Regeling vervallen per 01-01-2017

Algemene Subsidieverordening Deventer

Geldend van 01-12-2011 t/m 31-12-2016

Intitulé

Algemene Subsidieverordening Deventer

De raad van de gemeente Deventer,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 november 2011, nummer 650342, eenheid Ruimte en Samenleving;

BESLUIT

Met inachtneming van het aangenomen amendement van de fractie D66, vast te stellen de

Algemene Subsidieverordening Deventer

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    budgetsubsidie: een structurele subsidie die wordt verleend op basis van vooraf met de subsidie-ontvanger afgesproken activiteiten, waarvan de beoogde resultaten aantoonbaar worden gemaakt in kwantitatieve of kwalitatieve zin, bestede tijd of ingezette middelen;

  • b.

    projectsubsidie: een subsidie die wordt verleend voor de uitvoering van bepaalde activiteiten die het karakter hebben van een evenement, project of anderszins een nieuwe opzet of een nieuwe werkwijze;

  • c.

    waarderingsubsidie: een incidentele dan wel een structurele subsidie waarmee activiteiten worden beloond, die in belangrijke mate bijdragen aan het culturele en maatschappelijke leven in de gemeente, zonder deze naar aard en inhoud te beïnvloeden;

  • d.

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening is van toepassing op aanvragen om subsidie, tenzij voor de verstrekking daarvan een bijzondere subsidieverordening van kracht is.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing op:

    • a.

      geldelijke steun aan publiekrechtelijke lichamen of organen voor activiteiten of voorzieningen welke in een publiekrechtelijke functie hun oorzaak vinden;

    • b.

      geldelijke steun aan gemeentelijke adviesorganen;

    • c.

      geldelijke steun aan al dan niet met derden door de gemeente ingestelde en door of namens haar beheerde fondsen.

Artikel 1.3 Bevoegdheden van het college

  • 1. Het college is bevoegd te besluiten op aanvragen om subsidies krachtens deze verordening.

  • 2. Het college is bevoegd ter uitvoering van deze verordening nadere regels te stellen.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

  • 1. De raad stelt jaarlijks in de begroting het bedrag vast dat maximaal beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies ten behoeve van de in artikel 9.1, eerste lid genoemde beleidsterreinen.

  • 2. Het college maakt de subsidieplafonds bekend voor aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld.

Artikel 1.5·Verdeling van het subsidieplafond

  • 1. Het college maakt bij de bekendmaking van het subsidieplafond tevens bekend op welke wijze de beschikbare subsidie wordt verdeeld.

  • 2. Indien de beschikbare subsidie wordt verdeeld op grond van het criterium ‘Wie het eerst komt, wie het eerst maalt‘, dan geldt als datum van indiening van de subsidieaanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is.

Artikel 1.6 De subsidie-ontvanger

  • 1. Een subsidie wordt verstrekt aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college in afwijking van het eerste lid subsidie verstrekken aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid.

HOOFDSTUK 2 DE SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 2.1 De aanvraag voor een budgetsubsidie van € 100.000 of meer

  • 1. Een aanvraag voor een budgetsubsidie van € 100.000 of meer wordt ingediend in het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 3. De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als genoemd in artikel 4:62 van de wet en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als genoemd in artikel 4:63 van de wet van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager;

    • c.

      tenzij reeds in het bezit van het college, de laatst opgemaakte jaarrekening als genoemd in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag. De jaarrekening of het verslag van de financiële positie moet voorzien zijn van een accountantsverklaring;

    • d.

      de omvang van de reserves en voorzieningen, indien de aanvrager daarover beschikt.

  • 4. In bijzondere gevallen kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, sub c.

  • 5. Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

  • 6. Bij een eerste aanvraag worden tevens overgelegd:

    • a.

      de statuten als de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is;

    • b.

      een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover niet al vervat in de statuten;

    • d.

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

Artikel 2.2 De aanvraag voor een budgetsubsidie tot € 100.000

  • 1. Een aanvraag voor een budgetsubsidie tot € 100.000 wordt ingediend in het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 3. De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als genoemd in artikel 4:62 van de wet en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als genoemd in artikel 4:63 van de wet van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager.

  • 4. Het college kan binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag bepalen, dat de aanvrager in aanvulling op de in het derde lid genoemde gegevens en bescheiden, een laatst opgemaakte jaarrekening als genoemd in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, verstrekt. Het college kan bepalen dat de jaarrekening of het verslag over de financiële positie moet zijn voorzien van een accountantsverklaring.

  • 5. Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

  • 6. Bij een eerste aanvraag worden tevens overgelegd:

    • a.

      de statuten als de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is;

    • b.

      een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover niet al vervat in de statuten;

    • d.

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

Artikel 2.3 De aanvraag voor een waardering- of projectsubsidie

  • 1. Een aanvraag voor een waarderings- of projectsubsidie wordt ingediend ten minste dertien weken voordat met het uitvoeren van de activiteiten een begin wordt gemaakt. Het college kan in bijzondere gevallen eenmalig een andere termijn vaststellen.

  • 2. Het college kan in nadere regels als genoemd in artikel 9.1, tweede lid van deze verordening een termijn opnemen die afwijkt van de termijn genoemd in het eerste lid van dit artikel.

  • 3. Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. De aanvrager overlegt bij de aanvraag de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten als genoemd in artikel 4:62 van de wet en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting als genoemd in artikel 4:63 van de wet van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven, voorzien van een toelichting van de aanvrager.

  • 5. Als voor dezelfde activiteit tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere instellingen of bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

  • 6. Bij een aanvraag voor een waarderingsubsidie die structureel van aard is, kan het college verlangen dat bij de aanvraag voor het volgende jaar een activiteitenverslag en een financieel verslag als bedoeld in artikel 5.3 en 5.4 van het eerdere subsidiejaar worden gevoegd.

  • 7. Bij een aanvraag voor een projectsubsidie kan het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag bepalen, dat de aanvrager in aanvulling op de in het derde lid genoemde gegevens en bescheiden:

    • a.

      een laatst opgemaakte jaarrekening als genoemd in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, als deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, overlegt. Het college kan bepalen dat de jaarrekening of het verslag over de financiële positie moet zijn voorzien van een accountantsverklaring.

    • b.

      de volgende gegevens overlegt:

    • 1.

      statuten als de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is;

    • 2.

      een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • 3.

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover niet al vervat in de statuten;

    • 4.

      een opgaven van de bestuurssamenstelling.

HOOFDSTUK 3 DE BESLISSING OP DE AANVRAAG

Artikel 3.1 Beschikking tot subsidieverlening

Met uitzondering van waarderingssubsidies wordt voorafgaande aan het vaststellen van de subsidie een beschikking tot het verlenen van de subsidie gegeven.

Artikel 3.2 Beslistermijn subsidieverlening

  • 1. Het college beslist op een aanvraag als genoemd in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De beslissing kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verdaagd.

Artikel 3.3 Tijdvak periode subsidie

Het tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot het verlenen van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen is ten hoogste vier jaar. Het college kan in bijzondere gevallen een langere termijn vaststellen.

Artikel 3.4 Weigeringsgronden bij subsidieverlening

De subsidie kan naast de in het artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de wet genoemde gronden in ieder geval worden geweigerd indien naar het oordeel van het college:

  • a.

    de te subsidiëren activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

  • b.

    de aanvrager zijn aanbod niet openstelt voor alle groeperingen door onderscheid te maken naar leeftijd, ras, godsdienst, levensovertuiging, sekse of seksuele geaardheid, tenzij sprake is van op een specifieke doelgroep gericht gemeentelijk beleid;

  • c.

    de subsidieverstrekking niet past binnen het door de raad vastgesteld beleid;

  • d.

    uit de overgelegde begroting naar voren komt dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd financieel niet haalbaar zijn;

  • e.

    de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • f.

    de gelden in een eerder subsidiejaar niet of in onvoldoende mate besteed zijn voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar was gesteld;

  • g.

    de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • h.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij eigen middelen, hetzij middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • i.

    de aanvrager de maatschappelijke behoefte aan de activiteiten niet aannemelijk kan maken;

  • j.

    een doublure ontstaat met activiteiten van een al door de gemeente gesubsidieerde (rechts)persoon;

  • k.

    de door de aanvrager aan de deelnemers van de activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is gesteld, dat door een redelijke verhoging hiervan subsidieverlening achterwege kan blijven;

  • l.

    de aanvrager niet bereid is bij de bekendmaking van zijn activiteitenprogramma of dienstverleningsaanbod de gemeente Deventer als subsidieverstrekker te vermelden.

HOOFDSTUK 4 VERPLICHTINGEN SUBSIDIE-ONTVANGER

Artikel 4.1 Uitvoeringsovereenkomst

Aan de beschikking tot verlening van een budgetsubsidie kan de voorwaarde worden verbonden dat de subsidie-ontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening als genoemd in artikel 4:36 van de wet.

Artikel 4.2 Rapportageplicht

Het college kan aan de beschikking tot subsidieverlening de verplichting verbinden dat de subsidie-ontvanger periodiek rapporteert over de voortgang van de activiteiten. Bij budgetsubsidies ter hoogte van een bedrag van € 100.000,-- of hoger is een periodieke rapportage verplicht.

Artikel 4.3 Administratie subsidie-ontvanger

  • 1. De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden vastgesteld.

  • 2. De subsidie-ontvanger verleent aan de door of namens het college aangewezen ambtenaren of deskundigen inzage in de administratie, als dit naar de mening van het college nodig is voor het vormen van een oordeel over de besteding van de verstrekte subsidie.

  • 3. Bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer bewaart de subsidie-ontvanger de administratie als genoemd in het eerste lid en de daartoe behorende bescheiden gedurende zeven jaren.

Artikel 4.4 Verantwoorden waarderingssubsidies

Bij waarderingssubsidies kan het college de subsidie-ontvanger verplichten binnen zes maanden na afloop van de activiteit dan wel het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. Hierbij overlegt hij de in de artikelen 5.3 en 5.4 genoemde bescheiden.

Artikel 4.5 Vorming (egalisatie) reserves en voorzieningen bij budgetsubsidies

  • 1. De ontvanger van een budgetsubsidie van € 100.000 of meer vormt een egalisatiereserve.

  • 2. Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening van een budgetsubsidie van minder dan € 100.000 bepalen dat de ontvanger een egalisatiereserve vormt.

  • 3. De vorming en de maximale hoogte van de (egalisatie) reserves en voorzieningen worden in de beschikking tot subsidieverlening of in de uitvoeringsovereenkomst genoemd in artikel 4.1 vastgesteld.

Artikel 4.6 Meldingsplicht bij budgetsubsidies van € 100.000 of meer

  • 1. De ontvanger van een budgetsubsidie van € 100.000 of meer informeert het college onverwijld over:

    • a.

      aanmerkelijke verschillen die zijn of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten gedurende het boekjaar, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen;

    • b.

      het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • c.

      het wijzigen van de statuten;

    • d.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven met subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit subsidiegelden;

    • e.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven met subsidiegelden dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd met subsidiegelden;

    • f.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • g.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidie-ontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • h.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven van door de subsidie-ontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • j.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

    • k.

      wijzigingen in de samenstelling van het bestuur."

  • 2. Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat de subsidie-ontvanger de toestemming van het college behoeft voor één of meer van de in het eerste lid genoemde feiten of handelingen.

  • 3. Het college kan in de beschikking tot subsidieverlening, al dan niet op verzoek van de subsidie-ontvanger, bepalen dat ontheffing wordt verleend van de meldingsplicht met betrekking tot één of meerdere van de in het eerste lid genoemde feiten en handelingen.

Artikel 4.7 Vergoeding vermogenswaarden van subsidies

  • 1. Voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming is de subsidie-ontvanger een vergoeding verschuldigd aan het college in geval:

    • a.

      de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    • b.

      de subsidieverlening of subsidievaststelling wordt ingetrokken;

    • c.

      de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart, of de bestemming daarvan wijzigt;

    • d.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden

  • 2. De vergoedingsplicht geldt naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de investering heeft bijgedrag

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de zaken en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger wordt ontvangen.

  • 4. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing in die gevallen waarin de activiteiten door een derde worden voortgezet en activa en passiva met toestemming van het college tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

Artikel 4.8 Niet-doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:39 van de wet

Het college kan aan de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen verbinden met betrekking tot:

  • a.

    social return, waaronder het inschakelen van leerlingen, vrijwilligers en of personen met een uitkering;

  • b.

    de beloningsstructuur en beloningshoogtes binnen de subsidieontvangende organisatie;

  • c.

    de wijze waarop het bestuur van een subsidieontvangende organisatie is georganiseerd, waaronder het toezicht en de interne verantwoording.

HOOFDSTUK 5 DE SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 5.1 Aanvraag tot subsidievaststelling van projectsubsidies

  • 1. De ontvanger van een projectsubsidie dient binnen drie maanden na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot het vaststellen van subsidie in, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is vermeld.

  • 2. Bij de aanvraag overlegt de subsidie-ontvanger een activiteitenverslag en een financieel verslag als genoemd in de artikelen 5.3 en 5.4 In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de verslaglegging eisen worden gesteld met betrekking tot inhoud en vorm.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college bepalen dat in plaats van een financieel verslag een jaarrekening wordt overgelegd.

Artikel 5.2 Aanvraag tot subsidievaststelling van budgetsubsidies

  • 1. De ontvanger van een budgetsubsidie dient binnen zes maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot het vaststellen van subsidie in, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn is vermeld.

  • 2. Bij de aanvraag overlegt de subsidie-ontvanger een activiteitenverslag en een financieel verslag als genoemd in de artikelen 5.3 en 5.4 In de beschikking tot subsidieverlening kunnen aan de verslaglegging eisen worden gesteld met betrekking tot inhoud en vorm.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college bepalen dat in plaats van een financieel verslag een jaarrekening wordt overgelegd.

Artikel 5.3 Het activiteitenverslag

Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend, vergelijkt de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en geeft een toelichting op de verschillen.

Artikel 5.4 Het financieel verslag

Het financieel verslag beschrijft de uitgaven die met de subsidie zijn gedaan, vergelijkt deze met de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting en geeft een toelichting op de verschillen.

Artikel 5.5 Accountantsverklaring bij project- en budgetsubsidies van € 100.000 of meer

  • 1. Indien een project- of budgetsubsidie is verleend voor een bedrag van € 100.000 of meer wordt in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 5.1 en 5.2 bij de aanvraag tot subsidievaststelling een goedkeurende accountantsverklaring overgelegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde accountantsverklaring en de daartoe uit te voeren controleopdracht richt zich op de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag of de jaarrekening als bedoeld in artikel 5.4.

  • 3. Bij de verlening van de subsidie kan het college aanvullend bepalen dat de in het eerste lid bedoelde accountantsverklaring en de daartoe uit te voeren controleopdracht wordt uitgebreid, waarbij aanwijzingen kunnen worden gegeven over de reikwijdte en intensiteit daarvan.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde verplichting.

Artikel 5.6 Accountantsverklaring bij projectsubsidies en bij budgetsubsidies tot € 100.000

  • 1. In de beschikking tot verlening van een project- of budgetsubsidie tot een bedrag van € 100.000 kan het college bepalen dat in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 5.1 of 5.2 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een goedkeurende accountantsverklaring wordt overgelegd.

  • 2. Ingeval het eerste lid wordt toegepast zijn de leden 2 en 3 van artikel 5.5 van toepassing.

Artikel 5.7 Niet tijdig overleggen van de accountantsverklaring

  • 1. Indien de subsidie-ontvanger redelijkerwijs niet in staat is binnen de in artikel 5.2, eerste lid of, indien van toepassing, artikel 5.1, eerste lid genoemde termijn bij de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring als genoemd in artikel 5.5 of, indien van toepassing, artikel 5.6 te overleggen, is het college desondanks bevoegd een beslissing op deze aanvraag te nemen. In dat geval wordt na vaststelling van de subsidie de vereiste accountantsverklaring alsnog zo spoedig mogelijk door de subsidie-ontvanger overgelegd. Deze verplichting wordt verbonden aan de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 2. Indien de subsidie-ontvanger na vaststelling van de subsidie een niet-goedkeurende accountants-verklaring overlegt, is het college bevoegd de beschikking tot vaststelling van de subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken en de vastgestelde en inmiddels betaalde subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Artikel 5.8 Beslistermijn subsidievaststelling

  • 1. Het college beslist binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. De beslissing kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verdaagd.

HOOFDSTUK 6 INTREKKEN EN WIJZIGEN SUBSIDIE

Artikel 6.1 Intrekken en wijzigen subsidie

  • 1. Naast het bepaalde in de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet en het bepaalde in artikel 5.7, tweede lid van deze verordening kan het college de subsidieverlening of - vaststelling intrekken of wijzigen als:

    • a.

      beslag op het vermogen of een deel van het vermogen van de subsidie-ontvanger is gelegd;

    • b.

      de subsidie-ontvanger surséance van betaling is verleend of in staat van faillissement is verklaard;

    • c.

      de activiteit of een deel van de activiteit in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen.

  • 2. Als de subsidie is verleend of vastgesteld door de raad oefent het college de bevoegdheid genoemd in het eerste lid uit.

HOOFDSTUK 7 VOORSCHOTTEN

Artikel 7.1 Voorschotten

  • 1. Het college kan vooruitlopend op de betaling van de subsidie voorschotten verlenen.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld of en op welke wijze de voorschotten worden betaald.

HOOFDSTUK 8 KREDIET- EN GARANTIEVERLENINGEN

Artikel 8.1

Krediet- en garantieverleningen

Het college kan bepalen dat deze verordening, met uitzondering van hoofdstuk 1, niet van toepassing is op het verlenen van krediet en garantie.

HOOFDSTUK 9 BELEIDSTERREINEN WELKE VOOR SUBSIDIE IN AANMERKING KOMEN

Artikel 9.1 Beleidsterreinen subsidie

  • 1.

    • 1.

      Het college kan slechts subsidie verstrekken voor activiteiten op de volgende beleidsterreinen:

      • a.

        bestuur en publieke dienstverlening;

      • b.

        veiligheid;

      • c.

        openbare ruimte;

      • d.

        bereikbaarheid;

      • e.

        milieu;

      • f.

        ruimtelijke ontwikkeling;

      • g.

        wonen en herstructurering;

      • h.

        economie en vastgoedontwikkeling;

      • i.

        werk en inkomen;

      • j.

        opvang en zorg;

      • k.

        jeugd en onderwijs;

      • l.

        samenlevingsopbouw;

      • m.

        kunst en cultuur, en

      • n.

        sport.

  • 2. Het college is bevoegd nadere regels te stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein als genoemd in het eerste lid worden omschreven.

HOOFDSTUK 10 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening ten gunste van belanghebbenden buiten toepassing laten of daarvan afwijken, indien strikte toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 10.2 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt na bekendmaking in werking op 1 december 2011.

  • 2. De Algemene Subsidieverordening Deventer, vastgesteld op 7 februari 2007 en in werking getreden op 1 januari 2007, wordt ingetrokken.

Artikel 10.3 Overgangsbepalingen

  • 1. Op subsidies die zijn verleend vóór de in artikel 10.2 eerste lid genoemde datum, maar op die datum nog niet zijn vastgesteld, blijft de in artikel 10.2 tweede lid genoemde verordening van kracht.

  • 2. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór de in artikel 10.2 eerste lid genoemde datum, maar waarop op die datum nog niet is beslist, is deze verordening van kracht.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is op aanvragen als bedoeld in dat lid de beslissing genoemd in artikel 3.2 van de in artikel 10.2 tweede lid genoemde verordening van toepassing.

Artikel 10.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Subsidieverordening Deventer.

TOELICHTING BIJ DE ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING DEVENTER

1. ALGEMEEN

Titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht

Op 1 januari 1998 is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden als onderdeel van de derde tranche van deze wet. Titel 4.2 Awb geeft in 60 artikelen een algemeen wettelijk kader voor de verstrekking van subsidies door de overheid. Daarmee heeft de wetgever beoogd het voor 1998 bestaande ondoorzichtige en diverse subsidierecht te uniformeren en van een deugdelijke en heldere juridische structuur te voorzien. Daarnaast moet de wettelijke regeling in de Awb bijdragen aan een betere beheersbaarheid van de overheidsuitgaven.

De eis van een wettelijke grondslag

Een belangrijk uitgangspunt van titel 4.2 Awb is, dat subsidies slechts worden verstrekt door een bestuursorgaan op basis van een wettelijk voorschrift, dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt (art. 4:23 lid 1 Awb)

De eis van een wettelijke grondslag voor de verstrekking van subsidies wordt gesteld vanwege de:

  • 1.

    democratische legitimatie;

  • 2.

    rechtszekerheid;

  • 3.

    rechtsgelijkheid en

  • 4.

    verantwoording en beheersing van overheidsuitgaven.

De belangrijkste uitzonderingen op de eis van een wettelijke grondslag zijn:

  • 1.

    subsidiëring op basis van de begroting, mits de begroting vermeldt:

    • a.

      de subsidie-ontvanger en

    • b.

      het maximum bedrag;

  • 2.

    subsidiëring in afwachting van een wettelijk voorschrift, gedurende ten hoogste een jaar (spoedeisende subsidie);

  • 3.

    incidentele subsidies, mits voor ten hoogste vier jaar verstrekt. Na verloop van deze termijn is de subsidie niet meer incidenteel van karakter.

Met de vaststelling van de Algemene Subsidieverordening Deventer beschikt deze gemeente over een wettelijke grondslag voor de verstrekking van subsidies voor diverse beleidsterreinen en voldoet ze daarmee aan de eis gesteld in artikel 4:23 lid 1 Awb.

Het is overigens van belang om op te merken dat lang niet alle spelregels die betrekking hebben op de verstrekking van subsidies door de gemeente Deventer zijn terug te vinden in deze subsidieverordening.

Deze verordening zal namelijk altijd toegepast moeten worden samen met titel 4.2 Awb. Het is namelijk niet de bedoeling alle relevante bepalingen uit deze titel te herhalen in de gemeentelijke subsidieverordening. Deze verordening mag met andere woorden geen doublure zijn van de wet. Daar komt bij dat ook veel regels voor de verstrekking van subsidies zijn opgenomen in door het college vast te stellen nadere regels en beleidsregels. De verordening is in hoofdzaak een procedureverordening. Dat betekent dat bij de verstrekking van subsidies meerdere regelingen naast elkaar geraadpleegd en toegepast zullen moeten worden.

Het materiële subsidiebegrip in de Awb

Volgens artikel 4:21 lid 1 Awb wordt onder subsidie verstaan:

De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

De Awb hanteert een materieel subsidiebegrip: is aan de omschrijving van artikel 4:21 lid 1 voldaan, dan is sprake van subsidie, ongeacht de aanduiding die wordt gebruikt, zoals bijdrage, tegemoetkoming, verstrekking, etc. Niet de naam, maar de inhoud is bepalend of sprake is van subsidie of niet.

Volgens de definitie van artikel 4:21 lid 1 Awb zijn betalingen voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten niet aan te merken als subsidies. Hiermee is beoogd commerciële transacties (inkoop) buiten het subsidiebegrip te houden.

Ook geen subsidies zijn:

  • °

    verstrekkingen in natura (bijvoorbeeld gratis gebruik van een gemeentelijke sporthal);

  • °

    geldstromen binnen één rechtspersoon;

  • °

    inkomensvoorzieningen, zoals sociale uitkeringen, huursubsidie en studiefinanciering;

  • °

    schadevergoeding;

  • °

    contributie;

  • °

    kwijtschelding van een belasting- of premieschuld.

Het proces van subsidieverstrekking volgens de Awb

Het subsidieproces in de Awb wordt aangeduid met de term subsidieverstrekking. Binnen dit proces worden drie rechtsmomenten onderscheiden, te weten:

  • 1.

    de subsidieverlening;

  • 2.

    de subsidievaststelling;

  • 3.

    de subsidiebetaling.

De subsidieverlening:

Deze term is gereserveerd voor het besluit (beschikking) waarbij subsidie (op aanvraag) wordt toegekend voor bepaalde - vaak toekomstige - activiteiten. De betekenis ervan is, dat de aanvrager een rechtens afdwingbare, voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen krijgt, mits hij de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk uitvoert en hij zich houdt aan de bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen. Het bestuursorgaan gaat hiermee een financiële verplichting aan, waar het in principe niet op terug kan komen. Bij de subsidieverlening kunnen vooruitlopend op de subsidievaststelling en –betaling voorschotten worden verleend.

Het besluit tot subsidieverlening is een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb en is dus vatbaar voor bezwaar en beroep. De subsidieverlening is geregeld in de artikelen 4:29 tot en met 4:36 Awb.

De subsidievaststelling:

Bij dit besluit (beschikking) wordt de subsidie na het afleggen van rekening en verantwoording door de subsidie-ontvanger (op aanvraag) definitief vastgesteld door het bestuursorgaan en ontstaat een aanspraak op betaling (art. 4:45 Awb). Aan dit besluit kan een besluit tot subsidieverlening vooraf gaan. Ook komt het voor dat de rechtsmomenten subsidieverlening en subsidievaststelling samenvallen (art. 4:29 Awb). Uitgangspunt is dat de subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag van de verlening (art. 4:46 lid 1 Awb). Een lagere vaststelling is mogelijk op de gronden genoemd in artikel 4:46 lid 2 Awb (bijvoorbeeld wanneer de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsvonden). Het besluit tot subsidievaststelling is eveneens vatbaar voor bezwaar en beroep. Na de vaststelling is intrekking van de subsidieverlening niet meer mogelijk. De subsidievaststelling is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 Awb.

De subsidiebetaling:

De vaststelling van de subsidie geeft recht op betaling onder verrekening van reeds betaalde voorschotten. De betaling wordt gezien als een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Problemen over de betaling moeten daarom worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter. De subsidiebetaling is geregeld in de artikelen 4:52 tot en met 4:56 Awb.

2. Uitgangspunten Algemene subsidieverordening Deventer (ASV)

Bij het opstellen van de Algemene Subsidieverordening Deventer (ASV) zijn de volgende

uitgangspunten gehanteerd:

a. Wettelijke grondslag voor subsidieverstrekking

De Algemene wet bestuursrecht bevat als hoofdregel dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift (art. 4:23 lid 1 Awb). Dit wettelijk voorschrift kan een bijzondere subsidieverordening zijn, of de Algemene subsidieverordening, welke in ieder geval een omschrijving moet bevatten van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend. Hoofdstuk 9 van de Algemene Subsidieverordening (getiteld: Beleidsterreinen welke voor subsidie in aanmerking komen) geeft invulling aan deze wettelijke plicht, waarbij de uitwerking kan plaatsvinden in nadere regels van het college (art. 9.1 lid 2 ASV). Evenals de door de raad vastgestelde subsidieverordeningen zijn de door het college vastgestelde nadere regels wettelijke voorschriften als bedoeld in artikel 4:23 lid 1 Awb.

b. De Algemene subsidieverordening als algemeen kader

De ASV bevat, in samenhang met titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, het algemene juridische kader voor het gemeentelijk subsidieproces en strekt in zich beginsel uit tot alle gemeentelijke subsidies. De ASV bevat naast enkele inhoudelijke voorschriften, zoals de weigeringsgronden genoemd in artikel 3.4, vooral procedurevoorschriften. De uitwerking van de bepalingen in de ASV kan, indien gewenst, plaatsvinden door middel van door het college vast te stellen nadere regels (art. 1.3 lid 2 en art. 9.1 lid 2 ASV). De ASV is niet van toepassing, indien voor de verstrekking van subsidies een bijzondere subsidieverordening van kracht is (art. 1.2 lid 1 ASV)

c. Aansluiting bij wet

De subsidieregels moeten zo nauw mogelijk aansluiten bij (het systeem van) de Algemene wet bestuursrecht. De ASV gaat daarom evenals de Awb uit van drie opeenvolgende stappen in het subsidieproces: de subsidie (op aanvraag) verlenen, vervolgens (op aanvraag) vaststellen na het afleggen van rekening en verantwoording en ten slotte de subsidie betalen (onder verrekening van reeds betaalde voorschotten). Een uitzondering geldt volgens de ASV voor waarderingssubsidies. Bij deze subsidies wordt de subsidie tegelijk verleend en vastgesteld (dus op aanvraag in één beschikking) waarna de betaling plaatsvindt.

d. Kader voor verordeningen en beleidsregels

Voor alle gemeentelijke regelingen geldt het Kader voor verordeningen en beleidsregels. Dit

kader is geënt op de Landelijke Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving en bevat onder

andere de juridisch technische kwaliteitseisen waaraan gemeentelijke regelingen moeten

voldoen.

e. Deregulering en vermindering van administratieve lasten

Bij het opstellen van de Algemene Subsidieverordening Deventer is nadrukkelijk aandacht besteed aan deregulering en het verminderen van de administratieve lasten. Het gaat daarbij met name om het d.m.v. één enkele beschikking zowel verlenen als vaststellen van waarderingssubsidies (één aanvraag en één beschikking) en het beperken van bij subsidieaanvragen te overleggen gegevens en bescheiden. Bij dit aspect is nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de Model Algemene Subsidieverordening van de VNG.

3. Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In dit artikel worden de drie subsidiesoorten waarop de ASV betrekking geeft gedefinieerd. De ASV onderscheid en definieert drie subsidiesoorten: budgetsubsidies, projectsubsidies en waarderingssubsidies. Elke subsidiesoort kent zijn eigen regeling van aanvragen, verlenen en vaststellen.

Het begrip subsidie is gedefinieerd in artikel 4:21 van de wet: “de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten ". Zie verder het Algemeen Deel van deze toelichting.

Artikel 1.2

Deze verordening is van toepassing op alle door de gemeente Deventer te verstrekken subsidies, tenzij daarvoor een bijzondere subsidieverordening van kracht is. Het tweede lid van dit artikel somt een drietal vormen van geldelijke steun op waarop de ASV niet van toepassing is.

Artikel 1.3

In dit artikel kent de gemeenteraad de bevoegdheid om subsidie te verlenen toe aan het college. In het tweede lid wordt het college tevens bevoegd verklaard ter uitvoering van de ASV nadere regels vast te stellen. Het gaat daarbij met name om procedurevoorschriften. De nadere regels die het college op grond van art.9.1 lid 2 ASV kan vaststellen zijn meer inhoudelijk van aard.

Artikel 1.4

Het subsidieplafond is een belangrijk instrument in handen van de gemeente om de uitgaven voor subsidies te beheersen. Wordt namelijk aan de subsidievoorwaarden voldaan, dan heeft de aanvrager in beginsel aanspraak op subsidie en kan het ontbreken van voldoende financiële middelen hem niet worden tegengeworpen. Een subsidieplafond beperkt de aanspraken op subsidie tot een nader te bepalen bedrag.

Is het plafond bereikt, dan levert dat een verplichte weigeringsgrond voor de subsidie op (art. 4:25 lid 2 Awb). Daarmee wordt een zogeheten open-einde-regeling voorkomen.

Artikel 4:22 Awb omschrijft het subsidieplafond als:

het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

De wettelijke regeling van het subsidieplafond is opgenomen in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 Awb.

Artikel 4:25 lid 1 bepaalt dat een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift kan worden vastgesteld. In de ASV is gekozen voor de optie ‘krachtens wettelijk voorschrift’. Zo bepaalt het eerste lid van artikel 1.4 dat de raad jaarlijks in de begroting de bedragen vaststelt die ten hoogste beschikbaar zijn voor de verlening van subsidies voor de beleidsterreinen waarop deze verordening van toepassing is.

Het begrotingsvoorbehoud

Een ander beheersinstrument is het begrotingsvoorbehoud. In dat geval wordt de subsidie verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld (art. 4:34 lid 1 Awb). De voorwaarde vervalt als het college niet binnen vier weken na vaststelling of goedkeuring van de begroting op deze voorwaarde een beroep heeft gedaan (art. 4:34 lid 3 Awb). Bij het inroepen van het begrotingsvoorbehoud is daarnaast vereist dat de beschikking tot subsidieverlening nadrukkelijk wordt ingetrokken. Aangezien de bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken rechtstreeks uit de Awb voortvloeit, behoeft de ASV op dat punt geen bijzondere voorziening.

Artikel 1.5

Artikel 4:26 lid 1 Awb bepaalt dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. Ook op dit onderdeel is in de ASV gekozen voor de optie ‘krachtens wettelijk voorschrift’. Het eerste lid van artikel 1.5 bepaalt namelijk dat het college bij de bekendmaking van het subsidieplafond tevens bekendmaakt op welke wijze de beschikbare subsidie wordt verdeeld.

Het eerste lid van artikel 1.5 laat de wijze van verdeling vrij. Gekozen kan worden voor een systeem van 'wie het eerst komt, wie het eerst maalt'. Een andere mogelijkheid is een tendersysteem, waarbij aanvragen voor een bepaald tijdstip moeten worden ingediend, waarna op grond van kwalitatieve criteria een rangorde kan worden bepaald. Die criteria kunnen worden opgenomen in het wettelijk voorschrift zelf, maar ook in een daarop gebaseerd plan of programma. Een tendersysteem maakt het mogelijk om de kwalitatief beste aanvragen met voorrang te honoreren.

Het tweede lid van artikel 1.5 bepaalt: Indien de beschikbare subsidie wordt verdeeld op grond van het criterium ‘Wie het eerst komt, wie het eerst maalt‘, dan geldt als datum van indiening van de subsidieaanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is.

In de praktijk rijst namelijk nogal eens de vraag of bij een onvolledige aanvraag bepalend is de datum van indiening, of de datum waarop de aanvraag (na aanvulling) volledig is. Uit de jurisprudentie blijkt dat als hierover niets is geregeld in de subsidieverordening, de datum van de eerste – en dus onvolledige – indiening bepalend is. Dit kan er in de praktijk toe leiden dat subsidieaanvragers die snel nog even pro forma een onvolledige aanvraag indienen voorrang hebben bij de verdeling van de beschikbare subsidie boven aanvragers die vooraf meer tijd en energie steken in het zo goed en volledig mogelijk indienen van de aanvraag. Omdat dit niet gewenst is wordt in de subsidieverordening bepaalt dat indien de beschikbare subsidie wordt verdeeld op grond van het criterium ‘Wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ de datum waarop de aanvraag volledig is geldt als datum van indiening.

Artikel 1.6

Op grond van de ASV kan subsidie worden verstrekt aan een natuurlijk persoon, of een rechtspersoon. In lid 2 is de mogelijkheid opgenomen dat ook subsidie kan worden verstrekt aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid. De wet onderscheidt namelijk (formele) rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid en (informele) rechtspersonen met beperkte rechtsbevoegdheid. Van de formele rechtspersoon zijn de statuten, in tegenstelling tot de informele rechtspersoon, opgenomen in een notariële akte.

HOOFDSTUK 2 DE SUBSIDIEAANVRAAG

Artikelen 2.1, 2.2 en 2.3

De ASV onderscheidt verschillende aanvraagprocedures. Aan de aanvraag voor een budgetsubsidie van € 100.000 of meer (art. 2.1 ASV) worden zwaardere eisen gesteld dan aan de aanvraag voor een budgetsubsidie tot € 100.000 (art. 2.2 ASV), of een waardering- of projectsubsidie (art. 2.3 ASV). Bij een eerste aanvraag voor een budgetsubsidie dient de aanvrager extra gegevens te overleggen die betrekking hebben op de aanvrager zelf (art. 2.1 lid 6 en art. 2.2 lid 6 ASV). Het gaat bij een eerste aanvraag voor een nieuwe dan wel een niet bekende aanvrager met wie er nog geen subsidierelatie bestaat.

In de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 wordt met betrekking tot het overleggen van het activiteitenplan en de begroting verwezen naar de artikelen 4:62 en 4:63 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze artikelen luiden:

Artikel 4:62 Awb

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 4:63 Awb

  • 1.

    De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3.

    Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

HOOFDSTUK 3 DE BESLISSING OP DE AANVRAAG

Artikel 3.1

De Awb (art. 4:29) en de ASV hanteren als uitgangspunt het zogeheten ‘tweetraps-subsidiesysteem’: eerst wordt op aanvraag een besluit tot het verlenen van de subsidie genomen. Na afloop van de activiteit of het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend volgt op aanvraag - na het afleggen van rekening en verantwoording door de subsidie-ontvanger (art. 4:45 lid 2 Awb) - een besluit tot vaststelling van de subsidie, waarna de formele aanspraak op betaling ervan ontstaat.

Artikel 3.1 ASV bepaalt dat het ‘tweetraps-subsidiesysteem’ niet van toepassing is op waarderingssubsidies. Bij deze subsidiesoort is slechts sprake van één aanvraag en vindt zowel de verlening als vaststelling plaats door middel van één enkele beschikking. Er vindt daarbij dus achteraf geen rekening en verantwoording plaats. Voor dit systeem is gekozen vanwege het beperken van de administratieve lasten en vanwege het feit dat waarderingssubsidies doorgaans gering in omvang zijn. Wel bepaalt artikel 4.4 ASV dat het college de ontvanger van een waarderingssubsidie kan verplichten binnen zes maanden na afloop van de activiteit dan wel het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn. Hierbij overlegt hij de in de artikelen 5.3 en 5.4 genoemde bescheiden (activiteitenverslag en financieel verslag). Op deze wijze kan er ‘steekproefsgewijs’ rekening en verantwoording worden gevraagd.

Artikel 3.2

In dit artikel is de beslistermijn voor aanvragen om subsidie opgenomen. Voor alle subsidiesoorten wordt dezelfde beslistermijn gehanteerd.

Artikel 3.3

Uit artikel 4:32 Awb volgt dat meerjarensubsidies (zogenaamde duursubsidies of periodieke subsidies) nimmer voor onbepaalde tijd mogen worden verleend. De looptijd van de subsidie moet in de beschikking tot subsidieverlening worden vermeld.

In artikel 3.3 ASV is bepaald dat de looptijd ten hoogste vier jaar bedraagt. Slechts in bijzondere gevallen kan het college een langere termijn vaststellen.

Artikel 3.4

In het tweede lid van artikel 4:25 Awb is bepaald dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking ervan het subsidieplafond zou worden overschreden. Daarnaast bepaalt artikel 4:35 Awb dat de subsidieverlening geweigerd kan worden, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet (geheel) zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen;

  • d.

    de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking tot een onjuiste beschikking zou hebben geleid;

  • e.

    de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend.

De weigeringsgronden van artikel 4:35 Awb werken aanvullend ten opzichte van de weigeringsgronden die zijn opgenomen in een gemeentelijke subsidieverordening. Dit blijkt uit de woorden ‘in ieder geval’ in lid 1 van dit artikel. In artikel 3.4 ASV zijn twaalf extra weigeringsgronden opgenomen. Het weigeren van de subsidie op basis van één of meerdere in artikel 3.4 ASV genoemde gronden is een bevoegdheid en dus geen plicht van het college.

HOOFDSTUK 4 VERPLICHTINGEN SUBSIDIE-ONTVANGER

Artikel 4.1

Subsidieverlening moet altijd bij beschikking plaatsvinden. Dat betekent dat het nietmogelijk

is een subsidie uitsluitend door middel van een (beschikkingvervangende) overeenkomst te

verlenen. Het is daarentegen op grond van artikel 4:33,a Awb wél mogelijk aan de beschikking tot subsidieverlening de voorwaarde te verbinden, dat de subsidie-ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening (de zogeheten uitvoeringsovereenkomst).

Een uitvoeringsovereenkomst moet geen doublure zijn van de beschikking. Essentiële elementen van de subsidieverhouding moeten in de beschikking staan, zoals een aanduiding van de activiteiten, eventuele verplichtingen, het subsidiebedrag of de berekeningswijze daarvan. Denkbaar is echter dat deze elementen in de beschikking in meer algemene zin worden aangeduid en in de overeenkomst verder worden uitgewerkt. Ook heeft deze overeenkomst het voordeel dat daarin kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend ook daadwerkelijk te verrichten. De wet verplicht de subsidie-ontvanger namelijk niet om de activiteiten te verrichten.

Artikel 4.2

Artikel 4:37 lid 1 Awb somt acht standaardverplichtingen op die aan elke subsidie-ontvanger opgelegd kunnen worden. Het gaat hierbij om veel voorkomende verplichtingen die van belang kunnen zijn voor een doelmatige subsidieverstrekking. Dit artikellid luidt als volgt: Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • a.

    aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

    de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • c.

    het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

  • d.

    de te verzekeren risico’s;

  • e.

    het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

  • f.

    het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • g.

    het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

  • h.

    het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

Artikel 4:38 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan naast de in artikel 4:37 lid 1 Awb genoemde verplichtingen de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen kan opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Het moet dus gaan om doelgebonden verplichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op de activiteiten, of die een meer ondersteunend karakter hebben. Een voorbeeld van het eerste: de verplichting voor een instelling om bepaalde activiteiten ten behoeve van derden (bijvoorbeeld cursussen) uitsluitend te laten verzorgen door personen die aan bepaalde opleidingseisen voldoen. Een voorbeeld van het tweede: verplichtingen inzake de wijze waarop de administratie moet worden gevoerd, of aan het bestuursorgaan moet worden gerapporteerd over de activiteiten. In artikel 4.2 ASV is opgenomen dat het college aan de beschikking tot subsidieverlening de verplichting kan verbinden dat de subsidie-ontvanger periodiek rapporteert over de voortgang van de activiteiten.

Artikel 4.3

Artikel 4:37 Awb geeft de bevoegdheid aan de subsidie-ontvanger verplichtingen op te leggen met betrekking tot de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten en het afleggen van rekening en verantwoording. Artikel 4.3 ASV bevat op dit punt een

standaardverplichting. Het bevat ook een inzagerecht voor het college, zodat deze desgewenst controle kan uitoefenen op de bestedingen van de subsidiegelden. Met name als de subsidie-ontvanger bij het afleggen van rekening en verantwoording geen accountantsrapport over hoeft te leggen, kan het inzagerecht van belang zijn.

Artikel 4.4

Dit artikel regelt het afleggen van rekening en verantwoording bij waarderingssubsidies. Zie ook de toelichting bij artikel 3.1 ASV

Artikel 4.5

Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:72 Awb, een facultatief wetsartikel. Behalve in die gevallen waarin de subsidie geheel gebaseerd is op de gemaakte kosten, kan het voorkomen dat de subsidie-ontvanger, na de ontplooiing van de activiteiten waarvoor subsidie is verkregen, geld “overhoudt”. In dat geval bestaat er geen wettelijke terugbetalingsplicht. Op grond van voornoemd artikel kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger wordt verplicht dergelijke gelden in een egalisatiereserve te storten. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve. Daarmee kunnen tekorten in een ander (boek)jaar worden opgevangen. Zo wordt voorkomen dat in geval van tekort een beroep op de gemeente wordt gedaan voor aanvullende subsidie. Bovendien geeft een egalisatiereserve de gesubsidieerde instelling tot op zekere hoogte de mogelijkheid een zelfstandig en flexibel beleid te voeren. Voor budgetsubsidies van € 100.000 of meer is bepaald dat een egalisatiereserve moet worden gevormd. Voor budgetsubsidies van minder dan € 100.000 is een kan-bepaling opgenomen (art. 4.5 lid 2 ASV). In lid 3 is bepaald dat de vorming en de maximale hoogte van de (egalisatie) reserves en voorzieningen in de beschikking tot subsidieverlening of uitvoeringsovereenkomst wordt opgenomen. De reden van deze bepaling is om mogelijk te maken dat instellingen reserves en voorzieningen opbouwen in verband met toekomstige ontwikkelingen en tegelijkertijd om te voorkomen dat subsidie ongelimiteerd tot reserveopbouw leidt.

Artikel 4.6

Op grond van artikel 4:71 Awb kan bij verordening worden bepaald dat de subsidie-ontvanger voor een aantal (rechts)handelingen de toestemming van de subsidieverlener behoeft. In artikel 4.6 lid 1 ASV is echter gekozen voor een meldingplicht in plaats van het vragen en verlenen van toestemming. Artikel 4.6. geldt alleen voor budgetsubsidies van

€ 100.000 of meer. Achtergrond van de bepaling is, dat het bij deze subsidies vaak gaat om grote bedragen, alsook om activiteiten waarbij de gemeente zelf een groot belang heeft. Zo bepaalt bijvoorbeeld het eerste lid onder a. van artikel 4.6 ASV dat instellingen aanmerkelijke afwijkingen tussen werkelijke en begrote uitgaven en inkomsten moeten melden. Omdat een meldingsplicht in de praktijk niet in alle gevallen wenselijk is, is in het tweede lid van artikel 4.6 voor het college de bevoegdheid opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening te bepalen dat de subsidie-ontvanger de toestemming behoeft van het college voor één of meer van de in het eerste lid genoemde feiten of handelingen. Op deze wijze kan in de praktijk maatwerk worden geleverd. In lid 3 is de mogelijkheid opgenomen dat het college ontheffing verleent van één of meerdere in het eerste lid genoemde feiten en handelingen.

Artikel 4.7

Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:41 Awb, een facultatief wetsartikel. De verordening moet een grondslag bieden om hiervan gebruik te maken. De subsidie-ontvanger is onder bepaalde omstandigheden verplicht tot het betalen van een schadevergoeding aan de gemeente, wanneer de subsidie tot vermogens-vorming bij de subsidie-ontvanger heeft geleid. Hierbij gaat het in het bijzonder om de situatie, waarbij vermogensbestanddelen niet langer dienen voor de verwezenlijking van het doel waarvoor subsidie is verleend. Dit doet zich o.a. voor wanneer een instelling zichzelf ontbindt, of een vorm van samenwerking met een andere instelling aangaat en het mede een door middel van subsidie in eigendom verworven instellingspand verkoopt. De wet bepaalt dat de omvang van de vergoedingsplicht moet worden vastgesteld binnen een jaar nadat het gemeentebestuur op de hoogte is geraakt van de gebeurtenis die het recht op een vergoeding deed ontstaan (vanwege de rechtszekerheid). De vergoedingsplicht is gekoppeld aan een verjaringstermijn van vijf jaar na bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 4.8

Artikel 4:39 Awb regelt dat het opleggen van subsidieverplichtingen die ‘’niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie’’ slechts mogelijk is als dit bij wettelijk voorschrift, bijvoorbeeld een gemeentelijke verordening, is bepaald. Gelet op het uitzonderingskarakter van deze mogelijkheid moet met het opleggen van dergelijke subsidieverplichtingen selectief en terughoudend worden omgegaan. Dat wil zeggen alleen als daartoe beleidsmatig een duidelijke aanleiding bestaat. Op een drietal onderdelen bestaat deze aanleiding.

Verplichtingen met betrekking tot social return

In 2011 heeft de gemeenteraad besloten het principe van social return vanaf 1 januari 2012 toe te passen in het gemeentelijk subsidiebeleid. Dit artikellid maakt het mogelijk om verplichtingen hiertoe op te leggen. Dat kan bijv. betekenen dat gesubsidieerde organisaties ruimte moeten vrijmaken voor het inschakelen van mensen met een uitkering. Bijv. krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) of de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Uiteraard geldt dit ook voor mogelijke toekomstige opvolgers van deze wetten zoals de aangekondigde Wet werken naar vermogen (WWNV).

Verplichtingen met betrekking tot de beloningsstructuur en beloningshoogtes

Voor topinkomens in de (semi) publieke sector geldt een rapportageverplichting op basis van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt). Daarnaast is een voorstel ingediend voor de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Deze wet beoogt de feitelijke uitbetaling van topinkomens in de publieke sector te normeren.

Met het oog op een doelmatige en verantwoorde besteding van gemeentelijke (publieke) gelden maakt dit artikellid het mogelijk om bij het verlenen van subsidies verplichtingen op te leggen met betrekking tot de beloningen die gesubsidieerde instellingen betalen. Daarmee kan het uitkeren van maatschappelijk onacceptabele topinkomens (mede) gefinancierd uit gemeentelijke middelen worden tegengegaan.

Verplichtingen met betrekking tot de wijze waarop het bestuur is georganiseerd

Met dit artikellid wordt het mogelijk om in voorkomende gevallen waarborgen te vragen voor goed bestuur van een instelling. Voor het realiseren van de doelen die met de subsidie worden beoogd is het van belang dat instellingen goed worden bestuurd. Dat betekent een juiste afstemming tussen sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden. Een ontwikkeling op dit vlak is het ontstaan van governancecodes voor de diverse bedrijfstakken en inmiddels ook maatschappelijke velden (bijv. voor Welzijn en maatschappelijke dienstverlening en voor Cultuur). Primair is dit een zaak van de organisatie zelf en wordt er van uit gegaan dat de van toepassing zijnde code leidend is voor een instelling. Maar onder bijzondere omstandigheden kan het gewenst zijn ook op dit vlak verplichtingen te verbinden aan een subsidiebeschikking teneinde continuïteit van de activiteit en instelling te bevorderen en risico’s voor de gemeente te reduceren.

HOOFDSTUK 5 DE SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikelen 5.1 tot en met 5.4

In artikel 5.1 is bepaald dat de subsidie-ontvanger van een projectsubsidie binnen drie maanden na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidies is verleend, een aanvraag tot het vaststellen moet indienen. In de beschikking tot subsidieverlening kan een andere termijn worden opgenomen. Artikel 5.2 ASV bepaalt dat ingeval van een budgetsubsidie de subsidie-ontvanger binnen zes maanden na afloop van het tijdvak de aanvraag tot vaststelling moet indienen. Ook hier kan in de beschikking tot subsidieverlening een andere termijn worden opgenomen. Beide aanvragen moeten vergezeld gaan van een activiteitenverslag (art. 5.3 ASV) en een financieel verslag (art. 5.4 ASV). Het college kan bepalen dat in plaats van een financieel verslag een jaarrekening wordt overgelegd.

Artikel 5.5

Bij verlening van een project- of budgetsubsidie van € 100.000 of meer is de subsidieontvanger verplicht een controleopdracht te verstrekken aan een accountant resulterend in een accountantsverklaring. Lid twee bepaalt dat in alle gevallen de accountant een oordeel moet geven over de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag of de jaarrekening als bedoeld in artikel 5.4. Lid 3 vult dit aan omdat het soms niet voldoende is om enkel de financiële verantwoordingsinformatie te toetsen. In voorkomende gevallen kan het college daarom in de beschikking tot subsidieverlening aanvullend aangeven dat de accountantscontrole meer moet omvatten. Daarbij kan worden gedacht aan een controle over de juistheid en/of deugdelijke totstandkoming van andere kwantitatieve gegevens, veelal prestaties; de naleving van de verplichtingen zoals die aan de subsidie zijn verbonden of de doelmatigheid van bestedingen. Rapportage kan plaatsvinden in de vorm van een accountantsverklaring of zonodig in de vorm van een Assurance-rapport. Van de verplichting een goedkeurende accountantsverklaring te overleggen kan het college op grond van het vierde lid van art. 5.5 ASV ontheffing verlenen.

Artikel 5.6

Voor project- en budgetsubsidies tot € 100.000 geldt op grond van de ASV niet de eis van een goedkeurende accountantsverklaring. Wel kan het college in de beschikking tot subsidieverlening de subsidie-ontvanger alsnog verplichten bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een goedkeurende accountantsverklaring te overleggen.

Artikel 5.7

De subsidie-ontvanger dient bij de aanvraag tot subsidievaststelling van een project- of budgetsubsidie van € 100.000 of meer een goedkeurende accountantsverklaring te overleggen (art. 5.5 ASV). In de praktijk blijkt dit niet in alle gevallen mogelijk te zijn. In dat geval is het college toch bevoegd een beslissing op de aanvraag tot subsidievaststelling te nemen. De subsidie-ontvanger moet dan zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de subsidie de accountantsverklaring overleggen. Indien de subsidie-ontvanger na vaststelling van de subsidie een niet-goedkeurende accountantsverklaring overlegt, is het college bevoegd de beschikking tot vaststelling van de subsidie geheel of gedeeltelijk in trekken en de vastgestelde en inmiddels betaalde subsidie geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Het vorenstaande is ook van toepassing als het college met toepassing van artikel 5.6 besluit een accountantsverklaring te vragen bij project- en budgetsubsidies tot € 100.000.

Artikel 5.8

Het college beslist binnen tien weken na ontvangst over de aanvraag tot vaststelling van een project- of budgetsubsidie. Deze beslissing kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verdaagd.

HOOFDSTUK 6 INTREKKEN EN WIJZIGEN SUBSIDIE

Artikel 6.1

Dit artikel vormt een aanvulling op hetgeen in de artikelen 4:48, 4:49.4:50 Awb en artikel 5.7 lid 2 ASV is bepaald ten aanzien van het intrekken en wijzigen van subsidies. Het tweede lid van artikel 6.1 ASV geeft het college de bevoegdheid een subsidie in te trekken of te wijzigen ingeval deze door de gemeenteraad is verstrekt. De lengte van de procedure van een gemeenteraadsbesluit staat bij faillissement e.d. een snelle reactie in de weg.

HOOFDSTUK 7 VOORSCHOTTEN

Artikel 7.1

Dit artikel bepaalt dat het college vooruitlopend op de betaling van de subsidie de subsidie-ontvanger voorschotten kan verlenen. De voorschotverlening vindt plaats vooruitlopend op de subsidievaststelling en -betaling. De wettelijke grondslag hiervoor biedt artikel 4:95 lid 1 Awb.

HOOFDSTUK 8 KREDIET- EN GARANTIEVERLENINGEN

Artikel 8.1

In dit artikel wordt benadrukt dat het verlenen van krediet en garantie onder het subsidiebegrip vallen. Het onderhavige artikel schept de mogelijkheid voor deze bijzondere subsidiesoorten om van de bepalingen in de ASV af te wijken. Deze mogelijkheid wordt vooralsnog nodig geacht, omdat nog niet volledig valt te overzien of integrale toepasselijkheid van het subsidieregime in alle gevallen wenselijk is.

HOOFDSTUK 9 BELEIDSTERREINEN WELKE VOOR SUBSIDIE IN AANMERKING KOMEN

Artikel 9.1

Subsidieverstrekking moet volgens artikel 4:23 lid 1 Awb plaatsvinden op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Artikel 9.1 ASV fungeert als die wettelijke grondslag door de beleidsterreinen waarvoor subsidie kan worden verstrekt op te sommen. De in dit artikel genoemde beleidsterreinen sluiten aan bij de door de gemeenteraad vastgestelde programma’s. Een algemene omschrijving van de beleidsterreinen is voldoende. In de (eventueel) door het college vast te stellen nadere regels (art. 9.1 lid 2 ASV) kunnen de te subsidiëren activiteiten nader worden omschreven.

Onder andere de volgende onderwerpen kunnen in nadere regels worden uitgewerkt:

  • a.

    wie voor welke activiteiten tot welk bedrag subsidie kan ontvangen;

  • b.

    termijnen en procedures (binnen het kader van de ASV);

  • c.

    specifieke subsidievoorwaarden waaraan voldaan moet worden;

  • d.

    aanvullende weigeringsgronden;

  • e.

    de wijze waarop de subsidie wordt berekend;

  • f.

    vaste beleidslijnen op het punt van prioriteiten qua honorering van aanvragen, toetsingscriteria e.d.

HOOFDSTUK 10 SLOT-BEPALINGEN EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 10.1

Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan niet mag afwijken van algemeen verbindend voorschriften (die o.a. zijn opgenomen in verordeningen). Een afwijkingsbevoegdheid in bijzondere concrete gevallen bestaat slechts, voor zover de betreffende regeling dat expliciet mogelijk maakt in de vorm van een hardheidsclausule. Hardheidsclausules hebben als doel zogeheten onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van belanghebbenden bij strikte toepassing van voorschriften voordoen, weg te nemen. Het gaat daarbij nadrukkelijk om situaties die niet zijn voorzien of niet voorzienbaar waren bij het vaststellen van de verordening.

Artikel 10.3

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen dat van toepassing is na de inwerkingtreding van de onderhavige verordening (de ‘nieuwe ASV’) en de gelijktijdige intrekking op dat moment van de Algemene Subsidieverordening Deventer, zoals die is vastgesteld op 7 februari 2007 en in werking is getreden op 1 januari 2007 (de ‘oude ASV’).

Uit het eerste lid van dit artikel vloeit voort, dat op subsidies die zijn verleend vóór de inwerkingtreding van de nieuwe ASV, maar op die datum nog niet zijn vastgesteld, de oude ASV van kracht blijft. De bedoeling van deze overgangsbepaling is het totale subsidieproces, van zowel de subsidieverlening als de subsidievaststelling, onder één rechtsregime te houden, i.c. de oude ASV.

Uit het tweede lid van dit artikel vloeit voort dat de nieuwe ASV directe werking heeft voor aanvragen tot subsidieverlening waarop ten tijde van de inwerkingtreding van deze nieuwe subsidieverordening nog niet is beslist.

Het derde lid regelt dat de behandeltermijn op basis van de oude ASV van kracht blijft voor situaties als bedoeld in het tweede lid. Op subsidies die zijn verleend vóór inwerkingtreding van deze verordening, maar op die datum nog niet zijn vastgesteld, blijft de oude verordening van kracht.