vaststelling van de gemeentebegroting voor enig kalenderjaar voor de uitvoering van deze verordening gevoteerde bedrag geldt als subsidieplafond.

Indien het gevoteerde bedrag niet toereikend is, dan kan het college alle te verlenen subsidies zoveel evenredig verminderen als nodig is om het na de vermindering nodige bedrag toereikend te doen zijn.

Artikel 6

Een aanvraag van subsidieverlening in de kosten van de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt alleen gehonoreerd indien aannemelijk is dat door de honorering van het verzoek een bijdrage wordt geleverd aan het waarborgen van de beschikbaarheid, de bereikbaarheid en de betaalbaarheid van het peuterspeelzaalwerk, zoals het bepaalde in de artikelen 7 en 8 daaraan invulling geeft.

Artikel 7

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening geldt de wijkindeling van de gemeente Den Helder zoals is geregeld in de Verordening tot verdeling van de gemeente Den Helder in wijken, met dien verstande dat Wijk 8 Julianadorp nog wordt verdeeld in “Julianadorp-Noord” en “Julianadorp-Zuid” zoals is aangegeven op de bij deze verordening behorende tekening (bijlage 1).

  • 2. Per wijk worden niet meer dan de volgende aantallen peuterspeelzalen gesubsidieerd:

    Wijk 1 Centrum Oost 2

    Wijk 2 Centrum West 2

    Wijk 3 Nieuw Den Helder Oost 3

    Wijk 4 Nieuw Den Helder West 1

    Wijk 5 De Schooten 2

    Wijk 6 Het Koegras -

    Wijk 7 Duinzoom -

    Wijk 8a Julianadorp Noord 3

    Wijk 8b Julianadorp Zuid 1

    Het maximum aantal per wijk te subsidiëren peuterspeelzalen wordt eenmaal per 4 jaar op basis van de demografische gegevens over 0 - 4-jarigen opnieuw vastgesteld, voor het eerst per 1 januari 2009. Als peildatum gelden de gegevens van 1 januari van het voorafgaande jaar, voor het eerst die golden op 1 januari 2008.

Artikel 8

Subsidie in de exploitatiekosten wordt alleen verleend indien:

  • 1.a.1

    de peuterspeelzaal 6 of meer dagdelen per week geopend is voor ten minste 3 groepen, bestaande uit ten minste 10 plaatsen per groep, dan wel

  • 1.a.2

    het gemiddelde aantal geplaatste kinderen in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar minimaal 30 is geweest, en

  • 1.b.

    elk van de geplaatste kinderen twee of meer dagdelen per week het speelzaalprogramma volgt, en

  • 1.c.

    het maximum aantal per wijk te subsidiëren peuterspeelzalen niet wordt overschreden en

  • 1.d

    het te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan 50 % van de exploitatiebegroting van de exploitant.

  • 2

    Kinderen die tot de doelgroep behoren zoals wordt bedoeld in artikel 10 en die gedurende 3 of meer dagdelen per week een programma van voor- en vroegschoolse educatie volgen en kinderen die op advies en aanwijzing van de in Den Helder opererende instelling voor jeugdgezondheidszorg 3 of meer dagdelen per week het speelzaalprogramma volgen, tellen dubbel bij de berekening zoals wordt bedoeld in lid 1.a.2.

Hoofdstuk 4 Grondslagen voor de subsidieberekening

Artikel 9

  • 1. Het subsidiebedrag dat per kalenderjaar en per peuterspeelzaal kan worden toegekend is opgebouwd uit de volgende componenten:

    • a.

      € X per m² netto binnenruimte met een maximum van 48 m²;

    • b.

      € Y per m² netto buitenruimte met een maximum van 64 m²;

    • c.

      € Z per formatieplaats mits de functionaris(sen) aan de te stellen functie- en vakbekwaamheidseisen voldoet en conform de geldende CAO wordt gehonoreerd.

  • 2. Het college stelt jaarlijks voor 1 april de in lid 1 bedoelde bedragen X, Y en Z vast, zoals die in het daarop volgend jaar zullen gelden.

Artikel 10

  • 1. De op grond van artikel 9 berekende subsidie wordt verhoogd met een waarderingssubsidie van € A indien de subsidieverlening betrekking heeft op een peuterspeelzaal waarin de exploitant een programma van voor- en vroegschoolse educatie aanbiedt dat is gericht op de doelgroepkinderen zoals die benoemd zijn of benoemd zullen worden in het kader van het door de gemeenteraad krachtens de Wet op de gemeentelijke onderwijsachterstanden vastgestelde of vast te stellen beleidsplan.

  • 2. Het college stelt jaarlijks voor 1 april het in lid 1 bedoeld bedrag A vast, zoals dat in het daarop volgende jaar zal gelden.

Artikel 11

  • 1. De op grond van artikel 9 berekende subsidie wordt verhoogd met een waarderingssubsidie van € B indien de subsidieverlening betrekking heeft op een peuterspeelzaal in een wijk waar het aantal structureel te subsidiëren peuterspeelzalen zoals genoemd in artikel 7, lid 2, nog niet is bereikt.

  • 2. Het college stelt jaarlijks voor 1 april het in lid 1 bedoeld bedrag B vast, zoals dat in het daarop volgende jaar zal gelden.

Artikel 12

  • 1. Ouder(s) of verzorger(s) van kinderen die geplaatst zijn in een krachtens deze verordening gesubsidieerde peuterspeelzaal komen in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten die de exploitant van de peuterspeelzaal in rekening brengt voor 2 dagdelen per week. Een verzoek tot verlening van de tegemoetkoming wordt geacht te zijn ingediend bij de aanmelding en plaatsing van het kind.

  • 2. Het college stelt jaarlijks vóór 1 december de tabel vast volgens welke de hoogte van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt bepaald en zoals die in het daarop volgende jaar zal gelden. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van het belastbaar (gezins)inkomen. Het college kan de respectieve tegemoetkomingen binden aan een maximum bedrag.

  • 3. Namens het college stelt de exploitant op basis van de door het college krachtens het vorige lid vastgestelde tabel de hoogte van de tegemoetkoming vast. Wanneer de gegevens over het (gezins)inkomen niet worden verstrekt, dan wordt de tegemoetkoming toegekend die hoort bij de hoogste inkomenscategorie.

  • 4. De krachtens het derde lid vastgestelde tegemoetkoming geldt voor de duur van de plaatsing van het kind, behoudens tussentijdse wijziging naar aanleiding van door de ouder(s) of verzorger(s) bij de exploitant kenbare gemaakte wijziging van het belastbare (gezins)inkomen.

  • 5. De ouder(s) of verzorger(s) van een kind dat in een krachtens deze verordening gesubsidieerde peuterspeelzaal is geplaatst en die het niet met de op gronden van de leden 3 en 4 vastgestelde tegemoetkoming eens zijn, kunnen tegen die vaststelling krachtens de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift bij het college indienen.

  • 6. De tegemoetkoming wordt door de exploitant vermeld op de periodiek aan de ouder(s) of verzorger(s) te verzenden factuur onder de noemer “bijdrage gemeente Den Helder: € . .,-“.

  • 7. De door de exploitant krachtens lid zes op het door de ouder(s) of verzorger(s) voor hun geplaatste kind te betalen tarief in mindering gebrachte tegemoetkoming wordt door het college vergoed op basis van door de exploitant per kwartaal in te dienen declaraties. Het college kan besluiten op deze vergoedingen een voorschot aan de exploitant te verstrekken.

Hoofdstuk 5 Subsidievaststelling

Artikel 13

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.2 en 4.3 van de Algemene Subsidieverordening Den Helder 2003 overlegt de exploitant jaarlijks bij zijn aanvraag van de beschikking tot subsidievaststelling de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de in artikelen 9 en 12 genoemde subsidiecomponenten.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht: subsidieverlening in 2005 en 2006

Artikel 14

  • 1. Voor 2005 wordt op de voet van deze verordening geen subsidie verstrekt, tenzij aan de exploitant over 2004 door de gemeente een subsidie in de exploitatiekosten van zijn peuterspeelzaal is verleend. Het voor 2005 te verstrekken subsidie is in dat geval niet hoger dan het over 2004 vastgestelde subsidiebedrag, waarbij dat bedrag niet eerder in de vergelijking wordt betrokken dan nadat dit trendmatig is aangepast.

  • 2. Voor 2006 wordt het op de voet van artikel 9 van deze verordening berekende subsidiebedrag voor de helft verleend, tenzij aan de exploitant ook over 2005 subsidie op de voet van deze verordening is verleend. Het aan hem te verlenen subsidie over 2006 is in dat geval gelijk aan het hoogste bedrag van:

    • a.

      het op de voet van artikel 9 voor 2006 berekende subsidie, of

    • b.

      de over 2005 vastgestelde subsidie, waarbij dat bedrag niet eerder in de vergelijking wordt betrokken dan nadat dit trendmatig is aangepast.

  • 3. De subsidieverlening als gevolg van het tweede lid, gekoppeld aan de inwerkingtreding van artikel 12, geschiedt in voorkomend geval onder de toepassing van het bepaalde in artikel 5.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 15

  • 1. Het college publiceert eenmaal per vier jaar een verslag over de doeltreffendheid en de praktische effecten van de op de voet van deze verordening verleende subsidies. Het eerste verslag verschijnt uiterlijk in het jaar 2008.

  • 2. Een samenvatting van het verslag wordt gepubliceerd in een of meer in Den Helder verschijnende dag- of weekbladen.

Artikel 16

Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening in werking op 1 januari 2005, met uitzondering van artikel 12. Dit artikel treedt in werking op 1 januari 2006.

Artikel 17

Deze verordening kan worden aangehaald als “Deelsubsidieverordening peuterspeelzalen 2005”.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 december 2004
Drs. J.M. Staatsen, voorzitter
W.F.H. van der Paard, griffier
Afgekondigd op 23 december 2004

Toelichting op de Deelsubsidieverordening peuterspeelzalen 2005.

Inleiding.

De gemeenteraad stelde in zijn vergadering van 8 oktober 2003 de beleidsnotitie “Peuter- en kinderopvang 2003” vast. Een onderdeel van deze beleidsnotitie betreft het beleidsvoorstel om voor de subsidiering van de peuterspeelzalen een toetsingskader te ontwikkelen. Dit werd nodig gevonden omdat de toekenning van middelen voor peuterspeelzalen tot dan toe niet was terug te voeren op specifiek geformuleerd beleid. Het toetsingskader is inmiddels ontwikkeld en is uitgewerkt in de voorliggende Deelsubsidieverordening peuterspeelzalen 2005.

Bij de opstelling van de verordening is aansluiting gezocht bij de al bestaande deelsubsidieverordeningen.

Er is naar gestreefd om de uitvoering van de verordening voor zowel de kring van gerechtigden als voor de gemeente zo eenvoudig mogelijk te houden. In de praktijk zal moeten blijken of dit gelukt is. De bepalingen zijn alle dienstig aan het bereiken van de gemeentelijke doelen. Deze doelen zijn opgenomen in artikel 6.

Toelichting per hoofdstuk.

In hoofdstuk 1 wordt vastgelegd waar de verordening betrekking op heeft, wat onder peuterspeelzalen wordt verstaan en wie recht kunnen hebben op een subsidie.

Hoofdstuk 2 legt een koppeling met de Algemene Subsidieverordening Den Helder 2003.

Hoofdstuk 3 bevat inhoudelijk de belangrijkste bepalingen. Hier staan de voorwaarden geformuleerd waaraan moet worden voldaan om subsidie te kunnen krijgen. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan dan gaat de slagboom open om toegang te geven tot hoofdstuk 4. Hierin staan de componenten op basis waarvan de hoogte van de subsidie wordt bepaald. Deze componenten vormen een stelsel van aanbodfinanciering. Steeds vaker stapt de overheid echter over naar een stelsel van vraagfinanciering (de Wet kinderopvang is daarvan een voorbeeld). Dit houdt in dat de ouder/verzorger rechtstreeks een bijdrage ontvangt in de kosten die de aanbieder in rekening brengt. Het nadeel van volledige vraagfinanciering is de volledige afhankelijkheid van de exploitant van de ouders/verzorgers. De exploitatie van peuterspeelzalen is te kwetsbaar om die geheel bloot te stellen aan marktwerking. Daarom is in hoofdstuk 4 een combinatie gemaakt. Dit maakt de subsidieregeling robuuster en de uitkomst van de subsidieberekening evenwichtiger. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte twee bonusregelingen waarmee gewenste ontwikkelingen kunnen worden gestimuleerd.

De inhoud van de overige hoofdstukken komt voor zover nodig bij de artikelsgewijze toelichting ter sprake.

Toelichting per artikel.

Artikel 1.

Subsidie is alleen beschikbaar voorzover het de kosten betreft van in exploitatie zijnde peuterspeelzalen die voldoen aan de Verordening kwaliteit peuterspeelzalen 2005 en waarvoor een vergunning is verstrekt.

Artikel 2.

Hierin wordt de peuterspeelzaal omschreven: een accommodatie waarin een op ontmoeting, spel en ontwikkeling gericht programma wordt aangeboden aan kinderen van 2 tot 4 jaar. De ‘algemeen aanvaarde normen’ verwijzen naar de Verordening kwaliteit peuterspeelzalen 2005 waarin de vergunningvoorwaarden worden genoemd. Ook de in de Wet kinderopvang neergelegde kwaliteitsnormen zijn hier kaderstellend.

Artikel 3.

De kring van subsidiegerechtigden is beperkt. Op dit moment (2004) zijn er vijf exploitanten van tien vergunninghoudende peuterspeelzalen. Er zijn daarnaast nog vier exploitanten van evenveel niet-vergunninghoudende crèches. Deze vier kunnen worden beschouwd als potentieel subsidiegerechtigd. Ook is de verwachting gerechtvaardigd dat in de (nabije) toekomst de organisaties/besturen van het basisonderwijs als exploitant van peuterspeelzalen zullen willen optreden.

Artikel 5.

De subsidieverordening heeft geen “open einde”-karakter. Toch wordt via dit artikel een subsidieplafond aangebracht omdat voorzienbaar is dat het beschikbare budget in enig jaar ontoereikend zal kunnen zijn. Ook wordt vermeld hoe het college zal handelen indien het plafond wordt bereikt (evenredige vermindering).

Artikel 6.

Dit is inhoudelijk het belangrijkste artikel uit de verordening. In dit artikel worden de (maatschappelijke) doelen genoemd waaraan de subsidievragende exploitant een bijdrage moet leveren om voor subsidieverlening in aanmerking te kunnen komen. De exploitant maakt aannemelijk dat hij aan de doelen een bijdrage levert door te voldoen aan de kwantitatieve normen die zijn neergelegd in artikel 8 en door uitvoering te geven aan artikel 12.

Artikel 7.

Het nut van subsidiering van nieuwe peuterspeelzalen eindigt op het moment dat de gemeente een dekkend aanbod van peuterspeelzaalvoorzieningen heeft. De beschikbaarheid en de bereikbaarheid (wijkvoorziening) moeten voldoende zijn maar meer dan voldoende is niet nodig. Om die reden is in dit artikel het maximum aantal per wijk te subsidiëren zalen genoemd. De aantallen zijn afgeleid van de aantallen kinderen in de leeftijd van 2 – 4 jaar. Wijzigingen in die aantallen voltrekken zich langzaam. Een herijking per vier jaar is voldoende om significante demografische ontwikkelingen tijdig te volgen.

Artikel 8.

Onder letter a wordt een minimum omvang van de voorziening verlangd. Elke groep komt normaliter 2 dagdelen naar de peuterspeelzaal, vandaar 3 groepen op 6 dagdelen. Er is tevens voorwaardelijk een ondergrens gesteld aan het aantal peuters per groep en aan het gemiddelde aantal ingeschreven peuters.

In letter b is vastgelegd dat elke peuter ten minste twee keer per week het programma volgt.

Letter c verwijst naar artikel 7 lid 2.

Letter d geeft een grens aan het te verlenen subsidie, namelijk 50 % van de exploitatiebegroting. Anders geschreven: maximaal de helft van de exploitatie-uitgaven kan worden gedekt uit subsidie zoals die wordt vastgesteld op grond van de artikelen 9 en 12.

In lid 2 wordt voorzien in de toekenning van een wegingsfactor 2 aan kinderen die als risicokind gedurende 3 dagdelen of meer meedoen aan een programma voor- en vroegschoolse educatie of kinderen die op advies van het consultatiebureau 3 dagdelen of meer naar de peuterspeelzaal gaan. Een speelzaal met twee groepen en met daarin een aantal van deze kinderen zou in de situatie kunnen komen dat de ondergrens van 30 kinderen niet gehaald kan worden. Vandaar het dubbel tellen.

Artikel 9.

Als aan de voorwaarden uit de vorige artikelen is voldaan, dan is de weg vrij voor de berekening van het te verlenen subsidie. Er is gekozen voor een mix van componenten waardoor er een evenwichtige subsidiering van de exploitatielasten ontstaat.

Indien de exploitant ook het Plusprogramma aanbiedt, dan is het verlies aan inkomsten uit ouderbijdragen te beschouwen als meerkosten die voor rekening komen van het budget uit het Meerkansenbeleid 2003 – 2006 en opvolgende beleidsplannen.

Het college stelt jaarlijks de bedragen X, Y en Z vast.

Artikelen 10 en 11.

Er is een bonus beschikbaar voor de exploitant die besluit om een of meer groepen een VvE-programma aan te bieden. De structurele meerkosten van dit VvE-programma worden betaald uit het budget dat beschikbaar is voor het Meerkansenbeleid 2003 – 2006 en opvolgende beleidsplannen. De bonus is bedoeld als extra stimulans.

Hetzelfde geldt voor de exploitant die een peuterspeelzaal start in een wijk waarin nog onvoldoende peuterspeelzalen gevestigd zijn. Hij ontvangt een bonus waarmee de waardering voor het initiatief wordt uitgedrukt.

Beide bonussen zijn gerangschikt onder de formele aanduiding ‘waarderingssubsidie’ uit de Algemene Subsidieverordening Den Helder 2003. Dit betekent dat ze eenmalig zijn en dat ze geen invloed hebben op het exploitatietekort van de exploitant.

Het college stelt de hoogte van de bonussen jaarlijks vast. Bij de inwerkingtreding van deze verordening zijn deze bedragen € 5.000,-.

Artikel 12.

De vorige artikelen bevatten componenten die tot het stelsel van aanbodfinanciering behoren. In dit artikel wordt inhoud gegeven aan de vraagfinanciering. De ouders of verzorgers komen in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van de peuterspeelzaal. De tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een korting op het factuurbedrag.

Via een inkomenstabel stelt de exploitant vast welk percentage van de kostprijs de ouders als tegemoetkoming kunnen ontvangen. De exploitant ontvangt de verleende kortingen in de vorm van subsidie van de gemeente terug.

Ondanks de eenduidigheid van de regeling kan het voorkomen dat de ouder/verzorger het niet eens is met de door de exploitant op de factuur vermelde tegemoetkoming. In die gevallen moet er een mogelijkheid zijn bezwaar (bij de gemeente) in te dienen.

De tabel gaat uit van het belastbare gezinsinkomen en is gematigd progressief. Bij de inwerkingtreding van deze verordening is de tabel als volgt:

Belastbaar gezinsinkomen per maand in €

Tegemoetkoming 1e kind per maand in % van de prijs

Tegemoetkoming 2e en volgende kind per maand in % van de prijs

Tot 1.669

70

80

1.670 – 2.361

55

70

2.362 – 2.936

40

60

2.937 – 3.605

25

50

3.606 – 4.358

10

40

4.359 en hoger

00

30

Artikel 13.

De subsidievaststelling is geregeld in de Algemene Subsidieverordening Den Helder 2003. In dit artikel is vastgelegd dat de subsidieontvanger extra gegevens levert op grond waarvan de in artikel 9 en 12 onderscheiden subsidiecomponenten kunnen worden vastgesteld.

Artikel 14.

Deze verordening maakt een einde aan de situatie dat slechts enkele vergunninghoudende exploitanten een subsidie vragen en ontvangen en anderen niet. Het is verwachtbaar dat onder de werking van deze verordening ook anderen een beroep op subsidieverlening zullen doen. Het beschikbare budget voor deze taak wordt echter op voorhand niet groter. Dit betekent dat er pondspondsgewijze verdeeld zal moeten worden.

Via dit artikel 14 wordt de positie van de exploitanten die op historische gronden subsidie ontvangen gerespecteerd en beschermd gedurende het eerste kalenderjaar dat de verordening geldig is. Een volledig kalenderjaar komt overeen met de “redelijke” termijn, zoals wordt bedoeld in artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4:51

  • 1.

    Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2.

    Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sinds de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie

    voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.)

De nieuwkomers ontvangen in het eerste jaar geen subsidie. Pondspondsgewijze verdeling is niet aan de orde.

In het tweede jaar ontvangen de nieuwkomers 50 % van het te verlenen subsidie. Ook in dit tweede jaar wordt de positie van de ‘oude’ exploitanten gerespecteerd en beschermd. Echter, omdat ook de eventuele nieuwkomers een subsidie ontvangen zal er, indien het beschikbare budget niet toeneemt, met toepassing van artikel 5 over alle te verlenen subsidies een evenredige vermindering moeten plaatsvinden.

In het derde jaar bestaat er geen onderscheid meer tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ vergunninghoudende exploitanten.

Artikel 15.

In de Algemene wet bestuursrecht is vastgelegd dat wettelijke voorschriften over subsidieverlening, zoals deze verordening, een evaluatieplicht moeten opnemen. De gekozen frequentie (eens per 4 jaar) en de wijze van bekendmaking zijn gebruikelijk.

Artikel 16.

De beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2005 is haalbaar mits gebruik wordt gemaakt van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet. Hierdoor is de termijn van zes weken tussen het raadsbesluit en de datum van inwerkingtreding niet van toepassing.

Artikel 12 kan, vanwege het in artikel 14 vastgelegde overgangsrecht jegens bestaande subsidierelaties, niet eerder dan in 2006 van kracht worden.