Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland 2010

Geldend van 01-08-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland 2010

De raad van de gemeente Dinkelland;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 mei 2010;

gelet op de Gemeentewet;

Besluit de

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland 2010

vast te stellen overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte ontwerpverordening.

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland 2010

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Toekenning en weigering van een voorziening

HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 3 Keuzevrijheid

Artikel 4 Voorziening in natura

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 9 Primaat algemene hulp bij het huishouden

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

Artikel 10a Uitsluitingen

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorziening(en) en aanspraak op

individuele woonvoorziening(en)

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 16 Primaat verhuizing en de uitraasruimte

Artikel 17 Primaat losse woonunit

Artikel 18 Uitsluitingen

Artikel 19 Hoofdverblijf

Artikel 20 Aanvullende begrenzing aanspraak op woonvoorzieningen

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

Artikel 21a Vrijmaken/beschikbaar houden aangepaste woning

HOOFDSTK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Artikel 24 Primaat collectieve vervoersvoorziening

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 28 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik rolstoel en sportrolstoel

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLLUITEN

Artikel 30 Aanvang en proceduretermijnen

Artikel 31 Indienen aanvraag en relatie met AWBZ

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Artikel 33 Samenhangende afstemming

Artikel 34 Wijzigingen in situatie

Artikel 35 Herindicatie en (her)onderzoek

Artikel 36 Intrekking van een voorziening

Artikel 37 Terugvordering

Artikel 38 Experimenteerartikel: bonus bruikbare besparende alternatieve

voorzieningen

Artikel 39 Het beëindigen van een voorziening

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 40 Hardheidsclausule

Artikel 41 Overgangsrecht

Artikel 42 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Artikel 43 Indexering

Artikel 44 Evaluatie

Artikel 45 Inwerkingtreding

Artikel 46 Citeertitel

TOELICHTING VERORDENING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanvrager: de persoon voor wie de voorziening is bedoeld.

    • b.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

    • c.

      Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.

    • d.

      Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland: deze beleidsregels geven de uitwerking van deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland en worden door het college vastgesteld.

    • e.

      Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten.

    • f.

      Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland: dit besluit geeft de financiële uitwerking van deze verordening en wordt door het college vastgesteld.

    • g.

      Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat tengevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen.

    • h.

      Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget is verschuldigd.

    • i.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland.

    • j

      Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

    • k.

      Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning c.q. het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland van toepassing zijn.

    • l.

      Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage in de kosten, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of persoonsgebonden budget voor rekening van de aanvrager komt en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning c.q. het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland van toepassing zijn.

    • m.

      Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

    • n.

      Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken.

    • o.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven staat of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de aanvrager met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven.

    • p.

      Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

    • q.

      Hulp bij het huishouden: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

    • r.

      Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

    • s.

      Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

    • t.

      Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.

    • u.

      Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.

    • v.

      Persoon met beperkingen: een persoon die op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

    • w.

      Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, als bedoeld in de artikelen 6 en 6a van de wet, waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland te stellen regels van toepassing zijn.

    • x.

      Sociaal minimum: voor het begrip sociaal minimum wordt aangesloten bij de van toepassing zijnde bijstandsnormen verhoogd met de maximale toeslag als bedoeld in artikel 25, lid 2 van de Wet werk en bijstand. Voor personen die in een inrichting verblijven wordt de van toepassing zijnde bijstandsnorm verhoogd met de bedragen als bedoeld in artikel 23, lid 2 van de Wet werk en bijstand.

    • y.

      Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

    • z.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

    • aa.

      Woningaanpassing: ingreep van bouwkundige of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen die een persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte.

    • ab.

      Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

  • 2. De in deze verordening gehanteerde begrippen en begripsbepalingen hebben dezelfde betekenis als bedoeld in de wet en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij daarvan uitdrukkelijk in deze verordening wordt afgeweken.

Artikel 2 Toekenning en weigering van een voorziening

  • 1. Een voorziening kan worden toegekend indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt, waarbij voor hulp bij het huishouden geldt dat het uurtarief van het persoonsgebonden budget voor een alfahulp als goedkoopst adequaat wordt aangemerkt, welk uurtarief jaarlijks door het college in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland wordt vastgesteld;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • d.

      de aanvrager daar zelf niet in kan voorzien, waarbij wordt gelet op de persoonskenmerken, de behoeften en de capaciteit van de aanvrager.

  • 2. Een voorziening wordt niet toegekend:

    • a.

      indien de aangevraagde voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Dinkelland;

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        kosten die de aanvrager, voorafgaand aan het moment van beschikken, heeft gemaakt;

      • 2.

        een voorziening die de aanvrager, voorafgaand aan het moment van beschikken, heeft gerealiseerd of geaccepteerd;

      • 3.

        een voorziening waarbij, voorafgaand aan het moment van beschikken, met de werkzaamheden ter realisatie van die voorziening een aanvang is gemaakt;

        tenzij het college schriftelijk daarvoor toestemming heeft verleend;

    • f.

      indien de aangevraagde voorziening reeds eerder krachtens deze of krachtens voorafgaande versies van deze verordening is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • g.

      indien op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • h.

      indien een voorziening niet noodzakelijk wordt geacht vanwege redelijkerwijs van de aanvrager zelf of van anderen in diens omgeving te vergen medewerking aan de oplossing voor het zich voordoend probleem;

    • i.

      indien de voorziening invaliderend en/of antirevaliderend werkt.

  • 3. In de hoofdstukken waarin regels worden gesteld ten aanzien van specifieke individuele voorzieningen kunnen nadere beperkingen met betrekking tot de compensatieverplichting worden gesteld.

HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 3 Keuzevrijheid

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

  • 2. De bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget wordt niet geboden indien:

    • a.

      er een ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met het persoonsgebonden budget;

    • b.

      de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de voorziening;

    • c.

      eerder misbruik is gemaakt van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget; en/of

    • d.

      er sprake is van bezwaren van overwegende aard.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is deuikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst van de gemeente Dinkelland van toepassing.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden als bedoeld in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget als bedoeld in de artikelen 6 en 6a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten behoeve van individuele voorzieningen;

    • b

      de omvang van het persoonsgebonden budget wordt afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening in natura, waarbij het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden gelijk is aan het uurtarief van een alfahulp, welk uurtarief jaarlijks door het college in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland wordt vastgesteld;

    • c

      het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten zoals vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland;

    • d

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland;

    • e

      op het persoonsgebonden budget zijn de voorwaarden van toepassing zoals vastgelegd in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland en die in de beschikking worden opgenomen.

  • 2. De toekenning, de omvang en de looptijd van het te verstrekken persoonsgebonden budget worden in de beschikking opgenomen

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de voorziening moet voldoen waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 4. Het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van hulp bij het huishouden, vooraf overgemaakt op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 5. Het college controleert in alle gevallen of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke

    stukken als bedoeld in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeen te Dinkelland, op verzoek van het college, per omgaande te verstrekken.

  • 6. Na ontvangst van de in het vorige lid vermelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

  • 7. a. Bij verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden dient de aanvrager maandelijks achteraf een declaratieformulier, inclusief bewijsstukken, bij de gemeente in.

    b. Het declaratieformulier dient vóór de tiende van de maand volgend op de maand waarop de declaratie betrekking heeft bij de gemeente te worden ingediend.

    c. Op basis van het declaratieformulier als bedoeld onder a. vindt betaling maandelijks achteraf plaats.

    d. Indien de declaratie aan alle eisen voldoet, vindt betaling uiterlijk eind van de maand volgend op de maand waarop de declaratie betrekking heeft plaats.

    e. In afwijking van het bepaalde in lid 5 van dit artikel kan het college ook verzoeken andere bewijsstukken te overleggen, ter beoordeling van de besteding van de middelen.

Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    • a.

      Bij het verstrekken van hulp bij het huishouden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is de aanvrager een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd.

    • b.

      Bij het verstrekken van een voorziening die bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak, dan wel van een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager of die de aanvraag huurt, wordt voor een periode van negenendertig perioden van vier weken een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekend eigen aandeel in de kosten direct volledig in mindering gebracht op de terzake aan de aanvrager te verstrekken financiële tegemoetkoming.

    • c.

      Voor alle overige voorzieningen is de aanvrager geen eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd.

  • 2. Het opleggen van een eigen aandeel gaat voor op het opleggen van een eigen bijdrage.

  • 3.

    • a.

      De omvang van de verschuldigde eigen bijdrage in de kosten wordt vastgesteld op de maximale inkomensafhankelijke eigen bijdrage binnen de kaders van de artikelen 4.1, lid 1, 3, 4, 5, 6 en 7 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en wordt door het college vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

    • b.

      Er wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid geboden in artikel 4.1, lid 2 en 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning om de bedragen en de percentages te verlagen en/of de duur te verkorten.

  • 4.

    • a.

      De omvang van het eigen aandeel in de kosten bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op het maximale inkomensafhankelijke eigen aandeel binnen de kaders de artikelen 4.1, lid 1, 3, 4, 5, 6 en 7 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en wordt door het college vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

    • b.

      Er wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid geboden in artikel 4.1, lid 2 en 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning om de bedragen en de percentages te verlagen en/of de duur te verkorten.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

  • 1. De door het college te verstrekken voorziening hulp bij het huishouden, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

    • b.

      hulp bij het huishouden in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget, te besteden aan hulp bij het huishouden waaronder een alfahulp.

  • 2. In de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de soorten voorzieningen hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Primaat algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8, onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg;

    het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8, onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en:

    • a.

      de in artikel 8, onder a. vermelde voorziening een onvoldoende oplossing biedt; of

    • b.

      niet aanwezig c.q. beschikbaar is.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden, indien deze persoon deel uitmaakt van een leefeenheid waarin één of meer huisgenoten in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 10a Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op hulp bij het huishouden in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen, AWBZ-instellingen, specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft hulp bij het huishouden in gemeenschappelijke ruimten en bij kamerverhuur.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar minuten, per week.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per tijdseenheid als bedoeld in artikel 11 in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en opgenomen in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college te verstrekken woonvoorziening, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorziening(en) en aanspraak op individuele woonvoorziening(en)

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en:

    a. de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening een onvoldoende oplossing biedt; of

    b. niet aanwezig c.q. beschikbaar is.

  • 3. De in lid 1 en 2 bedoelde beperkingen dienen in een direct oorzakelijk verband met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf te staan, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 13, onder b., c. en d. vermelde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten en/of tijdelijke huisvesting;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

  • e.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van inspectie, keuring, onderhoud en/of reparatie van een woonvoorziening.

Artikel 16 Primaat verhuizing en uitraasruimte

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder a. in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder b. en c. in aanmerking komen, indien de in artikel 15, onder a. vermelde voorzieningen niet mogelijk zijn of niet de goedkoopst adequate voorziening zijn.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder d. in aanmerking komen, indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, aanwezige gedragsstoornis, met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 4. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder e. in aanmerking komen, indien de persoon een voorziening toegekend heeft gekregen op basis van artikel 15, onder a., b., c. en/of d.

Artikel 17 Primaat losse woonunit

  • 1. Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of een uitraasruimte bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die het eigendom is van een verhuurder, die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, behoefte hebben aan een dergelijke woning, verstrekt het college een herplaatsbare losse woonunit, indien en voor zover daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

  • 2. Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of een uitraasruimte bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning in eigendom, verstrekt het college een herplaatsbare losse woonunit, indien en voor zover daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 18 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

het treffen van voorzieningen in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen, AWBZ-instellingen en bij kamerverhuur;

specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten;

voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 19 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte op basis van een door het college in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het door middel van een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 20 Aanvullende begrenzing aanspraak op een woonvoorziening

Een aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, geen aanleiding bestond en geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat, op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie, te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en daarmee geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • h.

    in de verlaten woonruimte geen problemen bestonden met betrekking tot het normale gebruik van de woning;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • j.

    de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning;

  • k.

    de voorziening alleen bedoeld is ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner die, krachtens deze verordening, een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. Bij de berekening van de meerwaarde van de woning wordt uitgegaan van de waardering onroerende zaak waarde (WOZ-waarde) op basis van het verschil tussen de eerst vastgestelde WOZ-waarde na de woningaanpassing en de laatst vastgestelde WOZ-waarde voor de verkoop van de woning.

  • 3. De meerwaarde van de woning tengevolge van de aangebrachte woonvoorziening dient volgens het door het college in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Artikel 21a Vrijmaken/beschikbaar houden aangepaste woning

  • 1. Een persoon die op verzoek van het college een geschikte woning vrijmaakt ten behoeve van een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking komen. De hoogte van de maximale financiële tegemoetkoming is opgenomen in artikel 8, lid 1 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

  • 2. Een verhuurder die op verzoek van het college een geschikte woning beschikbaar houdt voor een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving in aanmerking komen. De omvang van het bedrag van de maximale financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving is opgenomen in artikel 8, lid 5 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, bij het ontmoeten van medemensen en bij het aangaan en onderhouden van sociale verbanden op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 22, onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, het onmogelijk maken om:

  • a.

    gebruik te maken van het openbaar vervoer;

  • b.

    het openbaar vervoer te kunnen bereiken

.

Artikel 24 Primaat collectieve vervoersvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 22, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking komen indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, het gebruik van een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22, onder a. onmogelijk maken; dan wel

  • b.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22, onder a. niet aanwezig is.

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het (verzamel)inkomen meer bedraagt dan het sociaal minimum, wordt het bezit van een auto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruik- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening ten behoeve van maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen omvat tenminste 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer per kalenderjaar.

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming, te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 28 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik rolstoel en sportrolstoel

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, incidenteel zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden en/of de in artikel 27, onder a. vermelde voorziening geen adequate oplossing biedt of niet beschikbaar is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder d. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen, sportbeoefening zonder sportrolstoel en/of sportrolstoel voorziening onmogelijk maken.

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 28, lid 1 en lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoelvoorziening in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoelvoorziening, verstrekt op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Artikel 30 Aanvraag en proceduretermijnen

  • 1. Een aanvraag voor een voorziening wordt uitsluitend in behandeling genomen voor zover deze is ingediend op een door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Op aanvragen die op grond van deze verordening worden ingediend, wordt uiterlijk binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.

  • 3. Indien binnen dertien weken geen beschikking kan worden gegeven, wordt de aanvrager daarvan tijdig schriftelijk in kennis gesteld en wordt daarbij een redelijke termijn genoemd waarbinnen de beschikking alsnog tegemoet kan worden gezien.

Artikel 31 Indienen aanvraag en relatie met AWBZ

De aanvraag dient te worden ingediend bij de gemeente Dinkelland. De gemeente Dinkelland beoordeelt daarbij ook of een aanvraag kan worden ingediend voor een voorziening op grond van de AWBZ. Aanvragen op grond van de AWBZ worden doorgestuurd naar de instantie die verantwoordelijk is voor de afhandeling daarvan.

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de aanvrager dan wel degene voor wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college, dan wel in onderling overleg, te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen instantie om advies indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen zal worden afgewezen;

    • b.

      het college dat voor het overige wenselijk vindt.

  • 3. Een aanvrager of zijn wettelijk vertegenwoordiger is verplicht aan het college of aan de door het college aangewezen deskundigen en instanties als bedoeld in het eerste en tweede lid die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Indien het college daarom verzoekt, is een aanvrager in het kader van de aanvraag verplicht zich te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs op grond van de Wet op de identificatieplicht.

  • 5. Bij de advisering als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 6. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van personen met een beperking en van personen met een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem.

Artikel 33 Samenhangende afstemming

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek in het kader van het op te stellen advies indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager, waaronder de financiële omstandigheden, het sociaal netwerk en de mantelzorg.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 34 Wijzigingen in de situatie

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht terstond aan het college mededeling te doen van wijzigingen in de situatie en van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op (voortzetting van) een voorziening.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten door degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt in ieder geval de volgende wijzigingen aan het college worden doorgegeven:

    • a.

      een wijziging in de gezinssituatie;

    • b.

      een verhuizing;

    • c.

      het geen gebruik meer maken van een verstrekte voorziening;

    • d.

      diefstal van de verstrekte voorziening;

    • e.

      een aanmerkelijke verbetering of verslechtering van de gezondheidssituatie;

    • f.

      een ontzegging van de rijbevoegdheid door het bevoegd gezag;

    • g.

      schade toegebracht aan een voorziening;

    • h.

      beslaglegging op de verstrekte voorziening indien een voorziening in natura en in bruikleen is verstrekt;

    • i.

      een verandering van zorgverlener of thuiszorgaanbieder indien de individuele voorziening hulp bij het huishouden verstrekt is in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 35 Herindicatie en (her)onderzoek

  • 1. Het college kan (periodiek) een (her)onderzoek instellen naar het voortduren van het recht op toegekende voorziening(en).

  • 2. Het college kan (periodiek) een (her)onderzoek verrichten naar het gebruik van de verstrekte voorziening(en).

  • 3. Het college verricht in ieder geval een (her)onderzoek indien het vermoeden bestaat dat geen of geen volledig gebruik (meer) wordt gemaakt of hoeft te worden gemaakt van de verstrekte voorziening(en).

Artikel 36 Intrekking van een besluit

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en/of verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;

    • c.

      naderhand met betrekking tot de periode waarover een voorziening bij of krachtens deze verordening is verstrekt een vergoeding of een andere vorm van compensatie voor de beperking(en) op grond van een andere wet of regeling en/of van een andere instantie is ontvangen;

    • d.

      er sprake is van één van de situaties als bedoeld in artikel 39 en het college daarvan niet terstond in kennis is gesteld;

    • e.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld in de beschikking waarin de voorziening werd toegekend.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 37 Terugvordering

  • 1. Ingeval (de aanspraak op) een voorziening (gedeeltelijk) is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. Ingeval (de aanspraak op) het recht op een in eigendom verstrekte voorziening (gedeeltelijk) is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk, onjuist of onvolledig verstrekte gegevens.

  • 3. Een vordering kan worden verrekend met een te verstrekken financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget, tenzij de tegemoetkoming of het budget niet vatbaar is voor beslag.

  • 4. Het teruggevorderde bedrag dient ineens te worden terugbetaald.

  • 5. In afwijking lid 4 kan het teruggevorderde bedrag in door het college te bepalen termijnen worden terugbetaald indien de persoon van wie een bedrag wordt teruggevorderd niet in staat is de betaling daarvan ineens te voldoen.

  • 6.

    • a.

      In afwijking van lid 1 en 2 wordt het bedrag niet teruggevorderd indien de gemeente Dinkeland nalatig is geweest in het terugvorderen van het terug te vorderen bedrag. 

    • b.

      De gemeente is nalatig indien de gemeente, binnen een termijn van 24 maanden vanaf de datum van overmaking van het bedrag op het rekeningnummer van de aanvrager dan wel vanaf het moment van verstrekking van de voorziening in natura, verzuimd heeft een terugvordering op te leggen aan de aanvrager.

  • 7. In artikel 17 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland is het bedrag opgenomen waarbij wordt afgezien van terugvordering op grond van dit artikel.

Artikel 38 Experimenteerartikel: bonus bruikbare besparende alternatieve voorzieningen

  • 1. Indien de aanvrager met een bruikbaar alternatief komt voor een verstrekte of een te verstrekken voorziening en dit leidt tot een structurele besparing op de verstrekte of te verstrekken voorziening kan het college een bonus toekennen aan de eerste indiener van het bruikbare alternatief

  • 2. De hoogte van het bedrag van de bonus wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

  • 3. In de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de bonus.

Artikel 39 Het beëindigen van een voorziening

  • 1. Een op grond van deze verordening verstrekte voorziening wordt in ieder geval beëindigd indien één of meerdere van de volgende situaties zich bij de aanvrager voordoen:

    • a.

      overlijden;

    • b.

      een verhuizing naar een andere gemeente of een instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    • c.

      op verzoek van de persoon aan wie de voorziening is toegekend;

    • d.

      ziekte of verslechtering in de gezondheidssituatie waardoor de voorziening langer dan drie maanden niet (meer) kan of zal worden gebruikt;

    • e.

      verbetering in de gezondheidsituatie waardoor de voorziening niet langer noodzakelijk is;

    • f.

      een ontzegging van de rijbevoegdheid door het bevoegd gezag indien een vervoermiddel met hulpmotor of elektromotor is toegekend;

    • g.

      indien de verzekeringsmaatschappij een op de voorziening gerichte verzekering beëindigt als gevolg van het gedrag van de persoon aan wie de voorziening is verstrekt;

    • h.

      een zodanige beschadiging van de voorziening dat herstel ervan niet zinvol is.

  • 2. Indien een voorziening wordt beëindigd, bestaat de beëindiging uit:

    • a.

      het innemen van de voorziening voor zover deze is verstrekt:

      • 1.

        in natura en in bruikleen;

      • 2.

        in de vorm van een persoonsgebonden budget;

    • b.

      het niet (langer) betaalbaar stellen van een voorziening voor zover deze is verstrekt in de vorm van een:

      • 1.

        persoonsgebonden budget voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden;

      • 2.

        financiële tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 40 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt kan het college in bijzondere gevallen afwijken van het in deze verordening bepaalde en ter zake, op individuele gronden, een nader besluit nemen.

Artikel 41 Overgangsrecht

  • 1. Een aanvraag die is ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening wordt afgehandeld op basis van de op 19 september 2006 vastgestelde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Een persoon die op basis van de op 19 september 2006 vastgestelde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een voorziening toegekend heeft gekregen blijft het recht op die voorziening behouden t/m 31 december 2010. Daarna wordt, indien naar het oordeel van het college noodzakelijk en mogelijk, het recht op de voorziening vastgesteld op basis van deze verordening.

  • 3. In afwijking van lid 2 wordt het recht op een voorziening op basis van deze verordening, voor een persoon aan wie op basis van de op 19 september 2006 vastgestelde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een voorziening is toegekend, op verzoek van deze persoon terstond omgezet op basis van deze verordening indien deze verordening voor die persoon gunstiger is dan de op 19 september 2006 vastgestelde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. De bepalingen in lid 2 en 3 van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing op voorzieningen waarbij naar het oordeel van het college het noodzakelijk en mogelijk is om het recht opnieuw vast te stellen.

Artikel 42 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college is bevoegd om nadere besluiten te nemen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

  • 3. In gevallen waarin deze verordening, het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland en/of de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland niet voorzien, beslist het college.

Artikel 43 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de geldende bedragen in het kader van deze verordening en de op deze verordening gebaseerde Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 44 Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.

Artikel 45 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2010.

  • 2. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland”, zoals vastgesteld op 19 september 2006.

Artikel 46 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 6 juli 2010
De griffier, De voorzitter,
Mr. O.J.R.J. Huitema, Mr. R.S. Cazemier

Toelichting verordening

Inleiding

1.1 De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland geeft invulling aan de in de Wet maatschappelijke ondersteuning, verder te noemen Wmo, gegeven opdracht regels te stellen bij verordening.

In de verordening is uitwerking gegeven aan de artikelen 5, 6, 15, 19 en 26 van de Wmo. Andere voorzieningen uit de Wmo worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en worden daarom niet in deze verordening opgenomen. De in deze verordening opgenomen algemene voorzieningen zijn in principe ook als voorliggende voorzieningen te beschouwen, maar omdat de meeste algemene voorzieningen voor het eerst een plaats vinden in deze verordening, zijn zij nog wel benoemd en van een primaat voorzien en hebben dus voorrang op individuele voorzieningen. Het is niet ondenkbaar dat deze algemene voorzieningen op termijn terug te vinden zullen zijn bij de onbenoemde voorliggende voorzieningen zoals maaltijdvoorziening en personenalarmering.

1.2 Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel is opgenomen in artikel 4 van de wet. Dit begrip is “vertaald” bij amendement 65 en in de Wmo opgenomen. Het is met name de toelichting op het amendement die informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatiebeginsel.

De toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

1.3 Werkingsbereik compensatiebeginsel

Omdat er geen begripsomschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in de verordening een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1 onder j. Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de Wmo aan, voor de onderdelen:

  • a.

    een huishouden te voeren,

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning,

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de Wmo in de verordening als volgt uitgewerkt:

  • a.

    onder “een huishouden te voeren” wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging (in deze verordening “hulp bij het huishouden” genoemd);

  • b.

    onder “zich verplaatsen in en om de woning” wordt verstaan: de rolstoel inclusief (uitsluitend) de sportrolstoel;

  • c.

    onder “zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel” wordt verstaan: de vervoersvoorzieningen;

  • d.

    onder “medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan” wordt verstaan: het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

Deze indeling is in de verordening in de hoofdstukindeling terug te vinden.

1.4 Compensatie door collectieve of algemene voorziening

In artikel 4 van de Wmo wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De Wmo stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. In deze verordening wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het compensatiebeginsel. Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Het zal in de regel gaan om regionale of lokale steunpunten, zoals depots of pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden.

De verordening spreekt over algemene woonvoorzieningen, algemene hulp bij het huishouden, een collectieve vervoersvoorziening en een algemene rolstoelvoorziening. De verordening is in de definiëring van deze algemene voorzieningen niet limitatief, aangezien het een type voorziening betreft waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen kunnen ontstaan.

Om te voorzien in een snelle en gedereguleerde verstrekking van eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip algemene voorziening breder ingevuld dan alleen met collectief vervoer, zoals dat in de Wvg bekend was. De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Ad a.

De aanvrager is de persoon voor wie de voorziening is bedoeld. De aanvrager is niet altijd de persoon die ook een aanvraag indient bij het college. De persoon voor wie de voorziening is bedoeld kan zich namelijk bij het indienen van een aanvraag laten bijstaan door een derde of zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, bijvoorbeeld zijn zaakwaarnemer (artikel 2:1, lid 1 Awb). De aanvrager moet daarvoor wel een machtiging geven. Soms is vertegenwoordiging wettelijk verplicht. Het gaat dan om personen die “handelingsonbekwaam” zijn: minderjarigen en onder curatele gestelden. Minderjarigen worden wettelijk vertegenwoordigd door een ouder of een voogd. Onder curatele gestelden worden wettelijk vertegenwoordigd door een curator.

Ad b.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten (verder te noemen Wvg) het geval was, is het ook onder de Wmo niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de Wmo verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

§ die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

§ die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

§ die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd.

Ad c.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobiel pools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

Ad d.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Ad e.

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). De toelichting op het amendement van Van Miltenburg c.s. stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Ad f.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Ad g.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit; men hoeft zelf geen fiets meer te kopen), zou sprake kunnen zijn van besparing. Er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien verstrekking binnen de Wmo zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent hier niet van toepassing zijn.

Ad h.

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad i.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Ad j.

Het compensatiebeginsel is via het amendement Van Miltenburg c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de Wmo een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening.

Ad k.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 19, lid 1 van de Wmo. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 19, lid 2 van de Wmo bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. In deze AMvB is bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van een eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.

Ad l.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 van de Wmo. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15, lid 3 van de Wmo bij AMvB nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. In deze AMvB is bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van een eigen bijdrage, als ze daartoe willen overgaan.

Ad m.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een (vast) bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad n.

Onder deze begripsbeschrijving worden bedoeld gemeenschappelijke ruimten van AWBZ-inrichtingen zoals gangen en portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woonruimte. Particuliere of overheidsgebouwen vallen niet onder dit begrip.

Ad o.

Krachtens de Wmo heeft het college een plicht tot het treffen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning ter compensatie van beperkingen. In artikel 1 van de Wmo wordt het begrip hoofdverblijf gebruikt in de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over het hoofdverblijf van de aanvrager. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. Het is noodzakelijk de zinsneden “of zal hebben” en “of zal staan” op te nemen voor de situatie waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Ad p.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de Wmo door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. De definiëring van het begrip huisgenoot is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de Wmo overgaan. Zo is in plaats van “volwassenen” de term “meerderjarigen” opgenomen en is het begrip “gemeenschappelijke huishouding voeren” vervangen door het begrip “gemeenschappelijk een woning bewonen”.

Ad q.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Ad r.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden. Waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. De door het college vast te stellen Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland zullen afwegingscriteria geven en zal verder een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

Ad s.

Ook deze begripsomschrijving is ontleend aan de toelichting op het amendement Van Miltenburg c.s. (zie Inleiding, punt 1.2).

Ad t.

De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de Wmo (artikel 1, lid 1 onder b).

Ad u.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”. Deze twee begrippen zijn tegenhangers van elkaar. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder g., achtste volzin van de Wmo. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de Wmo gericht.

Ad v.

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de Wmo voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wvg het onderdeel “beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen” toegevoegd. Deze laatste doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken). Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wvg ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Ad w.

Onder persoonsgebonden budget wordt verstaan een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

Ad x.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Ad y.

Natura voorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad z.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting. Zie ook de in artikel 43 van de Wmo opgenomen citeertitel.

Ad aa.

Om voor deze voorziening (onroerende woonvoorziening) in aanmerking te komen moet er sprake zijn van aantoonbare beperkingen die een persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte. Woonvoorzieningen van niet bouw- of woontechnische aard (geen onroerende woonvoorzieningen) vallen niet onder het begrip “woningaanpassing”.

Door de uitbreiding van de doelgroep van voorzieningen zijn woningaanpassingen op grond van de Wmo niet langer uitsluitend gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen. Gelet op deze uitbreiding is het begrip “aantoonbare beperkingen” daarvoor in de plaats gekomen. Hiermee is bedoeld uit te gaan van erkende ziektebeelden.

Ad ab.

Deze begripsomschrijving is eveneens ontleend uit de toelichting op het reeds eerder vermelde amendement Van Miltenburg c.s. (zie Inleiding, punt 1.2).

Artikel 2 Toekenning en weigering van een voorziening

1.Toekenningsgronden

Ad a.

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de Wmo aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager.

In dit kader zal de prognose van groot belang zijn.

Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Voor langere tijd betekent in ieder geval dat, wie tijdelijke beperkingen heeft door bijvoorbeeld een ongeluk terwijl vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. De betrokken persoon kan in die situatie een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, zoals bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen, naar objectieve maatstaven gemeten, zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening aan te schaffen die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college sturingsmogelijkheden binnen het beleid.

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de Wmo.

Ad d.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

2.Weigeringsgronden

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet in het kader van de Wmo te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de begripsbepalingen van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de financiële situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name de financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de vorenbedoelde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager - mede als gevolg van aantoonbare kosten tengevolge van de beperking - onder het voor die persoon geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het tengevolge van een plotseling optredende beperking moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven. Dat zou zonder die beperking immers ook niet gebeuren.

Ad b.

Hoewel artikel 11 van de Wmo over “ingezetenen” spreekt is in de Wmo, in tegenstelling tot de situatie bij de Wvg, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. Ter voorkoming dat een aanvraag bij onze gemeente wordt ingediend van of ten behoeve van een persoon die niet in onze gemeente woonachtig is, is sub b. in de verordening opgenomen.

Ad c.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Het gaat daarbij om minimumeisen. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere grotere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen waarbij bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de daarmee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad d.

In sommige gevallen gebruiken personen al jaren voorzieningen en vragen zij, na het optreden van beperkingen, voorzieningen aan die in de gegeven situatie tot de conclusie kan leiden dat de opgetreden beperkingen geen meerkosten met zich meebrengen. Voor dergelijke situaties is deze onder d. vermelde bepaling bedoeld.

Ad e.

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd, geaccepteerd of aangekocht is, dan wel nadat reeds met de werkzaamheden ter realisatie van die voorziening een aanvang is gemaakt. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed meer heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Vanaf het moment dat het college een beslissing op de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college immers alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens kunnen beoordelen en op grond hiervan een besluit kunnen nemen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is. Een en ander geldt ook bij een aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding. Pas nadat advies is verkregen en het college een afweging heeft kunnen maken welke oplossing het meest adequaat is, kan de aanvrager, bij een positieve beschikking, tot verhuizen overgaan en voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking komen. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvragerreeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. Het hoeft hierbij niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen moet zetten die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle andere gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van het college te hebben verkregen.

Ad f.

Een aanvraag kan worden geweigerd als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl verwijtbaar is dat de voorziening verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid van de aanvrager, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment op grond van het bepaalde in dit lid geen beroep op een nieuwe verstelbare keuken of een andere dure voorziening worden gedaan. Indien een derde aansprakelijk is voor het verloren gaan van de voorziening dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen, om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Ad g.

De Wmo biedt ondersteuning in al die gevallen waar geen voorliggende voorziening aanwezig is. Bij een aanvraag om een voorziening dient te allen tijde te worden beoordeeld of en in welke mate een voorliggende voorziening aanwezig is die door de aanvrager kan worden afgedwongen. Indien er een andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis bestaat welke als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt en waarop (al dan niet gedeeltelijk) aanspraak gemaakt kan worden, vindt geen of slechts gedeeltelijke verstrekking krachtens deze verordening plaats.

Ad h.

Bij “anderen in diens omgeving” zoals in dit lid vermeld, kan gedacht worden aan familieleden en huisgenoten.

Ad i.

Een voorziening is niet adequaat of noodzakelijk als deze invaliderend of antirevaliderend werkt. Volgens constante jurisprudentie hoeft dan ook in dit soort situaties geen voorziening te worden verstrekt. De constante jurisprudentie is met het opnemen van deze bepaling verwerkt in de verordening. Een uitzondering op deze algemene regel kan worden gemaakt voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden. Als de aandoening die de oorzaak vormt voor de ondervonden beperkingen op het gebied van de huishoudelijke activiteiten nog behandelbaar is, kan een tijdelijke indicatie voor de duur van het revalidatie- of behandeltraject worden afgegeven. Overleg met de behandelaar is dan noodzakelijk en na het revalidatie- of behandeltraject dient een herindicatie plaats te vinden.

3.Nadere beperkingen stellen

Deze bepaling behoeft geen andere toelichting.

HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 3 Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de Wmo gestelde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. In lid 2, onder a. is vastgelegd dat, indien tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met het persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie zal worden opgevat. Hierbij kan gedacht worden aan personen met ernstige schuldenproblematiek. Indien de aanvrager echter de beschikking heeft over een goed netwerk dat de zorg draagt voor het financieel beheer van het persoonsgebonden budget kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Een andere afwijzingsgrond is de situatie waarbij de voorziening weliswaar langdurig noodzakelijk is, maar waarbij op basis van de indicatie gesteld kan worden dat de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter zal zijn dan de normale afschrijvingstermijn van de voorziening. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een voorziening voor kinderen. In een dergelijke situatie zou verstrekking van een persoonsgebonden budget kapitaalvernietiging betekenen en wordt de voorziening in natura verstrekt. Deze voorziening kan immers, zodra de noodzaak tot verstrekking niet meer nodig is, herverstrekt worden. In lid 2, onder b. is dit geregeld. Bij lid 2, onder c. kan gedacht worden aan een persoon die eerder een persoonsgebonden budget toegekend heeft gekregen voor een andere voorziening en daar misbruik van heeft gemaakt. Bijvoorbeeld door het persoonsgebonden budget aan andere zaken te besteden dan waarvoor het was toegekend. Dat de opsomming van afwijzingsgronden in dit artikel niet limitatief is wordt tot uitdrukking gebracht in lid 2, onder d. Te denken valt hierbij aan de situatie dat een collectieve vervoersvoorziening is geïndiceerd. In die gevallen kunnen efficiencyoverwegingen onder overwegende bezwaren vallen. Het is namelijk niet de bedoeling dat het collectief vervoer gevaar loopt door de keuzevrijheid die is opgenomen in artikel 6 van de Wmo, zo heeft de Tweede Kamer in het AO van 29 maart 2006 uitgesproken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid, namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura voor hulp bij het huishouden te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in de verordening, maar in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland uitgewerkt. Onder verwijzing naar artikel 6 van de Wmo wordt onder een persoonsgebonden budget mede verstaan de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoel in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 4 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft, dan wel waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of waarin het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg in natura. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is, kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de Wmo worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de Wmo worden verbonden. Deze bepaling, die in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening moet worden bezien, biedt daartoe de mogelijkheid. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. Het bepaalde in lid 1, onder a. spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepalingen in artikel 6 van de Wmo. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een toereikend en (met een naturavoorziening) vergelijkbaar persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis. In lid 1, onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening in natura.

Voor hulp bij het huishouden geldt dat het uurtarief van het persoonsgebonden budget voor een alfahulp als goedkoopst adequaat wordt aangemerkt. Dit persoonsgebonden budget voor een alfahulp wordt jaarlijks door het college vastgesteld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie) van de voorziening. Dit is in lid 1, onder c. geregeld. Het bepaalde in lid 1, onder d. behoeft geen nadere toelichting. Om eventuele misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen is in lid 1, onder e. vastgelegd dat op het persoonsgebonden budget de voorwaarden zoals vastgelegd in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland (en die in de beschikking dienen te worden opgenomen) van toepassing zijn.

In artikel 6 van de Wmo is expliciet opgenomen dat een persoonsgebonden budget niet alleen vergelijkbaar moet zijn met een voorziening in natura, maar dat een persoonsgebonden budget toereikend moet zijn.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

In lid 3 is de algemene eis neergelegd dat er een programma van eisen wordt vastgesteld en bij de toekenningsbeschikking wordt verstrekt, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document. Indien door de betrokken persoon niet aan dat programma van eisen wordt voldaan, kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het aan die persoon toegekende budget.

In lid 4 is de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget geregeld.

Op grond van lid 5, onder a. is het college zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wmo en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of de budgethouders de persoonsgebonden budgetten conform de toekenningvoorwaarden besteden c.q. hebben besteed. Het is aan de gemeente (raad en college) om te bepalen op welke wijze die controle plaatsvindt. Op basis van het in dit lid bepaalde vindt de gemeentelijke controle of het verstrekte persoonsgebonden budget aan het doel is besteed waarvoor het is toegekend in beginsel in alle gevallen plaats. De nadere uitwerking hiervan is in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland vastgelegd.

In lid 6 is vastgelegd dat het college, al dan niet via een huisbezoek, na ontvangst van de in lid 5 van dit artikel vermelde bescheiden, kan (laten) beoordelen of de voorziening inderdaad is aangeschaft c.q. het persoonsgebonden budget is aangewend voor het doel waarvoor het verstrekt is. Bij duurdere voorzieningen zal dit onderzoek in principe altijd plaatsvinden. Mocht uit het onderzoek blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen omdat de voorziening niet is aangeschaft c.q het persoonsgebonden budget niet is aangewend voor het doel waarvoor het verstrekt is, dient de in hoofdstuk 7 vermelde procedure (waaronder het bepaalde in artikel 37 van dit hoofdstuk) te worden gevolgd.

In lid 7 is bepaald dat bij verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden de aanvrager maandelijks achteraf een declaratieformulier bij de gemeente moet indienen. Op dit declaratieformulier wordt per week vermeld hoeveel uur en minuten aan hulp bij het huishouden geleverd is en tegen welk uurtarief. Dit declaratieformulier dient te zijn ondertekend door de klant en de aanbieder van de hulp bij het huishouden. Betaling vindt maandelijks achteraf plaats op basis van dit declaratieformulier.

Als voorbeeld: de maand februari dient voor 10 maart gedeclareerd te worden (steeds voor de tiende van de maand volgend op de maand waar de declaratie betrekking op heeft).

Indien de declaratie aan alle eisen voldoet vindt betaling uiterlijk plaats op 31 maart (eind van de maand volgend op de maand waar de declaratie betrekking op heeft). Het aantal geleverde uren en minuten mag niet groter zijn dan het aantal geïndiceerde uren en minuten. Indien de aanvrager meer uren en minuten hulp bij het huishouden geleverd heeft gekregen dan het aantal geïndiceerde uren en minuten, ontvangt de aanvrager het maximale budget op basis van de indicatie. Indien het aantal geleverde uren en minuten minder is dan het aantal waar de aanvrager op basis van de indicatie recht op heeft, vindt betaling plaats op basis van het werkelijk aantal geleverde uren en minuten. Ook mag het uurtarief dat door de aanvrager gedeclareerd wordt nooit hoger zijn dan het uurtarief dat aan de aanvrager toegekend is en dat de aanvrager heeft betaald aan zijn/haar zorgaanbieder. Naast het declaratieformulier kan de gemeente ook verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken ter beoordeling van de inzet van het persoonsgebonden budget (bijvoorbeeld een bankafschrift of een overzicht van de salarisadministratie). Een en ander is onder a. tot en met e. van dit lid neergelegd.

Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15 van de Wmo biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19, lid 1 van de Wmo biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het actuele (verzamel) inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Bovendien wordt in dit artikel bepaald dat de wijze waarop de eigen bijdrage wordt uitgevoerd door het college in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland wordt vastgelegd. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat bij aanvragen door of ten behoeve van personen jonger dan 18 jaar geen eigen bijdrage, maar ook geen eigen aandeel verschuldigd is. Hoewel dit ten aanzien van het eigen aandeel niet als zodanig is geformuleerd, ligt het voor de hand hierin één lijn te trekken.

Lid 1

Dit lid behoeft geen nadere toelichting.

Lid 2 voorziet in situaties waarbij zowel een eigen bijdrage als een eigen aandeel opgelegd dient te worden. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de aanvrager zowel hulp bij het huishouden ontvangt als een voorziening die bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager of die de aanvraag huurt. Indien deze situatie zich voordoet gaat het opleggen van een eigen aandeel voor op het opleggen van de eigen bijdrage.

Overigens kan het voorkomen dat zowel een eigen bijdrage als een eigen aandeel wordt opgelegd. Dit kan het geval zijn indien na het opleggen van het eigen aandeel nog ruimte is om aanvullend een eigen bijdrage op te leggen dan wel andersom.

Lid 3 en 4

Deze bepalingen behoeven geen nadere toelichting.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4, lid 1 van de Wmo wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is ervan uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. De onder de Wvg bestaande woonvoorzieningen zijn op grond hiervan onder dit begrip gebracht.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt, in afwijking van de AWBZ, in deze verordening het begrip “hulp bij het huishouden” geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. In lid 1, onder a. is sprake van een algemene voorziening: een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Hierbij kan gedacht worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Deze vorm van hulp bij het huishouden kan in het verstrekkingenpakket worden opgenomen.

In lid 1, onder b. is sprake van hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. bedoelde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die in deze vorm meer op de persoon is afgestemd en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Indien de aanvrager voor hulp bij het huishouden in natura kiest, dient hij/zij uit één van de door de gemeente gecontracteerde aanbieders van hulp bij het huishouden te kiezen. Deze vorm van persoonlijke dienstverlening wordt vervolgens door één of meer medewerkers van de door de aanvrager gekozen aanbieder geleverd.

In lid 1, onder c. is sprake van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Met deze vorm van hulp bij het huishouden moet de aanvrager, door gebruikmaking van het toegekende persoonsgebonden budget, zelf hulp inhuren.

Het bepaalde in lid 2 behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Primaat algemene hulp bij het huishouden

In lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een beperking ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en/of psychosociale problemen. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde respijtzorg. Dit wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk. Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen. Indien de in lid 1 bedoelde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 dient dan ook in samenhang met lid 1 te worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

Onder “gebruikelijke zorg” wordt hier verstaan: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Met inachtneming hiervan wordt bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw.

Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een beroep op gebruikelijke zorg hoge eisen stelt aan het onderzoek dat aan een besluit voorafgaat. Indien het verstrekkingenbeleid dit bepaalt, zullen bijvoorbeeld de huisgenoten gehoord moeten worden. Ook de zogenaamde dreigende overbelasting zal nauwkeurig onderzocht dienen te worden, waarbij het oordeel van een adviserend arts vaak niet zal kunnen ontbreken.

Artikel 10a Uitsluitingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bepaalde in dit artikel sluit nauw aan op artikel 11. De jaarlijkse vastlegging van het persoonsgebonden budget houdt verband met de prijsindexering als bedoeld in artikel 43 van deze verordening.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen.

Ad a. als algemene woonvoorziening

Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen.

Ad b. als woonvoorziening in natura

Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming op individuele basis verstrekt. Gedacht kan hierbij worden aan de verstrekking van een losse tillift of een douchestoel.

Ad c. als persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening

Hiermee kan de aanvrager zelf in de voorziening voorzien. Voorbeelden hiervan zijn een douchestoel of het uit het persoonsgebonden budget bekostigen van een verhuizing.

Ad d. als financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening

Deze financiële tegemoetkoming die in artikel 7, lid 2 van de Wmo wordt vermeld kan worden toegepast bij woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorziening(en) en aanspraak op individuele woonvoorziening(en)

In lid 1 is vastgelegd dat in eerste instantie moet worden bezien of een probleem bij het normale gebruik van de woning (de zogenaamde “elementaire woonfuncties”) kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de Wmo relevant woonprobleem (een probleem bij het normale gebruik van de woning). Zie ook de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de Wmo (amendement Van Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65, pagina’s 2 en 3).

Ingevolge lid 2 kan, indien een algemene voorziening niet als oplossing volstaat ofwel niet aanwezig is in de gemeente, het probleem door middel van een individuele voorziening worden opgelost. Dat kan zijn een woonvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming.

Een woonvoorziening, waaronder een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de (te verlaten) woning zelf. In lid 3 is invulling aan deze jurisprudentie gegeven. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn in dit verband niet relevant.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ook kan het college besluiten een tegemoetkoming te verstrekken voor tijdelijke huisvesting. Indien er in verband met het aanpassen van de woning extra kosten moeten worden gemaakt door de aanvrager omdat er tijdens het realiseren van de aanpassing niet in de woning kan worden verbleven, kan er een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting worden toegekend. De financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt alleen verstrekt voor zover de dubbele woonlasten redelijkerwijs niet voorkomen hadden kunnen worden. De periode van de dubbele lasten dient zo kort mogelijk te zijn. Het maximale toe te kennen bedrag is gebaseerd op het maximum huurbedrag per maand waarvoor nog huurtoeslag kan worden toegekend.

Ad b.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking.

Ad c.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

Omdat met de Wmo niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wvg te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die, op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de landelijke Verordening Wvg, kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die, tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis, ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad e.

Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van inspectie, keuring, onderhoud en/of reparatie indien de woonvoorziening verstrekt is in het kader van de Wmo, Wvg of de voormalige Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten.

Artikel 16 Primaat verhuizing en uitraasruimte

Al onder de Wvg gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het bij het primaat van de verhuizing om een specifieke toepassing van de algemene regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wvg in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen. Een eis die ook onder de Wmo gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het collegezicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten kunnen, afhankelijk van de situatie, een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 17 Primaat losse woonunit

Onder de Wvg konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420 onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wmo is deze mogelijkheid vervallen en komen de kosten voor eigen rekening van de gemeente. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt of niet mogelijk is, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In gevallen waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat wordt, op grond van deze bepaling, aan het gebruikvan een losse woonunit voorrang gegeven. Dit betekent dat voorrang wordt gegeven aan het plaatsen van een losse woonunit boven een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat wordt, op grond van deze bepaling, aan het gebruik van een losse woonunit voorrang gegeven.

Artikel 18 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het een woonruimte betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig wordt aangemerkt. Een uitzondering hierop zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten. Hetzelfde geldt indien woonvoorzieningen in dergelijke gebouwen (ook in de wooneenheden) bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 19 Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wvg wordt in de Wmo niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de Wmo geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de Wmo geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wvg is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

Het is noodzakelijk de zinsneden 'of zal hebben' in lid 1 op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. Zie ook het bepaalde in dit kader in artikel 1, aanhef en onder n. en in artikel 20, aanhef en onder b. van de verordening, alsmede de toelichtingen hierop.

Onder de Wvg waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Bij de beoordeling hiervan werden verstrekkingen in het kader van de Wvg meegerekend. Deze bovenwettelijke uitzondering was gebaseerd op de verordening in de desbetreffende gemeenten. Omdat met de Wmo niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wvg geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is het bezoekbaar maken ook in de verordening opgenomen. De verplichtingen op dit punt strekken niet verder dan de bepalingen zoals in dit artikel in lid 2 tot en met 5 vermeld “Bezoekbaar maken” wordt op basis van de verordening gelimiteerd tot het bereikbaar en toegankelijk maken van de woning en het bereikbaar maken van de woonkamer en een toilet. Het bruikbaar maken van de woning, door bijvoorbeeld het verstrekken van een tillift, valt hier dus niet onder. Daarnaast kan deze voorziening op grond van het bepaalde in lid 4 in financiële zin worden gemaximeerd. Onder de Wvg was het te doen gebruikelijk een bedrag hiervoor te hanteren dat gelijk was aan het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding. Voor de vaststelling van het bedrag in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland kan dat als uitgangspunt dienen.

Artikel 20 Aanvullende begrenzing aanspraak op een woonvoorziening

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de in de eigen woonruimte (en de toegang daartoe) ondervonden woonproblemen en de beperking(en) die een persoon heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking(en), kunnen worden geweigerd op grond van dit artikel.

Ad a.

Het gaat hier om de verhuizing naar een inadequate woning als weigeringsgrond voor de toekenning van woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking(en) van de persoon, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin een persoon zonder specifieke reden gaat verhuizen, maar gewoon omdat de persoon daar zin in heeft. Uitzondering op deze bepaling vormt de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad. b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat de persoon zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient.

Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Zie in dit verband ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het moet gaan om een situatie waarin men in de woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad. Dat geldt niet alleen voor de sociale huurwoningen, maar ook voor de woningen in de vrije sector en zonodig in de koopsector. Daarbij is van belang de inwoners van de gemeente goed te informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dán kan van gemeentewege worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c.

Op basis van het feit dat woonvoorzieningen op grond van de Wmo in hoofdzaak zijn gericht op het individu en op diens eigen woonruimte, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wvg gold, zijn er in het kader van de Wmo uitzonderingen gemaakt voor voorzieningen die op grond van de verordening in gemeenschappelijk ruimten kunnen worden verstrekt. De opsomming is limitatief, wat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan de voorzieningen zoals deze in de verordening worden genoemd. Toegankelijkheidsproblemen zullen dan in de regel op andere wijze gecompenseerd moeten worden, mogelijk door toepassing van het primaat van verhuizing.

Ad d.

Hier wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen. Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking(en) die een persoon heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte en verhuizingen van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen. Mogelijk kunnen in bepaalde situaties ook andere voorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen geweigerd worden op basis van deze bepaling. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarin gemeenten ouderen tijdig wijzen op de eigen verantwoordelijkheid en naar de mogelijkheid om een woning te zoeken die bij de leeftijd past. Als een persoon dan, ondanks het feit dat de persoon ondubbelzinnig is gewezen op de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden die er zijn, desondanks geen maatregelen neemt en de persoon komt in een ongeschikte woning voor voorzienbare woonproblemen te staan, dan kunnen ook andere woonvoorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen worden geweigerd. De grondslag voor deze bepaling is gelegen in artikel 4, lid 2 van de Wmo, waarin wordt gesteld dat geen recht op maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover men zelf in staat is om oplossingen te realiseren. In dit geval gaat het om preventieve oplossingen voor voorzienbare problemen. Deze bepaling is uiteraard alleen toepasbaar als gemeenten beleid hebben ontwikkeld en toepassen om de doelgroep intensief en gericht te informeren en als er daadwerkelijk alternatieven aanwezig zijn om woonproblemen te voorkomen. Jurisprudentie zal zich op dit punt nog moeten ontwikkelen.

Ad e.

In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die een persoon heeft. Ook zal verhuisd moeten worden naar een zo adequaat mogelijke woning. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn uiteraard wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning.

Ad f.

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen - ook niet als hoofdverblijf - adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt.

Aanpassen leidt niet tot een adequate situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder beperking(en) zal de persoon immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

Ad g.

De Wmo is onder meer gericht op het behoud c.q. het bevorderen van de zelfstandigheid en is als opvolger van de Wvg mede bedoeld voor personen die nog zelfstandig kunnen blijven wonen. Op het moment dat een persoon verhuist naar een AWBZ- of andere zorginstelling leidt dat ertoe dat de persoon buiten de doelgroep van de Wmo valt omdat de persoon in dat geval, ook met ondersteuning, niet meer in staat is zelfstandig een huishouden te voeren of zelfstandig te participeren en op grond hiervan dus ook geen aanspraak meer op een woonvoorziening in het kader van de Wmo kan maken.

Ad h.

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wvg, geen aanspraak op woonvoorzieningen, wat al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Ad i.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast en de aard van het gebruikte materiaal zelf.

Ad j.

Van eenieder mag verwacht worden dat hij het gebruikelijke onderhoud verricht aan zijn woning (algemeen gebruikelijk). Zowel als huurder of als eigenaar van de woning. Wanneer de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning, wordt de aanvraag afgewezen.

Ad k.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

De Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebe-paling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de Wmo. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum al vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde tengevolge van de aanpassing is. In lid 2 is de wijze van berekening van de meerwaarde vastgelegd. Het bepaalde in lid 1 behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21a Vrijmaken/beschikbaar houden aangepaste woning

Eén van de overige bepalingen (voorzieningen) is de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Deze tegemoetkoming wordt niet verstrekt aan een persoon die tot de doelgroep van de Wmo behoort maar aan een persoon die een aangepaste of geschikte woning vrijmaakt ten behoeve van een persoon die tot de doelgroep van de Wmo behoort. Met het opnemen van deze bepaling in lid 1 kan worden bevorderd dat het bestand aan aangepaste of geschikte woningen optimaal wordt gebruikt. De hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming is geregeld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland. Het bedrag wordt uitbetaald nadat, op schriftelijk verzoek van het college, de verhuizing heeft plaatsgevonden.

Als de huur van een aangepaste woning is beëindigd en de woning kan op betrekkelijk korte termijn weer bewoond worden door een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan op grond van het bepaalde in lid 2 een financiële tegemoetkoming in kosten van huurderving worden toegekend gedurende de periode dat de woning niet verhuurd wordt.

Het optimale gebruik van het bestand aan aangepaste of geschikte woningen kan door deze bepaling worden bevorderd. Het bedrag wordt uitbetaald op basis van de periode waarover, op schriftelijk verzoek van het college, de aangepaste woning is vrijgehouden voor een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort.

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad a.

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wvg heeft ontwikkeld. Naast de collectieve vervoersvoorziening kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobiel pools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wvg in gang is gezet.

Ad b.

Individuele vervoersvoorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden een persoon voor een bepaald soort vervoersvoorziening in aanmerking komt.

Ad c.

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wvg is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland uitgewerkt.

Ad d.

Een vervoersvoorziening kan net als onder de Wvg ook de vorm hebben van een financiële tegemoetkoming, bijvoorbeeld voor een autoaanpassing.

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon, in relatie tot de beperkingen van de bestaande, plaatselijke vervoerssystemen, bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre, de aanvrager in aanmerking kan komen voor een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening. Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel zijn het tengevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wvg voorafgaande Algemene Arbeidsongeschiktenwet en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens). Indien het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking, niet toegankelijk blijkt te zijn, kan zo’n persoon recht doen gelden op een collectieve vervoersvoorziening. Psychische problemen (een persoon durft niet in een drukke bus of is bang voor de trein) zijn dan ook in principe geen indicaties voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de Wmo, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Kan de problematiek op die wijze worden opgelost, dan is de problematiek tijdelijk en valt deze derhalve terecht, bij gebrek aan een langdurige noodzaak, niet onder de Wmo. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening, verstrekt kunnen worden.

Artikel 24 Primaat collectieve vervoersvoorziening

Dit artikel geeft het primaat van algemene voorzieningen aan boven de individuele voorzieningen als bedoeld in artikel 22. Dit houdt in dat een persoon met beperkingen slechts voor een individuele voorziening als bedoeld in artikel 22 onder b., c. en d. in aanmerking kan komen indien:

  • a.

    de persoon door de aard van de beperkingen geen gebruik kan maken van een collectievevervoersvoorziening; dan wel

  • b.

    geen collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22, onder a. aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook, in aanvulling op het gebruik van een algemene voorziening, worden verstrekt. Dit is het geval wanneer de bestaande, plaatselijke vervoerssystemen de vervoersbehoefte van de aanvrager, die aanspraak op een vervoersvoorziening heeft, niet volledig dekt.

Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg van bijzonder belang bij personen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter, dus die slechts zeer beperkt mobiel zijn. Het uitsluitend gebruik van de bestaande, plaatselijke vervoerssystemen is voor deze categorie personen in die situatie geen adequate voorziening.

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Op basis van het bepaalde in dit artikel wordt, bij een (verzamel)inkomen dat meer bedraagt dan het sociaal minimum, het bezit van een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd. In een dergelijke situatie wordt de persoon geacht de kosten van het bezit en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten zelf te kunnen dragen.

Onder “auto” wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan personenauto’s, alsmede bedrijfswagens en (personen)busjes waarbij vervoer van personen, al dan niet met beperkingen, mogelijk is.

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wvg is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving. De Wmo spreekt in artikel 4, lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wvg, maar aangezien met de Wmoniet is beoogd de reikwijdte van de Wvg te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de Wmo zullen vallen. Vandaar dat in lid 1, conform de onder de Wvg gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg in, dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen voor de persoon met beperkingen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis tot 1.500 kilometer met een bandbreedte tot 2.000 kilometer per kalenderjaar te kunnen afleggen. Deze jurisprudentie is in lid 2 vastgelegd, aangezien met de Wmo niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wvg uit te breiden of te beperken. In individuele situaties kan hiervan worden afgeweken, daar deze voorziening geacht wordt gericht te zijn op de mate van vervoersbehoefte die voor compensatie in aanmerking komt.

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder de Wvg waren rolstoelen in deze wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wmo is dat niet het geval. Aangezien echter met de Wmo niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de aan de Wmo voorafgaande Wvg te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoelvoorziening gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning in het kader van de Wmo gecompenseerd kunnen worden.

Een definitie van een rolstoelvoorziening is niet te geven. Daarom wordt voor de toepassing van deze verordening onder het begrip “rolstoelvoorziening” een rolstoel begrepen te worden zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn.

Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de Wmo verstrekt. Een (elektrische) trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten de woning. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen omdat lopend verplaatsen, ook met behulp van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken, niet of onvoldoende mogelijk is.

De kosten van onderhoud en reparatie van een in het kader van de Wmo verstrekte rolstoel vallen, met uitzondering van het bepaalde in de bruikleenovereenkomst, onder de werking van de Wmo.

Voorzieningen in de vorm van aanpassingen die geen verband houden met het primaire doel van een rolstoelvoorziening (het verplaatsen), maar wel nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de Wmo verstrekt. Accessoires ten behoeve van een rolstoelvoorziening kunnen uitsluitend in het kader van de Wmo worden verstrekt voor zover het gaat om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Ad a.

Op basis van het bepaalde onder a. is het mogelijk een rolstoelvoorziening in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wvg formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Ingevolge deze bepaling kunnen incidenteel noodzakelijke rolstoelen in de vorm van een algemene rolstoelvoorziening worden verstrekt. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning feitelijk zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop een persoon op enig moment vanwege bepaalde beperkingen kortstondig een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool kunnen daarentegen wel frequent worden gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.

Ad b. en c.

Onverminderd het bepaalde in artikel 28, lid 2 kan van verstrekking van de hier bedoelde rolstoelvoorzieningen slechts sprake zijn voor zover de persoon met beperkingen op een individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik is aangewezen.

Ad d.

Door middel van het bepaalde onder d. wordt erin voorzien dat een persoon met beperkingen in aanmerking voor een sportrolstoel kan komen, indien de persoon als gevolg van aantoonbare beperkingen zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wvg was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening kon worden verstrekt. In het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland is uitgewerkt hoe hoog de financiële tegemoetkoming is voor een sportrolstoel.

Artikel 28 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik rolstoel en sportrolstoel

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.

Indien de rolstoel niet langdurig noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Dit volgt uit artikel 2 van de Wmo. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel worden verstrekt in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingcriteria worden vastgelegd in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland.

Een sportrolstoel wordt in principe altijd in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt. De verstrekking is slechts mogelijk indien zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Onder het begrip “sportrolstoel” wordt uitsluitend een sportrolstoel verstaan. Andere sportvoorzieningen worden niet op grond van de Wmo verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ te verstrekken rolstoel bestaat voor AWBZ-bewoners alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling geniet. Indien een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, bestaat er ook geen recht op een AWBZ-rolstoelvoorziening en zal er door de gemeente op grond van de Wmo een rolstoel moeten worden verstrekt.

Onduidelijkheid kan ontstaan indien een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veel voorkomende situatie, waarbij de instelling wél de beide AWBZ-functies biedt, maar de instelling zelf alleen maar voor de functie “verblijf” erkenning heeft. Het gevolg is dat er in een dergelijke situatie geen recht op een AWBZ-rolstoelvoorziening bestaat, juist omdat beide functies in dat geval niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Artikel 30 Aanvraag en proceduretermijnen

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon die tot de doelgroep van de WMO behoort kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag slechts kan worden ingediend door middel van gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Een aanvraag in het kader van de Wmo die niet op het door het college beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Awb bepaalt immers dat een aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager én een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Uit de jurisprudentie blijkt dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden indien de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd en de bedoeling van de aanvrager daaruit kan worden afgeleid. Het ligt voor de hand de aanvrager in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens, alvorens de aanvraag verder in behandeling te nemen.

Over het algemeen zal een aanvraag ingediend worden bij de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering hierop is geregeld in artikel 19. Voor groepen personen die geen vaste woonplaats hebben (zoals schippers van binnenvaartschepen en kermisexploitanten) geldt dat zij hun aanvraag indienen bij de gemeente waar zij staan ingeschreven of een briefadres hebben.

Artikel 31 Indienen aanvraag en relatie met AWBZ

Op basis van het amendement Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de Wmo opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen over de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de AWBZ is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één loketgedachte.

Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college.

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Bij een eerste aanvraag verdient het voorkeur advies van een daartoe door het college aangewezen instantie te vragen, indien de aanvraag dan wel onduidelijkheden ten aanzien van de aard van de beperkingen daartoe aanleiding geven. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat waarbij, vooruitlopend op dit proces, reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op hetmoment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat zoveel mogelijk vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de aanvrager dan wel bij degene voor wie de aanvraag wordt ingediend. Het spreekt voor zich dat bij de overgang van de voorzieningen van de AWBZ en de Wvg naar de Wmo voor de desbetreffende personen niet van eerste aanvraag gesproken kan worden. Van eerste aanvraag is sprake indien niet eerder een aanvraag om een voorziening op grond van de Wvg of Wmo bij de gemeente is ingediend en bij de persoon het overgangsrecht zoals hiervoor bedoeld niet van toepassing is.

Lid 1.

In dit lid is onder a. en b. bepaald dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college, of in onderling overleg, te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door één of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Awb geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5, lid 1 van de Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: “een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan”.

In tegenstelling tot wat in de Wvg was bepaald is in de Wmo niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de Wmo niettemin onontbeerlijk zijn. In verband hiermee zal de gemeente één of meer adviseurs dienen aan te wijzen om in het kader van de Wmo advies uit te brengen zoals in dit artikel bedoeld. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Er kan immers sprake zijn van meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Lid 2.

Een afwijzing om medische redenen zoals onder a. bedoeld kan uitsluitend op basis van een medisch advies van een daartoe door het college aangewezen instantie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Vooral wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk. Soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s. Op grond van het bepaalde onder b. vraagt het college advies, indien dat overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het te allen tijde mogelijk om advies te vragen, dus ook bij een eerste aanvraag. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt. Dit met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin het motiveringsbeginsel een rol zou kunnen spelen.

Lid 3.

Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Op grond van artikel 4:3 van de Awb moet er uiteraard, ook in het kader van een eventueel medisch onderzoek, niet meer worden gevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag.

Weigert een aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag, overeenkomstig de procedure zoals vermeld in artikel4:5 van de Awb, buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de - vaak privacygevoelige - gegevens dient de gemeente rekening te houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens.

Lid 4.

Om de persoonsgegevens te kunnen vaststellen en verifiëren kan de gemeente het wenselijk vinden dat personen die een aanvraag indienen voor een voorziening zich legitimeren. Dat kan door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag indienen is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechterlijke status.

De volgende documenten worden door de gemeente in ieder geval als geldig identiteitsbewijs aangemerkt:

Personen met de Nederlandse nationaliteit:

  • a.

    paspoort;

  • b.

    Europese identiteitskaart.

Personen zonder de Nederlandse nationaliteit:

  • a.

    vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER. Dit zijn de (nieuwe) documenten die zijn uitgegeven op grond van de Vreemdelingenwet 2000, die op 1 april 2001 in werking is getreden;

  • b.

    verblijfskaart ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);

  • c.

    vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers).

Een rijbewijs wordt niet als een geldig legitimatiebewijs aangemerkt, omdat het rijbewijs geen nationaliteit vermeldt.

Lid 5.

Op grond van dit lid is bepaald dat bij de advisering als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel gebruik moet worden gemaakt van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin het volgende vermeld staat: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen”. Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt, kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de AWBZ en de Wmo vergemakkelijken.

Lid 6.

Dit lid is gebaseerd op artikel 26, lid 1 van de Wmo waarin is bepaald dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en/of bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van personen met een psychosociaal probleem.

Artikel 33 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de Wmo is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Dit artikel voorziet hierin. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Hiermee is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 34 Wijzigingen in de situatie

Wijzigingen die van invloed (kunnen) zijn op het toekennen of het voortduren van het recht op een voorziening, moeten worden doorgegeven. Hetzelfde geldt voor het doorgeven van wijzigingen die van invloed (kunnen) zijn op de hoogte van het bedrag van het persoonsgebonden budget. Het doorgeven van wijzigingen wordt ook als voorwaarde opgenomen in de beschikking waarin een voorziening wordt toegekend.

Artikel 35 Herindicatie en (her)onderzoek

Voorzieningen die op grond van de Wmo worden verstrekt hebben als doel deelname aan het maatschappelijk verkeer te bevorderen of te behouden. Voorzieningen moeten dan ook gebruikt worden voor dit doel. Als voorzieningen niet gebruikt worden, vervalt de grondslag onder de verstrekking. Door het opnemen van dit artikel in de verordening is de mogelijkheid gecreëerd om (her)onderzoek te verrichten naar het gebruik van de verstrekte voorziening(en). Dit kan op initiatief van het college of naar aanleiding van signalen dat een voorziening niet of nauwelijks wordt gebruikt. Indien de voorziening niet wordt gebruikt, kan deze worden ingenomen en wellicht opnieuw worden verstrekt. De bepaling is dan ook mede opgenomen uit het oogpunt van een doelmatige besteding van gemeenschapsgeld. Voor het voortduren van het recht op een voorziening gelden de regels zoals die gelden voor het toekennen van een voorziening. Alleen als aan alle voorwaarden voor verstrekking wordt voldaan, blijft de persoon in kwestie in aanmerking komen voor de voorziening.

Artikel 36 Intrekking van een voorziening

Lid 1.

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening” (zoals vermeld bij artikel 34, lid 1), van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een persoon te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de persoon zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Lid 2.

Indien blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Het bepaalde in artikel 37 is dus niet op woningaanpassingen van toepassing.

Artikel 37 Terugvordering

Lid 1.

De Wmo bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd is (voorziening in natura), kan het college de voorziening op basis van een herzieningsbesluit geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000 en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Lid 2.

Het ligt voor de hand dat van de mogelijkheid tot terugvordering in ieder geval gebruik wordt gemaakt, indien er van de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Dit kan het geval zijn indien bewust verkeerde gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over het inkomen. Terugvordering van een voorziening in natura kan aan de orde zijn indien de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn (en na aanmaning) te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten bij terugvorderingskwesties, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Lid 3.

Deze bepaling is opgenomen in verband met de invoering van de vierde tranche van de Awb (artikel 4.4.1.9. Awb). Artikel 9 Wvg blijft na de intrekking van de Wvg van toepassing (artikel 40, lid 1 onder b. van de Wmo). Hierdoor geldt voor roerende zaken, voor de aanschaf waarvan met toepassing van of krachtens de Wvg een financiële vergoeding is verleend, dan wel die met toepassing van of krachtens de Wvg in eigendom of bruikleen zijn verleend, dat die niet vatbaar zijn voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, zolang die roerende zaken geschikt zijn om de beperkingen van de persoon met beperkingen op het gebied van wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen. Verrekening is dan niet mogelijk.

Lid 4, 5, 6 en 7

Deze bepalingen behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 38 Experimenteerartikel: bonus bruikbare besparende alternatieve voorzieningen

In de verordening is een experimenteerartikel opgenomen. Doel van dit artikel is het aanboren van de creativiteit van personen, die zelf gebruik maken van voorzieningen. De bonus is bedoeld om alternatieven te bedenken voor de traditionele middelen en diensten die in het kader van de Wmo worden aangeboden. Het alternatief moet uiteraard wel een meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige voorzieningen. De meerwaarde kan bestaan uit een besparing op de uitgaven voor voorzieningen op de korte of op de lange termijn. Daarnaast wordt bekeken of het alternatief toepasbaar is voor een grotere groep van cliënten of toepasbaar is in een individuele situatie. Een alternatief komt slechts één keer (alleen de eerste indiener) voor een bonus in aanmerking. Niet in aanmerking voor een bonus komen voorstellen voor het verlagen van de bedragen genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland en de bedragen die contractueel zijn overeengekomen met zorgleveranciers. Het alternatief mag niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Daarnaast moet het alternatief bruikbaar en maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Onder maatschappelijk aanvaardbaar wordt ook verstaan dat het alternatief voldoet aan de gangbare veiligheidseisen (dit geldt met name voor hulpmiddelen).

In het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland is de hoogte van de bonus bepaald. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een alternatief die in een individuele situatie tot een besparing leidt en een breed toepasbaar alternatief voor een grotere groep cliënten. Een alternatief dient bij voorkeur schriftelijk te worden ingediend. De beoordeling van de alternatieve voorziening op bruikbaarheid en of deze leidt tot een besparing vindt plaats door het college. Het college neemt vervolgens een besluit over het al dan niet toekennen van een bonus.

Artikel 39 Het beëindigen van een voorziening

In dit artikel zijn de gronden voor het beëindigen van een voorziening genoemd. Een voorziening wordt in het algemeen beëindigd als de grondslag voor de verstrekking van een voorziening komt te vervallen. Soms is dat omdat de voorziening niet langer noodzakelijk is, vaker zal er sprake zijn van het niet langer kunnen gebruiken van een voorziening. Incidenteel komt het voor dat de voorziening niet langer adequaat is, omdat de persoon aan wie de voorziening is toegekend bijvoorbeeld door een rechterlijke uitspraak niet meer mag deelnemen aan het verkeer met een gemotoriseerd vervoermiddel. Het niet langer adequaat zijn van een voorziening kan ook blijken uit het beëindigen van een op de voorziening gerichte verzekering door een verzekeringsmaatschappij. Dit is bijvoorbeeld het geval als de persoon aan wie de voorziening is verstrekt in korte tijd een aantal schademeldingen heeft gedaan. Bij een beëindiging van een voorziening die in natura en in bruikleen is verstrekt, ontstaat er in het algemeen geen vordering op de persoon. Er is immers alleen sprake van een beëindiging als het wegvallen van de grondslag voor de toekenning vrijwel direct gemeld wordt. De beëindiging van een voorziening kan bestaan uit het innemen van een verstrekte voorziening als deze in bruikleen is verstrekt, maar ook als deze in de vorm van een persoonsgebonden budget is toegekend. Indien een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt, kan ook worden gekozen voor het houden van de voorziening. In dat geval wordt een bedrag teruggevorderd waarbij rekening wordt gehouden met de afschrijvingstermijn van de voorziening. Daarnaast kan een beëindiging bestaan uit het stopzetten van de betaling van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming. Voor zover het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming vooruit is betaald, kan er over de periode die nog niet verstreken is (vanaf het moment van beëindigen) een vordering ontstaan. In dat geval wordt het reeds betaalde bedrag teruggevorderd, tenzij het bedrag minder bedraagt dan het bedrag genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland waarbij wordt afgezien van terugvordering.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 40 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen.

Op grond van dit artikel kan het college in niet krachtens deze verordening voorziene situaties en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, op individuele basis naar bevind van zaken handelen en beslissen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen.

Aan de desbetreffende, van de verordening afwijkende beslissing van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen, waaruit duidelijk moet blijken waarom de hardheidsclausule in de concrete situatie is toegepast. In de beschikking dient de nadere aanduiding van de bijzondere situatie en de motivering die op grond hiervan tot de van de in de verordening afwijkende beslissing heeft geleid te worden vermeld. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gedacht kan hierbij worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In zo’n situatie kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken.

Artikel 41 Overgangsrecht

Bij de toepassing van lid 4 kan gedacht worden aan hulp bij het huishouden. Dit artikel behoeft voor het overige geen nadere toelichting.

Artikel 42 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 43 Indexering

Jaarlijks wordt het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland door het college opnieuw vastgesteld. In dit besluit is voor de diverse voorzieningen het (maximale)bedrag opgenomen dat op basis van deze verordening aan de rechthebbende van die voorziening wordt toegekend. De Algemene Maatregel van Bestuur, behorende bij de Wmo bepaalt in artikel 4.5, lid 1 dat de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling.

Artikel 44 Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid eenmaal in de twee jaar geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid zoals door de gemeenteraad neergelegd in deze verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie eventueel te leiden tot aanpassing van deze verordening, het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland of van de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dinkelland. Ter uitvoering van dit artikel zendt het college telkens 2 jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en de aanverwante regelingen in de praktijk.

Artikel 45 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 46 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.