Regeling vervallen per 01-01-2017

VERORDENING INKOOP KINDPLEKKEN EN KWALITEITSEISEN BIJ DE ONTWIKKELING NAAR INTEGRALE KINDCENTRA​

Geldend van 01-09-2012 t/m 31-12-2016

Intitulé

VERORDENING INKOOP KINDPLEKKEN EN KWALITEITSEISEN BIJ DE ONTWIKKELING NAAR INTEGRALE KINDCENTRA

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    beroepskracht: beroepskracht als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;

  • 2.

    beroepskracht voorschoolse educatie: beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;

  • 3.

    doelgroepkind: een kind in de leeftijd van 18 tot en met 48 maanden met een taal- of ontwikkelingsachterstand waarvoor het consultatiebureau van de GGD een VVE-indicatieheeft afgegeven;

  • 4.

    VVE-indicatie; indicatie dat het kind in de ontwikkeling extra zorg en aandacht nodig heeft vanwege een taal- of ontwikkelingsachterstand;

  • 5.

    houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort/exploiteert en die met die onderneming binnen een integraal kindcentrum zorg draagt voor kinderopvang, als bedoeld in de Wet

  • 6.

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan

    de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet

    onderwijs voor die kinderen begint;

  • 7.

    integraal kindcentrum: voorziening in de buurt voor elk kind van 0 tot 13 jaar met een ontwikkelingsgericht aanbod

  • 8.

    gemeentelijke kindplek (regulier of VVE): het aantal uren dat het college de houder vergoedt voor de peuteropvang van een 2 of 3 jarig kind.

  • 9.

    dagdeel: een periode van een dag waarin het kind wordt opgevangen. Een dagdeel omvat

    maximaal 3,5 uur.

  • 10.

    voorschoolse educatie: voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 2.1 van de wet;

  • 11.

    de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • 12.

    wederkerigheid: de maatschappelijke inzet van ouders in ruil voor de inkoop van een kindplek door het college.

  • 13.

    kindvolgsysteem: werkwijze voor het gericht beoordelen van het functioneren van kinderen;

  • 14.

    ouder: ouder als bedoeld in artikel 1.1 en artikel 2.1 van de wet;

  • 15.

    kindplek voorschoolse educatie: rekeneenheid die overeenkomt met 4 dagdelen waarop voorschoolse educatie wordt aangeboden gedurende maximaal 40 weken per jaar.

  • 16.

    kenniscentrum VVE bundelt kennis en expertise van de CJG-partners ten behoeve van de ontwikkeling van kinderen. Op verzoek van professionals van voorschoolse voorzieningen en basisscholen kunnen peuters extra ondersteuning krijgen.

Artikel 2 Doel van de verordening

Deze verordening bevat:

  • 1.

    de criteria inzake de inkoop van kindplekken, waaronder het wederkerigheidsprincipe (hoofdstuk 2);

  • 2.

    specifieke regels rondom Voor- en Vroegschoolse Educatie (hoofdstuk 3);

  • 3.

    de ruimte- en inrichtings eisen waaraan de houder, dat is degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming binnen (of buiten) een integraal kindcentrum zorg draagt voor kinderopvang, als bedoeld in de Wet, moet voldoen. Deze inrichtingseisen van de verordening zijn ook van toepassing op peuter-speelzalen die niet in een integraal kindcentrum zijn gevestigd (hoofdstuk 4);

  • 4.

    de uitwerking rondom toezicht op de kinderopvang (hoofdstuk 5).

HOOFDSTUK 2 INKOOP VAN KINDPLEKKEN

Artikel 3 Kindplekken

  • 1. De ouder kan een verzoek tot gebruik van een gemeentelijke kindplek (regulier of voorschoolse educatie) aanvragen bij de houder.

  • 2. De houder van de kinderopvang controleert of de ouder valt onder de Wet (recht heeft op een kinderopvangtoeslag).

  • 3. De houder van de kinderopvang dient bij het college de aanvraag in voor een gemeentelijke kindplek, als de ouder niet in aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag.

  • 4. Het college verifieert de aanvraag en geeft aan de houder goedkeuring tot plaatsing van het kind mits er sprake is van een wederkerigheidsovereenkomst en indien de ouder geen recht heeft op een kinderopvangtoeslag.

  • 5. De periode van een kindplek duurt van plaatsing van het kind via een gemeentelijke kindplek tot dat het kind naar de basisschool gaat.

  • 6. De ouder regelt in eerste instantie zelf een plek voor wederkerigheid en een wederkerigheids-overeenkomst;

  • 7. De gemeente of het kenniscentrum VVE biedt op verzoek van de ouder ondersteuning bij het indienen van de aanvraag;

  • 8. Het kenniscentrum VVE is belast met de uitvoering van het proces betreffende de wederkerigheid en de monitoring.

Artikel 4 Hoogte van het bedrag van de kindplek

  • 1. Het inkoopbedrag van een kindplek regulier en VVE wordt jaarlijks vastgesteld door het college (alleen voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag).

  • 2. Voor de ouders die vallen onder de Wet (recht hebben op kinderopvangtoeslag) worden de extra kosten van een kindplek voorschoolse educatie vergoed door het college.

  • 3. Het college kan, indien zij van mening is dat er sprake is van bijzondere (tijdelijke) omstandigheden, het inkoopbedrag van een kindplek verhogen in de situaties dat het wenselijk is om met houders afspraken te maken over extra kwaliteitseisen, danwel de inkoop van kindplekken op bepaalde locaties te stimuleren.

Artikel 5 Kindplekcriteria

  • 1. Een kindplek regulier omvat maximaal 7 uur per week en 40 weken per jaar.

  • 2. De houder dient te voldoen aan de bepalingen rondom registratie, samenwerking met basis-school, overdracht kindgegevens naar basisschool, signalering en bij het houder van een peuterdossier zoals omschreven in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Een kindplek voorschoolse educatie omvat maximaal 14 uur per week en 40 weken per jaar.

  • 4. De inkoop van een kindplek voorschoolse educatie door het college bij de houder van kinderopvang voorschoolse educatie vindt plaats op basis van VVE-indicatie van de GGD / de arts van het consultatiebureau.

  • 5. De houder die VVE gecertificeerd is dient te voldoen aan alle bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 6 Afstemming houder kinderopvang, GGD en Kenniscentrum VVE

  • 1. De houder controleert of een kind een VVE-indicatie heeft bij aanmelding. Indien er sprake is van een VVE-indicatie en de houder heeft geen VVE-certificaat wordt contact gelegd met het Kenniscentrum VVE voor ondersteuning gericht op het wegwerken van de taal- of ontwikkelingsachterstand van de peuter.

  • 2. De inhoud van de ondersteuning (afspraken houder kinderopvang en kenniscentrum VVE) worden vastgelegd in een overeenkomst.

  • 3. De ondersteuning dient te voldoen aan de kwaliteitseisen voorschoolse educatie zoals verwoord in deze verordening in hoofdstuk 3.

  • 4. Indien het vermoeden ontstaat tijdens de plaatsing dat er sprake is van een taal- of ontwikkelingsachterstand bij een kind, dient de houder het Kenniscentrum in te schakelen voor ondersteuning ten behoeve van de peuter. Er dient wel sprake te zijn van een VVE-indicatie van de GGD. Om voor vergoeding van een VVE-kindplek in aanmerking te komen dient contact opgenomen te worden met GGD voor indicatie.

Artikel 7 Wederkerigheidovereenkomst naar vermogen

  • 1. Als voorwaarde om een kindplek bij het kindcentrum te kunnen afnemen dient de ouder te beschikken over een wederkerigheidovereenkomst.

  • 2. In de wederkerigheidsovereenkomst zijn de afspraken tussen gemeente en ouder rondom de wederkerigheid opgenomen.

  • 3. De omvang van de wederkerigheid is minimaal gemiddeld 8 uur per week. De invulling van de wederkerigheid dient gemiddeld 8 uur per week te zijn over de periode van plaatsing van het kind. Indien de ouder een beroep doet op het kenniscentrum VVE kan rekening worden gehouden met de mogelijkheden en capaciteiten van de ouder: ‘wederkerigheid naar vermogen’.

  • 4. De inhoud van de overeenkomst bevat in ieder geval:

    • -

      een omschrijving van de werkzaamheden

    • -

      een omschrijving van de overige afspraken

  • 5. De ouder is primair verantwoordelijk voor de invulling van de wederkerigheid en het nakomen van de afspraken wat betreft de wederkerigheidsovereenkomst. Ouders kunnen de wederkerigheid regelen in hun eigen omgeving (buurt, school of voorschoolse voorziening) of met hulp van organisaties (voor vrijwilligers/mantelzorgers) in Deventer.

  • 6. Als de ouder extra begeleiding nodig heeft dan kan dat via het kenniscentrum VVE: de houder attendeert de ouders op deze mogelijkheid en geeft de gegevens aan het kenniscentrum VVE door (met toestemming van de ouder).

  • 7. De ouder is primair verantwoordelijk voor het nakomen van de afspraken wat betreft de wederkerigheidsovereenkomst. Op het moment dat naar het oordeel van de ouder de werkzaamheden in het kader van wederkerigheidsovereenkomst niet naar tevredenheid verlopen dient de ouder dat eerst zelf neer te leggen bij de organisatie waar de werkzaamheden plaatsvinden. In tweede instantie kan de ouder terecht bij het kenniscentrum VVE bij het zoeken van een nieuwe plek voor de wederkerigheid.

  • 8. De wederkerigheidsovereenkomst wordt afgesloten voor een periode die afloopt op het moment dat het kind naar de basisschool gaat.

  • 9. De peuter wordt niet van de gemeentelijke kindplek gehaald op het moment dat de afspraken rondom de wederkerigheid door de ouder niet worden nagekomen.

  • 10. Als de afspraken rond de wederkerigheid niet worden nagekomen dan wordt het kindplekbedrag naar rato teruggevorderd van de ouder of wordt op andere wijze om een tegenprestatie gevraagd.

  • 11. Mantelzorgtaken zijn een vorm van wederkerigheid.

Artikel 8 Verplichtingen van de houder m.b.t. kindplek

  • 1. De houder is verantwoordelijk voor uitvoering van de activiteiten en dient te voldoen aan de door de GGD gestelde eisen.

  • 2. De houder beschikt over een adequaat signalerings- en doorverwijsprotocol.

  • 3. De houder beschikt over een adequaat risico- en veiligheidsprotocol.

  • 4. De houder hanteert effectieve werkwijzen rond klanttevredenheid onderzoek.

  • 5. De houder werkt mee aan het ontwikkelen, registreren, meten en leveren van informatie voor indicatoren ten behoeve van beleid en verantwoording voor de gemeente.

  • 6. De houder heeft het convenant WET OKE en VVE ondertekend

  • 7. De houder heeft in het kader van het integraal kindcentrum een aantoonbare samenwerking met het primair onderwijs wat betreft de doorgaande leerlijn.

HOOFDSTUK 3 KWALITEITSEISEN VOORSCHOOLSE EDUCATIE

Artikel 9 Registratie

  • 1. De houder registreert elk kind dat deelneemt aan voorschoolse educatie, informeert bij de GGD of er sprake is van een VVE-indicatie en zorgt ervoor dat de gegevens van de geregistreerde kinderen, tot de overgang naar het basisonderwijs, actueel blijven.

  • 2. De houder houdt het precieze aantal maanden, aantal dagdelen en gevolgd VVE-programma en resultaten bij dat een kind aan voorschoolse educatie ontvangt.

Artikel 10 Effectief programma voorschoolse educatie

  • 1. In de voorschoolse groepen kiezen houders een bewezen effectief programma of aanpak voor de taal- en ontwikkelingsstimulering van kinderen.

  • 2. De houder werkt met een doelgerichte planning die aansluit bij de doelen en ontwikkelingslijnen van het betreffende programma.

  • 3. Er wordt opbrengstgericht gewerkt: het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd naar leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Artikel 11 Deelname voorschoolse educatie

Voorschoolse educatie omvat per week vier dagdelen per doelgroepkind.

Artikel 12 Maximaal aantal kinderen voorschoolse educatie

Een groep bestaat uit ten hoogste 15 kinderen.

Artikel 13 Beroepskrachten voorschoolse educatie

  • 1. De houder is verantwoordelijk dat:

    • a.

      De beroepskracht voorschoolse educatie beschikt voor schriftelijke taalvaardigheid niveau 3F.

    • b.

      De beroepskracht voorschoolse educatie beschikt voor leesvaardigheid en mondelinge vaardigheid over taalniveau 3F.

    • c.

      Alle beroepskrachten moeten gecertificeerd zijn in het VVE-programma dat op de locatie van de houder wordt gebruikt, tenzij er gebruik wordt gemaakt van het Kenniscentrum VVE. Alle beroepskrachten van het kenniscentrum zijn gecertificeerd.

    • d.

      De beroepskracht voorschoolse educatie is verplicht bij- en nascholing te volgen om het kennisniveau actueel te houden en te voldoen aan de (nieuwe) eisen van de overheid.

    • e.

      Elke beroepskracht dient aan alle opleidingseisen ten aanzien van voorschoolse educatie te voldoen.

Artikel 14 Ouderbetrokkenheid en informeren ouders

  • 1.

    De houder van kinderopvang maakt jaarlijks een analyse van de ouderpopulatie. Op basis hiervan formuleert de houder jaarlijks per locatie specifiek ouderbeleid, waarbij hij beschrijft op welke wijze waarop hij minimaal het gestelde in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel uitvoert.

  • 2.

    Ouders worden door de houder van de instelling actief betrokken bij de activiteiten van de voorschoolse educatie.

  • 3.

    De houder biedt concrete activiteiten aan om ouders te stimuleren thuis met hun kind activiteiten van voorschoolse educatie te doen.

  • 4.

    De houder zorgt ervoor dat er coördinatie plaatsvindt op het geheel aan activiteiten met als resultaat dat ouders betrokken zijn bij de voorschoolse activiteiten.

  • 5.

    De houder informeert de ouders voorafgaand aan de plaatsing van hun kind aantoonbaar over het beleid van eventuele voorschoolse educatie.

  • 6.

    Bij aanmelding van het kind vindt een intakegesprek plaats, waarbij de ouder(s) wordt (en) bevraagd over kenmerken van hun kind, over het gezin en over hun wijze van opvoeden.

Artikel 15 Samenwerking houder kinderopvang en basisschool

  • 1. De houder werkt nauw samen met tenminste één basisschool binnen een kindcentrum 0 – 13 waarnaar gemiddeld de meeste kinderen doorstromen.

  • 2. De samenwerking bestaat minimaal uit gestructureerd overleg en dit wordt door de houder samen met directie van de basisschool op te stellen jaar(werk)plan, vastgelegd.

  • 4. Het jaarplan omvat concrete afspraken over visie, pedagogisch klimaat, het versterken van de doorlopende leerlijn, ouderbeleid, zorgbeleid, overdracht van kindgegevens, het gezamenlijke overleg en de opleiding/nascholing.

  • 5. De houder evalueert jaarlijks gezamenlijk met de directie van de basisschool de kwaliteit van de voorschoolse educatie en de resultaten bij de kinderen. De uitkomsten van de evaluaties leiden tot aantoonbare en planmatige verbetermaatregelen in het jaar(werk)plan en het concrete aanbod (didactiek en inhoud).

Artikel 16 Overdracht kindgegevens naar basisschool

  • 1. Bij ieder kind van 4 jaar dat een programma van voorschoolse educatie heeft doorlopen, vindt overdracht van kindgegevens plaats naar de basisschool door middel van een gesprek met behulp van het stedelijk overdrachtsformulier.

  • 2. De houder draagt er zorg voor dat de overdracht plaatsvindt na goedkeuring en ondertekening door een ouder van het kind.

  • 3. De houder bewaart van elke overdracht een kopie van het stedelijk overdrachtsformulier voor een termijn van minimaal 1 jaar na de datum van overdracht.

Artikel 17 Signalering en aanpak bij zorg

  • 1. De beroepskrachten volgen de ontwikkeling van alle kinderen (als groep en ieder kind apart) met een kindvolgsysteem.

  • 2. De beroepskrachten analyseren regelmatig de ontwikkelingen van het kind en de groep en bepalen welke begeleiding en zorg nodig is voor de hele groep en het individuele kind.

  • 3. Indien blijkt dat een kind extra zorg nodig heeft, wordt het kind, na melding hiervan aan de ouders, door de houder bij het Kenniscentrum aangemeld.

  • 4. Ten aanzien van kinderen waarover de houder zich met betrekking tot de ontwikkeling zorgen maakt, wordt door de houder in afstemming met het Kenniscentrum een handelingsplan opgesteld en bijgehouden.

Artikel 18 Peuterdossier

De observatie- en eventuele toetsgegevens worden vastgelegd in een peuterdossier en geven zicht op de ontwikkeling of de eventuele stagnatie per kind.

HOOFDSTUK 4 KWALITEITSEISEN KINDPLEKKEN 2 EN 3 JARIGEN

Paragraaf 1 Ruimte en inrichtingseisen

Artikel 19 Groepsspeelruimte Kinderopvang kinderen van 2 en 3 jarigen

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto oppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Elke groepsspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • 3. Voor 1- 2 jarige peuters geldt de Wet

Artikel 20 Buitenspeelruimte

De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

    voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;

  • b.

    een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto oppervlakte speelruimte per kind op basis van de maximale groepsgrootte;

  • c.

    ingericht in overeenstemming met de leeftijd van en het aantal op te vangen kinderen.

Artikel 21 Groepen

De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in vaste afzonderlijke ruimtes.

Paragraaf 2 Overige eisen

Artikel 22 Overeenkomst tussen houder en ouder

Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en ouder.

Artikel 23 Informatieplicht aan de ouders

De houder informeert schriftelijk en mondeling de ouder voorafgaand aan het aangaan van de in artikel 11 bedoelde overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de mogelijkheden van het aanbieden van voorschoolse educatie

  • b.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind;

  • c.

    de vindplaats van toepasselijke regelgeving, beleidsplannen, het pedagogisch plan en met wie de houder samenwerkt;

  • d.

    het signaleringsysteem;

  • e.

    de overdracht van gegevens naar de basisschool door middel van stedelijk overdrachtsformulier, na toestemming van de ouders;

  • f.

    de klachtenprocedure.

HOOFDSTUK 5 TOEZICHT

Artikel 24 Toezicht

Het college ziet toe op de naleving van de bij deze verordening gestelde regels.

Artikel 25 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de wet binnen 10 weken of de instandhouding redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit hoofdstuk 2 van deze verordening.

  • 2. De toezichthouder onderzoekt jaarlijks of de exploitatie van de kinderopvang van het integraal kindcentrum plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van deze verordening

Artikel 26 Vastleggen resultaten

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel, naar aanleiding van een onderzoek bij het onderdeel kinderopvang van een kindcentrum als bedoeld in artikel 25, schriftelijk vast in een ontwerprapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder van het onderdeel van kinderopvang van een kindcentrum de voorschriften uit deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het inspectierapport.

  • 3. De toezichthouder stelt de desbetreffende houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en voert overleg over de inhoud van het rapport.

  • 4. De houder krijgt de gelegenheid zijn zienswijze over de inhoud van het ontwerprapport schriftelijk kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 5. De toezichthouder stelt het rapport vast en zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder van het onderdeel kinderopvang van het integraal kindcentrum, die een afschrift daarvan ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 6. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

  • 7. Indien bij een onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, tekortkomingen zijn geconstateerd zendt de toezichthouder een afschrift van het inspectierapport aan het dagelijks bestuur.

Artikel 27 Schriftelijke aanwijzing

  • 1. Het college kan een houder die verantwoordelijk is voor de exploitatie van kinderopvang in het integraal kindcentrum een schriftelijke aanwijzing geven indien hij de voorschriften uit deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de in het eerste lid bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

Artikel 28 Verbod tot exploitatie

  • 1. Het college kan de houder die verantwoordelijk is voor de kinderopvang binnen het integraal kindcentrum verbieden de exploitatie daarvan voort te zetten, zolang hij een aanwijzing als bedoeld in artikel 27 niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.

  • 2. Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 27 blijkt dat de kinderopvang naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften uit hoofdstuk twee van deze verordening zal voldoen, kan het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden de kinderopvang in exploitatie te nemen.

HOOFDSTUK 6 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 29 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de houder af te wijken van één of meerdere bepalingen van deze verordening.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 september 2012.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Kwaliteitseisen en Inkoop Kindplekken bij de ontwikkeling naar Integrale Kindcentra

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 juli 2012

De raad voornoemd,

de griffier,
drs. S.J. Peet
de voorzitter,
ir. A.P. Heidema

Toelichting Verordening kwaliteitseisen en Inkoop Kindplekken bij Integrale Kindcentra

Algemeen 1

Op 1 augustus 2010 is de wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (wet OKE) in werking getreden met als gevolg dat de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten zijn gewijzigd in verband met het onderwijsachterstandenbeleid. De wijziging beoogt de kwaliteitseisen die gesteld worden aan kinderopvangcentra en peuterspeelzalen te harmoniseren.

In de huidige Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna:de Wet) zijn dan ook een aantal minimale kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen en kinderopvang vastgelegd. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kindercentra. De kwaliteitseisen die worden gesteld aan kinderopvang en peuterspeelzalen, die opvang bieden aan peuters van 2 jaar en ouder, zijn vrijwel identiek).

In het kader van Vroeg- en Voorschoolse Educatie wordt een convenant afgesloten tussen onderwijs, GGD en kinderopvangorganisaties waarin ook een aantal kwaliteitseisen voor de houders van kinderopvangorganisaties in de integrale kindcentra zijn uitgewerkt. Dit betreft onder ander het werken met een stedelijk overdrachtsformulier, het inzetten van de expertise door het Kenniscentrum VVE bij peuters met een taal- of ontwikkelingsachterstand.

Op basis van de Visie op Kindcentra is gekozen om de peuterspeelzalen niet meer te subsidiëren. Kindpleken (mits voldaan aan criteria) worden ingekocht bij kinderopvangorganisaties. Gelet op de verwevenheid van de inkoop van kindplekken door het college en de daaraan gekoppelde kwaliteits- is gekozen om dit in 1 verordening samen te brengen.

De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang.

Peuters moeten veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft daarom ten aanzien van de ruimte- en inrichtingseisen een modelverordening opgesteld.

De VNG-modelverordening heeft als voorbeeld gediend voor de onderhavige Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie. De VNG-modelverordening is gebaseerd op de eisen die worden gesteld in de Algemene Maatregel van Bestuur / nr 298 / besluit van 7 juli 2010 aan voorschoolse educatie.

De wet OKE heeft tevens als inzet om meer en betere voorschoolse educatie te bieden. De voor- en vroegschoolse educatie heeft als doel om onderwijsachterstanden bij jonge kinderen te voorkomen en waar nodig effectief te bestrijden. Gemeenten hebben de wettelijke verplichting om een goed voorschools aanbod te doen aan jonge kinderen met een taalachterstand en een inspanningsverplichting om al deze kinderen te bereiken. In de gemeente Deventer, mede dankzij de extra Rijksmiddelen, is op termijn een goed voorschools aanbod beschikbaar op basis waarvan het non-bereik kan worden opgeheven.

De kwaliteitseisen voorschoolse educatie die worden gesteld in de wet OKE worden aangevuld met nadere kwaliteitseisen in de Algemene Maatregel van Bestuur ‘Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie’ (AMvB).

Doelgroep

Tot de VVE-doelgroep behoren alle kinderen die extra zorg en aandacht nodig hebben vanwege:

  • 1.

    taalachterstand omdat de Nederlandse taal niet de moedertaal van het kind is en/of de ouders deze taal onvoldoende beheersen om buiten school de taalverwerving van het kind in het Nederlands te versterken

  • 2.

    sociaal-medische problemen: fysieke problemen (o.a. motorisch) als gevolg van de sociale omstandigheden waarin het kind opgroeit

  • 3.

    sociaal-economische problemen: problemen als gevolg van de sociaal-economische omstandigheden waarin het kind opgroeit, bijv. armoede

  • 4.

    sociaal-culturele problemen: problemen als gevolg van culturele kenmerken van de omgeving waarin het kind opgroeit, bijv. aanpassingsproblemen, maatschappelijk isolement van ouders, te grote afstand tussen thuis- en schoolmilieu ed.

  • 5.

    sociaal-emotionele problemen: gedragsproblemen van de kinderen waar de school extra aandacht aan moet besteden om een (ook emotioneel) veilige school te kunnen creëren

Algemeen 2

Eén van de uitgangspunten van de Visie op Kindcentra is dat peuterspeelzalen zich moet laten registreren als Kinderopvangorganisatie, zodat de kosten van de opvang voor de ouders die voldoen aan de criteria van de Wet Kinderopvang via het Rijk door middel van een toeslag kunnen worden vergoed. Dit geeft het college de financiële ruimte om voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag kindplekken in te kopen bij kinderopvangorganisaties (die participeren in Integrale Kindcentra) en voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals geformuleerd in de Visie op Kindcentra.

Een belangrijk element van de Visie op Kindcentra is dat de gemeente Deventer alle ouders de kans biedt om hun kind naar een integraal kindcentrum te laten gaan vanaf de peuterleeftijd. Dit ongeacht de inkomenssituatie van de ouders. Ouders die beiden werken, hebben recht op een financiële tegemoet-koming van het rijk. Deventer koopt voor de ouders die geen recht hebben op de kinderopvangtoeslag een kindplek in.

Door het peuterspeelzaalwerk (peuterarrangement) onder de Wet Kinderopvang te plaatsen wordt het wettelijk kader geharmoniseerd. Het financiële kader wordt geharmoniseerd door bij de financiering van een gemeentelijke kindplek uit te gaan van dezelfde financieringssystematiek als in de kinderopvang, namelijk vraagfinanciering. Hierbij is de keuze van ouders bepalend voor de financieringsstromen.

In de kinderopvang zien de financieringsstromen er als volgt uit: ouders betalen de volledige kosten van de kindplaats zelf.De belastingdienst verstrekt ouders een inkomensafhankelijke bijdrage.

Financieringsmodel bij een gemeentelijke kindplek. Er wordt aangesloten bij de werkwijze van de kinderopvang. De gemeente Deventer gaat een financiële betrekking aan met partijen die voldoen aan de eisen en voorwaarden die gesteld worden aan het aanbieden van een gemeentelijke kindplek. Deze partijen ontvangen van de gemeente per kind de opvangkosten. Daarbij is het uitgangspunt het uurtarief dat de belastingdienst hanteert voor de Kinderopvangtoeslag. Er wordt geen ouderbijdrage van de ouders gevraagd (wel in natura).

Er is hier sprake van een indirecte finaciering aan ouders die gebruik maken van een gemeentelijke kindplek en niet vallen onder de Wet Kinderopvang. De gemeente vergoedt de vraag van de ouder via de houder van de kinderopvang. In plaats van de ouder een directe tegemoetkoming te verstrekken wordt de tegemoetkoming aan de houder van de kinderopvang verstrekt.

Er is voor gekozen om geen (financiële) ouderbijdrage te vragen vanwege de wederkerigheidseis die wordt gekoppeld aan het gebruik kunnen maken van een gemeentelijke kindplek. In de Visie op Kindcentra wordt uitgegaan van het feit dat ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag tijd hebben om zich maatschappelijk in te zetten. En tijd hebben in het algemeen om iets voor de samenleving te kunnen doen om zodoende een kindplek vergoed te krijgen in een integraal kindcentrum. Een andere reden om geen ouderbijdrage meer te heffen is dat het financiële rendement van de inning van de ouderbijdrage niet groot is.

De gemeente koopt kindplekken bij een kinderopvangorganisatie in op basis van de verwachte behoefte aan kindplekken. Door middel van nacalculatie op basis van feitelijk gebruik door de peuters vindt verrekening plaats.

De gemeente kijkt bij de beoordeling naar de behoefte in de buurt op basis van CBS en GGD-cijfers.

Artikelsgewijs

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het juist hanteren van begrippen uit de Visie op Kindcentra en de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen luistert zeer nauwkeurig. In de Deventer Visie op Kindcentra wordt gesproken over kindcentra;. De landelijke term, zoals het bedoeld wordt in de visie, is veelal Integraal Kindcentrum. De term Kindercentrum uit de wet betreft de kinderopvang van 0 – 4 jaren.

Daarom is gekozen om het begrip houder als volgt te omschrijven:

Houder is degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort/exploiteert en die met die onderneming binnen een integraal kindcentrum zorg draagt voor kinderopvang, als bedoeld in de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

In Deventer wonen op dit moment ongeveer 2500 peuters van 2 en 3 jaar. Met de meeste van de peuters gaat het prima. Van ongeveer 435 peuters heeft de GGD vastgesteld dat er sprake is van een taal- of ontwikkelingsachterstand. Deze behoren tot de doelgroep van de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). Naast deze kinderen hebben 125 kinderen speciale zorg nodig van buiten de VVE. Deze peuters ontvangen speciale zorg van daarvoor specifieke toegeruste instellingen. Deze groep behoort niet tot de VVE-doelgroep.

Artikel 2 Doel van de verordening

Deze bepaling spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 2 INKOOP VAN KINDPLEKKEN

Artikel 3 Kindplekken

Een kindplek = 7 uur per week: organisaties mogen zelf besluiten of ze er 2 x 3,5 uur van maken of een ander ritme, maar in ieder geval verdeeld over 2 dagen;

Ritme van halen en brengen van scholen en kinderopvang is verschillend, kindplek uren kunnen hierop worden afgestemd.

Organisaties die minimaal 4 uur per dagdeel (totaal: 8 uur dus) hanteren, kunnen de kosten van 1 uur bij de ouders neerleggen; Organisaties die kiezen voor een ritme van meer dan 7 uur per week, kunnen de kosten van de extra uren (boven de 7 uur voor een kindplek) neerleggen bij de ouders.

Artikel 4 Hoogte van het bedrag van een gemeentelijke kindplek

Voor een nadere toelichting zie de bijbehorende B&W-nota. In de verordening is in het kader van flexibiliteit opgenomen dat de prijzen voor kindplekken jaarlijks worden vastgesteld door B&W, op basis van het door de raad vastgestelde budget, en rekening houdend met jaarlijkse evaluatie van kostprijs en aantal kinderen. Het streven is om in het voorjaar een evaluatie aan het college / de raad voor te leggen op basis waarvan de prijzen voor kindplekken per 1 september van hetzelfde jaar worden vastgesteld.

Bovendien is de mogelijkheid in artikel 4 lid 3 opgenomen om aanvullende afspraken te maken op basis van extra dienstverlening en kwaliteit. Dus het (basis)tarief op te plussen indien het college dat wenselijk vindt. Hierbij kan worden gedacht aan het stimuleren van VVE-aanbod op bepaalde locaties of het kunnen aanbieden van extra VVE-kwaliteit.

Artikel 5 Financiële criteria kindplek

Voor een nadere toelichting zie de bijbehorende B&W-nota. De tarieven voor ( VVE-) kindplekken worden jaarlijks door het college vastgesteld op basis van een evaluatie van daadwerkelijke kostprijs en het aantal kinderen met VVE indicatie; het college besluit (en evaluatie) gaan ter informatie naar de raad.

Artikel 6 Samenwerking houder kinderopvang en GGD / Consultatiebureau / wijkverpleegkundige

Het consultatiebureau heeft een belangrijke taak in de toeleiding en de VVE-indicatie. Er is ook een grote verantwoordelijkheid voor de houder van de kinderopvang, namelijk de signaleringsfunctie. Op het moment dat er een vermoeden is van een taal- of ontwikkelingsachterstand bij een peuter dient actie te worden ondernomen richting GGD en vervolgens naar het Kenniscentrum ( op het moment dat men geen VVE in eigen huis heeft) en de GGD geeft een VVE-indicatie af als het vermoeden juist blijkt te zijn.

Artikel 7 Wederkerigheidovereenkomst

De verantwoordelijkheid van de uitvoering van de wederkerigheid ligt niet bij de leidsters / kindcentra; wel wordt gevraagd om gegevens bij te houden rondom peuter en ouder(s).

Inhoudelijke criteria zullen na een proefperiode van een jaar op papier worden gezet op basis van de opgedane ervaringen. Hierbij zullen bestaande organisaties zoals de VCD, Steunpunt Mantelzorg, Raster/ Buurtwerk, maar ook voorschoolse voorzieningen en scholen worden betrokken.

Indien het niet loopt dient gemeente actie te ondernemen. De organisatie waar de wederkerigheid plaatsvindt, dient te registeren of betrokken persoon aanwezig is en voor de begeleiding te zorgen. De informatie over de invulling van de wederkerigheid (overeenkomst ouder – gemeente) komt terecht bij de gemeente (met als opdrachtnemer: kenniscentrum VVE).

De wederkerigheid geldt voor alle ouders waarvoor de gemeente een kindplek heeft ingekocht (VVE en niet VVE). De wederkerigheid geldt niet voor de ouders die het volledige bedrag voor een kindplek zelf betalen.

Bij de ouders die niet (naar rato) kunnen terugbetalen, bij het niet nakomen van afspraken, wordt het kindplekbedrag teruggevorderd of op andere wijze om een tegenprestatie gevraagd.

Artikel 8 Verplichtingen van de houder met betrekking tot kindplek

De houder dient te voldoen aan de verplichtingen zoals geformuleerd in deze verordening. Voor wat betreft de inkoop van gemeentelijke kindplekken dient het VVE-convenant te zijn ondertekend.

HOOFDSTUK 3 KWALITEITSEISEN VOORSCHOOLSE EDUCATIE

Artikel 9 Registratie

De houder waar een kind is ingeschreven dat deelneemt aan voorschoolse educatie, registreert de inschrijving. De houder is vanaf dat moment tot de overgang van het kind naar het basisonderwijs bij 4 jaar verantwoordelijk voor het up-to-date houden van de gegevens. De gegevens dienen maandelijks te worden bijgehouden.

Nadere uitwerking vindt hiervan plaats

Artikel 10 Effectief programma voorschool

Instellingen werken met een bewezen effectiever VVE programma. VVE programma’s dienen te voldoen aan het bij de Wet vastgestelde Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 5).

Artikel 11 Effectief programma voorschoolse educatie

Geen nadere toelichting

Artikel 12 Maximaal aantal kinderen

Het bij de Wet vastgestelde Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 3) bepaalt dat een groep kinderen waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden uit ten hoogste 16 kinderen bestaat. Het college hanteert voor de voorschoolse educatie in een strengere norm, namelijk ten hoogst 15 kinderen. De houder mag vanzelfsprekend kleinere groepen formeren.

Artikel 13 Beroepskrachten voorschoolse educatie

Beroepskrachten dienen te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de AmvB.

Artikel 14 Ouderbetrokkenheid en informeren ouders

Ouderbetrokkenheid vormt een structureel onderdeel van de voorschoolse voorziening. Elke voorschoolse voorziening formuleert jaarlijks specifiek ouderbeleid dat past bij de behoeften en mogelijkheden van de ouders op de betreffende locatie gebaseerd op een analyse van de ouderpopulatie. Ouders worden door de locatie actief betrokken bij de voorschoolactiviteiten. De houder biedt concrete activiteiten aan om ouders te stimuleren in het thuis uitvoeren van voorschoolactiviteiten met hun kind.

Artikel 15 Samenwerking houder van de kinderopvang en basisschool

Dit artikel bepaalt dat houders van de kinderopvang die voorschoolse educatie aanbieden, nauw moeten samenwerken met één basisschool waarnaar (gemiddeld) de meeste kinderen doorstromen. Aan de ouders dient nadrukkelijk te worden gecommuniceerd dat zij vrij zijn in de keuze van kinderopvang. Uitgangspunt is wel dat ze gebruik moeten maken van het aanbod van VVE / kindplekken in de buurt / wijk waar ze wonen.

De samenwerking bestaat minimaal uit:

  • a.

    gestructureerd overleg tussen het management van de voorschoolse voorziening en de schooldirectie;

  • b.

    een gezamenlijk jaar(werk)plan, waarin concrete afspraken zijn opgenomen over

    • 1.

      visie op VVE en pedagogisch klimaat;

    • 2.

      versterken doorlopende leerlijn;

    • 3.

      ouderbeleid;

    • 4.

      zorgbeleid;

    • 5.

      overdracht kindgegevens/ stedelijk overdrachtsformulier;

    • 6.

      gezamenlijk overleg;

    • 7.

      opleiding/nascholing;

  • c.

    de voorschoolse voorziening en de basisschool evalueren jaarlijks gezamenlijk de kwaliteit van de VVE en de resultaten bij de kinderen;

  • d.

    evaluaties leiden tot aantoonbare en planmatige verbetermaatregelen in 1) het gezamenlijke jaar(werk)plan; 2) het concrete aanbod (didactiek en inhoud).

Artikel 16 Warme overdracht

Bij ieder kind van 4 jaar dat een programma voor voorschoolse educatie aan een instelling heeft doorlopen, vindt overdracht van kindgegevens plaats met behulp van het Deventer Stedelijke overdrachtsformulier

De overdracht mag alleen plaats vinden na goedkeuring en ondertekening van het complete ingevulde dossier door minimaal één van de ouders.

De houder bewaart van elke overdracht een kopie van het stedelijk overdrachtsformulier van minimaal één jaar ten behoeve van inspecties door GGD en Inspectie van het Onderwijs en tevens voor het geval dat formulieren verloren zouden kunnen gaan.

De Inspectie van het Onderwijs stelt als norm voor peuterspeelzalen met voorschool dat warme overdracht plaatsvindt. Het college Deventer beveelt dit aan voor alle voorschoolse voorzieningen die op eenzelfde locatie zitten met de basisschool.

Artikel 17 Signalering en aanpak bij zorg

Voor kinderen waarover de houder van de kinderopvang en/of de ouders zich zorgen maken, wordt door de houder een handelingsplan opgesteld in samenwerking met de ouder en het Kenniscentrum VVE en bijgehouden.

De beroepskrachten vermelden in het peuterdossier welke (extra) begeleiding en/of externe zorg wordt ingezet. Vervolgens wordt ook het verloop van de (extra) begeleiding of externe zorg bijgehouden.

Daarnaast geven zij aan hoe de ouders worden geïnformeerd en worden betrokken bij de zorg.

Artikel 18 Peuterdossier

In het peuterdossier worden de volgende gegevens opgenomen en bijgehouden:

  • -

    observatiegegevens

  • -

    eventuele toetsgegevens

  • -

    eventuele (extra) begeleiding (via het Kenniscentrum VVE) en/of externe zorg en het verloop daarvan

  • -

    eventuele handelingsplannen

  • -

    hoe de ouders worden geïnformeerd en worden betrokken bij de zorg

  • -

    het aantal uren / dagdelen dat het kind op de opvang heeft doorgebracht

Resultaten

De resultaten van VVE worden in de voorschoolse periode gemeten met de peutertoets 1 en Cito Peutertoets in de vroegschoolse educatie met de Cito-toetsen woordenschat.

Op stedelijk niveau wordt een monitor VVE uitgevoerd. De monitor VVE bevat resultaten over aanbod, bereik, kwaliteit en opbrengsten bij kinderen.

De exacte invulling van de stedelijke monitor wordt in 2012 nader uitgewerkt.

GGD, en voorschoolse voorzieningen en de schoolbesturen leveren de voor de monitor benodigde gegevens aan.

De resultaten van de monitor worden jaarlijks besproken en ingezet voor de verdere ontwikkeling van de kwaliteit van het VVE-beleid.

HOOFDSTUK 4 KWALITEITSEISEN KINDPLEKKEN 2 EN 3 JARIGEN

Dit hoofdstuk is beperkt tot de kinderopvang van 2 en 3 jarigen. Voor deze catogorie peuters gaat de gemeente kindplekken inkopen.

Wat betreft de kinderopvang van 0 en 1 jarigen volstaan de wettelijke eisen in Deventer en zijn daarom niet opgenomen in deze verordening.

Ruimte en inrichtingseisen

De kwaliteitseisen die per 1 januari 2013 aan peuterspeelzalen gesteld worden zijn vrijwel identiek aan de eisen die worden gesteld aan kinderopvangorganisaties voor wat betreft de opvang van 2 en 3 jarige peuters. Dat wat het college vraagt aan peuterspeelzalen past in de toekomstige wetgeving, namelijk de eis dat peuterspeelzalen aan strengere criteria moeten voldoen om zich te kunnen laten registreren.

Artikel 19 Groepsspeelruimte

In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5 m² bruto oppervlakte speelruimte aanwezig moet zijn.

Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar is in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen. Ruimte die niet gebruikt wordt als speelruimte, zoals keuken, toiletten, verkeersruimte en kantoorruimte, wordt wel in mindering gebracht bij het berekenen van de beschikbare speelruimte.

Artikel 20 Buitenspeelruimte

Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt en ingericht te zijn in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat minimaal uit 3 m² bruto oppervlakte per kind op basis van de maximale groepsgrootte.

Artikel 21 Groepen en groepsgrootte

De term “vaste groepen” betekent dat de kinderopvang zo wordt georganiseerd, dat in een peutergroep tijdens een bepaald dagdeel een vaste groep peuters aanwezig is. Te veel wisselingen in de aanwezigheid is voor de peuters verwarrend, terwijl juist in dit opzicht structuur van belang is.

De term sluit niet uit de samenstelling van de groep qua peuters pluriform kan zijn: ouders die wel of geen recht hebben op kinderopvangtoeslag of peuters met of zonder een taalachterstand.

Artikel 22 Overeenkomst tussen houder en ouder / wederkerigheid

Voor houders en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren

wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het gebruik van een kindplek plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 23 Informatieplicht aan de ouders

De houders zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde kinderopvang te maken.

Indien er een vermoeden / constatering is van taal- of ontwikkelingsachterstand dan zal dat met toestem-ming van de ouders contact worden opgenomen met het Kenniscentrum VVE.

HOOFDSTUK 5 TOEZICHT

Artikel 24 Toezicht

Dit artikel maakt dat het college Deventer verantwoordelijk is voor de naleving van deze verordening.

Het college van burgemeester en wethouders wijst de directeur van de GGD aan als toezichthouder.

Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GGD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van het college, maar in opdracht van het college.

Artikel 25 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie of aan de voorschriften uit hoofdstuk 4 van deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit. Voorts beschikt de toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.

Artikel 26 Vastleggen onderzoeksresultaten

De resultaten van het onderzoek uit artikel 25 worden door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het ontwerpinspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. De houder wordt hiermee in de mogelijkheid gesteld om een reactie te geven op de inhoud van het rapport. De toezichthouder dient de reactie van de houder als bijlage bij het rapport te voegen. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de voorschoolse voorziening als het personeel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder. Uiterlijk 3 weken na ontvangst maakt de toezichthouder het vastgestelde inspectierapport openbaar. Het ligt voor de hand dat de toezichthouder voor de openbaarmaking een breed toegankelijk medium kiest. Gedacht kan worden aan de mogelijkheden die het internet biedt. Van deze vaststelling wordt HET COLLEGE door de houder op de hoogte gebracht. In de praktijk zal het veelal betekenen dat de toezichthouder het inspectierapport naar het college toezendt.

Artikel 27 Schriftelijke aanwijzing

Dit artikel stemt grotendeels overeen met de eerste twee leden van de artikelen 1.65 en 2.23 van de wet. Op grond van dit artikel kan opgetreden worden als de voorschriften uit deze verordening niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Het biedt de mogelijkheid om door middel van het geven van een schriftelijke aanwijzing de houder te bewegen de geconstateerde overtreding teniet te doen.

Artikel 28 Verbod tot exploitatie

Dit artikel stemt grotendeels overeen met de artikelen 1.66 en 2.24 van de wet. Het biedt de mogelijkheid de exploitatie van kinderopvang te verbieden zolang niet aan de aanwijzing als bedoeld in artikel 27 wordt voldaan. Daarnaast biedt het artikel de mogelijkheid de exploitatie van een kinderopvang te verbieden als uit een aanvraag blijkt dat niet of in onvoldoende mate zal worden voldaan aan de voorschriften uit deze verordening.

HOOFDSTUK 6 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 29 Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor de gemeente om, in gevallen waarin toepassing van een bepaling van de verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, één of meerdere bepalingen van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van de gemeente moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

Artikel 30 Inwerkingtreding en intrekking voorgaande verordeningen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 31 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.