Regeling vervallen per 01-01-2010

Algemene Plaatselijke Verordening 1994

Geldend van 01-10-2009 t/m 31-12-2009

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening 1994

Algemene Plaatselijke Verordening 1994 (APV 1994)

------------------------------------------------------------------

Hoofdstukindeling

Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen

Hoofdstuk 2: Openbare Orde

Afd.1: Orde en veiligheid op de weg

par.1: Bestrijding van ongeregeldheden

par.2: Optochten en betogingen

par.3: Verspreiden van gedrukte stukken

par.4: Dienstverlening en straatartiest op de weg

par.5: Bruikbaarheid van de weg

par.6: Veiligheid van de weg

Afd.2: Toezicht op evenementen

Afd.3: Toezicht op openbare inrichtingen

par.1: Toezicht op horecabedrijven

par.2: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van een nachtverblijf

par.3: Toezicht op speelgelegenheden

Afd.4: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Afd.5: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen (PM)

Afd.6: Route gevaarlijke sto ffen

Afd.7: Vuurwerk

Afd.8: Drugsoverlast

Afd. 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Hoofdstuk 3: Seksinrichtingen, straatprostitutie e.d.

Hoofdstuk 4: Bescherming van het milieu en natuurschoon en zorg voor het uiter lijk aanzien van de gemeente

Afd.1: Geluidhinder

par.1: Horecabedrijven

par.2: Overige geluidhinder

Afd.2: Afvalstoffen

par.1: Algemene Bepalingen

par.2: Het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen

par.3: Het zich ontdoen van grof huisafval

par.4: Het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de inzameldienst

par.5: Het zich ontdoen van andere categorieën van afvalstoffen

Afd.3: Lozing en riolering

(zie wet afvalwater)

Afd.4: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Afd.5: Het bewaren van houtopstanden

Afd.6: Bescherming van flora

Afd.7: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente.

Afd.1: Parkeerexcessen

Afd.2: Collecteren, venten en standplaatsen

Afd.3: Openbaar water

par.1: Begripsomschrijvingen

par.2: Ligplaatsen van woonschepen (PM)

par.3: Ligplaats van overige schepen

par.4: De orde en veiligheid mbt de scheepvaart in het algemeen

par.5: Bescherming van werken

Afd.4: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Afd.5: Vuur in de open lucht

Afd.6: (ingetrokken)

Afd.7: Sinterklaasbeleid

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen.

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

A. Weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen of paden behorende bermen of zijkanten, alsmede de aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

de -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

B. Openbaar water:

alle wateren die -al dan niet met enige beperking- voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

C. Bebouwde kom:

de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet.

D. Rechthebbende:

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

E. Voertuigen:

alle rij- en voertuigen, met uitzondering van:

treinen en trams;

kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

F. Vaartuigen:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

G. Woonschepen:

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

H. Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

I. Gebouw:

elke bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

J. Vee:

eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.

K. Pluimvee:

klein- en pluimvee, eenden en ganzen.

L. Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1.2 Beslistermijn

Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is tenzij in deze verordening een andere beslistermijn wordt genoemd.

Het bevoegde orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt in ieder geval niet voor de beslissing op aanvragen voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 4.2.4.1, 4.2.5.2 en 5.2.1: het bevoegde bestuursorgaan beslist op deze aanvragen, voorzover deze betrekking hebben op het volgend jaar, vóór 1 januari van het jaar waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.

Artikel 1.3 Te late indiening aan vraag

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien het van mening is dat de aard van de gevraagde vergunning of ontheffing zodanig is, dat voor een verantwoorde beoordeling van de aanvraag onvoldoende tijd aanwezig is.

Voor bepaalde, door het bevoegde orgaan bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen, kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beper kingen

Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of

krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ont heffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit aanvraagt.

Artikel 1.7 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Artikel 1.8

P.M.

Artikel 1.9 Openbare kennisgeving

Krachtens deze verordening gegeven besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften worden gedurende een periode van twaalf weken voor een ieder ter gemeentesecretarie ter inzage gelegd. Tevens worden deze besluiten en nadere regels aan het arrondissementsparket medegedeeld.

Artikel 1.10 Termijnen

Met betrekking tot de in deze verordening genoemde termijnen is het bepaalde in de Algemene Termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

Voorzover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongere geldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongere geldheden

Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3, op de weg te doen plaatsvinden.

De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

de openbare orde;

het voorkomen of beperken van overlast;

de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.2.2

P.M.

Artikel 2.1.2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Diegene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.5, eerste lid hierover is bepaald.

Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.1.2.4 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel

2.1.2.3, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.5 Te verstrekken gegevens

Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

naam en adres van degene die de betoging houdt;

het doel van de betoging;

de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de

plaats van beëindiging;

voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

maatregelen die diegene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of ge drukte stukken of afbeeldin gen

Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Dienstverlening en stra atartiest op de weg

Artikel 2.1.4.1 Dienstverlening

Degene die het voornemen heeft op of aan de weg op te treden als dienstverlener (bewaker, reiniger van voertuigen, glazenwasser, scharensliep e.d.) of zijn diensten als zodanig aan te bieden, moet daarvan ten minste 48 uur voordat deze activiteit zal plaatsvinden, kennisgeven aan burgemeester en wethouders.

Burgemeester en wethouders stellen een formulier vast voor het doen van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.

De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt geacht eerst dan gedaan te zijn, wanneer het in het tweede lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld, en het in het vierde lid bedoelde bewijs van ontvangst is uitgereikt.

Degene die de kennisgeving inlevert, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van inlevering is vermeld.

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de openbare orde en veiligheid voorschriften geven ter verzekering van een redelijke en veilige afwikkeling van het verkeer, ter beveiliging van personen of goederen en ter voorkoming van ernstige hinder of overlast voor anderen.

Artikel 2.1.4.2 Straatartiest

Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest,

straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

De burgemeester kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

vlaggen, wimpels en vlaggestokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

voertuigen;

voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.1 juncto 2.3.1.2;

spandoeken, mits geen onderdeel zich minder dan 4.40 meter boven de weg bevindt, tenzij het zesde lid van dit artikel van toepassing is.

uitstallingen, als bedoeld in artikel 2.1.5.1A

Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of

stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering kunnen vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg of in ernstige mate afbreuk doen aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte.

Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte;

in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen, waar het verboden is om boven de weg spandoeken of wimpels aan te brengen of aanwezig te hebben.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

Artikel 2.1.5.1A Uitstallingen in aangewezen gebieden.

In dit artikel wordt verstaan onder:

uitstallingen: alle losse voorwerpen, die op of boven de weg, al dan niet voor of aan een winkel-, horeca- of ander bedrijfspand, worden of zijn geplaatst ter versiering, ter verfraaiing of anderszins, en waarmee kennelijk beoogd wordt het commerciële belang van een bedrijf te dienen; onder uitstallingen vallen in ieder geval: verkoopartikelen, -waren, plantenbakken, speeltoestellen, reclameborden, reclamevlaggen en andere losse reclamevoorwerpen.

Onder uitstallingen worden niet begrepen: terrassen, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, waarvoor vergunning is verleend;

reclameborden: losse sandwich- of andere borden, waarop met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding, in welke vorm dan ook, handelsreclame wordt gemaakt;

reclamevlaggen: vlaggen en wimpels, waarop met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding, in welke vorm dan ook, handelsreclame wordt gemaakt.

Het is in door burgemeester en wethouders aangewezen gebieden verboden om op de weg uitstallingen te plaatsen of aanwezig te hebben.

Het in het tweede lid bedoelde verbod is niet van toepassing op andere uitstallingen dan reclameborden of reclamevlaggen, die niet hoger zijn dan 2 meter en die geplaatst worden of zijn binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen afstand vanaf de gevel van het winkel- of bedrijfspand waarop de uitstalling betrekking heeft.

Het in het tweede lid bedoelde verbod is voorts niet van toepassing op verkoopwaar, reclameborden of andere reclamevoorwerpen, die bevestigd worden of zijn aan een winkel- of bedrijfspand, voorzover deze voorwerpen:

uitsluitend tijdens de openingsuren van het bedrijf aan het pand bevestigd zijn,

niet verder uitsteken dan 0.30 meter vanaf de gevel,

gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,6 m², voor zover deze bestaan uit reclamevoorwerpen;

niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand,

niet hoger hangen dan 3.50 meter boven de weg, maar in ieder geval niet hoger dan de grens tussen de begane grond en de eerste verdieping.

Op andere vormen van reclame aan het pand is artikel 4.7.2 onverminderd van toepassing.

Het in het tweede lid bedoelde verbod geldt niet op dagen en tijden dat en voorzover door burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.2.2 vergunning is verleend voor het houden van een braderie aan een winkeliersvereniging.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid bedoelde verbod.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder de weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn of haar publiekrechtelijke taak.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

een uitweg te maken naar de weg;

van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder de weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

de bruikbaarheid van de weg;

het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.2

P.M.

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoe ken e.d.

Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode.

Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan voor zover het de openlucht betreft brandende of smeulende

voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of

(brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze

prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.1.6.7a. gevaarlijke voorwerpen.

Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en in daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen gebruikt kunnen worden, openlijk bij zich te dragen.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende bij de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde en veiligheid niet in gevaar komt.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor ver keer en verlichting

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.10 Verwijdering e.d. voor zieningen voor verkeer en verlichting

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.11 Objecten onder hoogspanningslijn

Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.12 Veiligheid op het ijs

Het is verboden:

voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht of het Provinciaal Waterreglement van toepassing is.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt onder evenement verstaan:

het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij het voor publiek:

een vertoning geven, en/of

muziek ten gehore brengen, en/of

een feest geven, en/of

een wedstrijd houden, en/of

een andere voor publiek toegankelijke gebeurtenis geven, houden of organiseren,

met uitzondering van:

bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

markten als bedoeld in de Gemeentewet;

kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.2 van deze verordening;

kermissen als bedoeld in de Kermisverordening.

Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 24 Wegenverkeerswet van toepassing is.

In deze afdeling wordt onder evenemententerrein verstaan de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daarnaar te kijken en/of er aan deel te nemen.

Artikel 2.2.2 Vergunning evenement

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg of op een -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke plaats een evenement te houden of te organiseren.

De burgemeester kan bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning de volgende belangen in aanmerking nemen:

de mate waarin door het evenement beslag wordt gelegd op ruimte, tijd en hulpdiensten;

het aantal bezoekers dat verwacht wordt;

of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde lokatie;

of gevaar bestaat voor de openbare orde en veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;

of gevaar bestaat voor ernstige belemmeringen van het verkeer;

of gevaar bestaat voor een ernstige belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het evenement;

of er gevaar bestaat voor verontreiniging, aantasting van het uiterlijk aanzien van de stad, beschadiging van groenvoorzieningen of van voorzieningen voor het openbaar nut;

of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement, gelet op de eerder vermelde belangen.

De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de in het tweede lid bedoelde belangen.

Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het tweede lid moet worden ingediend uiterlijk drie weken voor de datum van het evenement en uiterlijk acht weken daarvoor indien tevens een verkeersbesluit noodzakelijk is. De burgemeester kan van de hiervoor genoemde termijn afwijken of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen gelet op de benodigde voorbereidingstijd de uiterlijk datum van aanvraag afzonderlijk bepalen.

Artikel 2.2.3 Verboden evenement

Het is verboden een evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien:

de vergunning niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.2.2 is aangevraagd;

gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de aanvraag zijn verstrekt;

gehandeld of nagelaten wordt zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.2.2 of in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Op het evenemententerrein mogen geen andere activiteiten plaatsvinden dan waarvoor vergunning is verleend.

Artikel 2.2.3.a. evenementen.

Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van de openbare orde en veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2.2.4 Toegang politie en bran dweer

Degene die een evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk de leiding heeft, is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie en brandweer te allen tijde toegang hebben tot dat evenement.

Artikel 2.2.5 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.6 Betaald-voetbalwedstrijden

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder organisator verstaan:

de betaald-voetbalorganisatie Go Ahead Eagles, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald-voetbalorganisatie Go Ahead Eagles als thuisspelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen amateur-voetbalorganisaties;

de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Deventer, waarbij tenminste één betaald-voetbalorganisatie is betrokken en indien het betreft een A-interland;

degene die buiten de gevallen, genoemd onder a. en b. een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij tenminste één betaald-voetbalorganisatie is betrokken.

2 De organisator is verplicht tenminste vier weken voor de vastgestelde speeldag van een voetbalwedstrijd als bedoeld in lid 1 daarvan kennisgeving te doen aan de burgemeester.

  De burgemeester kan ontheffing verlenen van deze termijn.

De kennisgeving als bedoeld in het tweede lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

De burgemeester kan met betrekking tot een voetbalwedstrijd aan de organisator daarvan voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid.

De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde waarbij redelijkerwijs kan worden verwacht dat die verstoring slechts met onevenredige zware inzet van middelen kan worden voorkomen of kan worden bestreden;

indien krachtens het vierde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

indien geen of niet tijdig kennisgeving is gedaan als bedoeld in het tweede lid.

Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het vijfde lid is uitgevaardigd.

Artikel 2.2.6a Stadionomgevingsverbod

De burgemeester is bevoegd het gebied aan te wijzen waarvoor het stadionomgevingsverbod geldt.

De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 2 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.

De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het vorige lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabe drijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

horecabedrijf: al dan niet openbaar toegankelijke hotels, restaurants, pensions, cafés, sociëteiten, cafetaria's, snackbars, discotheken, koffieshops en aanverwante inrichtingen waar logies worden verstrekt en/of tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen of eetwaren voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

Onder horecabedrijf wordt mede verstaan:

afhaalcentra, zijnde winkels waar uitsluitend voor gebruik elders dan ter plaatse consumptie-artikelen zoals maaltijden, spijzen, alcoholvrije drank, consumptie-artikelen en dergelijke worden bereid en/of verstrekt;

een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

inrichtingen waar, al dan niet door middel van automaten, voorstellingen of vertoningen van porno-erotische aard worden gegeven.

exploitant: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2.

beheerder: de natuurlijke en meerderjarige persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding aan een horecabedrijf geeft.

bezoeker: iedereen die zich in een horecabedrijf bevindt met uitzondering van:

de leden van het gezin of van het duurzaam samenlevingsverband van de exploitant, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie hore cabedrijf

Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester of in strijd met de aan deze vergunning verbonden voorwaarden. Op 31 december 1998 bestaande horecabedrijven, gelegen in het grondgebied van de voormalige gemeente Diepenveen, worden behandeld als hadden zij een exploitatievergunning. Het bepaalde in de vorige volzin geldt eveneens voor bestaande horecabedrijven, gelegen op het grondgebied van de voormalige gemeente Bathmen, zoals dat bestond op 31 december 2004.

De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het vorige lid geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

Bij de toepassing van het in het derde lid genoemde criterium wordt door de burgemeester rekening gehouden met de aard van de inrichting, de te verwachten overlast, het karakter van de

straat of wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting.

Voorts betrekt de burgemeester in zijn oordeel de justitiële antecedenten of andere gegevens met betrekking tot de persoon van de beheerder welke verband (kunnen) houden met het beheer van een inrichting. De vergunning wordt niet verleend als de beheerder minderjarig is.

De vergunning wordt gesteld op naam van de exploitant en is niet overdraagbaar. In de vergunning wordt de naam van de beheerder vermeld.

Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden; deze voorschriften kunnen betrekking hebben op het, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.1.6, eerste lid, sub a uitbreiden van de sluitingstijd van de inrichting tot een groter deel van het etmaal.

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen, voor zover deze zich op de weg bevinden, tevens over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid burgemeester de in het achtste lid bedoelde ingebruikneming van de weg weigeren:

indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

indien dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

als dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

10 Het bepaalde in het achtste en negende lid geldt niet, voor zover het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 2.3.1.3 Aanvraag

Bij de aanvraag dienen de volgende bescheiden te worden overlegd:

een bewijsstuk waaruit blijkt dat de exploitant rechthebbende is op het perceel waarvoor de vergunning wordt aangevraagd;

een nauwkeurige omschrijving van de inrichting en van de aard van de activiteiten die in de inrichting zullen plaatsvinden;

de volledige naam, het adres en de geboortedatum en -plaats van de beheerder van het horecabedrijf.

Indien de burgemeester zulks voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht, kan hij de overlegging van andere gegevens en bescheiden verzoeken.

Artikel 2.3.1.4 Wijziging vergunning voorschriften en intrek ken ver gunning

Indien naar het oordeel van de burgemeester de omstandigheden op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dat niet meer wordt voldaan aan artikel 2.3.1.2, tweede lid, kan hij aan een verleende vergunning andere voorschriften verbinden.

De burgemeester kan een vergunning al dan niet tijdelijk intrekken indien:

blijkt, dat de vergunning tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

naar zijn oordeel de omstandigheden op grond waarvan de vergunning is verleend, zodanig zijn gewijzigd, dat niet meer kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 2.3.1.2,

tweede lid;

gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

gedurende zes maanden geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning;

er sprake is van een andere beheerder waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd.

als aannemelijk is dat de exploitant of de beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf welke een gevaar voor de openbare orde opleveren en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf.

Artikel 2.3.1.5 Overdracht en beëindi ging

De exploitant van een horecabedrijf is verplicht bij overdracht of beëindiging van zijn bedrijf of werkzaamheid hiervan schriftelijk mededeling te doen aan de burgemeester.

Artikel 2.3.1.6 Sluitingsuur

Het is de exploitant van een horecabedrijf verboden dat horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of daarin een of meer bezoekers toe te laten dan wel aanwezig te hebben:

van 01.00 uur tot 07.00 uur;

na het tijdstip ingevolge artikel 2.3.1.2, zesde lid,

2.3.1.7, 2.3.1.8, tweede lid of 2.3.1.9 door de burgemeester bepaald.

In afwijking van het gestelde in het eerste lid is het verboden een terras, zoals bedoeld in de artikelen 2.3.1.1, sub a.2 en 2.3.1.2, leden 7 en 8, te exploiteren tussen 01.00 uur en 07.00 uur.

Artikel 2.3.1.7 Ontheffing

Burgemeester is bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2.3.1.6 eerste lid sub a conform het bepaalde in de nota Horecabeleid Ruimte voor kwaliteit (zoals vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2009).

(Vervallen)

De burgemeester is voorts bevoegd per etmaal ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2.3.1.6, eerste lid, sub a.

De burgemeester geeft een ontheffing als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid slechts af indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de verlening van de ontheffing de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving van het horecabedrijf niet op ontoelaatbare wijze nadelig benvloedt.

Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. De ontheffing wordt gesteld op naam van de exploitant en is niet overdraagbaar.

Artikel 2.3.1.8 Intrekken en weigeren ontheffing

De burgemeester kan een ontheffing weigeren of, al dan niet tijdelijk, intrekken indien:

blijkt, dat de ontheffing tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

naar zijn oordeel de omstandigheden op grond waarvan de ontheffing is verleend, zodanig zijn gewijzigd, dat niet meer kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 2.3.1.7,

vierde lid;

gehandeld wordt in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf;

gedurende een tijdvak van drie maanden geen gebruik is of wordt gemaakt van de ontheffing.

De burgemeester kan, al dan niet tijdelijk, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.1.6, eerste lid, sub a een vroeger sluitingstijdstip voor een horecabedrijf vaststellen indien gehandeld wordt in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf.

Artikel 2.3.1.9 Sluiting

De burgemeester is bevoegd in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid dan wel indien naar het oordeel van de burgemeester sprake is van bijzondere omstandigheden, andere dan de krachtens artikel 2.3.1.6 geldende sluitingstijden vast te stellen of tijdelijk de algehele sluiting van een of meer horecabedrijven te bevelen.

Artikel 2.3.1.10 Bezoekersverbod

Het is verboden zich als bezoeker in een horecabedrijf te bevinden op een tijdstip waarop het verboden is het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben.

Het is verboden zich als bezoeker in een horecabedrijf te bevinden nadat dat horecabedrijf door de burgemeester is gesloten zolang de sluiting van kracht is.

Artikel 2.3.1.10a Sluitingsuur voormalige gemeente Bathmen

(vervallen)

Artikel 2.3.1.10b Afwijken sluitingsuur en algehele sluiting voormalige gemeente Bathmen

(vervallen)

Artikel 2.3.1.10c Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf voormalige gemeente Bathmen

(vervallen)

Artikel 2.3.1.11 Bevoegd orgaan

Indien het horecabedrijf niet beschouwd kan worden als een voor het publiek openstaand gebouw, zoals bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, is het college van burgemeester en wethouders het bevoegde orgaan voor wat betreft de uitvoering van deze afdeling.

Artikel 2.3.1.12 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn horecabedrijf:

gedurende de tijd dat het horecabedrijf voor bezoekers geopend is, dan wel

gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politie gebruik makend van hun bevoegdheid op grond van artikel 6.3 hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.1.13 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Degene die naar het oordeel van een ambtenaar van politie of de exploitant van het horecabedrijf handelt in strijd met het bepaalde in het eerste lid is verplicht dat horecabedrijf op bevel van die ambtenaar c.q. op aanzegging van die exploitant terstond te verlaten.

Artikel 2.3.1.14 Kansspelen

Het is verboden in een horecabedrijf in enigerlei vorm met of om geld te spelen.

Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot kansspelautomaten waarvoor ingevolge artikel 30b van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend door de burgemeester.

Artikel 2.3.1.15 Zwarte lijst horeca

Het is de exploitant van een horecabedrijf verboden in dat horecabedrijf toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin of duurzaam samenlevingsverband behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester, misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en/of de openbare orde plegen te verstoren en wier namen als zodanig door de burgemeester

schriftelijk aan die exploitant zijn opgegeven.

De exploitant van een horecabedrijf is verplicht, indien een persoon als bedoeld in het eerste lid die zich in zijn horecabedrijf bevindt in gebreke blijft deze te verlaten, hiervan terstond kennis te geven aan de politie.

Het is de exploitant van een horecabedrijf verboden inzage te verlenen van de opgave, zoals bedoeld in het eerste lid of

daaromtrent mededelingen te verstrekken aan anderen dan zijn personeel en ambtenaren van politie.

Het is de in het eerste lid bedoelde personen, na aanschrijving van de burgemeester, verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de termijn dat het verbod geldt.

De burgemeester gaat niet over tot het doen van een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid, dan nadat de Officier van Justitie is gehoord.

Artikel 2.3.1.16 Zwarte lijst speelauto maten

Het is de exploitant van een horecabedrijf verboden niet tot zijn gezin of duurzaam samenlevingsverband behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester overmatig gokgedrag vertonen en de openbare orde plegen te verstoren en wier namen als zodanig door de burgemeester schriftelijk aan die exploitant zijn doorgegeven, toe te laten tot het spelen op een in het horecabedrijf aanwezige kansspelautomaat.

De exploitant van een horecabedrijf is verplicht, indien een persoon als bedoeld in het eerste lid op een kansspelautomaat speelt en weigert dit na te laten, hiervan terstond kennis te geven aan de politie.

Het is de exploitant van een horecabedrijf verboden inzage te verlenen van de opgave zoals bedoeld in het eerste lid of daaromtrent mededelingen te verstrekken aan anderen dan zijn personeel en ambtenaren van politie.

Het is de in het eerste lid bedoelde personen, na aanschrijving van de burgemeester, verboden op een kansspelautomaat in een horecabedrijf te spelen gedurende de termijn dat het verbod geldt.

De burgemeester gaat niet over tot het doen van een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid, dan nadat de Officier van Justitie is gehoord.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van

nac ht verblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder, is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgele genheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend.

De burgemeester weigert de vergunning indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

Afdeling 4 Maatregelen tegen over last en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Kraken van gebouwen

Het is verboden een niet in gebruik zijnd gebouw in de zin van artikel 1 van de Woningwet, waarvan het gebruik door de rechthebbende meer dan twaalf maanden voorafgaand aan de wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd, hetzij binnen te dringen, hetzij zonder toestemming van de rechthebbende in gebruik te nemen.

Het is verboden een in strijd met het in het eerste lid gestelde verbod in gebruik genomen gebouw in gebruik te houden en daarin te vertoeven zonder toestemming van de rechthebbende.

Artikel 2.4.1a Betreden gesloten woning

Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

Het is verboden de weg, voorwerpen op, aan of boven de weg zoals verkeersborden, kunstwerken, straatmeubilair e.d. of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is, te bekrassen of te bekladden.

Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg, op een voorwerp als bedoeld in het eerste lid, of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.2a Verwijdering leuzen e.d.

Indien burgemeester en wethouders dit in het belang van de openbare orde noodzakelijk achten, is de rechthebbende op een voorwerp als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, of op een onroerend goed, verplicht daarop aangebrachte leuzen, opschriften, aankondigingen, symbolen en afbeeldingen in welke vorm dan ook, welke vanaf een openbare weg, een openbaar vaarwater of een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn, te verwijderen of te doen verwijderen.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerk tuigen

Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse

sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig

sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is, verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover artikel 10 van het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Het is verboden:

op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een

beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.4.7a verplichte route

Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1;

de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 38, tweede lid van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Het is verboden:

zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van (brom)fi etsen - (brom)fietswrak ken

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te

plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

a dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

b daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en ker mis terrein e.d.

Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en

plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.13a Bewakingsapparatuur

Het is verboden bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw, vaartuig of gesloten erf dan waar de bewakingsapparatuur staat opgesteld.

Artikel 2.4.14 Nodeloos alarmeren

Het is verboden zonder dat daartoe redelijkerwijze aanleiding bestaat:

zich op te houden in een van overheidswege geplaatste alarmcel;

een toestel bestemd tot alarmering van de politie, de brandweer of enig andere overheidsinstelling in werking te stellen;

de onder b. genoemde diensten op andere wijze te alarmeren.

Artikel 2.4.15 Alarminstallaties

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of

lichtsignaal kan produceren.

Artikel 2.4.16 Opruimplicht

De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht ervoor te zorgen, dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op of aan de weg.

Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid gestelde gebod niet van toepassing is.

De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar, houder of verzorger van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 3 is een ieder die zich met een hond op de weg bevindt, verplicht een schepje of ander doeltreffend hulpmiddel ter onmiddellijke verwijdering van eventuele hondenuitwerpselen bij zich te hebben.

Artikel 2.4.17 Verboden plaatsen

Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, schoolplein of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gesteld verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.18 Aanlijnplicht; hondepen ning

De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat:

die hond zich niet op de weg kan bevinden, anders dan aangelijnd en voldoende in iemands macht;

de hond, als deze zich op de weg bevindt, voorzien is van een hondepenning zoals bedoeld in de "Verordening op de heffing en invordering van een belasting op honden".

De in het eerste lid, onder a bedoelde verplichting geldt niet voor door burgemeester en wethouders als losloopgebied aangewezen wegen in openbare parken en plantsoenen of andere openbare beplantingen of gedeelten daarvan.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

In het eerste lid wordt verstaan onder:

muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d. van de Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11);

kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11) van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

aanwezig te hebben; dan wel

aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen

plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerend goed gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

Het is verboden een wild dier dat bij ontsnapping voor mens of dier gevaar kan opleveren, te houden of aanwezig te hebben anders dan ten behoeve van een circus dat in de gemeente optreedt nadat overeenkomstig artikel 2.2.2 vergunning is verleend.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.22 Loslopend vee en pluim vee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Schade door duiven

De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door burgemeester en wethouders te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juni.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde gebod.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Provinciale ophokverordening van toepassing is.

Artikel 2.4.24 Bijen

Het is verboden bijen te houden:

binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

binnen een afstand van 30 meter van de weg.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

Het in het eerste lid, aanhef en onder b gestelde verbod, geldt niet voorzover het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.25 Hinder in de openlucht

Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, een

(recreatie-) toestel of een (bouw-) machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Burgemeester en wethouders kunnen terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie-) toestellen of (bouw-) machines, voor zover wordt voldaan aan de door burgemeester en wethouders vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van hinder.

Artikel 2.4.26 Hinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit dier voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

Artikel 2.4.27 Hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder ontstaat.

Artikel 2.4.28 Hinder door vrachtauto's

Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder ao, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.29 Hinder door gevelreini ging

Het is verboden in de openlucht gevels te reinigen of van een beschermlaag te voorzien op een zodanige wijze dat voor omwonenden, voorbijgangers of overigens voor de omgeving hinder of schade wordt veroorzaakt.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

(p.m.)

Afdeling 6 Route gevaarlijke stoffen

(vervallen)

Afdeling 7 Vuurwerk

(vervallen)

Afdeling 8 Drugsoverlast

Artikel 2.8.1 Drugsoverlastbepaling

Het bevoegde bestuursorgaan kan een gebouw, een vaartuig of enige andere ruimte, waarin middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet zonder dat daartoe op grond van die wet vereiste verloven zijn verstrekt, worden gebruikt, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zijn, gesloten verklaren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Het eerste lid is niet van toepassing indien een gebouw, vaartuig of enige andere ruimte als woning in gebruik is.

Onder het bevoegde bestuursorgaan, als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Het is de eigenaar, beheerder, houder of gebruiker van een gebouw, vaartuig of enige andere ruimte verboden na het in werking treden van de sluiting, personen tot het gebouw, het vaartuif of de ruimte toe te laten, daarin te laten verblijven of daarin aanwezig te hebben.

Het is een ieder verboden in een bij besluit als bedoeld in het eerste lid, gesloten gebouw, vaartuig of ruimte te verblijven of aanwezig te zijn.

Het vierde en vijfde lid is niet van toepassing op personen wier tegenwoordigheid in het gebouw, het vaartuig of de ruimte wegens dringende redenen noodzakelijk is.

De sluiting kan op aanvraag door het bevoegde bestuursorgaan worden ingetrokken zodra het woon- en leefklimaat of de openbare orde naar zijn oordeel de sluiting niet langer vereist.

Artikel 2.8.2 Verbod begeven op de weg om drugs te verhande len.

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om middelen als bedoeld in de artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.8.3 Verzamelingen van personen in verband met harddrugs of heling

Het is verboden op of aan wegen die door de burgemeester zijn aangewezen omdat de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van of de handel in harddrugs dan wel heling, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen aan een verzameling van meer dan twee personen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in harddrugs dan wel heling.

Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2.8.4 Verblijfsontzeggingen in verband met harddrugs

Het is degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied – aangewezen omdat naar het oordeel van de burgemeester in dat gebied sprake is van ernstige overlast, veroorzaakt door de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs – op de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw:

harddrugs gebruikt of verhandelt, of daartoe post vat of zich heen en weer beweegt;

de Wet wapens en munitie overtreedt;

zich schuldig maakt aan openlijke geweldpleging;

zich gedraagt in strijd met artikel 2.8.3 of

zich anderszins gedraagt in strijd met de openbare orde

verboden zich te bevinden in het door de burgemeester aangewezen gebied en in voor het publiek toegankelijke gebouwen die in dat gebied gelegen zijn, nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

Het verbod van het eerste lid geldt gedurende het in het bevel van de burgemeester genoemde tijdvak van ten hoogste acht dagen.

Het is degene van wie in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, na de oplegging van het in het tweede lid bedoelde verbod opnieuw een ordeverstorende gedraging als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met d is geconstateerd, verboden zich te bevinden in het door de burgemeester aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

Het verbod van het derde lid geldt gedurende het in het bevel van de burgemeester genoemde tijdvak van ten hoogste drie maanden.

het bepaalde in het eerste en het derde lid geldt niet indien de belanghebbende in het door de burgemeester aangewezen gebied zijn woning heeft of zijn werk of beroep uitoefent.

Artikel 2.8.5 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe verrichten of en ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.8.6 Weggooien van spuiten en dergelijke

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

Artikel 2.8.7 Verbod betreden gesloten woning

Het is verboden een overeenkomstig artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijke plaats of een bij die woning of die plaats behorend erf te betreden.

Artikel 2.8.8 Verbod betreden gesloten voor publiek toegankelijke inrichting

Het is verboden een overeenkomstig artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijke inrichting of bijbehorend erf te betreden.

Artikel 2.9 bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1., 2.1.2.1., 2.1.5.1., 2.1.5.2., 2.1.6.4., 2.1.6.7., 2.1.6.7a, 2.1.6.10., 2.2.3a, 2.4.7., 2.4.7a., 2.4.8., 2.4.9., 2.4.10., of 5.5.1. van de Algemeen Plaatselijke Verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

de burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats, hij betrekt de gemeenteraad bij het bepalen van de duur waarvoor camera’s worden geplaatst;

de burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:

parkeerterreinen;

overige plaatsen die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom) vallen;

de burgemeester informeert de gemeenteraad wanneer er concrete plannen zijn voor het inzetten van het instrument cameratoezicht;

na afloop van de in het eerste lid bepaalde duur worden cameraprojecten geëvalueerd. De burge-meester betrekt de gemeenteraad bij de evaluatie van cameraprojecten.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsofzij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Ondereen seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een kamerverhuurbedrijf, een parenclub en een erotische-massagesalon, aldan niet in combinatie met elkaar;

d escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e exploitant: de natuurlijke persoon of personen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren;

f beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

g bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1 de exploitant;

2 de beheerder;

3 de prostituee;

4 het personeel dat in de inrichting werkzaam is;

5 toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.1a;

6 andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie en derge lijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen, escortbedrijven

Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

Het bevoegd bestuursorgaan kan het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum verbinden. Voor zover de vergunning betrekking heeft op raamprostitutie kan het bevoegd bestuursorgaan daarnaast het aantal werkruimten en ramen per seksinrichting aan een maximum verbinden.

In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

a de persoonsgegevens van de exploitant;

b de persoonsgegevens van de beheerder;

c de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

De vergunning wordt verleend voor een termijn van tenminste twee en ten hoogste drie jaar. Voor de periode daarna kan een nieuwe vergunning worden aangevraagd.

In de vergunning kan de eis opgenomen worden dat er in de seksinrichting niet mag worden gewoond. Deze eis wordt in ieder geval opgenomen indien de seksinrichting betrekking heeft op raamprostitutie.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

De exploitant en de beheerder:

a staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

2 Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

a met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1º bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

2º de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van strafrecht;

3º de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

4º de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

5º de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

6º de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

a vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;

b een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a bij de weigering van een vergunning gerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5 De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan devergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en/of ter voorkoming of beperking van aantasting van het woon- en leefklimaat, aan een seksinrichting sluitingstijden opleggen.

Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven na het tijdstip ingevolge het eerste lid bepaald.

Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid gesloten dient te zijn.

Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, benoemde belangen of in geval van strijdigheid met het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk kan het bevoegde bestuursorgaan:

a tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste lid, vastgestelde sluitingsuren vaststellen;

b van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegde bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Toezicht door exploitant en beheerder

1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is, waarbij minimaal 1 beheerder per exploitant verplicht gesteld wordt.

2 De exploitant en de beheerder zijn verplicht toereikende maatregelen te nemen om te voorkomen dat in de inrichting:

a strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

b prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

1Het is verboden op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen of aan te lokken.

2 Met het oog op denaleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevelworden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn en weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerstelid, wordt geweigerd indien:

a de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

b de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

c er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

d een geschiktheidsverklaring als bedoeld in de door burgemeester en wethouder op grond van artikel 3.1.3 vastgestelde nadere regels ontbreekt;

e het maximaal af te geven aantal vergunningen voor seksinrichtingen is verleend.

2 De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, kan worden geweigerd:

a in het belang van de openbare orde;

b in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de

woon- en leefklimaat;

d in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

e in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

f in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

g in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

In afwachting van het besluit als bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

Burgemeester en wethouders stellen een lijst vast van seksinrichtingen die, voorzover bij het bevoegd orgaan bekend, op 1 januari 2000 als seksinrichting in de gemeente Deventer gevestigd waren en zich tijdig hebben aangemeld.

Op het exploiteren van een seksinrichting als bedoeld in het eerste lid is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

a gedurende maximaal 8 weken na het in werking treden van dat artikel;

b na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

Gedurende de periode als bedoeld in het tweede lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MI LIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Paragraaf 1 Inrichtingen

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

Inrichting: een inrichting type A of B als bedoeld in het Besluit

Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft

Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden

Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen

Direct omwonenden de bewoners van woningen binnen een straal van 10 meter rond de inrichting. Indien binnen deze straal geen woningen aanwezig zijn geldt de eerstelijns bebouwing

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

De geluidwaarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit zijn niet van toepassing tijdens door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

Tijdens de festiviteit moeten ramen en deuren gesloten worden gehouden, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

De verlichtingsuren ten behoeve van sportbeoefening bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit zijn niet van toepassing tijdens door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en derde lid, kunnen burgemeester en wethouders, gespecificeerd naar de bedrijfstakken horeca, sport en overig, bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van de volgende delen van de gemeente of zoals nader overeen te komen:

de Brink, Grote Kerkhof, Nieuwe Markt en de Welle (de evenementenpleinen)

de binnenstad (exclusief de evenementenpleinen) van Deventer

de dorpskernen van Diepenveen, Schalkhaar, Bathmen, Okkenbroek en Lettele

de overige gedeelten van de gemeente.

Burgemeester en wethouders maken de aanwijzingen tenminste vier weken voor het begin van de eerste collectieve festiviteit van een nieuw kalenderjaar bekend.

Burgemeester en wethouders kunnen wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Het is een inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidwaarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en  2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders en de direct omwonenden daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

Tijdens de festiviteit moeten ramen en deuren gesloten worden gehouden, behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

In afwijking van het gestelde bij lid 1. dient tijdens de nachtperiode vanaf 01.00 uur het geluidniveau van de festiviteit weer te voldoen aan de gangbare geluidwaarden van het Besluit.

Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de verlichtingsuren bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders en de direct omwonenden daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

Burgemeester en wethouders stellen een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en vierde lid.

De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het vijfde lid bedoelde formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaan.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Vervallen

Paragraaf 2 Overige geluidhinder

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Afdeling 2 Afvalstoffen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 4.2.1.1 Begripsomschrij vingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

wet: de Wet milieubeheer (Stb. 1992, 551 zoals sindsdien gewijzigd);

afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of andere producten

waarvan de houder zich -met het oog op de verwijdering daarvan- ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, afvalwater en autowrakken daaronder niet begrepen, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen;

grof huisafval: huishoudelijke afvalstoffen die te groot en/of te zwaar zijn om op dezelfde wijze als andere huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst te worden aangeboden;

autowrakken: motorrijtuigen op meer dan twee wielen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, in gevallen die krachtens de wet worden aangegeven;

wegen: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, de daarin liggende bruggen en duikers alsmede de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

motorrijtuigen: alle rij- of voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig dan wel door electrische tractie met stroomtoevoer van elders.

doelmatige verwijdering: zodanige verwijdering van afvalstoffen dat in ieder geval:

de continuïteit van de verwijdering wordt gewaarborgd;

de afvalstoffen (met inachtnemening van artikel 10.1 Wm) op effectieve en efficiënte wijze worden verwijderd;

de capaciteit van afvalverwijderingsinrichtingen is afgestemd op het aanbod van te verwijderen afvalstoffen;

een onevenwichtige spreiding van afvalverwijderingsinrichtingen wordt voorkomen;

een effectief toezicht op de verwijdering mogelijk is, en

gewaarborgd is dat een inrichting voor het op of in de bodem brengen van afvalstoffen, nadat zij buiten gebruik is gesteld, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt;

inzameldienst: de dienst bedoeld in artikel 4.2.1.2 van dit hoofdstuk.

Artikel 4.2.1.2 Inzameldienst

Als inzameldienst, belast met het ter uitvoering van de wet en deze afdeling inzamelen van afvalstoffen wordt aangewezen: Circulus Publieke Taken BV, gevestigd te Apeldoorn. Als zodanig wordt aan deze BV een alleenrecht verleend, als bedoeld in artikel 6 van de Richtlijn 92/50 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening.

Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Diepenveen wordt, als uitzondering op het eerste lid, als inzameldienst voor de inzameling van huishoudelijk afval en groente-,

fruit-, en tuinafval aangewezen: van Gansewinkel BV, gevestigd te Twello.

Paragraaf 2 Het zich ontdoen van huishoudelijke afval stoffen

Artikel 4.2.2.1 Uitsluiting grof huisaf val

Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing op grof huisafval, behoudens voor zover bij artikel 4.2.3.4 bepaald.

Artikel 4.2.2.1a Overdragen of aanbieden huishoudelijke afval stoffen aan de inzamel dienst

Huishoudelijke afvalstoffen worden minimaal eenmaal per twee weken door de inzameldienst ingezameld.

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst.

Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover burgemeester en wethouders krachtens paragraaf 4 van deze afdeling aan anderen dan de inzameldienst vergunning hebben verleend.

Artikel 4.2.2.2 De dagen en tij den voor het ove rdragen of het aan bieden

Burgemeester en wethouders stellen dagen en tijden vast voor het overdragen of het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

Het is verboden de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen op andere dan de krachtens dat lid vastgestelde dagen en tijden over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst.

Artikel 4.2.2.3 Aangewezen inzamelmiddel

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen anders aan de inzameldienst over te dragen of ter inzameling aan te bieden dan:

indien van gemeentewege ten behoeve van een perceel een inzamelmiddel is verstrekt: in het van gemeentewege verstrekte inzamelmiddel;

indien van gemeentewege ten behoeve van een groep percelen een container is verstrekt: verpakt in een gesloten zak in de van gemeentewege verstrekte container.

op een andere door burgemeester en wethouders vastgestelde wijze of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, een en ander met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 4.2.2.4 tot en met 4.2.2.9 bepaalde.

Artikel 4.2.2.4 Wijze van over dracht of aanbie ding van huishou delijk afval, afvalem mers en (mini-)containers

De afvalemmers of (mini-)containers moeten goed gesloten zijn en zonder uitsteeksels zijn gepakt, zodat geen verwondingen kunnen ontstaan.

Bij het overdragen of ter inzameling aanbieden mag de inhoud van de afvalemmer niet zwaarder zijn dan 10 kg. en de mini-)container niet zwaarder dan 60 kg.

De afvalemmers en (mini-)containers dienen niet verdicht te zijn gepakt, zodat bij de inzameling de inhoud kan worden geleegd.

Bij de aanbieding van de minicontainers moeten de wielen naar de straatzijde zijn gericht.

Bij de aanbieding van de afvalemmer moet de draagbeugel omhoog zijn geplaatst.

Het overdragen of aanbieden in containers moet geschieden in gesloten verpakking en op een zodanige wijze dat geen afvalstoffen buiten de containers achterblijven.

De containers moeten na het deponeren van de afvalstoffen goed gesloten worden.

Artikel 4.2.2.5 Ordelijke over dracht of aanbie ding van huishou delijk afval

Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in afvalemmers of (mini-)containers moet ordelijk geschieden door

plaatsing daarvan, op een krachtens artikel 4.2.2.2, eerste lid, vastgestelde inzameldag, op het voetpad, zo dicht mogelijk bij de rijweg, of, bij het ontbreken van een voetpad, aan de kant van de rijweg.

Artikel 4.2.2.6 Aangewezen plaats

In het belang van een doelmatige inzameling van huishoudelijke afvalstoffen kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de afvalemmers of (mini-)containers overgedragen of ter inzameling aangeboden moeten worden op een door hen te bepalen plaats nabij de percelen.

Artikel 4.2.2.7 Verwijdering af valemmer of (mini-)container

De houder van een afvalemmer of (mini-)container moet ervoor zorgen dat de afvalemmer of (mini-)container zo spoedig mogelijk na lediging door de inzameldienst, doch uiterlijk op het eind van een

krachtens artikel 4.2.2.2, eerste lid, vastgestelde inzameldag, van de weg is verwijderd.

Artikel 4.2.2.8

P.M.

Artikel 4.2.2.9 Het in bijzondere geval len overdragen of ter in zame ling aanbieden van huishoude lijke afvalstoffen

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen op afroep overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

Artikel 4.2.2.10 Verbod achterlaten huis houdelijke afvalstoffen

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen, tijden, wijzen en plaatsen achter te laten dan bij of krachtens de artikelen 4.2.2.11 tot en met 4.2.2.13 is bepaald.

Artikel 4.2.2.10a Achterlaten in daartoe bestemde bakken

Het is verboden andere huishoudelijke afvalstoffen dan van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde vloeistoffen, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

Het is verboden glas op andere plaatsen achter te laten dan in daartoe van gemeentewege geplaatste glasbakken.

Artikel 4.2.2.11 Aangewezen plaats ach terlaten huishoudelijke afval stoffen

Indien krachtens artikel 10.11, vijfde lid van de wet een plaats binnen de gemeente is aangewezen, waar in voldoende mate gelegenheid geboden wordt huishoudelijke afvalstoffen achter te laten, stellen burgemeester en wethouders de dagen, tijden en wijzen vast waarop deze afvalstoffen daar kunnen worden achtergelaten.

Artikel 4.2.2.12 Incidenteel achterlaten huishoudelijke afval stoffen

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent het incidenteel achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.2.2.13 Het zich afzonderlijk ontdoen van bijzondere cate gorieën huishoudelij ke afvalstof fen

Het is, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.2.12 verboden de volgende categorieën van huishoudelijke afvalstoffen, anders dan afzonderlijk, over te dragen of aan te bieden aan de inzameldienst of achter te laten in daartoe in de nabijheid van de percelen geplaatste bakken of op een daartoe ter beschikking gestelde plaats:

klein chemisch afval;

papier;

glas;

textiel;

blik/metaal;

grof huisafval;

tweedehands goed.

koelkasten en diepvriezers.

In afwijking van artikel 4.2.2.1a, eerste lid, wordt klein chemisch afval minimaal eenmaal per jaar ingezameld en grof huisafval en tweedehands goed op afroep ingezameld.

Artikel 4.2.2.13A Het zich ontdoen van groente-, fruit- en tuin afval

Het is in afwijking van het in de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.2.13 bepaalde, verboden groente-, fruit- en tuinafval anders dan afzonderlijk over te dragen of aan te bieden aan de inzameldienst of achter te laten op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.

Door de inzameldienst wordt minimaal eenmaal per twee weken groente-, fruit- en tuinafval ingezameld.

Artikel 4.2.2.14 Nadere regels bijzondere categorieën huishoude lijke afvalstoffen

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop het groente-, fruit- en tuinafval en/of de in artikel 4.2.2.13 bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

Het is verboden het groente-, fruit- en tuinafval en/of de in artikel 4.2.2.13 bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het eerste lid bepaalde.

Paragraaf 3 Het zich ontdoen van grof huisafval

Artikel 4.2.3.1 Verbod ontdoen grof hui safval

Het is verboden grof huisafval op een andere wijze of plaats aan de inzameldienst over te dragen of ter inzameling aan te bieden dan bij of krachtens deze paragraaf is bepaald.

Artikel 4.2.3.2 Aanbieden en ove rdragen grof hui safval

Burgemeester en wethouders stellen vast op welke plaats, op welke tijden en op welke wijze grof huisafval ter inzameling kan worden aangeboden en overgedragen aan de inzameldienst.

Artikel 4.2.3.3 Omvang en inhoud grof huisafval

Een stuk grof huisafval mag bij het overdragen of het aanbieden niet langer zijn dan 1,5 m. en niet breder dan 0,5 m. Kleinere stukken grof huisafval moeten zoveel mogelijk in één of meer bundels samengedrukt en samengebonden, in handzame paketten worden overgedragen of aangeboden.

Stukken of bundels grof huisafval mogen geen grotere inhoud hebben dan 1 m3 en niet zwaarder zijn dan 30 kg.

Stukken of bundels grof huisafval dienen zodanig van omvang te zijn dat deze niet in afvalemmers of (mini)containers kunnen worden aangeboden.

Artikel 4.2.3.4 Schakelbepaling

De artikelen 4.2.2.1a, 4.2.2.8, 4.2.2.9, 4.2.2.10, 4.2.2.11,

4.2.2.12 en 4.2.2.13 zijn op het overdragen, het ter inzameling aanbieden en het achterlaten van grof huisafval van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Het inzamelen van huis houdelijke afvalstoffen door ande ren dan de in zamel dienst

Artikel 4.2.4.1 Inzamelverbod behoudens vergun ning

Het is aan een ander dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders van derden afkomstige huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet deze tijdens het inzamelen steeds bij zich hebben en op verzoek van degenen bij wie hij inzamelt tonen.

De vergunning wordt geweigerd indien vaststaat of met redenen is te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.2.4.1a Aanbieden aan degene die inzamelt met vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen of ter inzameling worden aangeboden aan degene die op grond van artikel 4.2.4.1 bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in strijd met het krachtens het eerste lid bepaalde over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan degene die op grond van artikel 4.2.4.1 bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

Paragraaf 5 Het zich ontdoen van andere categorieën van afval stoffen

Artikel 4.2.5.1 Aanwijzing andere cate gorieën af valstoffen

Burgemeester en wethouders kunnen van derden afkomstige andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen, die aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden dan wel kunnen worden achtergelaten.

Andere motorrijtuigen op meer dan twee wielen dan autowrakken, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, kunnen ter verwijdering worden afgegeven. Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden , wijzen en plaatsen waarop deze motorrijtuigen kunnen worden afgegeven.

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

Het is verboden afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het vorige lid bepaalde.

Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Destructiewet, dan wel een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 4.2.5.2 Inzameling andere cate gorieën afvalstoffen door der den

Het is aan anderen dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de krachtens artikel

4.2.5.1, eerste lid aangewezen afvalstoffen in te zamelen.

Burgemeester en wethouders kunnen aan de in het vorige lid bedoelde vergunning voorschriften verbinden ter bescherming van het milieu.

De in het eerste lid bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien vaststaat of met redenen valt te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van deze afvalstoffen.

Artikel 4.2.5.3 Meldingsplicht

Burgemeester en wethouders kunnen afvalstoffen aanwijzen waarvoor geldt dat het verboden is deze aan anderen af te geven zonder dit vooraf bij burgemeester en wethouders te melden op een nader door hen te bepalen wijze.

Artikel 4.2.5.4 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden

Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het Besluit Beheer Autowrakken.

Afdeling 3 Lozing en riolering

(zie Wet Afvalwater)

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.4.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen

Het is verboden:

afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

andere afvalstoffen dan straatafval, als bedoeld in artikel 4.2.1.1, eerste lid onder b, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afvalstoffen aan de inzameldienst, de krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties of houders van een vergunning als bedoeld in artikel 4.2.2.5.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval.

Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:

de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;

artikel 5 of 9 van het Rijkswegenreglement;

het provinciaal wegenreglement, de provinciale bodembeschermingsverordening of de provinciale milieuverordening van toepassing zijn.

Artikel 4.4.2 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of

voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voorzover artikel 9, tweede lid, van het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 4.4.3 Afvalbakken in inrich tingen voor het verbruik van eet- en drinkwaren

De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

De in het eerste en het tweede lid gestelde verplichting geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 4.4.4 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarna te verwijderen of te doen verwijderen.

Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een luchtvaartuig.

Artikel 4.4.5 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.4.7 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen

Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken of te verspreiden.

Artikel 4.4.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet-open bare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4.4.9 Vergunning reinigen (mi ni)containers en afval emmers

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg tegen vergoeding (mini)containers en/of afvalemmers te reinigen of schoon te maken.

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.5.1 Begripsomschrij vingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

houtopstand: een of meer bomen, hakhout, een houtwal, een lintbeplanting in de vorm van heesters of struiken, een beplanting van bosplantsoen;

hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van houtopstand:

bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

boomwaarde: het getal dat wordt gevonden door het produkt van de factoren:

het aantal cm² van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;

de eenheidsprijs per cm²;

de standplaatswaarde;

de conditiewaarde;

de waarde van de plantwijze;

In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel onder- als bovengronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand tot gevolg kunnen hebben.

Artikel 4.5.2 Kapverbod

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

populieren en wilgen als wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

fruitbomen, en windschermen om boomgaarden;

fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op de daarvoor bestemde terreinen;

kweekgoed;

houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

houtopstand die moet worden geveld krachtens de plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel

4.5.6;

dunning;

het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

houtopstand die op een hoogte van 1,3 meter boven het maaiveld een doorsnee heeft van 10 cm. of minder, tenzij de betreffende boom is geplant ingevolge een herplantplicht als bedoeld in artikel 4.5.6, lid 1 van deze verordening.

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergun ning

De vergunning moet bij burgemeester en wethouders worden aangevraagd door of namens, danwel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Wanneer de directeur Natuur, Bos, Landschap en Fauna van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.5.4 Weigeringsgronden

Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren danwel onder voorschriften verlenen in het belang van:

natuur- en milieuwaarden;

landschappelijke waarden;

cultuurhistorische waarden;

waarden van stadsschoon;

waarden voor recreatie en leefbaarheid.

Burgemeester en wethouders kunnen bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering gebruiken.

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunnings voorschriften

Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat de vergunning pas van kracht wordt na het verstrijken van een termijn van zes weken, ingaande op de dag na bekendmaking van de beschikking.

Aan de vergunning kan het voorschrift worden verbonden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen, moet worden herplant.

Wordt een voorschrift als bedoeld in het tweede lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 4.5.6 Herplant-/in standhoudings plicht of finan ciële ver goe ding

Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, danwel op andere wijze is teniet gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevond, danwel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te bepalen termijn.

Wordt een verplichting als in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Indien herbeplanten redelijkerwijs niet, of niet in voldoende mate mogelijk is, kunnen burgemeester en wethouders een financiële vergoeding verlangen op basis van de boomwaarde zoals bedoeld in artikel 4.5.1 lid 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij de toepassing van de boomwaarde de waarde matigen naar redelijkheid en billijkheid.

Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen zoals bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevindt danwel degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste,

tweede, derde of vierde lid van dit artikel, alsmede diens

rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.5.7 Schadevergoeding

Burgemeester en wethouders beslissen op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 17, juncto artikel 134, vierde lid van de Boswet.

Artikel 4.5.8 Afstand tot de erfgrens

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 m. voor bomen en nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4.5.9 Bestrijding boom ziekten

Dit artikel verstaat onder:

iepeziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophistoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

iepespintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsch).

Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders het gevaar opleveren van verspreiding van de iepeziekte of bijdragen aan de vermeerdering van de iepespintkever, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving gestelde termijn:

indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

of de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepeziekte wordt voorkomen.

Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Dit verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepehout en op iepehout met een doorsnee van minder dan 4 cm.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het derde lid bedoelde verbod.

Ook indien houtopstand is aangetast door een andere dan de

hierboven in lid 1 genoemde besmettelijke ziekte, en waardoor het leven van houtopstanden in gevaar kan worden gebracht, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn, de houtopstand te vellen en te vernietigen, danwel andere handelingen te plegen ter voorkoming van verspreiding van de ziekte.

Het niet voldoen aan de in het tweede en vijfde lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Afdeling 6 Bescherming van flora

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoor ziening

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in beheer zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem-, heester- of grasperk danwel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4.6.2 Beschermde planten; hout sprokkelen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschaps- of stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;

bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

Het is verboden op een, door burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats:

de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken, bij zich te hebben; danwel

hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel van elders afkomstige bloemen of planten of hout;

indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

voor zover de natuurbeschermingswet van toepassing is.

Het in het tweede lid, aanhef en onder b bepaalde geldt voorts niet:

ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4.5.2 gestelde verbod niet van toepassing is;

ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een verordening van het Bosschap.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijderen van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dood hout.

Afdeling 7 Maatregelen tegen ont siering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, mo torvoertuigen, caravans, af val stoffen, mest, ingekuil de land bouwprodukten e.d.

Burgemeester en wethouders kunnen, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen, waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen;

mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwprodukten, afbraakmaterialen en oude metalen.

afvalstoffen.

In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

a op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

b op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gesteld regels.

Indien het opslaan, plaatsen of aanwezig hebben van voorwerpen, stoffen of opslagplaatsen gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders degene die de voorwerpen, stoffen of opslagplaatsen opgeslagen, geplaatst of aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de belangen bedoeld in het eerste lid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale milieuverordening van toepassing is.

Artikel 4.7.1a Stankoverlast door ver spreiding van meststof fen

Dit artikel verstaat onder:

dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet (Stb. 1986, 598);

emissie-arm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit dierlijke meststoffen (Besluit van 25 maart 1987, Stb. 114) behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder punt 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: "tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt";

grond: bouwland, maïsland en grasland.

Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik dierlijke

meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest- en gedenkdagen: Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en

Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag.

Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissie-arm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van deze zaak verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerend goed, voor zover deze zich niet tegen de binnenkant van de ruit bevindt of op een afstand van 20 cm. daarvan;

opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of ander constructies, aangewezen door de overheid;

opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij de feitelijke betekenis hebben;

het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerend zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen:

gezamenlijk geen grote oppervlakte hebben dan 0,30 m²;

geen van alle een grotere afmeting in één richting hebben dan 0,90 meter;

zich niet lager bevinden dan 2,20 meter boven de voor voetgangers bestemde weg (voor zover het gaat om dubbelzijdige reclameobjecten);

zich bevinden op het (gedeelte van het) onroerend goed waarop de reclame betrekking heeft;

niet bestaan uit vlaggen.

opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen 14 dagen na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op het onroerend goed aanwezig zijn.

uitstallingen, als bedoeld in artikel 2.1.5.1A

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, Monumentenwet, de Provinciale landschapsverordening of de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

in het belang van de verkeersveiligheid;

in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

indien de reclame geen relatie heeft met de bestemming van de onroerende zaak, of het gedeelte daarvan waarop de reclame is of wordt aangebracht of met het feitelijke gebruik dat van de onroerende zaak of het gedeelte daarvan wordt gemaakt.

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.7.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van het onroerend goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER

GEMEEN TE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen of paden behorende bermen of zijkanten.

b voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

1 treinen en trams;

2 fietsen, bromfietsen en invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990;

3 kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

c parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voe rtuigen van auto bedrijf e.d.

Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toever-

trouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een

straal van 10 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

Het is verboden op door burgemeester en wethouders bij openbaar besluit aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

< NB. Bij besluit van B en W dd. 19 nov. 1996 zijn op grond van

< art. 5.1.2a aangewezen:

< a. de parkeerberm langs de Oostriklaan, ter hoogte van de

< kruising met de Zwaluwenburg; b. de rijbaan en de berm langs

< de Holterweg tussen de spporwegovergang en de kruising met de

< Nieuwe dijk; c. de parkeerplaatsen van de Flora en van de

< Scheg; d. de rijbaan en berm langs de Ceintuurbaan tussen de

< Brinkgeverweg en de Hoge Hondstraat.

Artikel 5.1.3 Defecte voertui gen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

Een voertuigwrak in de zin van dit artikel is een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op de weg waar dit parkeren naar het oordeel van burgemeester en wethouders buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte, schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente of hinder of overlast aan bewoners of gebruikers van nabij gelegen panden wordt aangedaan;

op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te doen of laten staan, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in eerste lid, aanhef en onder a. gestelde verbod.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclame voertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van gro te voer tuigen

Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel

schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 uur tot 18.00 uur.

Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uit zicht belemmeren de voertuigen

Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voe rtuigen met stan kverspreidende

sto ffen

Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groen voorzie ning door voertuigen

Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te doen of te laten staan in een park of plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn be- stemd.

Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets.

Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, te laten staan in de daarvoor bestemde ruimten of op de daarvoor bestemde plaatsen.

Afdeling 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van bonnen, speldjes, geschreven of gedrukte stukken, snuisterijen en versnaperingen, alsmede van andere dergelijke goederen, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Burgemeester en wethouders kunnen onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door

daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijk en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven danwel diensten aan te bieden.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet;

voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door -of door huisgenoten of personeel van- hem die dit doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

in het belang van de openbare orde;

in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke plaats:

met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden;

anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

Het in het eerste lid onder b gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

in het belang van de openbare orde;

in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt;

vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een Wet milieubeheerplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de aanvraag van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer is genomen.

Het in het eerste lid gestelde geldt voorts niet indien door burgemeester en wethouders vergunning is verleend aan een winkeliersvereniging voor het houden van een braderie. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen.

Afdeling 3 Openbaar water

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 5.3.1.1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

schip: elk vaartuig, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, drijvende aanlegsteigers, glijboten of pontons;

woonschip: elk schip uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot bewoning bestemd ongeacht of deze feitelijk geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing.

rechthebbende: de schipper, gezagvoerder of een ander die de beschikking heeft over het schip krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke macht uitoefent;

openbaar water: het openbaar water dat is gelegen binnen de grenzen van de gemeente Deventer met uitzondering van de rivier de IJssel, inclusief de bijbehorende bij de gemeente Deventer in onderhoud en beheer zijnde werken als kademuren, oevers, steigers, trappen,bruggen en andere kunstwerken. Onder openbaar water wordt mede verstaan het meren en innemen van ligplaats in de IJssel aan kaden of oevers.

aangewezen locatie: een door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend gemaakt besluit aangewezen (gedeelte van een) openbaar water, bestemd voor het innemen van ligplaatsen door schepen;

ligplaats: de plaats in openbaar water welke wordt ingenomen door het afmeren van een schip.

Indien het een woonschip betreft wordt onder ligplaats mede verstaan 2,5 meter aan weerszijden van het woonschip gemeten in de lengterichting, inclusief het aangrenzende -voor wat betreft de diepte aan de hand van de plaatselijke omstandigheden door burgemeester en wethouders te bepalen- gedeelte op de vaste wal;

ingezetene:

degene die ingeschreven staat in het bevolkingsregister van de gemeente Deventer;

economische binding:

de binding van een persoon aan het WGR-gebied gewest Midden IJsel, daarin gelegen dat die persoon, met het oog op de voorziening in het bestaan een redelijk belang heeft zich in dit gebied te vestigen, gevestigd is, of gevestigd te blijven, met dien verstande dat een economische binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op het duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit dit gebied.

maatschappelijke binding:

de binding van een persoon aan het WGR-gebied Midden-IJssel, daarin gelegen dat die persoon een redelijk met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in dit gebied te vestigen, gevestigd is of gevestigd te blijven, met dien verstande dat een maatschappelijke binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die tenminste zes jaren onafgebroken ingezetene zijn, danwel gedurende de afgelopen tien jaar tenminste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn geweest van dit gebied.

Paragraaf 2 Ligplaats woonschepen

(p.m.)

Paragraaf 3 Ligplaats overige sche pen

Artikel 5.3.3.1 Recreatieschepen

Het is verboden met een schip, bestemd of in gebruik voor recreatiedoeleinden, een ligplaats in te nemen op andere plaatsen dan in de door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen lokatie.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van het innemen of aanbieden van ligplaatsen voor schepen zoals bedoeld in het eerste lid, in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod.

Het bepaalde in artikel 5.3.2.2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3.3.2 Beroepsvaart

Het is verboden met een schip, in gebruik voor de beroepsvaart, een ligplaats in te nemen op andere plaatsen dan op de door burgemeester en wethouders aangewezen lokatie.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van het innemen van ligplaatsen voor schepen zoals bedoeld in het eerste lid, in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod.

Het bepaalde in artikel 5.3.2.2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3.3.3 Meldingplicht

De rechthebbende moet, binnen 24 uur na aankomst van zijn schip binnen de gemeentegrenzen, daarvan melding doen aan burgemeester en wethouders, indien met dat schip langer dan 4 uur ligplaats ingenomen gaat worden.

Artikel 5.3.3.4 Verlaten schip

De rechthebbende is verplicht, indien hij zijn schip voor langer dan twaalf uren verlaat en niemand aan boord achter blijft, zijn adres en zo mogelijk zijn telefoonnummer op te geven aan burgemeester en wethouders.

Artikel 5.3.3.5 Inzage meetbrief en la dingdocumenten

De rechthebbende is verplicht op vordering van of namens burgemeester en wethouders behoorlijk inzage te geven in de meetbrief van zijn schip en de ladingdocumenten en hem overigens alle inlichtingen te verstrekken omtrent diepgang, afmetingen en lading van zijn schip.

Artikel 5.3.3.6 Bijzondere verplichtin gen voor gezagvoer ders van zeeschepen

De rechthebbende op een schip, dat wordt gebruikt voor de vaart op zee of daartoe is bestemd is verplicht aan burgemeester en wethouders opgave te verstrekken van:

de aard en de hoeveelheid van de lading;

de plaats van herkomst en bestemming van het schip.

Artikel 5.3.3.7 Laden en lossen

Het laden of lossen op een andere plaats dan voor laden en lossen door burgemeester en wethouders is aangewezen en van andere dan ter lossing of inlading bestemde goederen, voorwerpen of stoffen is verboden.

Het is verboden zonder toestemming van burgemeester en wethouders goederen langer dan 6 uren op de in lid 1 bedoelde plaats te laten liggen.

Het is verboden bij het laden of lossen de kade te beschadigen of te verontreinigen.

Indien bij het laden of lossen de kade wordt verontreinigd is bij het laden de inlader bij het lossen de ontvanger verplicht de kade zo spoedig mogelijk te reinigen.

Paragraaf 4. De orde en veiligheid met betrekking tot de scheep vaart in het alge meen

Artikel 5.3.4.1 Het nakomen van aanwijzingen

Ieder is verplicht terstond te gehoorzamen aan de mondelinge aanwijzingen, gegeven door of namens burgemeester en wethouders.

Artikel 5.3.4.2 Veiligheidsvoorschrif ten

Het is verboden in het openbaar water al dan niet bij wijze van beroep te duiken, te baggeren of met enigerlei middel naar zich onder het wateroppervlak bevindende voorwerpen te zoeken of deze op te dreggen.

Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 5.3.4.3 Het gebruik van schepen als opslagruimte of be drijfsruimte

Het is verboden een schip, op een ligplaats, in hoofdzaak te gebruiken als opslagplaats, magazijn, werkplaats, expositieruimte of voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf.

Het is verboden een schip op te leggen in openbaar water.

Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen. Deze ontheffing kan uitsluitend verleend worden voor het innemen van ligplaats met dit soort schepen in door burgemeester en wethouders aan te wijzen gedeelten van het openbaar water.

Aan deze ontheffing kunnen burgemeester en wethouders voorschriften verbinden in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

Artikel 5.3.4.4 Het voorkomen van overlast

Het is verboden aan, op of in schepen zodanige handelingen te verrichten dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder of anderszins overlast wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden drijvende schepen te slopen of droog te zetten op andere dan door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

Burgemeester en wethouders kunnen voor het bepaalde in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.

Aan deze ontheffing kunnen burgemeester en wethouders voorschriften verbinden in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

Artikel 5.3.4.5 Verwaarloosde schepen

Het is in het belang van het aanzien van de gemeente en het milieu verboden met een schip een ligplaats in te nemen of ingenomen te houden dat in kennelijke verwaarloosde toestand verkeert.

Artikel 5.3.4.6 Het hebben of maken van werken

Het is in verband met de veiligheid en het aanzien van de gemeente verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een schip, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, als bedoeld in artikel 7 van de grondwet, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging geen gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

Artikel 5.3.4.7 Het onbevoegd losmaken van schepen

Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een schip in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een

schip, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Paragraaf 5: Bescherming van werken

Artikel 5.3.5.1 Beschadiging van waterstaatswerken

Het is verboden schade toe te brengen aan of verandering aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 wetboek van strafrecht van toepassing is.

Artikel 5.3.5.2 Het openen van bruggen

Het is aan een ieder, behalve aan door burgemeester en wethouders daartoe aangewezen personen, verboden bruggen te openen of te sluiten.

Artikel 5.3.5.3 Te hoge schepen

Indien, ter beoordeling van door burgemeester en wethouders daartoe aangewezen personen, boven het dek uitstekende voorwerpen zonder veel moeite zover weggenomen kunnen worden, dat het schip onder een gesloten brug kan doorvaren, is de schipper verplicht op eerste aanzegging van deze personen, boven het dek uitstekende voorwerpen te strijken en/of weg te nemen, als hij deze brug wenst te passeren.

Artikel 5.3.5.4 Gebruik oevers en kademuren

Het is verboden enig obstakel of voorwerp te hebben of te houden op of in openbare oevers en kademuren.

Het is verboden, zonder vergunning van burgemeester en wethouders, groene oevers of delen daarvan in gebruik te hebben of te houden.

Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de bescherming van werken voorschriften verbinden.

Het bepaalde in artikel 5.3.2.2 is van overeenkomstige toepassing.

Het bepaalde in dit artikel geldt niet voor zover de Woningwet, de Wet milieubeheer, het rijkswegenreglement of het provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemo toriseerd en ruiterver keer in na tuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijk doel daartoe aanwezig te hebben.

Burgmeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren dat het rijden met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een paard te bevinden, dan wel

zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor berijders van paarden:

ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoel-de personen.

Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

op wegen als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

op wegen die krachtens de wet van 14 mei 1981, Stb. 287, voor motorrijtuigen of cate-gorieën daarvan gesloten zijn verklaard;

binnen de bij of krachtens de provinciale verordening "Stiltegebieden" aangewezen stilte-

gebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Vuur in de open lucht

Artikel 5.5.1 V erbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben;

Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod;

De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

in het belang van de openbare orde en veiligheid.

ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

ter bescherming van de flora en de fauna.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

de provinciale milieuverordening;

artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing zijn; of

het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terras-haarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Afdeling 6 (vervallen)

Afdeling 7 Sinterklaasbeleid

Artikel 5.7.1 Verbod sinterklaas

Het is verboden om:

op of aan de weg of zichtbaar vanaf de weg, in of op een voer- of vaartuig, geheel of gedeeltelijk vermomd of

verkleed als sinterklaas, op te treden of zich te bevinden.

te bevorderen, toe te staan of er gelegenheid toe te geven dat in strijd wordt gehandeld met het verbod vervat onder a van dit lid.

Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor het zich verplaatsen naar of van, dan wel het aanwezig zijn op, een iet openbaar aangekondigde, kleinschalige en niet-commerciële sinterklaasviering, tenzij die sinterklaasviering als een openbaar optreden beschouwd moet worden;

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid onder a en b gestelde verbod.

Van het onder 1. bedoelde verbod wordt geacht ontheffing te zijn verleend voor het gebied, gelegen buiten het grondgebied van de voormalige gemeente Deventer, zoals dat bestond op 31 december 1998. Hetzelfde geldt voor het grondgebied van de voormalige gemeente Bathmen, zoals dat bestond op 31 december 2004.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en van de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van deze verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 3e , Wet op de economische delicten:

artikel 4.2.2.1a lid 2

artikel 4.2.2.2 lid 2

artikel 4.2.2.3

artikel 4.2.2.4

artikel 4.2.2.5

artikel 4.2.2.7

artikel 4.2.2.10

artikel 4.2.2.10a

artikel 4.2.2.13 lid 1

artikel 4.2.2.13a lid 1

artikel 4.2.2.14 lid 2

artikel 4.2.3.1

artikel 4.2.3.3

artikel 4.2.4.1

artikel 4.2.4.1a lid 2

artikel 4.2.5.1 lid 4

artikel 4.2.5.2 lid 1

artikel 4.2.5.4

artikel 4.4.1

artikel 4.4.2

artikel 4.4.3

artikel 4.4.4

artikel 4.4.7

Artikel 6.1a Toezichthouders.

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de als zodanig voor deze taak aangewezen personen werkzaam bij de afdeling Stadstoezicht.

Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.2 Opsporingsambtenaren (ingetrokken)

Artikel 6.3 Betreden dan wel binnen treden woningen, andere gebou wen en terreinen

Personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en opsporingsambtenaren, die voorzover zij belast zijn met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn bevoegd elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

De in het eerste lid bedoelde last is te allen tijde uitvoerbaar.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van die ruimten waarvan het betreden of binnentreden, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, voor het opsporen van een strafbaar feit ingevolge het bepaalde in artikel 12 van de Algemene wet op het binnentreden niet is toegelaten.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vervallen de volgende verordeningen:

de Algemene Politieverordening Deventer, zoals oorspronkelijk vastgesteld op 27 meu 1969;

de Algemene Plaatselijke Verordening, deel I zoals vastgesteld op 20 september 1993;

de Politieverordening openbare wateren in de gemeente Deventer, zoals vastgesteld op 28 juni 1961;

de Verordening gevaarlijke stoffen Deventer 1971;

de Afvalstoffenverordening zoals vastgesteld in oktober 1982;

de Verordening tot het bewaren van houtopstanden (kapverordening) zoals vastgesteld op 24 november 1980;

de Vuurwerkverordening Deventer zoals vastgesteld op 28 mei 1984.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 6.4 blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken -nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordeningen als bedoeld in artikel 6.4 blijven -indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van

kracht.

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- op grond van een verordening als bedoeld in artikel 6.4 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid, dat voor of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4.

In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag tenminste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegd bestuursorgaan is ingediend.

Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4 zijn niet van toepassing:

gedurende vier weken na het in werking treden van deze verordening;

ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid

blijven vergunningen zoals bedoeld in artikel 91 van de Algemene Politieverordening alsmede de aan deze vergunningen verbonden voorschriften en beperkingen van kracht totdat zij zijn vervallen of worden ingetrokken. Deze vergunningen, voor-

schriften en beperkingen worden geacht vergunningen, voorschriften en beperkingen in de zin van deze verordening te zijn.

De intrekking van een verordening bedoeld in artikel 6.4 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Deventer (1994) of APV-1994.