Regeling vervallen per 29-10-2010

Verordening voorzieningen gehandicapten Deventer 2003

Geldend van 05-01-2004 t/m 28-10-2010

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten Deventer 2003

  • (art. 2 Wet voorziening gehandicapten; art. 149 Gemeentewet)

    HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

    • In deze verordening wordt verstaan onder:

      • a.

        voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;

      • b.

        inkomen:

      • 1.

        het brutoinkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 Wvg;

      • 2.

        het gezamenlijk brutoinkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de ouders of

        pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en

        geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 7 Wvg;

      • 3.

        het gezamenlijk brutoinkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte en zijn

        echtgenoot indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 74

        Wvg;

        verminderd met de over het brutoinkomen verschuldigde belasting, sociale verzekerings-

        premies en pensioenpremies met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte

        ziekenfondsverzekering;

      • c.

        vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit;

      • d.

        woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

      • e.

        standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

      • f.

        woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meer personen;

      • g.

        ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

      • h.

        hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een briefadres is ingeschreven;

      • i.

        gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van tot de woning te bereiken;

      • j.

        vervallen;

      • k.

        woningaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen

        die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte en waarvan de

        kosten een bedrag van € 45.378,-- niet te boven gaan;

      • l.

        wet: de Wet voorzieningen gehandicapten.

      • m.

        financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.

      • n.

        forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

      • o.

        gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in achtneming van de inkomensgrens.

      • p.

        voorziening in natura: een voorziening die in eigendom of in bruikleen of in huur wordt verstrekt.

      • q.

        normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding.

      • r.

        besluit financiële tegemoetkomingen: nadere regel als bedoeld in artikel 8.5 van deze verordening, waarin door het college de hoogte van de financiële tegemoetkomingen zijn vastgesteld alsmede richtlijnen met betrekking tot de eigen bijdrage.

      • s.

        verstrekkingenbesluit: nadere regel als bedoeld in artikel 8.5 van deze verordening, waarin door het college de te verstrekken Wvg voorzieningen beleidsmatig worden vastgelegd.

      • t.

        Langdurig noodzakelijk: zes maanden of langer

Artikel 1.2 Beperkingen

      • 1.

        Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

      • a.

        deze in overwegende mate op het individu is gericht;

      • b.

        deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

      • c.

        deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst

        adequate voorziening kan worden aangemerkt.

      • 2.

        In afwijking op hetgeen in het eerste lid onder sub a is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a.

      • 3.

        Geen voorziening wordt toegekend:

      • a.

        indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

      • b.

        voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

      • c.

        voor zover de ondervonden ergonomische belemmeringen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 1.3 Financiële tegemoetkomingen.

    • Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast en neemt dit op in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.

      HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN

      Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

    • De door het college te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming of een verstrekking op basis van bruikleen in de kosten van:

      • a.

        verhuizing en inrichting;

      • b.

        woningaanpassing, bestaande uit:

      • 1.

        de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

      • 2.

        de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

      • 3.

        het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA, voorzover het college het inschakelen van een architect noodzakelijk achten;

      • 4.

        de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

      • 5.

        de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

      • 6.

        renteverlies, i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

      • 7.

        de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 2.13;

      • 8.

        de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

      • 9.

        de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

        10 de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

        11 de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor een bedrag van € 115,00;

      • c.

        woonvoorzieningen van nietbouwkundige of woontechnische aard;

      • d.

        onderhoud, keuring en reparatie;

      • e.

        tijdelijke huisvesting;

      • f.

        huurderving;

      • g.

        verwijderen van voorzieningen.

Artikel 2.2 Aanvang werkzaamheden, gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming

      • 1.

        Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder b, maar uiterlijk binnen 9 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Deze gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

      • 2.

        De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

      • 3.

        De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, onder b, d, f en g wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte, of aan een door de eigenaaraangewezen derde. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, onder b wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

      • 4.

        De tegemoetkoming in de kosten zoals genoemd in artikel 2.1 onder a, c en e wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

      • 5.

        Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien:

      • a.

        niet reeds zonder hun toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft;

      • b.

        de door hen aangewezen personen toegang is verleend tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

      • c.

        aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

      • d.

        de onder b. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

      • e.

        de aanpassing is verricht door een aannemersbedrijf met vergunning als bedoeld in artikel 3 van het Vestigingsbesluit Bouwnijverheidbedrijven 1958 (Stb. 1969, 490) en nadien gewijzigd.

Artikel 2.3 Woon en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

    • De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

      Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing

      • 1.

        Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1. onder a genoemd in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen van ergonomische aard, het normale gebruik van de woning belemmeren.

      • 2.

        Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1. aanhef en onder b en c genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

      Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 2.5 Beperkingen

    • De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 wordt geweigerd indien:

      • a.

        de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

      • b.

        indien de gehandicapte niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 2.6 P.M.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf

      • 1.

        Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

      • 2.

        In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZinrichting.

      • 3.

        De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

      • 4.

        De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een maximum van € 2.250,--.

      • 5.

        Onder het in het vijfde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan, dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken.

Artikel 2.8 P.M.

Artikel 2.9 P.M.

Artikel 2.10 P.M.

Artikel 2.11 Frequentie van woningaanpassingen

      • 1.

        Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder b en c maximaal éénmaal in de 10 jaar verlenen, indien de noodzaak van het treffen van deze woonvoorziening het gevolg van een verhuizing is waar op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding toe bestond.

      • 2.

        Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente.

Artikel 2.12 P.M.

    • Paragraaf 4 Beperking in de verlening van woonvoorzieningen

Artikel 2.13 Het verwerven van grond

    • Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 2.1 onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I.

Artikel 2.14 Verwijdering woning uit woningbestand

      • 1.

        Het college verleent geen financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van woonruimte indien redelijkerwijs aannemelijk is dat die woonruimte binnen vijf jaar uit het woningbestand verwijderd zal worden en de aanpassingskosten hoger zijn dan € 2.250,--.

      • 2.

        Het college kan een financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van woonruimte weigeren indien redelijkerwijs aannemelijk is dat die woonruimte binnen een periode van vijf tot acht jaar uit het woningbestand verwijderd zal worden en de aanpassingskosten hoger zijn dan € 9.075,--.

Artikel 2.15 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

    • Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft:

      • a.

        het verbreden van toegangsdeuren;

      • b.

        het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • c.

        aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

      • d.

        drempelhulpen of vlonders;

      • e.

        het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

      • f.

        een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

      Paragraaf 5 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.16 Aanpassen woonwagens

    • Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

      • a.

        de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

      • b.

        de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

      • c.

        de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

      • d.

        de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 2.17 Aanpassen woonschip

    • Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

      • a.

        de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

      • b.

        het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 2.18 Levensduur woonwagen en woonschip

    • Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 2.250,--.

Artikel 2.19 Aanpassen binnenschip

    • Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip, indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

      • a.

        in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

      • b.

        bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

      Paragraaf 6 Verhuis en inrichtingskosten

Artikel 2.20 Vergoeding verhuis- en inrichtingskosten

      • 1.

        Het college kan een forfaitaire vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1 onder a verstrekken aan:

      • a.

        de gehandicapte;

      • b.

        een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte heeft ontruimd.

      • 2.

        Het college verleent slechts een forfaitaire vergoeding, bedoeld in het eerste lid, indien:

      • a.

        de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend;

      • b.

        de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

      • c.

        de gehandicapte verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

      • d.

        de gehandicapte niet verhuist naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord;

      • e.

        in de te verlaten woonruimte ergonomische beperkingen zijn ondervonden.

      Paragraaf 7 Facultatieve woonvoorzieningen

Artikel 2.21 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

    • Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1 onder d indien:

      • a.

        de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of Regeling Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

      • b.

        de woonvoorziening betrekking heeft op:

      • 1.

        stoelliften;

      • 2.

        rolstoel- of sta-plateauliften;

      • 3.

        woonhuisliften;

      • 4.

        hefplateauliften;

      • 5.

        balansliften;

      • 6.

        plafondliften;

      • 7.

        mechanische of waterdrukbadliften;

      • 8.

        toiletten met onderspoel- en föhninrichting;

      • 9.

        de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

      • 10.

        elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren.

      • c.

        de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

Artikel 2.22 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

      • 1.

        Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

      • a.

        zijn huidige woonruimte;

      • b.

        de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte;

      • c.

        de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

      • 2.

        Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

      • 3.

        Het college verleent maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

      • 4.

        Het college verleent uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten gemaakt worden in verband met het:

      • a.

        tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

      • b.

        tijdelijk betrekken van een nietzelfstandige woonruimte, of

      • c.

        langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 2.23 Huurderving

      • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 2.250,-- is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

      • 2.

        De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de kale huur van de woonruimte en bedraagt ten hoogste de maximum huurgrens van de Wet individuele huursubsidie.

      HOOFDSTUK 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

    • De door het college te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

      • a.

        een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

      • b.

        een voorziening in natura in de vorm van:

      • 1.

        een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

      • 2.

        een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

      • 3.

        een open elektrische buitenwagen;

      • 4.

        een ander verplaatsingsmiddel;

      • c.

        een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

      • 1.

        aanpassing van een eigen auto;

      • 2.

        gebruik van een bruikleenauto;

      • 3.

        gebruik van een taxi of een eigen auto;

      • 4.

        gebruik van een rolstoeltaxi;

      • 5.

        aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

      • 6.

        Medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

      • 1.

        Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder a vermeld in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

      • a.

        het gebruik van het openbaar vervoer of

      • b.

        het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

      • 2.

        Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder b en c vermeld in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken.

      • 3.

        Voor de bij artikel 3.1 onder b sub 2, 3 en 4 en onder c sub 1 t/m 5 genoemde voorzieningen geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a. verstrekt kunnen worden.

      • 4.

        Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend.

      • 5.

        Indien het inkomen zoals bedoeld in artikel 1.1 onder b hoger is dan 1.5 maal het norminkomen, wordt geen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1. onder a., 3.1 onder c sub 2 t/m 4, dan wel een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1 onder b sub 1 en 2 verstrekt.

      HOOFDSTUK 4 ROLSTOELEN

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

    • De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit

      • a.

        een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing of medisch noodzakelijk geachte accessoiresdaaraan en

      • b.

        een sportrolstoel.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

      • 1.

        Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

      • 2.

        In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Bruikleen of eigendom

      • 1.

        Een rolstoel wordt in bruikleen of via een pool verstrekt.

      • 2.

        In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

      HOOFDSTUK 5 (VERVALLEN)

      HOOFDSTUK 6 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

Artikel 6.1 Aanvraagprocedure

    • Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 6.2 P.M.

Artikel 6.3 Gronden voor weigering

    • Het college kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

      • a.

        voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt;

      • b.

        indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen

      • 1.

        Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

      • 2.

        Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

      HOOFDSTUK 7 VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDE EN HET COLLEGE

Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

      • 1.

        Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

      • a.

        op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

      • b.

        op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en / of onderzoeken.

      • 2.

        Het college vraagt een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies indien:

      • a.

        het handelt om een aanvraag die een gehandicapte betreft die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader van deze regeling en de voorziening naar verwachting een bedrag van € 2.250,--te boven zal gaan;

      • b.

        het college dat overigens gewenst vinden.

      • 3.

        De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

      • a.

        medische kennis op het niveau van een arts;

      • b.

        sociale kennis;

      • c.

        ergonomische kennis;

      • d.

        technische kennis.

      • 4.

        Bij een volgende aanvraag voor een voorziening heeft het college de bevoegdheid aan te geven, dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

      • 5.

        Een gehandicapte is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 7.2 Wijzigingen in de situatie

    • Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

      • 1.

        Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

      • a.

        niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

      • c.

        op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

      • 2.

        Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming, dan wel een gemaximeerde

        vergoeding, kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of vergoeding binnen

        zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor

        deze was verleend.

      HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen / hardheidsclausule

      • 1.

        Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

      • 2.

        Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

      • 3.

        Indien een bouwkundige woningaanpassing het bedrag van € 45.378,-- te boven gaat, het orgaan bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de noodzaak van deze aanpassing heeft vastgesteld en weigering van deze voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kan het college ondanks het gestelde in artikel 1 lid 1 onder k besluiten tot verstrekking van deze voorziening.

Artikel 8.2 Beslissing het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

    • In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Indexering

    • Het college verhoogt of verlaagt jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

      • 1.

        Het door de gemeente gevoerde beleid wordt geëvalueerd wanneer het college dat noodzakelijk acht; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast.

      • 2.

        Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 Nadere regels

    • Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van deze verordening, gehoord de commissie SCE ( Sociaal, Cultureel en Educatief Beleid).

Artikel 8.5a Cliëntenparticipatie

    • Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de cliëntenparticipatie.

Artikel 8.6 Citeertitel; inwerkingtreding

      • 1.

        Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening voorzieningen gehandicapten Deventer 2004”.

      • 2.

        Deze verordening treedt in werking met ingang van 5 januari 2004

      BIJLAGE I

      Aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 2.13 ‘het verwerven van grond’.

      Ingevolge artikel 2.13 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd.

      1.a Aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning.

    soort vertrek

    Aantal m² waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

    aantal m² waarvoor ten hoogste financië1e tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

    woonkamer

    30

    6

    keuken

    10

    4

    eenpers. slaapkamer

    10

    4

    tweepers. slaapkamer

    18

    4

    toiletruimte

    2

    1

    badkamer

    wastafelruimte

    2

    1

    doucheruimte

    3

    2

    entree / gang / hal

    5

    2

    berging

    6

    4

    • 1.b Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en / of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt 20 m².