Regeling vervallen per 01-01-2015

Algemene inspraakverordening Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân

Geldend van 29-11-2001 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening inspraak Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân

Het algemeen bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân; 

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur;

gelet op artikel 150 Gemeentewet;

besluit vast te stellen de navolgende Verordening waarin wordt geregeld de wijze waarop ingezetenen van het rechtsgebied van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (hierna te noemen: Dienst) en in dit gebied een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid van de Dienst worden betrokken.

PARAGRAAF 1

BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

ARTIKEL 1

De verordening verstaat onder:

  • a.

    inspraak: het ten aanzien van beleidsvoornemens van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân mondeling of schriftelijk kenbaar maken van een zienswijze en daarover van gedachten wisselen met het dagelijks bestuur of de door dit bestuur daartoe aangewezen functionarissen;

  • b.

    inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;

  • c.

    door de Dienst erkende inspraakorganen:

    • 1.

      Cliëntenraad Werkzoekenden en Uitkeringsgerechtigden Noordwest Friesland;

    • 2.

      Koepel WVG 5.

PARAGRAAF 2

OBJECT VAN INSPRAAK

ARTIKEL 2

  • 1.

    Inspraak is in beginsel mogelijk op alle terreinen van bestuur door de Dienst.

  • 2.

    Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens de wet is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van regelingen van hogere overheden waarbij van enige beleidsvrijheid geen sprake is.

PARAGRAAF 3

SUBJECT VAN INSPRAAK

ARTIKEL 3

Inspraak wordt verleend aan:

  • a.

    ingezetenen van het rechtsgebied van de Dienst;

  • b.

    in het rechtsgebied van de Dienst een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen.

PARAGRAAF 4

INSPRAAKPROCEDURE

ARTIKEL 4

Op de in deze verordening bedoelde inspraakprocedure is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 5

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt voor elk beleidsvoornemen, waarop inspraak wordt verleend, een inspraakprocedure vast.

  • 2.

    De inspraakprocedure omvat:

    • a.

      de wijze waarop inspraak wordt verleend;

    • b.

      een termijnstelling;

    • c.

      een omschrijving van de mate waarin en de voorwaarden waaronder de in artikel 3 genoemden invloed op het beleidsvoornemen kunnen uitoefenen.

ARTIKEL 6

Het dagelijks bestuur kan de inspraakprocedure wijzigen in die gevallen waarin de vaststelling van het beleidsvoornemen zulks vereist. Zij geven hiervan kennis overeenkomstig het gestelde in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL 7

De werkwijze met betrekking tot de door de Dienst erkende inspraakorganen wordt in het jaarlijkse beleidsplan van de Dienst opgenomen. bij convenant met deze inspraakorganen geregeld.

PARAGRAAF 5

EINDVERSLAG

ARTIKEL 8

  • 1.

    Ter afronding van de inspraak maakt het dagelijks bestuur een eindverslag op.

  • 2.

    Het eindverslag bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde procedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen zou kunnen worden overgegaan.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur biedt het eindverslag zo spoedig mogelijk ter kennis aan het algemeen bestuur.

PARAGRAAF 6

BEKLAGRECHT

ARTIKEL 9

  • 1.

    Ingezetenen van het rechtsgebied van de Dienst en in dit gebied een belang hebbende natuurlijke- en rechtspersonen kunnen over de wijze van uitvoering van deze verordening en de inspraakprocedure bij het dagelijks bestuur een schriftelijke klacht indienen.

  • 2.

    Een klacht, als bedoeld in het eerste lid, dient uiterlijk vier weken na afloop van de inspraakprocedure te worden ingediend.

  • 3.

    Het indienen van een klacht schort de inspraakprocedure niet op.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het klaagschrift omtrent de ingediende klacht. Het kan deze termijn met ten hoogste vier weken verdagen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur brengt de beslissing over het klaagschrift zo snel mogelijk ter kennis van de klager en het algemeen bestuur

PARAGRAAF 7

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

ARTIKEL 10

Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene Inspraakverordening Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân ".

ARTIKEL 11

De verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van haar bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur dd. 17 oktober 2001

De voorzitter,

De secretaris,

Toelichting Inspraakverordening

Artikelsgewijs

Begripsomschrijvingen (artikel 1)

Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel.

Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening omtrent beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt het de gemeenteraad, i.c. het algemeen bestuur van de Dienst, een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.

De verantwoordelijkheid voor het houden van inspraak over beleidsvoornemens ligt, zo volgt uit de tekst van de wet, bij de gemeenteraad, i.c. het algemeen bestuur.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak behoort aan het college van burgemeester en wethouders, i.c. het dagelijks bestuur van de Dienst. Er is dan ook voor gekozen dit uitdrukkelijk in de verordening op te nemen.

Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensdefase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot de bestuursorganen van de Dienst te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij vergaderingen van het algemeen bestuur (artikel 16, reglement van orde). Het gaat dan echter al vaak om door het dagelijks bestuur vastgestelde beleidsvoornemens. Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten etc..

Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.

Het begrip beleidsvoornemen is niet gedefinieerd. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten en/of maatregelen maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Object van inspraak (artikel 2)

Inspraak is in beginsel mogelijk op alle bestuurlijke terreinen van de Dienst. Het is niet mogelijk in de verordening bepaalde terreinen daarvan uit te sluiten.

In het tweede lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.

Subject van inspraak (artikel 3)

Deze omschrijving vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van de (Gemeente)wet.

Inspraakprocedure (artikelen 4, 5 en 6)

Op de terinzagelegging, voorafgaand aan inspraak, wordt de procedure die afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat toegepast.

Hieronder volgt een opsomming van de procedure.

  • -

    Voorafgaand aan de terinzagelegging wordt volgens artikel 3:12, eerste lid, Awb van de terinzagelegging van het beleidsvoornemen kennis gedaan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, dan wel op een andere geschikte wijze. In de kennisgeving wordt vermeld:

    • a.

      waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

    • b.

      wie in de gelegenheid wordt gesteld van zijn zienswijze te doen blijken;

    • c.

      op welke wijze dat kan geschieden.

  • -

    Het beleidsvoornemen wordt met de daarop betrekking hebbende stukken voor alle belanghebbenden ter inzage gelegd voor een periode van tenminste vier weken. Terinzagelegging vindt in elk geval plaats ten kantore van het bestuursorgaan.

  • -

    Alle belanghebbenden kunnen in elk geval gedurende de vier weken die het beleidsvoornemen ter inzage ligt, hun zienswijze naar voren brengen. Het bestuursorgaan kan die periode verlengen. Dit zal in de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 Awb, moeten worden vermeld. Het naar voren brengen van de zienswijze kan krachtens artikel 3:13, eerste lid, Awb zowel mondeling als schriftelijk.

De bevoegdheden die op grond van de artikelen 5 en 6 aan het dagelijks bestuur worden toegekend worden ingeperkt door de regeling die afdeling 3.4 Awb geeft. Zo is het dagelijks bestuur niet geheel vrij in het vaststellen van de termijn waarbinnen insprekers hun zienswijze naar voren kunnen brengen. Artikel 3:13, derde lid, Awb bepaalt dat de termijn niet eindigt voor de laatste dag van terinzagelegging.

Van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een ruimere kring van belanghebbenden, zoals het tweede lid van artikel 3:13 Awb biedt, wordt gebruik gemaakt in artikel 3 van de Inspraakverordening.

Inspraak wordt geboden aan ingezetenen en aan in het rechtsgebied van de Dienst een belang hebbende natuurlijke- en rechtspersonen. Daar deze bepaling een concretisering van het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht inhoudt, kan deze worden gehanteerd.

Het bepaalde in de artikelen 5 en 6 komt deels overeen met het derde lid van artikel 3:12 Awb. Ingevolge dit artikel dient het waar en wanneer van de terinzagelegging, alsmede de wijze van kenbaar maken van zienswijzen bekend te worden gemaakt. Afwijkend van de Awb regelt artikel 5, door gebruik te maken van het begrip inspraak zoals gedefinieerd in artikel 1, onder a., dat degene die zijn zienswijze naar voren brengt in de gelegenheid wordt gesteld daarover met het bestuursorgaan van gedachten te wisselen. Ook het opnemen in het inspraakprocedurebesluit van een regeling die de invloed van de inspreker beziet vormt een aanvulling op afdeling 3.4 Awb.

Artikel 6 regelt de wijziging van de inspraakprocedure. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingeperkt voor wat betreft het vaststellen van de inzagetermijn. Artikel 3:11 Awb bepaalt dat de termijn waarin het beleidsvoornemen ter inzage wordt gelegd niet korter kan zijn dan vier weken. Nu afdeling 3.4 Awb van toepassing is verklaard kan hiervan niet worden afgeweken. Wijziging van de inspraakprocedure wordt nu in zoverre beperkt dat ook hierbij de termijn tenminste vier weken moet bedragen. Dit geldt op dezelfde wijze voor de termijn waarbinnen de belanghebbenden, bedoeld in artikel 3, hun zienswijzen naar voren kunnen brengen. Artikel 3:13, derde lid, Awb bepaalt dat deze periode in ieder geval niet korter mag zijn dan de termijn waarin het beleidsvoornemen ter inzage ligt. Ook hiervan kan niet worden afgeweken.

Op de bekendmaking van de wijziging wordt artikel 3:42 van de Awb van toepassing verklaard. Dit artikel luidt: de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

Inspraakorganen (artikel 7)

Naast de, min of meer, passieve vorm van verlenen van algemene inspraak heeft de Dienst zich ook verplicht tot een meer actieve vorm van inspraak van de door de doelgroepen georganiseerd organen: de cliëntenplatforms. Deze vorm van inspraak, cliëntenparticipatie, vindt met name in de Wet werk en bijstand (artikel 47) en de Wet voorzieningen gehandicapten (artikel 1a) zijn wettelijke basis. De Dienst heeft een tweetal organen, platforms, als zodanig erkend, namelijk: de Cliëntenraad Werkzoekenden en Uitkeringsgerechtigden Noordwest Friesland (WWB en aanverwante regelingen) en de Koepel WVG 5 (WVG).

De werkwijze met deze inspraakorganen wordt bij convenant geregeld. 

Eindverslag (artikel 8)

Met het gestelde in dit artikel wordt voldaan aan artikel 150, tweede lid, onder c, Gemeentewet. In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar het gestelde in afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:13, vijfde lid, Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

De eindrapportage dient echter een volledig overzicht te bevatten van zowel de mondeling als de schriftelijke inspraakreacties. Voor wat betreft het tweede lid, onder b., wordt verwezen naar hetgeen in de Memorie van toelichting bij de Awb wordt opgemerkt. Daarin is aangegeven dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Beklag en bezwaar (artikel 9)

Het niet of onvoldoende nakomen van de inspraakverplichtingen kan juridische consequenties hebben. Voor het bepalen daarvan zijn van belang het in de inspraakverordening opgenomen recht van beklag en de toetsing door hogere bestuursorganen.

De nieuwe Gemeentewet schrijft voor dat in de inspraakverordening een regeling wordt getroffen voor de wijze waarop ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke- en rechtspersonen in de gelegenheid worden gesteld hun beklag te doen over de uitvoering van de verordening.

In een uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 27 juli 1991 inzake de toepassing van de inspraakverordening van de gemeente Boskoop geeft de Afdeling aan dat in het kader van inspraak twee categorieën (rechts)handelingen te onderscheiden vallen, te weten:

  • a.

    besluiten betreffende hetgeen object van inspraak in de zin van de wet is dan wel wie subject is van inspraak;

  • b.

    besluiten en (andere) handelingen c.q. nalaten ter uitvoering van een inspraakverordening of -procedure.

Volgens de Afdeling hebben de onder a. genoemde besluiten wel een beschikkingskarakter, zij zijn alle gericht op rechtsgevolg en voldoen ook overigens aan de in artikel 2 van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Wet Arob) gegeven omschrijving van het beschikkingsbegrip.

De onder b. genoemde besluiten en handelingen zijn aan te merken als besluiten van algemene strekking en niet gericht op enige rechtsgevolg.

De besluiten in deze categorie kunnen derhalve niet worden aangemerkt als beschikkingen in de zin van artikel 2 van de Wet Arob.

Consequentie van dit onderscheid is dat een klacht over de wijze van uitvoering van een inspraakprocedure niet gericht is tegen een beschikking in de zin van de Wet Arob. Bij de behandeling van een dergelijke klacht is de behandelingsprocedure van de Wet Arob noch die van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

De Afdeling voegt daaraan toe dat een beslissing op een klacht deelt in het rechtskarakter van het besluit c.q. handelen dan wel nalaten waartegen de klacht is gericht. Een beslissing op een klacht over de wijze van uitvoering van een inspraakprocedure is daarom evenmin een beschikking in de zin van artikel 2 van de Wet Arob als gevolg waarvan daartegen geen voorziening op grond van deze wet openstaat.

Echter, een beslissing op een dergelijke klacht kan wel worden meegenomen bij de toetsing van het besluit in het kader van de voorbereiding waarvan de inspraak plaatsvond. De Afdeling geeft aan dat voor dit kunnen meenemen van uitvoeringsklachten wel als voorwaarde geldt dat gebruik is gemaakt van het in de wet en in de inspraakverordening neergelegde beklagrecht. Indien dus niet eerst een klacht wordt ingediend tegen de wijze van uitvoering van de inspraakprocedure dan kan zo'n uitvoeringsklacht niet meer worden ingebracht in een bezwaar- of beroepsprocedure tegen het besluit met het oog waarop de inspraak werd verleend.

Er bestaat dus - gelet op de door de Afdeling gemaakte tweedeling - een duidelijk onderscheid tussen klachten over de wijze van uitvoering van de inspraakverordening en klachten (lees: bezwaren) tegen het niet verlenen van inspraak over bepaalde beleidsvoornemens al dan niet aan bepaalde subjecten.

Op de laatstgenoemde bezwaren is de Awb (vroeger Wet Arob) van toepassing. 

Tenslotte wordt er op gewezen dat als gevolg van het ten onrechte niet verlenen van inspraak aan een bestuursbeslissing een proceduregebrek kan kleven dat tot gevolg kan hebben dat een dergelijke beslissing wordt vernietigd of daaraan goedkeuring wordt onthouden. De hogere bestuursinstantie zal hiermee slechts willen rekenen indien tegen het niet-verlenen van inspraak bezwaar is gemaakt.

Slot- en overgangsbepalingen (artikelen 10 en 11)

Deze artikelen behoeven geen toelichting.