Regeling vervallen per 01-01-2014

Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing 2013

Het college van burgemeesters en wethouders van Deventer;

gelet op de artikelen 13 tot en met 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in verband met artikel 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid van de Gemeentewet, op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede artikel 10 van de geldende Verordening afvalstoffenheffing, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing;

BESLUIT

vast te stellen de:

Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing 2013

Artikel 1 Algemene bepaling

Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 13 tot en met 15 van de Algemene wet inzake rijks-belastingen, in verband met artikel 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid van de Gemeentewet, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede artikel 10 van de geldende Verordening afvalstoffenheffing, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing

Artikel 2 Voorlopige aanslag

  • 1.

    De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2.

    De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan geschiedt voor de afvalstoffenheffing op grond van het gemiddeld aantal aanbiedingen per volume-eenheid dat voortvloeit uit ervaringscijfers van de afvalinzameldienst. Met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

Artikel 3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als: ‘Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 23 november 2012.

Het college van burgemeester en wethouders,

afbeelding binnen de regeling

Toelichting uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing 2013

1. Algemeen

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar (de inspecteur) en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar (de ontvanger). De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan aan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college van burgemeester en wethouders. Verder is het college van burgemeester en wethouders als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten.

Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de gemeenteraad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee hebben wij in elke modelverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de betreffende gemeentelijke belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene bepaling

In dit artikel wordt de reikwijdte van de regeling aangegeven. Hiertoe wordt verwezen naar de in de considerans genoemde wetsartikelen waaraan de bevoegdheden ontleend zijn om voorlopige aanslagen op te leggen.

Artikel 2 Voorlopige aanslag

2.1. Strekking voorlopige aanslag

Doordat de grootte van de belastingschuld door de variabele tarieven in de afvalstoffenheffing pas na afloop van het tijdvak kan worden vastgesteld, kan de definitieve aanslag ingevolge het systeem van de artikelen 11 tot en met 15 AWR pas na afloop van het tijdvak worden opgelegd. Om te voorkomen dat liquiditeitsproblemen ontstaan doordat de belasting pas na afloop van het tijdvak geheven en ingevorderd kan worden, terwijl al wel inzamelingskosten gemaakt worden, kan worden gewerkt met voorlopige aanslagen. Het college dient hiertoe regels te stellen in welke gevallen een voorlopige aanslag kan worden opgelegd en hoe de hoogte ervan moet worden bepaald. De artikelen 13 tot en met 15 van de AWR bepalen namelijk dat de heffingsambtenaar volgens bij collegebesluit te stellen regels een voorlopige aanslag kan opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.

2.2. Hoogte voorlopige aanslag

De bepaling van het bedrag waarop een voorlopige aanslag wordt vastgesteld, geschiedt op grond op grond van het gemiddeld aantal aanbiedingen per volume-eenheid dat voortvloeit uit ervaringscijfers van de afvalinzameldienst. Omdat gewijzigde regelgeving (zoals de invoering van een nieuw tariefsysteem) enerzijds en omstandigheden (zoals het veranderen van containervolume) anderzijds invloed kunnen hebben op de verschuldigde belasting, kan afgeweken worden van het gemiddelde aantal aanbiedingen per volume-eenheid, opdat de voorlopige aanslag een zo goed mogelijke afspiegeling vormt van het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Voor de 140 liter container is het aantal aanbiedingen bepaald op 16 aanbiedingen voor de voorlopige aanslag. Voor de 240 liter container is het aantal aanbiedingen bepaald op 13 aanbiedingen. En voor de 60 liter aanbiedingen bij een ondergrondse container is deze bepaald op 38 aanbiedingen.

Het is mogelijk om bezwaar te maken tegen voorlopige aanslagen. Indien de belastingplichtige middels een bezwaarschrift of verzoek aannemelijk maakt dat de definitieve aanslag lager zal worden vastgesteld dan de opgelegde voorlopige aanslag, wordt de voorlopige aanslag verlaagd tot het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Een voorlopige aanslag moet altijd worden gevolgd door een definitieve aanslag. Met een voorlopige aanslag is namelijk slechts beoogd om de formele grondslag te scheppen voor vooruitbetalingen op een nog op te leggen definitieve aanslag. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 oktober 1991, nr. 26416, BNB 1991/339, uitgemaakt dat voorlopige aanslagen dienen te worden vernietigd en de daarop betaalde bedragen dienen te worden teruggegeven, wanneer de definitieve aanslag nietbinnen de aanslagtermijn ex artikel 11, derde en vierde lid, AWR wordt opgelegd. De definitieve aanslag moet worden vastgesteld binnen 3 jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld ontstaan is. Indien de belastingschuld in de loop van het belastingtijdvak aangroeit, ontstaat de belastingschuld op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt. De belastingschuld over het jaar 2013 zou dan op 31 december 2013 om middernacht ontstaan. De definitieve aanslag over 2013 kan dan uiterlijk op 31 december 2016 opgelegd worden.

2.3. Verenigen van aanslagen

Ingevolge artikel 239 van de Gemeentewet kunnen belastingaanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, zelfs indien de aanslagen betrekking hebben op verschillende belastingen. Wel geldt als voorwaarde voor de vereniging van belastingaanslagen dat deze belastingaanslagen bestemd zijn voor eenzelfde belastingplichtige van dezelfde soort zijn. Het vereiste dat de belastingaanslagen van dezelfde soort moeten zijn, betekent dat definitieve aanslagen alleen op één A4-tje kunnen worden verenigd met andere definitieve aanslagen. Voorlopige aanslagen kunnen alleen verenigd worden met voorlopige aanslagen. Omdat de afvalstoffenheffing de enige gemeentelijke belasting is die geheven wordt bij voorlopige aanslag, dient zij geheven te worden bij afzonderlijke geschrift. Wel is het mogelijk om de geschriften bij één envelop aan de belastingplichtige te versturen. De eis dat belastingaanslagen betrekking moeten hebben op hetzelfde belastingtijdvak, is vervallen

3. Bekendmaking en inwerkingtreding

Een besluit treedt blijkens 3:40 awb pas in werking nadat het bekendgemaakt is. Dit besluit moet worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 Awb.