Regeling vervallen per 01-10-2010

Verordening op de heffing en de invordering van leges 2009

Geldend van 31-03-2010 t/m 30-09-2010

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van leges 2009

De raad van de gemeente Deventer;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 september 2008, nummer 2008.98339, eenheid Bedrijfsvoering;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van leges 2009.

VERVALLEN m.u.v. hoofdstuk 5

Artikel 1.

Begripsomschrijvingen.

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ‘dag’: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

  • b.

    ‘week’: een aaneengesloten periode van zeven dagen;

  • c.

    ‘maand’: het tijdvak dat loopt van nde dag in een kalendermaand tot en met de (n–1)e dag in de volgende kalendermaand;

  • d.

    ‘jaar’: het tijdvak dat loopt van de nde dag in een kalenderjaar tot en met de (n–1e)e dag in het volgende kalenderjaar;

  • e.

    ‘kalenderjaar’: de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 2.

Belastbaar feit.

Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeente-bestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3.

Belastingplicht.

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is ver-leend.

Artikel 4.

Vrijstellingen.

Leges worden niet geheven voor:

  • a.

    het raadplegen van de dubbelen der leggers en plans van het kadaster ten behoeve van de rijks- of provinciale dienst;

  • b.

    beschikkingen op verzoekschriften met betrekking tot plaatselijke belastingen;

  • c.

    de in hoofdstuk 7 van de tarieventabel (Gemeentearchief) omschreven inlichtingen, onderzoekingen, afgifte van afschriften en andere werkzaamheden in de gevallen, waarin deze worden verzocht voor een wetenschappelijk of filantropisch doel;

  • d.

    attestatiën de vitae en legalisatie van een handtekening of foto ten behoeve van door publiekrechtelijke lichamen toe te kennen pensioenen, lijfrente, wachtgeld of uitkeringen;

  • e.

    bewijzen van onvermogen;

  • f.

    stukken, opgaven, inlichtingen, onderzoekingen en dergelijke, welke krachtens wettelijk voorschrift kosteloos moeten worden verstrekt of verricht;

  • g.

    stukken, die krachtens besluit van burgemeester en wethouders ten behoeve van de pers worden afgegeven ter publicatie in het algemeen belang.

Artikel 5.

Tarieven.

  • 1.

    De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2.

    Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 6.

Wijze van heffing.

De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 7.

Termijnen van betaling.

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen 30 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.

  • 2.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 8.

Kwijtschelding.

  • 1.

    Bij de invordering van de leges wordt geen kwijtschelding verleend.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt er kwijtschelding verleend voor het tarief genoemd in artikel 18.3, van de tarieventabel behorende bij leges verordening 2008, met betrekking tot de aanvraag tot het verkrijgen van een Europese gehandicaptenparkeerkaart.

Artikel 9.

Teruggaaf.

Gehele of gedeeltelijke teruggaaf van leges voor een in de tarieventabel omschreven dienst wordt verleend op een aanvraag als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet en overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in de bij deze verordening behorende tarieventabel opgenomen bepaling.

Artikel 10.

Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders.

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de leges.

Artikel 11.

Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel.

  • 1.

    De ‘Legesverordening 2008’ van 7 november 2007 alsmede de tarieventabel behorende bij de Leges-verordening 2008, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 11 juni 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Legesverordening 2009’.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 5 november 2008.

De raad voornoemd,

De griffier, de voorzitter,

drs. A.G.M. Dashorst ir. A.P. Heidema

VERVALLEN m.u.v. hoofdstuk 5

Tarieventabel

Tarieventabel, behorende bij de “Legesverordening 2009”.

TARIEVENTABEL

Indeling tarieventabel

Hoofdstuk 1 Algemeen

Hoofdstuk 2 Bestuursstukken

Hoofdstuk 3 Burgerlijke stand

Hoofdstuk 4 Verstrekkingen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

Hoofdstuk 5 Bouwen en Wonen

Hoofdstuk 5a Milieu

Hoofdstuk 6 Telecommunicatiewet

Hoofdstuk 7 Gemeentearchief

Hoofdstuk 8 Kadastrale en geografische informatie

Hoofdstuk 9 Reisdocumenten

Hoofdstuk 10 Rijbewijzen

Hoofdstuk 11 Wet op de kansspelen

Hoofdstuk 12 Drank - en Horecawet

Hoofdstuk 13 Vervallen

Hoofdstuk 14 Verkeer en Vervoer

Hoofdstuk 15 Evenementen Algemene Plaatselijke verordeningen.

Hoofdstuk 16 Brandweer

Hoofdstuk 17 Seksinrichtingen c.a.

Hoofdstuk 18 Diversen

VERVALLEN m.u.v. hoofdstuk 5 Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

1. 1.1.1 gewaarmerkte afschriften van stukken, voor zover daarvoor niet elders

1. in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen € 2,85

1. 1.1.2 afschriften, doorslagen of fotokopieën van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is

1. opgenomen, per pagina € 0,20

1. 1.1.2.1 op papier van A4-formaat € 0,10

1. 1.1.2.2 op papier van A3-formaat € 0,15

1. 1.1.2.3 op papier van A2-formaat € 0,25

1. 1.1.3 lichtdrukken van tekeningen, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel

1. of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina

1. 1.1.3.1 A1-formaat € 5,45

1. 1.1.3.2 A0-formaat € 7,65

1. 1.1.4 stukken of uittreksels, welke op aanvraag van de aanvrager moeten worden opgemaakt, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in

1. een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina € 2,85

Hoofdstuk 2 Bestuurstukken

  • 2.

    1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

    2.1.1 een exemplaar van de begroting waaronder de programmabegroting € 50,75

    2.1.2 een exemplaar van de productenraming € 33,85

    2.1.3 een exemplaar van de bijlage bij de productenraming € 22,95

    2.1.4 een exemplaar van de jaarrekening en het jaarverslag € 50,75

    2.1.5 een exemplaar van het jaarverslag € 48,05

    2.1.6 een exemplaar van de productenrealisatie € 33,85

    2.1.7 een exemplaar van de bijlage bij de productenrealisatie € 22,95

  • 2.

    2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

    2.2.1 tot het verstrekken van:

    2.2.1.1 een exemplaar van het verslag van een raadsvergadering € 5,65

    2.2.1.2 een exemplaar van de agenda met bijbehorende stukken van een

    raadsvergadering, exclusief het verslag € 8,60

    2.2.2tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar op de

    2.2.2 agenda met de bijbehorende stukken van de raadsvergaderingen,

    2.2.2 inclusief de verslagen € 147,30

  • 2.

    3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

    2.3.1 tot het verstrekken van:

    2.3.1.1 een exemplaar van het verslag van een vergadering van een raadscommissie € 4,30

    2.3.1.2 een exemplaar van de agenda met bijbehorende stukken van een

    vergadering van een raadscommissie € 8,60

    2.3.2 tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar:

    2.3.2.1 op de verslagen van de vergaderingen van een raadscommissie € 42,65

    2.3.2.2 op de stukken behorende bij de vergaderingen van een raadscommissie € 85,25

  • 2.

    4 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verstrekken van:

    2.4.1 een exemplaar van een verordening, per pagina € 0,20

    2.4.2 een exemplaar van de Algemene Plaatselijke Verordening € 34,10

    2.4.3 een exemplaar van de Bouwverordening € 51,15

    2.4.4 een exemplaar van de bij de Bouwverordening behorende Nadere Regelen € 34,10

    2.4.5 een exemplaar van het gemeenteblad € 85,30

    2.4.6 een exemplaar van het gemeenteblad, per pagina € 0,20

    2.4.7 een exemplaar van de overige verordeningen € 19,35

    2.4.8 een exemplaar van de overige verordeningen, per pagina € 0,20

  • 2.

    5 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

    2.5.1 een exemplaar van het Structuurplan: € 33,15

    2.5.2 een exemplaar van een volledig bestemmingsplan € 48,25

    2.5.3 een afschrift uit een bestemmingsplan, per pagina € 0,20

    2.5.4 een afschrift uit een bestemmingsplan indien deze schriftelijk wordt aangevraagd € 13,90

    verhoogd met € 0,20 per pagina

    2.5.5 een volledige bestemmingsplan- of structuurplankaart € 19,35

    2.5.6 een exemplaar van een volledige welstandsnota € 48,25

    2.5.7 een exemplaar van alleen sneltoetscriteria welstandsnota € 13,10

    2.5.8 een afschrift uit een welstandsnota, per pagina € 0,20

    2.5.9 een afschrift uit de welstandsnota indien deze schriftelijk wordt

    aangevraagd € 13,90

    verhoogd met € 0,20 per pagina

Hoofdstuk 3 Burgerlijke stand

  • 3.

    1 Het tarief bedraagt voor huwelijksvoltrekking, partnerschapregistratie of samenlevingsbevestiging: Voor het voltrekken van een huwelijk, partnerschapregistratie of een samenlevingsbevestiging op andere tijd of op andere wijze dan ingevolge artikel 4 der Wet

    van 23 april 1879, Stb. 72, voor de kosteloze voltrekking is bepaald:

    3.1.1 in de trouwzaal (Landshuis Deventer):

    • -

      op maandag en dinsdag om 10.30 uur en 11.30 uur € 154,75

    • -

      op woensdag en donderdag om 09.30, 10.30 en 11.30 uur € 154,75

    • -

      op maandag t/m donderdag om 12.30, 13.30, 14.30, 15.30 en 16.30 uur € 276,70

    • -

      op vrijdag om 09.30, 10.30, 11.30, 12.30, 13.30, 14.30, 15.30 en 16.30 uur € 276,70

    • -

      op zaterdag om 9.30 ,10.30 en 11.30 uur € 679,35

    • -

      op zondag om 12.30, 13.30, 14.30, 15.30 en 16.30 uur € 877,40

      3.1.2 in andere ruimten van het stadhuis (locatie Deventer):

    • -

      op maandag t/m donderdag om 09.00, 10.00, 11.00 en 12.00 uur € 210,60

    • -

      op maandag t/m donderdag om 13.00, 14.00, 15.00 en 16.00 uur € 330,10

    • -

      op vrijdag om 09.00, 10.00, 11.00, 12.00, 13.00, 14.00, 15.00, 16.00 uur € 330,10

    • -

      op zaterdag om 09.00, 10.00, 11.00 en 12.00 uur € 732,85

    • -

      op zondag van 12.00, 13.00, 14.00, 15.00 en 16.00 uur € 927,70

      3.1.3 in de trouwzaal (locatie Schalkhaar):

    • -

      op maandag t/m donderdag om 9.30, 10.30 en 11.30 uur € 154,75

    • -

      op maandag t/m donderdag om 12.30, 13.30, 14.30, 15.30 en 16.30 uur € 276,70

    • -

      op vrijdag van 9.30, 10.30, 11.30, 12.30, 13.30, 14.30, 15.30 en 16.30 uur € 276,70

    • -

      op zaterdag om 9.30, 10.30 en 11.30 uur € 679,35

    • -

      op zondag om 12.30, 13.30, 14.30, 15.30 en 16.30 uur € 877,40

      3.1.4 in de trouwzaal (locatie Bathmen)

    • -

      op maandag t/m donderdag om 9.00 t/m 12.00 uur € 154,75

    • -

      op maandag t/m donderdag om 12.15 t/m 16.30 uur € 276,70

    • -

      op vrijdag van 9.00 t/m 16.30 uur € 276,70

    • -

      op zaterdag om 9.00 t/m 12.00 uur € 679,35

    • -

      op zondag om 12.15 t/m 16.30 uur € 877,40

      3.1.5 in Huis Nieuw Rande:

    • -

      op maandag t/m donderdag van 9.00 t/m 12.00 uur € 361,65

    • -

      op maandag t/m donderdag van 12.15 t/m 16.30 uur € 478,00

    • -

      op vrijdag van 9.00 t/m 16.30 uur € 478,00

    • -

      op zaterdag van 09.00 t/m 12.00 uur € 883,75

    • -

      op zondag van 12.15 t/m 16.30 uur € 1085,05

      3.1.6. in Gastenboerderij “Spijkvoorde”:

    • -

      op maandag t/m donderdag om 10.30 en 12.00 uur € 265,80

    • -

      op maandag t/m donderdag om 12.15 t/m 16.30 uur € 385,35

    • -

      op vrijdag van 10.30 t/m 16.30 uur € 385,35

    • -

      op zaterdag van 9.00 t/m 12.00 uur € 788,05

    • -

      op zondag van 12.00 t/m 16.30 uur € 982,90

      3.1.7. in “IJsselhotel”:

    • -

      op maandag t/m donderdag om 10.30 en 12.00 uur € 361,65

    • -

      op maandag t/m donderdag om 12.15 t/m 16.30 uur € 478,00

    • -

      op vrijdag van 10.30 t/m 16.30 uur € 478,00

    • -

      op zaterdag van 9.00 t/m 12.00 uur € 883,75

    • -

      op zondag van 12.00 t/m 16.30 uur € 1.085,05

      3.1.8. in “Het Marlehuis”:

    • -

      op maandag t/m donderdag om 10.30 en 12.00 uur € 265,80

    • -

      op maandag t/m donderdag om 12.15 t/m 16.30 uur € 385,35

    • -

      op vrijdag van 10.30 t/m 16.30 uur € 385,35

    • -

      op zaterdag van 9.00 t/m 12.00 uur € 788,05

    • -

      op zondag van 12.00 t/m 16.30 uur € 982,90

  • 3.1.9.

    in een andere periode dan bedoeld onder 3.1.1. tot en met 3.1.6. en op

    1 januari, 30 april, Hemelvaartsdag, 5 mei, 2e Paasdag, 2e Pinksterdag en

    1e en 2e Kerstdag worden de tarieven verhoogd met € 197,95

  • 3.

    2 Het tarief bedraagt voor het beschikbaar stellen van een loper ten behoeve van

    een huwelijksvoltrekking, partnerschapregistratie of samenlevingsbevestiging in het

    Landshuis op maandag en dinsdag om 9.00 en 9.30 uur € 52,88

  • 3.

    3 Het tarief bedraagt voor de voltrekking van een huwelijk, partnerschapregistratie of

    samenlevingsbevestiging buiten het huis der gemeente € 144,70

  • 3.

    4 Het tarief bedraagt voor een trouwboekje of partnerschapboekje of samenlevingsboekje

    of duplicaat trouwboekje, partnerschapboekje of samenlevingsboekje:

    3.4.1 in gewone uitvoering € 16,95

    3.4.2 indien gekalligrafeerd € 29,95

    3.4.3 in luxe uitvoering € 56,75

    3.4.4 getypt met lederen omslag € 44,05

  • 3.

    5 Het tarief bedraagt voor het op gekalligrafeerde wijze bijschrijven van kinderen in een

    trouwboekje, partnerschapboekje of samenlevingsboekje, per kind € 7,95

  • 3.

    6 Het tarief bedraagt voor het van gemeentewege beschikbaar stellen van getuigen,

    per getuige € 28,35

  • 3.

    7 De tarieven genoemd in 3.1.1 tot en met 3.1.6 zijn eveneens van toepassing voor het

    omzetten van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk dan wel een huwelijk in een

    geregistreerd partnerschap indien daarbij gebruik wordt gemaakt van een van de in genoemde

    artikelen aangewezen locaties of een andere door de gemeente hiertoe aangewezen ruimte.

  • 3.

    8 Het tarief genoemd in artikel 3.2. is eveneens van toepassing op het omzetten van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk dan wel een huwelijk in een geregistreerd partnerschap op maandag en dinsdag om 09.00, 09.30 uur indien daarbij gebruik wordt gemaakt van de loper.

  • 3.

    9 Het tarief genoemd in artikel 3.3 is eveneens van toepassing als bij het omzetten van een

    geregistreerd partnerschap in een huwelijk dan wel een huwelijk in een geregistreerd partnerschap gebruik wordt gemaakt van een locatie buiten het huis van de gemeente.

  • 3.

    10 Het tarief bedraagt voor nasporing in de registers van de burgerlijke stand, ook indien

    deze niet leidt tot het gewenste doel, voor ieder kwartier of deel daarvan, door een

    ambtenaar daaraan besteed € 16,35

    3. 11 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een stuk als bedoeld in artikel 2 van de Wet rechten burgerlijke stand geldt het tarief zoals dat is opgenomen in het Legesbesluit akten burgerlijke stand.

Hoofdstuk 4 Verstrekkingen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

  • 4.1Voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van de onderdelen 4.3 en 4.4,

    4.1 wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens omtrent een persoon waarvoor de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens moet worden geraadpleegd.

    4.1 4.1.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een gewaarmerkt afschrift uit de basisadministratie € 11,70

    4.1 4.1.2.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een gewaarmerkt uitgebreid afschrift uit de basisadministratie € 11,70

    4.1 4.1.2.2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een gewaarmerkt internationaal afschrift uit de basisadministratie € 11,70

    • 4.

      2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

      4.2.1 tot het verstrekken van gegevens: per verstrekking € 11,70

      4.2.2 tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van

      gegevens gedurende de periode van één jaar:

      4.2.2.1 voor 10 verstrekkingen € 115,85

      4.2.2.2 voor 25 verstrekkingen € 276,70

      4.2.2.3 voor 50 verstrekkingen € 534,75

      4.2.2.4 voor 100 verstrekkingen € 1.050,55

    • 4.

      3 Voor de toepassing van onderdeel 4.4 wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens omtrent één persoon die niet zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie

      persoonsgegevens.

    • 4.

      4 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

      4.4.1 tot het verstrekken van gegevens: per verstrekking € 11,70

      4.4.2 tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van gegevens

      gedurende de periode van één jaar:

      4.4.2.1 voor 10 verstrekkingen € 115,85

      4.4.2.2 voor 25 verstrekkingen € 276,70

      4.4.2.3 voor 50 verstrekkingen € 534,00

      4.4.2.4 voor 100 verstrekkingen € 1.050,55

    • 4.

      5 Het tarief bedraagt voor het op verzoek doornemen van de gemeentelijke

      basisadministratie, voor elk uur of gedeelte daarvan, aan het zoeken besteed € 64,90

    • 4.

      6 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van:

      4.6.1 een bewijs van Nederlandschap € 11,70

      4.6.2 legalisatie van een handtekening of foto € 11,70

      4.6.3 het waarmerken van een register € 11,70

      4.6.4 een attestatie de vitae € 11,70

      4.6.5 elke ander verklaring omtrent een bepaald persoon, niet elders genoemd € 11,70

      4.6.6 het waarmerken van een diploma € 11,70

      4.7Het tarief bedraagt voor het op verzoek vervaardigen van een selectie (steekproef)

      4.7 uit de basisadministratie persoonsgegevens per selectie € 773,85

Hoofdstuk 5 Bouwgerelateerde leges

Hoofdstuk 5 Bouwleges 3e wijziging /cvdr/images/Deventer/i1612.pdf

Hoofdstuk 5a Milieu

5a.1 Bodem

5a. 5a.1.1 Het tarief bedraagt voor het op verzoek verstrekken van

5a. informatie over de aanwezigheid van bodemverontreiniging en/of

5a. ondergrondse tanks, per verzoek € 27,20

5a. 5a.1.2 Het tarief bedraagt voor het op verzoek beoordelen van Onderzoeksrapporten, anders dan in het kader van de indiening van een aanvraag om bouwvergunning, voor elk uur of gedeelte daarvan aan het beoordelen besteed € 73,90

Hoofdstuk 6 Telecommunicatiewet

  • 6.

    1 Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een melding in verband met het verkrijgen van instemming omtrent tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid van de Telecommunicatiewet € 411,05

    6.1.1 Indien het betreft werkzaamheden in tegel-, klinker- en sierbestratingen,

    alsmede gesloten verhardingen, voorzover de werkzaamheden plaats-

    vinden in of op openbare gemeentegrond, wordt per strekkende meter sleuf vermeerderd met:

    tot 10.000 m1 € 2,25

    van 10.000 tot 50.000 m1 € 1,70

  • 50.

    000 m1 of meer € 1,15

  • 6.1.2.

    Indien het betreft werkzaamheden in bermen, groenstroken en dergelijke,

    voorzover de werkzaamheden plaatsvinden in of op openbare gemeente-

    grond, wordt per strekkende meter sleuf vermeerderd met:

    tot 10.000 m1 € 0,50

    van 10.000 tot 50.000 m1 € 0,40

  • 50.

    000 m1 of meer € 0,25

  • 6.

    2 Het in 6.1 genoemde bedrag wordt:

    6.2.1 Indien over een melding overleg moet plaatsvinden tussen gemeente,

    andere beheerders van openbare grond en de aanbieder van het netwerk

    verhoogd met € 411,05

    6.2.2 indien de melder verzoekt om een inhoudelijke afstemming bij de beoordeling

    van aanvragen als bedoeld in artikel 5.5 van de Telecommunicatiewet,

    verhoogd met € 411,05

    6.2.3 Indien het een melding betreft voor uitvoering van werkzaamheden

    genoemd in artikel 2 van de Telecommunicatieverordening Deventer

    1999 in de binnenstad (t.w. het gebied begrensd door de IJssel,

    spoorlijn, Buitengracht en Emmastraat), verhoogd met € 274,05

    6.2.4 Indien met betrekking tot een melding onderzoek naar de status van de kabel plaatsvindt, verhoogd met het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de melding aan de melder meegedeelde kosten, blijkend uit een begroting die ter zake door het college van burgemeester en wethouders is opgesteld.

    6.2.5 Indien een begroting als bedoeld in 6.2.4 is uitgebracht, wordt een melding in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de melder ter kennis is gebracht, tenzij de melding voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

    6.2.6 Het op basis van onderdeel 6.1.1 en 6.1.2 verschuldigde bedrag wordt verminderd met de van de melder verkregen of te verkrijgen privaatrechtelijke vergoeding voor beheerkosten in verband met de werkzaamheden, met dien verstande dat de uitkomst van de vermindering niet minder dan nihil kan bedragen.

Hoofdstuk 7 Gemeentearchief

  • 7.

    1 Het tarief voor het doen van nasporingen in de in het gemeentearchief berustende

    stukken, voor ieder daaraan besteed kwartier of gedeelte daarvan € 8,25

  • 7.

    2 Behoudens het bepaalde onder 7.3 wordt berekend:

7.2.1 voor het verstrekken van afschriften van of uittreksels uit een in het Neder-

lands gesteld handschrift van het jaar 1700 of vroeger, per bladzijde € 6,65

7.2.2 voor een afschrift van of uittreksel uit een dergelijk in het Nederlands

gesteld handschrift van na 1700, per bladzijde € 4,20

7.2.3 voor een afschrift van of uittreksel uit een dergelijk in een vreemde taal

gesteld handschrift, per bladzijde € 7,45

  • 7.

    3 Het tarief bedraagt voor elk afschrift van of uittreksel uit de in het archief berustende

    doop-, trouw- en begrafenisregisters (de zogenaamde retro-acta van de burgerlijke

    stand), per bladzijde € 10,05

  • 7.

    4 Het tarief bedraagt voor onderzoek en andere werkzaamheden verricht ten behoeve

    van derden, met betrekking tot door het rijk in het gemeentearchief gedeponeerde

    archiefstukken, voor ieder kwartier of gedeelte daarvan, door een ambtenaar der

    gemeente daaraan besteed € 8,25

  • 7.

    5 Het tarief bedraagt voor elke inlichting aan derden in verband met schadeclaims uit het

    archief van de gemeentepolitie, alhier € 3,70

Hoofdstuk 8 Geografische en kadastrale informatie

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit onderdeel wordt verstaan onder:

Digitale geografische informatie Informatie betreffend kaartmateriaal dat wordt verstrekt in de vorm van een computerbestand, via e-mail, floppy, cd-rom, tape of andere informatiedragers.

Analoge geografische informatie Informatie betreffend kaartmateriaal dat wordt verstrekt op een daarvoor geschikte drager, zoals papier of transparant materiaal.

G.B.K.-Deventer Grootschalige Basiskaart Deventer. Dit betreft het grondgebied van de gemeente Deventer, vóór de samenvoeging met gemeente Diepenveen.

Het auteursrecht en copyright berust bij de Gemeente Deventer.

In de tarieflijst hieronder wordt met G.B.K. bedoeld de G.B.K.-Deventer

G.B.K.-Diepenveen Grootschalige Basiskaart Diepenveen.

Het auteursrecht en copyright berust bij de Stichting GBKN Overijssel te Raalte, p.a. Kadaster, directie Oost, vestiging Zwolle (038-4695638).

Een externe partij, die deze kaart wenst en niet in opdracht van de gemeente Deventer een werk uitvoert, waar dit produkt voor nodig is, dient deze kaart bij de SGBKN af te nemen.

Beheerkaart Basiskaart met informatie over groen- en wegbeheer, geinventariseerd door sector SDB.

Planmatig kaartmateriaal Kaartmateriaal, vervaardigd door een gemeentelijke afdeling, met een plan of ontwerp als hoofdinhoud en met veelal een basiskaart als ondergrond.

Kadastrale informatie Informatie uit de kadastrale kaart (LKI) op papier of transparant materiaal of informatie uit de administratieve database (AKR)

Geografische informatie

8.1Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van digitale geografische informatie:

Voor vaste kosten per levering: € 85,50

Welke worden verhoogd met informatiekosten:

8.1.1 GBK landelijk gebied:

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 10,20

    8.1.2 GBK bebouwd gebied

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 57,00

    8.1.3 Beheerkaart landelijk gebied:

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 10,20

    • 8.1.4.

      Beheerkaart bebouwd gebied:

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 57,00

    8.1.5.1Planmatig kaartmateriaal met basisinformatie (i.c.GBK en/of Beheerkaart):

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 99,50

    8.1.6 Planmatig kaartmateriaal zonder basisinformatie:

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 57,00

    8.1.7 Kleinschalig kaartmateriaal met beperkte inhoud, overzichtstekeningen: per hectare of gedeelte daarvan € 1,15

    8.2Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van analoge geografische informatie:

Voor vaste kosten per levering: € 42,70

Welke worden verhoogd met Informatiekosten:

8.2.1 GBK landelijk gebied:

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 10,20

    8.2.2 GBK bebouwd gebied

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 57,00

    8.2.3 Beheerkaart landelijk gebied:

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 10,20

    • 8.2.4.

      Beheerkaart bebouwd gebied:

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 57,00

    8.2.5. Planmatig kaartmateriaal met basisinformatie (i.c.GBK en/of Beheerkaart):

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 71,45

    8.2.6 Planmatig kaartmateriaal zonder basisinformatie:

  • -

    per hectare of gedeelte daarvan € 57,00

    8.2.7 Kleinschalig kaartmateriaal met beperkte inhoud, overzichtstekeningen: per hectare of gedeelte daarvan € 1,15

Kadastrale informatie

  • 8.

    3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van kadastrale en hypothecaire informatie:

    voor aanvragen van particulieren aan de gemeentelijke kadastrale balie actuele informatieproducten via Kadaster-online/Kadasternetwerk aangevraagd en direct op het scherm

    8.3.1 Hypothecair bericht object, per object € 2,83

    8.3.2 Kadastraal bericht object, per object € 2,83

    8.3.3 Kadastraal bericht persoon, per object € 2,83

    8.3.4 Uittreksel kadastrale kaart € 5,72

  • 8.

    4 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van kadastrale en hypothecaire informatie:

    voor aanvragen van particulieren aan de gemeentelijke kadastrale balie per post, fax of aan de balie.

    8.4.1 Hypothecair uittreksel, per object € 5,72

    8.4.2 Kadastraal uittreksel persoon, per object € 5,72

    8.4.3 Kadastraal uittreksel object, per object € 5,72

    8.4.4 Negatieve mededeling (d.w.z. geen objecten of gerechtigden gevonden) € 5,72

    8.4.5 Uittreksel kadastrale kaart € 5,72

    8.5Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om informatie

uit het gemeentelijke beperkingenregister of de gemeentelijke beperkingenregistratie

op basis van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen € 5,72

Hoofdstuk 9 Reisdocumenten

  • 9.

    1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot:

    9.1.1 het verstrekken van een nationaal paspoort, een reisdocument voor

    vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen € 49,60

    9.1.2 het verstrekken van een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden

    bevattende dan een nationaal paspoort, bedoeld in 9.1.1 (zakenpaspoort) € 55,40

    9.1.3 het verstrekken van een reisdocument ten behoeve van een persoon

    die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als

    Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort) € 49,60

    9.1.4 het bijschrijven van een kind in een reisdocument als bedoeld in 9.1.1,

    9.1.2, en 9.1.3, direct bij de aanvraag van dit nieuwe reisdocument € 8,70

    9.1.5 tot het bijschrijven van een kind middels een bijschrijvingsticker in een

    reeds uitgegeven reisdocument als bedoeld in 9.1.1, 9.1.2 en 9.1.3 € 20,35

    9.1.6 het aanbrengen van een wijziging anders dan bedoeld in 9.1.5 in een

    reisdocument als bedoeld in 9.1.1, 9.1.2, en 9.1.3 € 19,80

    9.1.7 het verstrekken van een Nederlandse identiteitskaart (NIK) € 41,75

    9.2.1 De tarieven als genoemd in de onderdelen 9.1.1 tot en met 9.1.3 alsmede

    in 9.1.7 worden bij een spoedlevering vermeerderd met een bedrag van € 41,00

    9.2.2 Het tarief als genoemd in 9.2.1 wordt bij een gecombineerde spoedlevering

    van een nieuw reisdocument als bedoeld in 9.1.1, 9.1.2 en 9.1.3 en het

    bijschrijven van één of meer kinderen als bedoeld in 9.1.4 slechts één

    keer per reisdocument berekend.

    9.2.3 Het tarief als genoemd in 9.1.5 wordt bij een spoedlevering vermeerderd

    met een bedrag per bijschrijvingsticker van € 19,50

    9.2.4 Het tarief bedraagt voor extra werkzaamheden in verband met vermissing

    van een paspoort genoemd in 9.1.1, 9.1.2 en 9.1.3 € 25,90

    9.2.5 Het tarief bedraagt voor extra werkzaamheden in verband met vermissing

    van een Nederlandse identiteitskaart, een Europese identiteitskaart of

    toeristenkaart € 25,90

    Hoofdstuk 10 Rijbewijzen

  • 10.

    1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het

    afgeven, vernieuwen of omwisselen van een rijbewijs € 63,90

10.2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven,

vernieuwen of omwisselen van een rijbewijs, voor personen van 65 jaar en ouder en

personen met een daarvoor aanleiding zijnde medische indicatie, die een rijbewijs

krijgen met een geldigheidsduur van vijf jaar of korter € 31,95

  • 10.

    3 Het tarief bedraagt voor extra werkzaamheden in verband met vermissing van een

    rijbewijs € 25,90

  • 10.

    4 Het tarief als genoemd in 10.1 en 10.2 wordt bij een spoedlevering vermeerderd met

    een bedrag van € 30,00

Hoofdstuk 11 Wet op de kansspelen

11.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning ingevolge de artikelen 30b en 30c van de Wet op de kansspelen, voor het aanwezig hebben van één of meer speelautomaten, geldig voor een jaar:

11. 11.1.1 - voor één speelautomaat € 56,40

11. 11.1.2 - voor twee speelautomaten € 90,50

11. Indien de vergunning geldt voor een tijdvak korter dan een jaar, worden de genoemde bedragen verminderd met zoveel twaalfde gedeelten van het berekende bedrag, als na beëindiging van de vergunning nog volle kalendermaanden in het vergunningjaar overblijven.

Hoofdstuk 12 Horecabedrijven

  • 12.

    1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een ontheffing van het sluitingsuur van horecabedrijven ingevolge artikel 2.3.1.7, lid 1 en 2 van de APV:

    • -

      voor het eerste uur € 3,50

    • -

      voor het tweede uur € 3,95

    • -

      voor het derde uur € 5,20

    • -

      voor ieder uur meer € 6,05

      één en ander met dien verstande, dat voor een beschikking tot afwijking van de sluitingstijd voor het eerste uur, verleend voor de tijd van:

    • -

      één maand € 49,15

    • -

      drie maanden € 117,70

    • -

      zes maanden € 216,00

    • -

      één jaar € 393,00

      is verschuldigd

  • 12.2.

    Het tarief bedraagt voor het verkrijgen van een incidentele ontheffing van het sluitingsuur als

    bedoeld in artikel 2.3.1.7, lid 3 van de APV tot 05.00 uur:

    12.2.1 - indien men over een ontheffing, als bedoeld in artikel 12.2 beschikt, per uur € 7,20

  • 12.2.2.

    - indien men niet over een ontheffing, als bedoeld in artikel 12.2 beschikt, per uur € 10,80

  • 12.3.

    Het tarief bedraagt voor een het in behandeling nemen van een aanvraag tot het

    verkrijgen van een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV

    voor een horecabedrijf € 360,20

12.4. Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het wijzigen van de

exploitatievergunning voor een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV met

betrekking tot de beheerders van dit bedrijf € 90,05

  • 12.5.

    Indien een vergunning of ontheffing, al dan niet tijdelijk, wordt ingetrokken of van een vergunning of ontheffing gedurende kortere of langere tijd geen gebruik wordt gemaakt, bestaat geen recht op gehele of gedeeltelijke restitutie van leges.

  • 12.

    6 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen

    van een vergunning ingevolge artikel 3, eerste lid van de Drank- en Horecawet

    (Stb. 1984, 386). € 28,90

  • 12.

    7 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen

    dan wel wijzigen van een vergunning voor het houden van een terras € 65,50

Hoofdstuk 13 Vervallen

Hoofdstuk 14 Verkeer en Vervoer

  • 14.

    1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

    14.1.1 tot het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 87 van het

    Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Stb. 459), voor-

    zover noodzakelijk voor en direct samenhangend met de uitvoering

    van bijzondere transporten € 32,86

    14.1.2 voor elke andere vergunning ingevolge of ontheffing van verkeers-

    voorschriften € 8,45

    14.1.3 tot het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 7.1 van het

    Voertuigreglement (Stb. 1994, 450) € 36,25

    14.1.4 tot het verkrijgen van een ontheffing op grond van artikel 87 van het

    Reglement verkeersregels en verkeerstekens, van het Verbod voort-

    vloeiende uit artikel 62 van het reglement, voorzover het betreft het

    verkeersverbod C1, C6 en C12, E01 en G07 van bijlage 1 van dat reglement,

    om te rijden en te parkeren in een voetgangersgebied:

    • -

      voor een dag € 4,20

    • -

      voor een week € 14,15

    • -

      voor een maand € 56,75

      14.1.5 Het in behandeling nemen van een verzoek tot een dagkaart en een

meerdagen kaart ten behoeve van parkeerapparatuur plaatsen € 51,90

14.1.6 Het in behandeling nemen van een verzoek tot één of meerdere uit rijkaarten

ten behoeve van parkeergarages € 51,90

14.1.7.Het in behandeling nemen van een verzoek tot een vervangende

14.1.7. parkeerpas behorende bij een parkeervergunning of parkeerabonnement € 2 1,20

Hoofdstuk 15 Evenementen Algemene Plaatselijke verordeningen

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag

  • 15.

    1 Voor het doen plaatsvinden van een optocht (artikel 2.1.2.1) € 11,05

  • 15.

    2 Voor het optreden als straatartiest c.a. op een door de burgemeester aangegeven

    weg(gedeelte) (artikel 2.1.4.2) € 7,85

  • 15.

    3 Voor het gebruik van de weg ten behoeve van het tijdelijk plaatsen van kramen en

    andere voorwerpen (artikel 2.1.5.1) € 11,05

  • 15.

    4 Voor het houden of organiseren van een evenement op/aan de weg of op een voor

    publiek toegankelijke plaats (artikel 2.2.2) € 34,65

  • 15.

    5 Voor het verrichten van handelingen waardoor geluidhinder wordt veroorzaakt

    (artikel 4.1.5) € 11,05

  • 15.

    6 Voor het exploiteren van een speelgelegenheid (artikel 4.3.3.1) € 110,60

  • 15.

    7 Voor het houden van een openbare inzameling van geld of goederen (artikel 5.2.1) € 10,05

  • 15.

    8 Voor het venten: in de uitoefening van kleinhandel aanbieden, verkopen of afgeven

    van goederen (artikel 5.2.2) € 34,65

  • 15.

    9 Voor het in de uitoefening van handel innemen van standplaats of anderszins te koop

    aanbieden van goederen aan publiek (artikel 5.2.3) € 34,65

  • 15.

    10 Voor het aanleggen van vuur in de openlucht (artikel 5.5.1) € 11,05

  • 15.

    11 Voor het op, aan of zichtbaar vanaf de weg optreden als sinterklaas (artikel 5.7.1) € 11,05

Hoofdstuk 16 Brandweer

Vergunningen in verband met de brandveiligheid

  • 16.

    1 Het basistarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een gebruiksvergunning voor het in gebruik nemen of houden van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.11.1 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken en voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een gebruiksvergunning voor het in gebruik nemen of houden van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1.1 van de Brandbeveiligingsverordening 1993 van de gemeente Deventer bedraagt € 273,00.

  • 16.2.

    In afwijking van artikel 16.1 zijn geen leges verschuldigd voor het plaatsen van een tijdelijk bouwsel van maximaal 100 m², waarbij minimaal 30% van de omtrek over de volle hoogte open is.

16.3. Voor het verlenen van een toestemming als hier bedoeld, wordt het hiervoor genoemde bedrag verhoogd voor bouwwerken en inrichtingen met een gebruiksoppervlakte:

  • -

    tot en met 100 m² € 217,40

  • -

    van 101 tot en met 500 m² € 217,40

    vermeerderd met € 1,40 per m² of gedeelte daarvan boven 100 m²

  • -

    van 501 tot en met 2000 m² € 778,35

    vermeerderd met € 0,75 per m² of gedeelte daarvan boven 500 m²

  • -

    van 2.001 tot en met 5000 m² € 1.862,30

    vermeerderd met € 0,40 per m² of gedeelte daarvan boven 2.000 m²

  • -

    van 5.001 tot en met 50.000 m² € 3.163,70

    vermeerderd met € 0,05 per m² of gedeelte daarvan boven 5.000 m²

  • -

    boven de 50.000 m² € 4.791,05 vermeerderd met € 0,05 per m² of gedeelte daarvan boven 50.000 m²

    • 16.4.

      Voor een toestemming tot het in gebruik nemen of houden van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.1.1 van de Brandbeveiligingsverordening, tijdelijke bouwsels:

  • -

    tot en met 1.000 m² € 108,75

  • -

    boven de 1.000 m² € 108,75

    vermeerderd met € 0,10 per m² of gedeelte daarvan boven 1.000 m²

    • 16.5.

      Voor het overdragen van een gebruiksvergunning, zoals bedoeld in artikel 10.3 van de

      Bouwverordening 1995 € 187,45

16.6. Basistarief tijdelijke bouwsels tot 1.000 m² € 58,60

Wet vervoer gevaarlijke stoffen

16.7 Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 22 Wet vervoer gevaarlijke stoffen bedraagt € 164,25

Hoofdstuk 17 Seksinrichtingen c.a.

  • 17.1.

    Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

  • 17.1.1.

    een vergunning zoals bedoeld in artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen) van de

    Algemene Plaatselijke Verordening Deventer € 284,20

  • 17.1.2.

    een gewijzigde vergunning zoals bedoeld in artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen)

    van de Algemene Plaatselijke Verordening Deventer in verband met wijzigen

    en/of toevoegen van beheerders € 75,00

  • 17.1.3.

    een geschiktheidverklaring zoals bedoeld in artikel 3.1.3 (Nadere regels)

    van de Algemene Plaatselijke Verordening Deventer per werkruimte

    (kamer) € 232,40

  • 17.2.

    Restitutieregeling

  • 17.2.1.

    Indien de geschiktheids - verklaring wordt geweigerd, danwel in het kader van een

    bezwaar- of beroepsprocedure wordt ingetrokken of vernietigd zonder dat deze daarbij door een nieuwe verklaring wordt vervangen, bestaat aanspraak op teruggaaf van 50% van de geheven leges.

  • 17.2.2.

    Indien besloten wordt de aanvraag wegens ongenoegzaamheid der bescheiden niet in behandeling te nemen zijn geen leges verschuldigd.

Hoofdstuk 18 Diversen

  • 18.

    1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

    18.1.1 tot het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag € 30,05

    18.1.1 voor een verlof tot het doen opgraven en het doen vervoeren van een lijk € 6,00

    18.1.2 voor het afgeven van een duplicaat grafbewijs € 5,65

    18.1.3 voor het afgeven van een register van rouwbeklag bij een begrafenis € 8,65

    18.1.4 voor het eenmaal per week verstrekken van een opgaaf van uitgegeven

    grafruimte, per jaar € 74,90

    18.1.5 voor en besluit voor verlenen van uitstel tot begraven of cremeren € 11,45

    18.1.6 voor het afgeven van een laissez passer (lijkenpas) € 11,70

  • 18.

    2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

    voor het verstrekken van een duplicaat hondenpenning ingeval van

    vermissing of verlies € 14,20

    18.3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van eenaanvraag tot het verkrijgen van een (verlenging)aanvraag tot het verkrijgen en afgifte van een Europese gehandicaptenparkeerkaart van grond van artikel 49 van het Besluit Administratieve bepalingen wegverkeer € 25,00

    18.3.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen en afgifte van een (duplicaat) Europese gehandicaptenparkeerkaart op grond van artikel 49 van het Besluit Administratieve Bepalingen Wegverkeer bedraagt ingeval van vermissing of diefstal voor de resterende looptijd van de oorspronkelijk afgegeven gehandicaptenparkeerkaart € 10,00

Behoort bij raadsbesluit van 5 november 2008.

De griffier,

drs. A.G.M. Dashorst

Toelichting Legesverordening Hoofdstuk 5 Bouwgerelateerde leges

Onderdeel 5.1 Algemeen

In oktober 2004 is het zogenaamde Model transparantie bouwgerelateerde leges.tot stand gekomen. Dit model gaat in op de heffingsgrondslagen, de tariefstructuur en de tariefdifferentiatie bij de bouwgerelateerde leges, zoals de leges voor bouw-, sloop-, aanleg- en monumentenvergunningen.

Het model is ontwikkeld door de Werkgroep Transparantie Bouwgerelateerde Leges, waarin vertegenwoordigers zaten van de ministeries van BZK, VROM en Financiën, van de VNG en twaalf gemeenten. Het model is voorgelegd aan een externe klankbordgroep bestaande uit Vereniging Eigen Huis, Stadswerk, Rijkswaterstaat, Rijksgebouwendienst, BNA, NEPROM, AEDES, AVBB en de Kamer van Koophandel te Rotterdam. Deze klankbordgroep was positief over de aard en inhoud van het model. Ook de Werkgroep gemeentelijke belastingen van de VNG heeft zich positief over het model uitgelaten en besloten dit in de modelverordening leges te verwerken. Dit is gebeurd in de onderdelen 5.1 tot en met 5.6. Bij een aantal onderdelen is afgeweken van het model. Deze afwijkingen worden toegelicht. Ook de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening heeft geleid tot aanpassingen van het model. Deze aanpassingen betreffen met name het projectbesluit en de ontheffingen van het bestemmingsplan, die in de plaats zijn gekomen van de vrijstellingen van het bestemmingsplan.

Doel van het model is een landelijke eenduidige en transparante systematiek voor het heffen van gemeentelijke leges voor aanvragen in het kader van bouwen en slopen, dat wil zeggen de leges die de gemeente kan heffen voor aanvragen in het kader van de:

  • a. de Woningwet;

  • b. de Wet ruimtelijke ordening;

  • c. de gemeentelijke bouwverordening;

  • d. de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening.

Deze beschrijving is in onderdeel 5.1 opgenomen. Ook bij andere onderdelen is een algemeen onderdeel toegevoegd. Wij hebben de nummering van het model zoveel mogelijk gevolgd, zij het voorafgegaan door een 5. De leges voor de aanlegvergunning hebben wij in een apart subonderdeel opgenomen en niet in het onderdeel overig/administratief. De gekozen formuleringen komen (nagenoeg) overeen met die uit het model. Dat is nodig, omdat alleen op die manier de doelstellingen eenduidigheid en transparantie kunnen worden bereikt.

Geen wettelijke vrijstelling meer voor toegelaten instellingen

Op 3 oktober 2005 is een nieuw Besluit locatiegebonden subsidies 2005 vastgesteld (Staatsblad 2005, nr. 498). Artikel 20 van dat besluit bepaalt dat artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (hierna: BWS 1995) vervalt. Deze wijziging is op 27 december 2005 in werking getreden. Daarmee is het vervallen van de legesvrijstelling voor toegelaten instellingen voor zowel sociale woningbouw als ingrijpende voorzieningen aan sociale huurwoningen wettelijk geregeld.

Er was naar de mening van de regering niet langer reden om woningcorporaties wat betreft de leges in een gunstiger positie te plaatsen dan andere partijen op de woningmarkt. Wij zijn van mening dat de legesvrijstelling al sinds 1 januari 1998 niet meer geldt als gevolg van een wijziging van de Woningwet per die datum. Enkele gemeenten zijn verwikkeld in een juridische procedure over de legesvrijstelling voor toegelaten instellingen. Gemeenten nemen daarbij het standpunt van de VNG in.

De uitkomsten van die procedures zijn nog van belang voor aanvragen voor bouw- en sloopvergunningen die zijn ingediend vóór 27 december 2005. Ook moet de eventueel al opgelegde aanslag of nota nog niet onherroepelijk vaststaan.

Rechtbank Breda (LJN: AV1180) heeft geoordeeld dat het nooit de bedoeling van de wetgever is geweest om de vrijstelling eerder af te schaffen dan 27 december 2005. Rechtbank Amsterdam (LJN: AV0521) heeft daarentegen in een vergelijkbare zaak beslist dat artikel 88 Woningwet sinds 1 januari 2000 niet langer (mede) de wettelijke basis is voor het BWS en dat er ook geen andere AMvB van kracht geworden is op basis van artikel 88 Woningwet. Sinds 1 januari 2000 gold de legesvrijstelling ex artikel 88 Woningwet niet meer en kon de gemeente leges heffen. Tegen beide uitspraken is hoger beroep ingesteld. Ook Rechtbank Arnhem 31 oktober 2006, nr. 05/4703, LJN: AZ1617, en Rechtbank Den Haag 13 april 2007, nr. 05/8774, LJN: BA2950, oordeelden dat de legesvrijstelling in 2003, onderscheidenlijk 2004 niet van toepassing was, omdat geen stukken waren opgemaakt ter uitvoering van afdeling 4 (en 5) van hoofdstuk V van de Woningwet.

Planschade

Per 1 september 2005 is in artikel 49, lid 3, van de (toenmalige) Wet op de Ruimtelijke Ordening een regeling opgenomen die erin voorziet dat gemeenten een vergoeding (recht) vragen voor een aanvraag om planschadevergoeding (Stb. 2005, 305). Zie hiervoor Lbr. 05/55 – Planschade nieuwe stijl (7 juni 2005). In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening staat de regeling in artikel 6.4. Hoewel de wetgever spreekt van het heffen van een recht, is dit niet een recht in de zin van artikel 229 Gemeentewet. Dit is in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 13 augustus 2004, nr. 37863, LJN: AI 0408. De Hoge Raad heeft daarin beslist dat legesheffing voor planschadeverzoeken niet mogelijk is, aangezien geen sprake van het verlenen van een dienst in de zin van artikel 229 van de Gemeentewet. In de wettelijke regeling is een vast bedrag opgenomen van € 300,--. In een gemeentelijke verordening (let op: geen legesverordening) kan dit bedrag naar boven of beneden worden aangepast tot ten hoogste € 500,-- of € 100,--.

Actuele bestemmingsplannen; overgangsrecht

De nieuwe Wro geeft gemeenten een financiële prikkel om bestemmingsplannen actueel te houden. Als een bestemmingsplan meer dan tien jaar oud is, vervalt de bevoegdheid om de leges in te vorderen voor bouwvergunningen en dergelijke die verband houden met dat bestemmingsplan. In feite komt dat neer op het niet meer kunnen heffen van leges voor bouwvergunningen en dergelijke die verband houden met dat bestemmingsplan. Gemeenten hebben na inwerkingtreding van de nieuwe Wro vijf jaar de tijd om te zorgen voor actuele bestemmingsplannen. Gedurende die overgangsperiode kan de gemeente toch leges heffen als de dienstverlening een relatie heeft met het verouderde bestemmingsplan.

Onderdeel 5.2 Bouwvergunningen

Onderdeel 5.2.1 Algemeen

Dit onderdeel geeft in zijn algemeenheid de inhoud van onderdeel 5.2 weer. De gemeente toetst aanvragen om bouwvergunningen aan het bestemmingsplan, de beheersverordening bedoeld in artikel 3.38 Wro, de bouwverordening en het Bouwbesluit. De beheersverordening is een nieuw instrument. In plaats van een bestemmingsplan kan een gemeente een beheersverordening vaststellen voor een gebied

waarvoor zij geen ruimtelijke ontwikkeling voorziet. Om overeenkomstig de verordening bestaand gebruik te handhaven en te beschermen kan de beheersverordening bepalen dat voor bepaalde werken of werkzaamheden een aanlegvergunning of voor het slopen van bouwwerken een sloopvergunning nodig is. Ook kan de beheersverordening bepalen dat het college ontheffing van bepaalde regels kan verlenen.

Onderdeel 5.2.2 Begripsbepaling bouwkosten

Met betrekking tot de bouwvergunningen is het tarief afhankelijk gesteld van de hoogte van de bouwkosten. In artikel 5.2.2 is een definitie gegeven van het begrip bouwkosten. Daarbij is aansluiting gezocht bij het begrip aannemingssom zoals dat is gedefinieerd in de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989; Bijlage 1) Indien nog geen aannemingssom bekend is moeten de bouwkosten worden bepaald aan de hand van de regeling zoals deze is opgenomen in het normblad van het Nederlands normalisatie-instituut (NEN 1979, nr. 2631; Bijlage 2). Om te voorkomen dat de verordening gewijzigd moet worden op het moment dat het normblad wijzigt is in artikel 5.2.2 bepaald dat de meest recente versie van het normblad gehanteerd moet worden.

Dit zelfde begrip bouwkosten wordt gebruikt in de modelbouwverordening en door het CBS voor de toepassing van de bouwstatistiek.

Omdat ingevolge de regeling in artikel 5.2.2 de bouwkosten in de zin van het normblad NEN uitsluitend omvatten de kosten als genoemd in onderdeel 3.2 van dat normblad zou dit ertoe kunnen leiden dat dit bedrag van de bouwkosten lager uitvalt dan de aannemingssom geweest zou zijn. Oorzaak hiervan kan zijn dat bepaalde bijkomende kosten als bedoeld in onderdeel 3.4 van het normblad NEN wel verwerkt zijn in de aannemingssom maar niet in de bouwkosten in de zin van het normblad NEN. Het voorgaande kan ertoe leiden dat de aannemingssom in de zin van de UAV en de raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN van elkaar verschillen. Indien beoogd wordt de aannemingssom en de bouwkosten in de zin van het normblad zoveel mogelijk tot een zelfde uitkomst te laten leiden zou in artikel 5.2.2 geregeld kunnen worden dat voor zover een aannemingssom ontbreekt een raming van de bouwkosten als bedoeld in onderdeel 3.2 en een aantal nader te noemen kostenposten genoemd in onderdeel 3.4 van het normblad NEN moet plaatsvinden. De Deventer verordening kent, zulks conform het Model transparantie bouwgerelateerde leges deze specificatie niet. In afwijking van dit model zijn de bouwkosten in artikel 5.2.2 exclusief omzetbelasting. Op het landelijk standaard aanvraagformulier, dat moet worden gebruikt voor de aanvraag van een bouwvergunning, moeten de bouwkosten ook exclusief BTW worden opgegeven.

Overigens is de belastingrechter bevoegd om over de juistheid van de vaststelling van de bouwkosten door de gemeente een oordeel uit te spreken. Dit blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 6 oktober 1982, nr. 21.332, BNB 1982/289, Belastingblad 1983, blz. 11.

Uit dit arrest blijkt bovendien dat de keuze voor de aannemingssom als maatstaf van heffing aansluit bij de opvattingen van de Hoge Raad hieromtrent. De Hoge Raad overwoog namelijk: ‘dat toch op grond van het objectieve karakter van de onderhavige heffing dient te worden aangenomen dat onder oprichtings- en vernieuwingskosten in artikel 39, eerste lid, letter a, van de verordening moet worden verstaan de prijs, welke aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunning werd verleend’. De Hoge Raad overwoog verder ‘dat zulks ook strookt met de bedoeling van de gemeentelijke wetgever, die klaarblijkelijk een verband heeft willen leggen tussen de hoogte van het wegens de onderhavige dienst, bestaande uit het verlenen van een bouwvergunning, geheven recht en de waarde van die dienst, welk verband met de zojuist bedoelde prijs het beste wordt benaderd’.

Uit dit arrest blijkt dat tevens van de aannemingssom uitgegaan kan worden voor het vaststellen van de bouwkosten, in de gevallen waarin het werk niet door een aannemer wordt uitgevoerd, maar door de eigenaar van een woning zelf.

De Hoge Raad heeft het voorgaande bevestigd in zijn arrest van 9 oktober 1991, nr. 27.576, Belastingblad 1992, blz. 219. Een raming van de bouwkosten door de gemeente dient in overeenstemming te zijn met de geraamde prijs welke aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald. Dit is ook in artikel 5.2.2 tot uitdrukking gebracht.

Tot de bouwkosten kunnen niet worden gerekend kosten van werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning vereist is. Onderhoudskosten kunnen zodoende niet tot de bouwkosten worden gerekend, tenzij deze bouwvergunningplichtig zijn. Dit blijkt uit uitspraken van Hof Leeuwarden van 17 september 1982, nr. 398/80 EI, Belastingblad 1983, blz. 238 en Hof Amsterdam van 1 maart 1984, nr. 3902/81 EK III, Belastingblad 1985, blz. 84, en van 18 februari 2000, nr. 98/3379, LJN: AA7743, Belastingblad 2000, blz. 943, Hof Den Bosch van 2 februari 2000, nr. 98/490, LJN: AA6004, Belastingblad 2000, blz. 942, en Hof Den Haag van 2 september 2003, nr. 02/02664, LJN: AI0336, Belastingblad 2003, blz. 1368. Volgens Hof Arnhem moet de gemeente de aanvraag beoordelen voor het gehele project, ook indien slechts een deel van de bouwactiviteiten vergunningplichtig is, indien een belanghebbende, hoewel daartoe niet verplicht, de aanvraag voor een bouwvergunning uitstrekt tot het volledige project en het volledige bedrag van de bouwkosten. Voorts moet in zo’n geval tot de kosten van de bouwkundige werken worden gerekend datgene wat voor het functioneren en de gehele afwerking van het bouwwerk noodzakelijk is (Hof Arnhem 18 februari 2002, nr. 98/2038, Belastingblad 2002, blz. 1125). Hof Amsterdam vindt dat als een splitsing tussen vergunningplichtig en niet-vergunningplichtig deel is te maken, de leges alleen geheven kunnen worden over het vergunningplichtige deel van de bouwkosten, ook al zijn alle werkzaamheden onlosmakelijk met elkaar verbonden (Hof Amsterdam 11 februari 2003, nr. 02/00204, LJN: AF5111). In de Deventer legesverordening wordt de hiervoor genoemde visie van het Hof Arnhem gevolgd.

Artikel 5.2.3 Aanvraag beoordeling schetsplan/vooroverleg

Het komt regelmatig voor dat, voordat een aanvraag tot het verlenen van een bouwvergunning wordt ingediend, aan de hand van een schetsplan het oordeel van het Team Vergunningen wordt gevraagd omtrent de kans op het verlenen van een bouwvergunning voor een, op basis van dat schetsplan, uitgewerkt bouwplan (een zogenaamd VPA’tje, dat staat voor vooroverleg/pre-advies).

Het kan besparing van kosten en moeite betekenen indien bij het ontwikkelen van een bouwplan in een zo vroeg mogelijk stadium rekening wordt gehouden met de eisen die bij het verlenen van de vergunning in acht moeten worden genomen. De werkzaamheden die moeten worden verricht in verband met een dergelijke beoordeling vormen een onderdeel van de werkzaamheden die ten behoeve van een aanvraag voor een bouwvergunning moeten worden verricht, indien het schetsplan niet vooraf ter beoordeling wordt voorgelegd. Omdat het hier gaat om een vooroverleg waarbij een bouwplan nog niet op alle aspecten behoeft te worden beoordeeld is het redelijk om voor de behandeling van een dergelijk verzoek een bescheiden legesbedrag in rekening te brengen. Door de betreffende bepaling wordt bereikt dat indien wel een schetsplan ter beoordeling wordt voorgelegd doch dit schetsplan, om welke reden dan ook, niet leidt tot het indienen van een verzoek om een bouwvergunning, voor de beoordeling van het schetsplan toch leges kunnen worden geheven. Daarmee wordt een vergoeding verkregen voor de werkzaamheden die in verband met het beoordelen van het schetsplan zijn verricht. Voor de vaststelling van het tarief dat voor het beoordelen van het schetsplan van de uiteindelijke bouwleges moet worden voldaan, is nagegaan welk deel van de werkzaamheden in verband met het verlenen van een bouwvergunning wordt verricht in het kader van het beoordelen van een schetsplan.

Het tarief is laag, omdat het ook voor het team Vergunningen van nut kan zijn in een zo vroeg mogelijk stadium bij de ontwikkeling van bouwplannen betrokken te worden. Deze handelwijze vaak wordt gestimuleerd, omdat deze vaak zowel in het voordeel van de aanvrager als in het voordeel van de gemeente uitpakt Een al te hoog bedrag aan leges voor de beoordeling van schetsplannen zou tot terughoudendheid kunnen leiden bij het doen van verzoeken tot beoordeling van dergelijke schetsplannen. De 3e wijziging van de legesverordening heeft niet tot aanpassing van dit tarief geleid.

De artikelen 5.2.4 tot en met 5.2.9

Tarief bouwvergunningen

Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een bouwvergunning is opgenomen in de artikelen 5.2.4 tot en met 5.2.9. Deze tarieven zijn bij de 3e wijziging niet aangepast. Het tarief is afhankelijk van de hoogte van de bouwkosten ar een percentage van de bouwkosten. Voorzien is in een minimumtarief , gerelateerd aan de eerste € 500,-- bouwkosten. Boven de eerste € 500,-- aan bouwkosten is sprake van een lineair tarief.

Met de 3e wijziging wordt geen wijziging aangebracht in de bestaande tariefopbouw. Een degressief tarief en een maximumtarief zijn niet verplicht, maar verdienen wel overweging. De vraag of hiertoe moet worden overgegaan zal bij de eerstvolgende wijziging van de legesverordening aan de orde worden gesteld.

De jurisprudentie van de feitenrechters hierover is tegenstrijdig. Hof ’s-Gravenhage (op basis van wetgeving van vóór 1995) en Hof Amsterdam (op basis van huidige wetgeving) benadrukken de gemeentelijke vrijheid (Hof ‘s-Gravenhage 27 augustus 1993, nr. 920972 M4, Belastingblad 1993, blz. 798; Hof Amsterdam 23 maart 2007, nr. 05/01220, LJN BB 4229, vng-2423 (Veenendaal). Hof Arnhem, Hof ’s-Hertogenbosch en rechtbank Zutphen oordelen dat zonder nadere motivering een tariefstelling in voorkomend geval kan leiden tot een onredelijke en willekeurige heffing die de wetgever niet heeft bedoeld (Hof Arnhem 8 februari 2006, nr. 03/01678, LJN: AV8597, vng-1817 (Nijkerk), Rechtbank Zutphen 23 april 2007, nr. 05/757, LJN: BB5435, vng-2301 (Apeldoorn) en Hof ’s-Hertogenbosch 1 november 2007, nr. 05/00277, vng-2538 (Sittard-Geleen)). Tegen laatstgenoemde uitspraken is resp. beroep in cassatie en hoger beroep ingesteld.

De achterliggende gedachte bij het opnemen van een degressief tarief is dat de te verrichten werkzaam-heden niet evenredig toenemen met de bouwkosten. Bedacht moet echter worden dat niet alleen het kostenveroorzakingsbeginsel, maar ook het profijtbeginsel – uit beleidsmatige overwegingen – een rol kan spelen bij de tariefstelling. Het tarief in de vorm van een (degressief) schijventarief zou bijvoorbeeld kunnen zijn: Bij bouwkosten van minder dan € 15.000,- 1% van de bouwkosten met een minimum van € 50,-. Bij bouwkosten van € 15.000,- of meer, doch minder dan € 50.000,-. € 150,- vermeerderd met 0,9% van de bouwkosten waarmee die bouwkosten € 15.000,- te boven gaan etcetera.

Met name bij grote (infrastructurele) bouwwerken kan de bouwsom zo hoog zijn dat de toepassing van de tariefstelling ertoe leidt dat het legesbedrag in geen verhouding staat tot de te verrichten werkzaamheden, maar zoals vermeld zal de discussie over een wijziging in de tariefopbouw op dit punt bij een latere wijziging aan de orde worden gesteld.

Lichte bouwvergunning

Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een lichte bouwvergunning is in artikel 5.2.4 opgenomen. Dit tarief is bij de 3e wijziging niet aangepast. In het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken is vastgelegd welke categorieën bouwwerken vergunningsvrij dan wel licht-bouwvergunningplichtig zijn. Indien een lichte bouwvergunning nodig is, vindt preventieve toetsing plaats op ruimtelijke kwaliteit (voorschriften van stedenbouwkundige aard) en constructieve veiligheid (artikel 44, tweede en derde lid, Woningwet).

Reguliere bouwvergunning

Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een reguliere bouwvergunning is in artikel 5.2.5 opgenomen. Dit tarief is bij de 3e wijziging niet aangepast.Indien een bouwwerk niet vergunningvrij en niet licht-bouwvergunningplichtig is, is het regulier bouwvergunningplichtig (artikel 44, eerste lid, Woningwet). Naast de toetsing die ook bij aanvragen om een lichte bouwvergunning geschiedt, vindt bij een aanvraag om een reguliere vergunning integrale toetsing aan het Bouwbesluit plaats. In verband hiermee vergt een aanvraag om een reguliere bouwvergunning meer werkzaamheden van de gemeente. Het legestarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een reguliere vergunning zal daarom ook hoger (kunnen) worden vastgesteld dan dat voor de lichte bouwvergunning.

Bouwvergunning monument/beschermd stadsgezicht

Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een reguliere bouwvergunning voor een monument of in een beschermd stadsgezicht is in artikel 5.2.6 opgenomen. Dit is een hoger –bij de 3e wijziging gelijk gebleven - tarief omdat in een beschermd stadsgezicht veelal een indringender toetsing dient plaats te vinden en omdat –ingeval sprake is van een monument - niet alleen een bouwvergunning maar tevens een monumentenvergunning wordt verleend, hetgeen vanzelfsprekend extra werkzaamheden met zich meebrengt. Het komt nauwelijks of niet voor dat wel een monumenten-vergunning is vereist, maar geen bouwvergunning. Om die reden is de afgifte van een monumenten-vergunning niet afzonderlijk elders met leges belast.

Gefaseerde vergunningverlening

De aanvrager van een reguliere bouwvergunning kan verzoeken om een vergunning in twee fasen (artikel 56a, eerste lid, Woningwet). Het college van burgemeester en wethouders is verplicht aan een dergelijk verzoek te voldoen. In de eerste fase vindt dan toetsing op ruimtelijke kwaliteit plaats (bestemmingsplan, stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en welstand). Voldoet het bouwplan aan de voorschriften, dan resulteert een bouwvergunning eerste fase (artikel 56a, tweede lid, Woningwet). Vervolgens kan belanghebbende een aanvraag voor een bouwvergunning tweede fase indienen. In deze fase vindt toetsing aan het Bouwbesluit en de overige voorschriften van de bouwverordening plaats. Indien het resultaat van de toetsing positief is, wordt een bouwvergunning tweede fase verleend (artikel 56a, derde lid, Woningwet). Aangezien de werkzaamheden met betrekking tot de onderscheiden vergunningen kunnen verschillen, spreekt het voor zich dat deze ook kunnen leiden tot afzonderlijke tariefstellingen in de tarieventabel van de legesverordening. In de artikelen 5.2.7en 5.2.8 kunnen voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning eerste fase respectievelijk tweede fase dan ook aparte tarieven worden opgenomen. In Deventer is er voor gekozen voor beide fasen een zelfde tarief toe te passen. Dit tarief is bij de 3e wijziging niet aangepast.

Gewijzigd bouwplan

Het kan voorkomen dat - nadat een bouwvergunning is verleend – vergunninghouder nog enkele bouwvergunningplichtige wijzigingen van min of meer ondergeschikte aard in zijn bouwplan wenst door te voeren. Hij kan dan een bouwvergunning vragen voor het gewijzigd uitvoeren van het eerder vergunde bouwplan.

Iets soortgelijks kan zich voordoen als een bouwaanvraag is geweigerd, maar deze wordt vervangen door een nieuw bouwplan dat daar heel veel op lijkt, maar dat – door het aanbrengen van enkele kleine wijzigingen – wel voor vergunningverlening in aanmerking komt.

Ook kan het voorkomen dat de beoordeling in de tweede fase leidt tot een (bouwtechnische) wijziging in het bouwplan, die mogelijk invloed heeft op de constructieve veiligheid of waardoor niet meer wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand, die in de eerste fase zijn getoetst. Bij die toetsing kon de gemeente vanzelfsprekend geen rekening houden met de wijzigingen in de tweede fase. In zo’n geval van wijziging van het bouwplan zal het niet nodig zijn om voor het gehele bouwplan opnieuw de procedure voor de eerste fase te doorlopen. Die procedure zal echter wel opnieuw moeten worden doorlopen voor zover het de ruimtelijke relevante wijzigingen van het bouwplan waarmee de gemeente eerder heeft ingestemd betreft. In dat geval zal voor de bijzondere planologische procedure normaliter wel het normale tarief verschuldigd zijn Dit komt geheel voor risico van belanghebbende. Het college van burgemeester en wethouders stelt daartoe belanghebbende in de gelegenheid een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase in te dienen (artikel 56a, achtste lid, Woningwet).

In artikel 5.2.9 is een tariefstelling opgenomen voor de vergunningverlening voor ondergeschikte planwijzigingen. Het spreekt voor zich dat een nieuwe toetsing opnieuw werk en kosten voor de gemeente met zich brengt. Naar verwachting zal deze toetsing echter minder werk betekenen dan de primaire aanvraag. Bovendien zal het niet (altijd) een volledige hertoetsing behoeven te zijn. In verband hiermee is in artikel 5.2.9 een tariefbepaling opgenomen waarin de leges opnieuw worden berekend. Die Deventer bepaling is niet overeenkomstig het Model transparantie bouwgerelateerde leges. Vanzelfsprekend is het tarief lager dan voor de primaire bouwvergunning (regulier of eerste fase).

Artikel 5.2.9. is uitdrukkelijk niet van toepassing indien het bouwplan in grote mate afwijkt van het oude bouwplan. Team vergunningen zal in eerste instantie dienen te beoordelen of de wijzigingen ten opzichte van het vorige bouwplan naar de omstandigheden beoordeeld gering zijn, danwel of redelijkerwijze gesproken dient te worden van een geheel nieuw bouwplan dat weer volledig dient te worden getoetst.

Bouwvergunning van rechtswege

Voor de verschillende bouwvergunningen gelden verschillende afhandelingtermijnen (beslistermijnen). Op een aanvraag om een lichte bouwvergunning moet in beginsel binnen zes weken worden beslist. Voor een reguliere bouwvergunning geldt in beginsel een beslistermijn van 12 weken. Die beslistermijn kan eenmaal voor ten hoogste zes weken worden verlengd. De totale afhandelingstermijn van een aanvraag om een gefaseerd te verlenen bouwvergunning is voor zowel de eerste als de tweede fase zes weken, dus samen gelijk aan de afhandelingstermijn van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning, met de mogelijkheid van verlenging met zes weken in elke fase. Voor een gewijzigde aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase is de beslistermijn vier weken.

Indien niet tijdig op een aanvraag om een bouwvergunning wordt beslist, wordt die geacht van rechtswege te zijn verleend. De vraag komt dan op of desondanks leges kunnen worden geheven.

Hieraan is bij de herziening van de Woningwet (1992) aandacht besteed. De bewindslieden van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) hebben in dat verband opgemerkt dat legesheffing niet in de rede ligt indien sprake is van werkelijk ‘stilzitten’ van een gemeente. Legesheffing zou dan in strijd zijn met behoorlijk bestuur (Kamerstukken II 1988/89, 20066, nr. 9, p. 30). Dit betekent naar onze mening echter niet dat legesheffing achterwege moet blijven als een bouwvergunning van rechtswege wordt verleend. De leges zijn immers (reeds) verschuldigd voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. Indien een bouwvergunning van rechtswege wordt verleend en de gemeente aannemelijk maakt dat de aanvraag in behandeling is genomen, kunnen leges worden geheven (vergelijk Hof Arnhem 1 februari 2002, nr. 01/00943, LJN-nummer AD9872). Wel kan het redelijk zijn om een teruggaaf te verlenen indien bepaalde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd (vergelijk Hof Arnhem 8 november 2001, nr. 99/1821, LJN-nummer AD6167, Belastingblad 2002/ 552). Indien de legesverordening niet in een teruggaafbepaling voorziet, kan in voorkomend geval ook de zogenaamde hardheidsclausule worden toegepast.

Onderdeel 5.3 Verhogingen/aanvullende leges/bijzondere procedures

Artikel 5.3.1 Algemeen

Dit artikel geeft in zijn algemeenheid de inhoud van onderdeel 5.3 weer. Zo veel als mogelijk is in het Model transparantie bouwgerelateerde leges voor de doorberekening van de kosten van een extra toets gekozen voor een vast tarief. Extra toetsingen brengen veelal vaste en goed voorzienbare extra kosten met zich mee. In een drietal gevallen wordt hiervan afgeweken. De redenatie hierachter wordt per geval toegelicht.

In de volgende paragrafen zal worden toegelicht wat een dergelijke extra toets inhoudt en welke extra verhogingen/aanvullende leges hiermee samenhangen.

Artikel 5.3.2 Beoordeling milieukundig bodemrapport

Het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning regelt dat bij de aanvraag van de bouwvergunning een onderzoeksrapport inzake de bodemgesteldheid (bodemrapport) wordt verstrekt (paragraaf 1.2.6, onderdeel e, van de bijlage bij het Besluit). Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Woningwet heeft dit uitsluitend betrekking op bouwwerken:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven,

  • b.

    voor het bouwen waarvan een reguliere bouwvergunning vereist is, en

    • 1. die de grond raken, of

    • 2. ten aanzien waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Bij een lichte bouwvergunning is derhalve geen onderzoeksrapport vereist. Dit lijdt slechts uitzondering in de zeer uitzonderlijke situatie dat een redelijk vermoeden bestaat dat de bodem ernstig is verontreinigd (artikel 52a, eerste lid, van de Woningwet). Indien een reguliere bouwvergunning in twee fasen wordt aangevraagd, vindt de beoordeling van een bodemrapport plaats in de tweede fase (paragraaf 1.3.2 van de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning).

In verband met het bovenstaande is artikel 5.3.2 opgenomen dat voorziet in een verhoging indien een bodemrapport moet worden overgelegd.

Artikel 5.3.3 Beoordeling archeologisch bodemrapport

Als in het kader van bouwplannen de grond moet worden ‘geroerd’ , kan het zijn dat eerst een archeologisch onderzoek in de bodem moet worden gedaan. Indien bij een bouwaanvraag een archeologisch bodemrapport moet worden beoordeeld, kan de gemeente de extra gemeentelijke kosten doorberekenen via een verhoging van de bouwleges. Artikel 5.3.3.2 voorziet daarin. Het Model transparantie bouwgerelateerde leges gaat evenals Deventer uit van vaste bedragen. Er is geen reden om aan te nemen dat de beoordeling van een archeologisch bodemrapport belangrijk afwijkt van de beoordeling van een milieukundig bodemrapport, zodat het zelfde tarief is toegepast. Voor “bouwaanvraag” moet voor de toepassing van dit artikel tevens gelezen worden: Aanvraag voor een aanlegvergunning of een aanvraag voor een sloop-vergunning

Artikelen 5.3.4 tot en met 5.3.9

In de artikelen 5.3.4 tot en met 5.3.9 manifesteren zich de meest ingrijpende wijzigingen als gevolg van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Hieronder volgt een overzicht van de oude en nieuwe bepalingen.

Wet op de Ruimtelijke Ordening

Wet ruimtelijke ordening

Wijzigingsbevoegdheid college

Artikel 11

Wijzigingsbevoegdheid college

Artikel 3.6, eerste lid, onder a

Binnenplanse vrijstelling

Artikel 15

Binnenplanse ontheffing

Ontheffing binnen beheersverordening

Artikel 3.6, eerste lid, onder c

Artikel 3.38, vierde lid

Verklaring van geen bezwaar provincie

Artikel 16

Vervallen

Tijdelijke vrijstelling

Artikel 17

Tijdelijke ontheffing

Artikel 3.22

Vrijstelling voor project of vrijstelling voor door provincie genoemde categorieën van gevallen met verklaring van geen bezwaar.

Artikel 19, eerste en tweede lid

Projectbesluit

Artikel 3.10 of 3.40

Vrijstelling voor door provincie genoemde categorieën van gevallen of in amvb genoemde gevallen

Artikel 19, tweede en derde lid

Ontheffing bestemmingsplan voor in amvb genoemde gevallen

Artikel 3.23

Ontheffing binnen Artikel 6.12,

exploitatieplan van zesde lid

verbod om bepaalde

werken of werkzaam-

heden uit te voeren

totdat uitwerkingsplan

is vastgesteld

Woningwet

Woningwet

Bouwplan niet i.s.m. in voorbereiding zijnde bestemmingsplan

Artikel 50, vierde lid

Bouwwerk niet i.s.m. in voorbereiding zijnde bestemmingsplan

Artikel 50, derde lid, onder a

Bouwplan i.s.m. in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, maar verklaring van geen bezwaar provincie

Artikel 50, vijfde lid

Vervallen

Bouwplan i.s.m. in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, maar aanvraag betreft woonkeet of tijdelijk bouwwerk of geval waarin artikel 19, tweede of derde lid, WRO wordt toegepast

Artikel 50, zesde lid

Bouwwerk i.s.m. in voorbereiding zijnde bestemmingplan of provinciale of rijksverordening, maar artikel 3.10, 3.22, 3.23 of 3.40 wordt toegepast

Artikel 50, derde lid, onder b

Bouwplan i.k.v. nog niet onherroepelijk exploitatieplan; geen of geringe gevolgen op bouwplan van beroep tegen exploitatieplan

Artikel 50a

Op grond van artikel 46, derde lid, laatste volzin, van de Woningwet wordt een aanvraag voor een bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na ontheffing of na het nemen van een projectbesluit geacht mede een verzoek in te houden om zodanige ontheffing of zodanig projectbesluit. Verlening van de bouwvergunning wordt dan voorbereid volgens de procedure voor de ontheffing of het projectbesluit.

In de nieuwe situatie is een vertaalslag naar de nieuwe Wet ruimtelijke ordening gemaakt en deze verwerkt in de artikelen 5.3.4 tot en met 5.3.9.

Artikel 5.3.4 Ontheffing of toetsing exploitatieplan

Het is mogelijk dat het college nog uitwerking moet geven aan het exploitatieplan dat voor een bepaald gebied is vastgesteld. In het exploitatieplan kan worden bepaald dat het verboden is om werken of werkzaamheden uit te voeren totdat het uitwerkingsplan is vastgesteld. Ook kan het exploitatieplan bepalen dat ontheffing van dit verbod mogelijk is. In dat geval kan het college met toepassing van de ontheffing al de bouwvergunning verlenen. De toets aan het exploitatieplan rechtvaardigt een verhoging van het basistarief bouwleges (onderdeel 5.2). Er is geen reden om aan te nemen dat de werkzaamheden verbonden aan het verlenen van een ontheffing van de exploitatieverordening belangrijk zal afwijken van die welke verbonden zijn aan een ontheffing van het bestemmingsplan, zodat voor een zelfde tarief is gekozen..

Op grond van artikel 50a van de Woningwet moet het college in beginsel de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aanhouden voor een bouwplan dat betrekking heeft op gronden waarvoor het exploitatieplan nog niet onherroepelijk is. Als een ingesteld beroep tegen het exploitatieplan geen of slechts ondergeschikte gevolgen heeft voor het bouwplan, kan het college de bouwvergunning toch verlenen. Vooralsnog wordt ingeschat dat deze toets nauwelijks meer werk en dus meer kosten voor de gemeente met zich meebrengt.

Omdat kostenverhaal ook via het exploitatieplan mogelijk is, vindt de legesverhoging geen toepassing als kostenverhaal langs die weg plaatsvindt. In de Handreiking Grondexploitatiewet, een samenwerkingsproduct van VNG, VVG en VROM (Sdu uitgevers b.v., Den Haag 2008), wordt het kostenverhaal via afdeling 6.4 van de nieuwe Wro als een preferent spoor gezien in relatie tot het legesspoor (paragraaf 5.15).

Artikel 5.3.5 Projectbesluit en 5.3.6 (Partiële) herziening bestemmingsplan

De situatie kan zich voordoen dat iemand een verzoek doet bij de gemeente tot wijziging van de op zijn grond rustende bestemming, ook indien er een bouw- of aanlegvergunning wordt aangevraagd. Als deze wijziging in strijd is met het geldende bestemmingsplan, kan de gemeente daaraan door wijziging van het bestemmingplan, ontheffingverlening of het nemen van een projectbesluit meewerken. Indien de procedure daarvoor in gang wordt gezet in het individuele belang van de aanvrager, kunnen de gemeentelijke kosten voor deze procedure verhaald worden via het heffen van leges. Wij hebben in verband met het verschil in omvang van de werkzaamheden in onderscheid gemaakt tussen en projectbesluit (5.3.5), bestemmingsplanwijzigingen (5.3.6 en 5.3.7) en ontheffingsbevoegdheden (5.3.8 en 5.3.9). en ontheffing enerzijds (5.6.4.1) Zie ook de toelichting op de artikelen 5.3.7, 5.3.8 en 5.5.3.

Artikel 5.3.5 Projectbesluit

Heeft de aanvraag betrekking op een bouwplan dat niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, dan kan het college van burgemeester en wethouders met toepassing van de artikelen 3.10 of 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening de bouwvergunning toch verlenen, door een projectbesluit te nemen. Deze procedure brengt meer werkzaamheden met zich, wat een hoger legestarief rechtvaardigt. Op grond van artikel 50, derde lid, onder b, van de Woningwet kan artikel 3.10 of 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening ook worden toegepast als het bouwplan in strijd is met een bestemmingsplan dat in voorbereiding is (toekomstig plan).

Artikel 3.10 en 3.40 Wro gaan over het projectbesluit. Artikel 3.10 ziet daarbij op het bestemmingsplan. Artikel 3.40 heeft betrekking op het geval waarin er geen bestemmingsplan, maar een beheersverordening voor een bepaald gebied geldt. Het projectbesluit is omschreven in artikel 1.1, onder f, Wro. Het is een besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft. Het gaat daarbij dus om aanvragen voor bouw- of aanlegvergunningen of gebruikswijzigingen, waarbij het bouwen, aanleggen of gebruik in strijd is met het geldende bestemmingsplan of de beheersverordening. Een projectbesluit kan worden genomen ten behoeve van een project van gemeentelijk belang. De woorden ‘van gemeentelijk belang’ zijn in de wettekst opgenomen om de gemeentelijke bevoegdheden ten opzichte van de provincie en het rijk af te bakenen. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, tenzij de aanvraag wordt afgewezen (artikel 3.11 en 3.12 Wro). Een aanvraag om een bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na het nemen van een projectbesluit wordt geacht mede een verzoek in te houden om zodanig projectbesluit (artikel 46, derde lid, Woningwet). De met de procedure gepaard gaande kosten, voor zover deze niet betrekking hebben op beleidsvoorbereiding of -heroverweging, inspraak of bezwaar, kunnen via legesheffing worden door-berekend. Een projectbesluit moet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en een beschrijving van de redenen waarom van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De opzet en diepgang daarvan (en dus de inspanning van de gemeente) hangen af van de ingrijpendheid en complexiteit van het voorgenomen project.

In tegenstelling tot de huidige vrijstellingsbevoegdheden (19 WRO) is het projectbesluit geen zelfstandige bevoegdheid, maar gaat deze aan een bestemmingsplanvaststelling vooraf. Het projectbesluit is dus een zwaardere bevoegdheid, waaraan voor de gemeente ook meer gevolgen zijn verbonden. Zo stelt de nWro het verplicht om een projectbesluit binnen een jaar in te passen in een bestemmingsplan of beheersverordening. Bij de wijziging van de legesverordening is het uitgangspunt dat het bestemmingsplan centraal staat eveneens gehanteerd. In de nWro wordt het bestemmingsplan het meest gewenste instrument om projecten te realiseren. Het tarief voor een (partiële) herziening van het bestemmingsplan is lager gemaakt dan het tarief van een projectbesluit. Hiermee wordt het voor een initiatiefnemer aantrekkelijker gemaakt te kiezen voor een (partiële) herziening van het bestemmingsplan dan voor een projectbesluit. Dit levert voordelen voor de gemeente op. De gemeente hoeft geen ‘dubbele’ procedures te doorlopen en kan het legesbedrag voor het bestemmingsplan direct in rekening brengen. Daarbij is het hogere tarief voor het projectbesluit redelijk, omdat de behandeling van een aanvraag om een projectbesluit voor de gemeente ook daadwerkelijk meer werk oplevert. Er moet immers zowel een projectbesluitprocedure als een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. Voor het bestemmingsplan volgend op het projectbesluit kunnen niet apart leges worden geheven. Voor de initiatiefnemer zal deze sturing aan de hand van het legestarief geen nadeel opleveren. De doorlooptijd van beide procedures scheelt slechts een aantal weken.

De hoogte en opbouw van het legestarief voor een (partiële) herziening van het bestemmingsplan zal gelijk zijn aan het huidige tarief voor een vrijstellingsprocedure (19 lid 1 WRO). Het tarief voor een projectbesluit is 150% van het tarief van een bestemmingsplan. De hoogte van deze legestarieven hangen samen met de bouwkosten. Voor deze tarieven geldt dan ook het uitgangspunt: ‘de sterkste schouders, de zwaarste lasten’. Onder de legesverordening voor de 3e wijziging is dat niet anders: De grote projecten betalen mee voor de kleinere.

De invoering van de nWro heeft met dit voorstel niet tot gevolg dat de kosten voor een initiatiefnemer op dit moment omhoog gaan. De hoogte van de legestarieven blijven op hetzelfde niveau. De inkomsten blijven daarmee ook op hetzelfde niveau. Wel hangen de totaalinkomsten samen met het aantal en type bouwplannen dat wordt ingediend. Dit is echter in de huidige situatie ook het geval.

Dit voorstel betreft een voornamelijk technische wijzing van de legesverordening. In dit voorstel is dan ook niet gekeken naar de kostendekkendheid van de legesinkomsten. Het streven is de kostendekkendheid van de leges voor de voorjaarsnota van 2009 aan de raad voor te leggen.

Opschorten invorderingsbevoegdheid

De bevoegdheid tot het heffen van leges voor een projectbesluit wordt opgeschort tot het moment dat het bestemmingsplan of de beheersverordening waarin het projectbesluit is opgenomen, is vastgesteld. Dat moet uiterlijk binnen 1 jaar. Deze termijn kan met twee en in sommige gevallen met vier jaar worden verlengd. Als de inpassing in het bestemmingsplan niet tijdig gebeurt, schort dit de bevoegdheid om leges in te vorderen voor diensten die verband houden met het projectbesluit verder op. Als het projectbesluit zes maanden na het verstrijken van de termijn nog niet in het bestemmingsplan is ingepast, vervalt de invorderingsbevoegdheid zelfs (artikel 3.13, vierde lid, Wro).

Het (nog) niet invorderen kan de gemeente op verschillende manieren vormgeven:

  • 1.

    De heffingsambtenaar legt al een definitieve aanslag (nota) op en de invorderingsambtenaar verleent tegelijkertijd (automatisch) uitstel van betaling. Als het projectbesluit is ingepast in het bestemmingsplan, deelt de invorderingsambtenaar mee dat de uitstel van betaling wordt ingetrokken en dat binnen <vier> weken moet worden betaald.

  • 2.

    De heffingsambtenaar legt een voorlopige aanslag op (vordert een voorlopig bedrag). Als het projectbesluit is ingepast in het bestemmingsplan, legt hij de definitieve aanslag/nota leges op, onder verrekening met de voorlopige aanslag (het voorlopig gevorderde bedrag).

  • 3.

    De heffingsambtenaar legt pas een aanslag/nota leges op nadat het projectbesluit is ingepast in het bestemmingsplan.

  • 4.

    De raad neemt in de legesverordening een aangepaste betalingstermijn op. De heffingsambtenaar legt direct een definitieve aanslag/nota op onder vermelding van de betalingstermijn.

  • 5.

    De raad neemt in de legesverordening een teruggaafbepaling (met invorderingsrenteclausule) op. De heffingsambtenaar legt meteen een definitieve aanslag (nota) op en verleent dus teruggaaf (met vergoeding invorderingsrente) als het projectbesluit na 18 maanden niet is ingepast in het bestemmingsplan.

Optie 1 of optie 2 heeft onze voorkeur. Voor deze opties is geen afzonderlijke regeling nodig in de (model)verordening leges of de (model)uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen. Deze opties passen het beste bij de wettelijke regeling. Optie 3 heeft als (groot) nadeel dat de tijdsspanne tussen het belastbaar feit en het heffingsmoment erg groot is. Daarbij komt dat soms de inpassingstermijn met twee of vier jaar verlengd kan worden en de aanslagtermijn slechts drie jaar beloopt.

Optie 4 heeft als nadeel dat de betalingstermijn ongewis is, omdat deze afhankelijk is van de snelheid waarmee de raad het projectbesluit inpast in het bestemmingsplan. Deze kan per geval verschillen. De laatste optie is eigenlijk in strijd met de wet en daarom af te raden.

Artikel 5.3.7 Wijziging bestemmingsplan door burgemeester en wethouders

Ook extra werk opleverend, zijn de wijziging, ontheffing of afwijking van het bestemmingsplan om een bouwvergunning te kunnen verlenen. Heeft de aanvraag betrekking op een bouwplan dat niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, dan kan het college van burgemeester en wethouders met toepassing van de artikelen 3.6, eerste lid, onder a of c, 3.22, 3.23 of 3.38, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of artikel 50, derde lid, onder a, van de Woningwet, de bouwvergunning toch verlenen, door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid, ontheffing te verlenen of een projectbesluit te nemen. Deze procedures brengen meer werkzaamheden met zich, wat een hoger legestarief recht-vaardigt.

Artikel 3.6, eerste lid, onder a, Wro gaat over een zogenaamde wijzigingsbevoegdheid. Het college kan binnen bij het bestemmingsplan te bepalen grenzen het plan wijzigen. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) is van toepassing

Artikel 5.3.8 Ontheffing bestemmingsplan door burgemeester en wethouders

Artikel 3.6, eerste lid, onder c, Wro gaat over een zogenaamde binnenplanse ontheffing. In het bestemmingsplan staat dan dat het college van bij het plan aan te geven regels ontheffing kan verlenen. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over een voorgenomen ontheffing naar voren te brengen. Eenzelfde ontheffingsbevoegdheid kan worden opgenomen in een beheersverordening, die de raad kan vaststellen voor een gebied waar hij geen ruimtelijke ontwikkeling voorziet (artikel 3.38, vierde lid).

Artikel 3.23 Wro betreft “buitenplanse” ontheffing van het geldende bestemmingsplan voor bij algemene maatregel van bestuur (Amvb) aan te geven gevallen en volgens bij Amvb gestelde regels. Het college kan een ontheffing onder beperkingen verlenen of daaraan voorschriften verbinden.

Artikel 5.3.9 Tijdelijke ontheffing bestemmingsplan door burgemeester en wethouders

Artikel 3.22 Wro gaat over een tijdelijke ontheffing. Het college kan met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. Aan de ontheffing kan het college voorschriften verbinden

Artikel 5.3.10 Ontheffing gebruiksvoorschrift bestemmingsplan

Het gaat hier om het verlenen van ontheffing van een gebruiksvoorschrift van een bestemmingsplan (waartoe ook een beheersverordening gerekend), anders dan via een projectbesluit, voor zover geen sprake is van een bouwvergunningplichtige activiteit.

Het gaat dus uitsluitend om een gebruikswijziging, voor welke wijziging een bijzondere procedure moet worden gevolgd en waaraan dus extra werkzaamheden verbonden zijn..Dit artikel is bij de 3e wijzing ongewijzigd gebleven.

Onderdeel 5.4 Slopen

In onderdeel 5.4 zijn tarieven opgenomen voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een sloopvergunning in de zin van de Bouwverordening (artikel 5.4.2), alsmede voor het in behandeling nemen van een sloopvergunning in de zin van het bestemmingsplan, artikel 37 van de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening (artikel 5.4.3).

Artikel 5.4.1 Begripsbepaling sloopkosten

In artikel 5.4.1 hebben wij een begripsomschrijving van de sloopkosten opgenomen. In beginsel zijn de sloopkosten gelijk aan de aannemingssom waarvoor het sloopwerk wordt gedaan, exclusief omzetbelasting. Als het slopen door zelfwerkzaamheid plaatsvindt, wordt ook een objectieve aannemingssom tot uitgangspunt genomen.

Artikel 5.4.2 Aanvraag sloopvergunning op grond van de Bouwverordening

Het betreft hier het in behandeling nemen van een aanvraag om sloopvergunning, die is gebaseerd op artikel 8.1.1 van de model-bouwverordening dat uitvoering geeft aan het bepaalde in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, van de Woningwet. Het artikel is ongewijzigd gebleven

Artikel 5.4.3 Sloopvergunning op grond van het bestemmingsplan of een beheersverordening, Monumenten-wet of Monumentenverordening:

De sloopvergunning bedoeld in artikel 3.3, aanhef en onder b, en 3.38, derde lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening betreft een louter planologische maatregel. De gemeente kan in het bestemmingsplan bepalen dat een sloopvergunning alleen wordt verleend als vervangende bouw plaatsvindt om gaten in de bebouwing te voorkomen. De sloopvergunning bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 heeft betrekking op het slopen binnen het beschermd stads- of dorpsgezicht.

De beoordeling van een aanvraag om sloopvergunning in de zin van de in dit artikel bedoelde regeling brengt een indringender en extra toetsing met zich mee, met meer ambtelijke werkzaamheden. Daarom ligt dit tarief hoger dan bij de sloopvergunning in de zin van de bouwverordening betrokken zijn.

Ingeval meerdere vergunning als bedoeld in dit artikel zijn vereist worden deze voor wat betreft de legesheffing als een aanvraag beschouwd. Voor de sloopvergunning in de zin van artikel 5.4.2 blijft wel het gewone tarief (extra) verschuldigd, omdat die een anderssoortige toetsing met zich meebrengt.

Onderdeel 5.5 Aanlegvergunning

In onderdeel 5.5 zijn de leges met betrekking tot de aanlegvergunning ondergebracht. De aanlegvergunning is geregeld in artikel 3.3, aanhef en onder a, of artikel 3.38, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan of de beheersverordening kan erin voorzien dat met betrekking tot het uitvoeren van bepaalde werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden, vooraf een aanlegvergunning nodig is. Het Model transparantie bouwgerelateerde leges heeft de aanlegvergunning gerubriceerd onder ‘Overig/administratief’. Wij vinden de aanlegvergunning wat rubricering betreft vergelijkbaar met de sloopvergunning, waarvoor in het model wel een aparte plaats is ingeruimd. Daarom hebben wij de aanlegvergunning ook in een apart onderdeel vormgegeven.

Als voor de afgifte van een aanlegvergunning een bijzondere planologische procedure moet worden gevoerd, dan zijn daarop de extra tarieven van toepassing zoals vermeld bij onderdeel 3.

Artikel 5.5.1 Begripsbepaling aanlegkosten

Artikel 5.5.1 bevat een begripsomschrijving van de aanlegkosten. Doorgaans is dat de aannemingssom waarvoor het werk of de werkzaamheden worden verricht, exclusief omzetbelasting. Als het werk of de werkzaamheden door zelfwerkzaamheid plaatsvinden, geldt een geobjectiveerde aannemingssom als heffingsgrondslag.

Artikel 5.5.2 Aanvraag aanlegvergunning

Op grond van artikel 5.5.2 kunnen gemeenten leges in rekening brengen voor het in behandeling nemen van aanvragen tot het verkrijgen van een aanlegvergunning. Dit artikel is inhoudelijk niet gewijzigd.

Onderdeel 5.6 Restitutieregeling

Artikel 5.6.1 Teruggaaf als gevolg van intrekken aanvraag bouw-, sloop- of aanlegvergunning

Artikel 5.6.1 ziet op de situatie dat de aanvraag wordt ingetrokken binnen een bepaald tijdsbestek na het in behandeling nemen van de aanvraag maar voor het verlenen van de vergunning. Uitgangspunt is dat de burger een deel van de betaalde leges kan terugkrijgen (of niet alle berekende leges hoeft af te rekenen), maar dat de gemeente reeds wel kosten heeft gemaakt bij het in behandeling nemen van de aanvraag. Hoe meer tijd er verstreken is, hoe meer werkzaamheden al zijn uitgevoerd, hoe hoger de gemaakte kosten zullen zijn en des te minder zal de burger terug ontvangen. Vandaar dat het percentage in het Model transparantie bouwgerelateerde leges is gedifferentieerd naar de verstreken tijd. Wij hebben de teruggaaf niet beperkt tot de leges voor bouwvergunningen, maar ook de leges voor sloop- en aanlegvergunningen eronder gebracht. Het uitgangspunt dat geen leges verschuldigd zijn als de aanvraag wegens onvoldoende gegevens niet in behandeling kan worden genomen is gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor de mededeling dat geen bouwvergunning is vereist, alsmede voor de mededeling dat een lichte bouwvergunning is vereist indien een reguliere vergunning is aangevraagd of andersom.

Artikel 5.6.2 Geen teruggaaf als gevolg van intrekking verleende bouw-, sloop- of aanlegvergunning.

In dit artikel wordt geregeld dat geen restitutie wordt verleend, als een vergunning eenmaal is verleend en de werkzaamheden voor de vergunning derhalve zijn afgerond, maar vergunninghouder te kennen geeft gegeven dat hij van de vergunning geen gebruik zal maken waarna deze zal worden ingetrokken. Ditzelfde geldt als de vergunning wordt ingetrokken indien achteraf blijkt dat deze op basis van onjuiste gegevens is verleend. De intrekking behoort tot het risico van aanvrager

Artikel 5.6.3 Teruggaaf als gevolg van het weigeren van een bouw-, sloop- of aanlegvergunning

De situatie van artikel 5.6.3 doet zich voor indien de aanvraag niet leidt tot het verlenen van de vergunning. Aanvrager wil wel maar hij krijgt geen toestemming Ofschoon niet gesteld kan worden dat aan de weigering van een bouwvergunning minder werkzaamheden zijn verbonden aan de verlening daarvan, is in het verleden grond van hoofdzakelijk politieke redenen bepaald dat een aanvrager bij weigering van een vergunning recht heeft op 50% restitutie. Inhoudelijk is dit artikel niet gewijzigd, zij het dat met zoveel worden is opgenomen dat de restitutieregeling ook geldt voor de sloop- en aanlegvergunning. Voor enige restitutie valt uiteraard iets te zeggen omdat geen controlewerkzaamheden behoeven te worden verricht. Uitgangspunt is in ieder geval dat de burger een deel van de betaalde leges kan terugkrijgen.

Artikel 5.6.4 Teruggaaf leges bijzondere procedures

De artikelen 5.6.4.1 t/m 5.6.4.3 bevatten de restitutieregeling voor bijzondere planologische procedures. Ook hier geldt dat hoe verder de procedure is doorlopen, hoe minde recht op restitutie er bestaat. Is de procedure inmiddels doorlopen, dan bestaat geen recht op restitutie. De regeling is goeddeels ongewijzigd gebleven. Er zijn een paar onbeduidende wijzigingen, waaronder tekstuele wijzigingen, aangebracht.

Onderdeel 5.7 Overig/administratief

Artikel 5.7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk komt de overschrijving van een vergunning aanbod, alsmede een ontheffing van een verbodsbepaling uit een exploitatieplan voor activiteiten waarvoor geen bouwvergunning is verleend.

Artikel 5.7.2 Overschrijven vergunningen

Artikel 5.7.2 kent een tarief voor het overschrijven van een bouw-, sloop- of aanlegvergunning. Dit doet zich bijvoorbeeld voor indien de bouwvergunning aan A is verleend maar B wil uiteindelijk (hetzelfde bouwwerk) gaan bouwen. Dan kan de vergunning worden overgeschreven van A op B. Hiervoor is een vast bedrag aan leges verschuldigd. In de tekst van het Model transparantie bouwgerelateerde leges staat alleen de bouwvergunning genoemd.

Blijkens de schematische toelichting bij het model betreft de overschrijving niet alleen de bouwvergunningen, maar ook de sloop- en aanlegvergunningen. Om die reden hebben wij deze vergunningen aan de bepaling toegevoegd.

Artikel 5.7.3 Ontheffing verbodsbepaling in exploitatieplan voor werken, geen bouwwerken zijnde

Dit artikel regel de legesheffing voor een ontheffing van een verbodsbepaling in een exploitatieplan voor werken geen bouwwerken zijnde. Er is geen reden om aan te nemen dat de hoeveelheid werk welke met de afhandeling van een dergelijke aanvraag is gemoeid wezenlijk afwijkt van de werkzaamheden welke zijn gemoeid met de afhandeling van een ontheffing van het bestemmingsplan, zodat voor een gelijk tarief gekozen is.

Onderdeel 5.8 Huisvesting

Dit onderdeel regelt de legesheffing voor aanvragen tot tijdelijk verhuur in het kader van de leegstandswet, kamerverhuurbedrijven in de zin van de gemeentelijke huisvestingsverordening en aanvragen voor gemeentegarantie. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen aangebracht. Uitsluitend de artikelnummering is gewijzigd.