Regeling vervallen per 01-08-2011

Verordening inburgering gemeente Dinkelland

Geldend van 27-04-2007 t/m 31-07-2011

Intitulé

Verordening inburgering gemeente Dinkelland

HOOFDSTUK 1 Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland;

    b. de wet: de Wet inburgering

  • 2. De overige begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen en instrumenten:

    a. schriftelijk materiaal bij de organisaties en op plaatsen waar (potentiële) inburgeraars komen;

    b. het Zorgloket bij de afdeling Maatschappelijke Zorg;

    een intake bij de afdeling Maatschappelijke Zorg om de inburgeringsplicht te kunnen vaststellen en om te kunnen bepalen of en c. welke inburgeringsvoorziening wordt aangeboden;

    d. digitale informatieverstrekking via de website van de gemeente Dinkelland.

  • 3. Het college stelt een informatieplan op waarin een plan van aanpak en uitvoering is opgenomen over de wijze waarop informatieverstrekking plaatsvindt.

  • 4. Het college beoordeelt eenmaal per jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

HOOFDSTUK 2 Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 3 Verplicht aanbod

Op grond van de artikel 19, tweede lid, onder a en b van de wet biedt het college aan een inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan die:

a. houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000; of

b. geestelijke bedienaar is.

Artikel 4 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1. Op grond van artikel 19, eerste lid onder a en b van de wet kan het college een inburgeringsvoorziening aanbieden aan een inburgeringsplichtige mits deze uitkeringsgerechtigde, of een oudkomer die inburgeringsplichtig is, zonder inkomsten uit werk of uitkering is.

  • 2. Het college wijst groepen inburgeringsplichtigen aan, waaraan bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden, op basis van de volgende criteria:

    a. uitkeringsgerechtigden met een Wwb-uitkering en een reïntegratietraject;

    b. opvoeders met kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar;

    c. inburgeringsplichtigen die een traject volgen of hebben gevolgd in het kader van de voormalige Wet inburgering nieuwkomers, de oudkomersregeling en de Wet educatie en beroep;

    d. leeftijd, oplopend van jong naar oud.

  • 3. Het college bepaalt op grond van artikel 26 van de wet voor welke groepen inburgeringsplichtige oudkomers de handhavingstermijnen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b en 18 tweede lid van de wet aanvangen.

  • 4. Binnen de doelgroepen als bedoeld in het derde lid bepaalt het college op grond van leeftijd, oplopend van jong naar oud, wanneer de handhavingstermijnen aanvangen.

Artikel 5 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

  • 1. Met uitzondering van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren stemt het college de inburgeringsvoorziening af op het startniveau, de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening hierop wordt afgestemd.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, één of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    a. trajectbegeleiding;

    b. onafhankelijke diagnosestelling;

    c. maatschappelijke begeleiding;

    d. vervolgadvies.

Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23, tweede lid van de wet wordt in ten hoogste tien termijnen door de inburgeringsplichtige aan de gemeente betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage met algemene bijstand verrekent, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet schriftelijk het aanbod als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid van de wet.

  • 2. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 3. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 4. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 5. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen vier weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen en beschikking

Artikel 8 Inhoud beschikking bij toekenning inburgeringsvoorziening

Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval:

a. een beschrijving van de inburgeringsvoorziening;

b. de duur van de inburgeringsvoorziening;

c. de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald;

d. de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

e. een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

f. de mogelijkheid van sancties;

g. ingeval van een oudkomer de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 26 van de wet aanvangt.

Artikel 9 Handhavingsbesluit

  • 1. Ingeval van weigering van een aanbod wordt voor een inburgeringsplichtige oudkomer bij beschikking vastgelegd:

    a. de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 26 van de wet aanvangt;

    b. de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald.

  • 2. Voor de overige inburgeringsplichtige oudkomers als bedoeld in artikel 4, derde lid van deze verordening wordt bij beschikking vastgelegd:

    a. de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 26 van de wet aanvangt;

    b. de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald.

Artikel 10 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige verplichtingen opleggen met betrekking tot:

a. het deelnemen aan een onafhankelijke diagnosestelling;

b. het deelnemen aan een aangeboden inburgeringscursus;

c. het deelnemen aan gesprekken met de accountmanager;

d. het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

e. het voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een door het college te bepalen tijdstip;

f. het melden indien, door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden, niet aan een opgelegde verplichting kan worden voldaan.

Hoofdstuk 4 De bestuurlijke boete

Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 10% van de voor de inburgeringsplichtige toepasselijke bijstandsnorm voor de duur van een maand indien de inburgeringsplichtige, of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek als bedoeld in artikel 25, vierde lid van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 20% van de voor de inburgeringsplichtige toepasselijke bijstandsnorm voor de duur van een maand indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening als bedoeld in artikel 23, eerste lid van de wet of aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 20% van de voor de inburgeringsplichtige toepasselijke bijstandsnorm voor de duur van een maand indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid van de wet bedoelde termijn of niet binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onder a van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. Bij de vaststelling van het boetebedrag op grond van dit artikel voor inburgeringsplichtigen zonder Wwb-uitkering geldt de netto bijstandsnorm die voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin de van Wwb zou zijn, zonder nadere vaststelling van de woonomstandigheden. In deze situatie wordt in alle gevallen uitgegaan van de norm voor zelfstandig wonenden.

  • 5. De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde bestuurlijke boete bedraagt per overtreding maximaal het in artikel 34 van de wet vermelde bedrag.

Artikel 12 De hoogte van de bestuurlijke boetes bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid van deze verordening bedraagt ten hoogste 20% van de voor de inburgeringsplichtige toepasselijke bijstandsnorm voor de duur van een maand indien de inburgeringsplichtige, of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen als bedoeld in artikel 11, tweede lid van deze verordening bedraagt ten hoogste 40% van de voor de inburgeringsplichtige toepasselijke bijstandsnorm voor de duur van een maand indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 20% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van een maand indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 40% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van een maand indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 5. Bij de vaststelling van het boetebedrag op grond van dit artikel voor inburgeringsplichtigen zonder Wwb-uitkering geldt de netto bijstandsnorm die voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin de van Wwb zou zijn, zonder nadere vaststelling van de woonomstandigheden. In deze situatie wordt in alle gevallen uitgegaan van de norm voor zelfstandig wonenden.

  • 6. De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde bestuurlijke boete bedraagt per overtreding maximaal het in artikel 34 van de wet vermelde bedrag.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening inburgering gemeente Dinkelland.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking één dag na bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van 17 april 2007.
De griffier, De voorzitter,
Mr. O.J.R.J. Huitema Mr. F.P.M. Willeme

Toelichting verordening inburgering gemeente Dinkelland

1. Algemene toelichting

De Wet inburgering (de wet) is op 1 januari 2007 in werking getreden en komt in de plaats van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De wet regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.

Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat (ook in financiële zin) de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Taken gemeente

Gemeenten krijgen in de wet een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden, die inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen toe leidt. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

In verband met deze taken draagt de wet gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

1. Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, terzake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8).

2. Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid en artikel 23, derde lid).

3. Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35).

Ad 1 Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de wet en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

Ad 2 Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om voor deze groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat hierbij om de volgende vier groepen inburgeringsplichtigen:

1. Nieuw- en oudkomers die algemene bijstand of een uitkering ontvangen en die in het Besluit inburgering als zodanig zijn aangewezen.

2. Oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben.

3. Asielgerechtigde nieuw- en oudkomers.

4. Nieuw- en oudkomers die als geestelijke bedienaar werkzaam zijn.

Aan inburgeringsplichtigen die tot de eerste twee groepen behoren (nieuw- en oudkomers die een algemene bijstand of een nader aangeduide uitkering ontvangen en oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben) kán het college, op grond van artikel 19, eerste lid een inburgeringsvoorziening aanbieden.

Ingevolge het bepaalde in artikel 19, tweede lid is het college verplicht aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en aan nieuw- en oudkomers die als geestelijke bedienaar werkzaam zijn een inburgeringsvoorziening aan te bieden.

Het aanbod behelst een inburgeringsvoorziening die naar het inburgeringsexamen en het één maal gratis afleggen van dat examen toe leidt. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.

De wet draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan deze vier groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

- De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onder a).

- De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onder a).

- De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onder b).

- De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, die in ieder geval betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid).

Ad 3 Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen op grond van de Wi kan worden opgelegd. In artikel 34 zijn de bedragen vastgelegd die per overtreding ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

2. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook op deze verordening van toepassing zijn.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die uit de wet voortvloeien. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 van de wet dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan de inburgeringsplichtigen, terzake van hun rechten en plichten uit hoofde van de wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Het onderhavige artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. Ingevolge de wet kunnen gemeenten ervoor kiezen om, voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen, in de verordening alleen de kaders vast te stellen. In de voorliggende verordening is hier niet voor gekozen, daar de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen breed wordt ingezet. In het tweede lid van dit artikel is dit nader uitgewerkt.

In het derde lid van dit artikel is geregeld dat het college een informatieplan opstelt waarin een plan van aanpak en uitvoering is opgenomen over de wijze waarop informatieverstrekking plaatsvindt. Dit spreekt verder voor zich.

In het vierde lid van dit artikel is de wijze van verantwoording van het college aan de raad over de uitvoering van de wet geregeld.

Hoofdstuk 2 Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 3 Verplicht aanbod

Artikel 19, tweede lid van de wet bepaalt dat het college de in dit artikel vermelde groepen een aanbod moet doen.

Artikel 4 Aanwijzen van de doelgroepen

Artikel 19, eerste lid van de wet bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kán aanbieden:

  • 1.

    inburgeringsplichtigen die algemene bijstand of een uitkering op grond van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen sociale zekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen; en

  • 2.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben.

Het bepaalde in dit artikel vormt de uitwerking van artikel 19, vijfde lid, onder a van de wet, waarbij de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan deze twee groepen inburgeringsplichtigen. Op grond van dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen (binnen de twee doelgroepen van artikel 19, eerste lid van de wet) bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Bovendien is in dit artikel vastgelegd op basis van welke criteria het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen.

De term ‘bij voorrang’ laat onverlet dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet tot de groep of groepen behoren als bedoeld in dit artikel, maar wel behoren tot de doelgroepen als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de wet. Ter voorkoming dat inburgeringsplichtigen die tot de groep of groepen als bedoeld in dit artikel behoren aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan deze groepen een inburgeringsvoorziening kán aanbieden.

Bij de vier criteria zoals vermeld in het tweede lid van dit artikel geldt het volgende:

ad a Voor arbeidsmarktinschakeling is het van groot belang om de Nederlandse taal goed te beheersen. Het samenlooptraject van reïntegratie en inburgering biedt gericht de mogelijkheid om arbeidsmarktinschakeling en leren van het Nederlands met elkaar te koppelen.

ad b Voor opvoeders is het van belang om de Nederlandse taal goed te beheersen om schoolgaande kinderen te kunnen ondersteunen en om informatie te kunnen verwerven en toe te kunnen passen over de opvoeding in Nederland.

ad c In 2007 is nog een grote groep potentieel inburgeringsplichtigen deelnemer aan een traject in de Win (Wet inburgering nieuwkomers), de oudkomersregeling of de WEB (Wet educatie en beroep). Na afloop van deze trajecten zal direct worden vastgesteld of er, al dan niet met een aanbod voor een inburgeringsvoorziening, een inburgeringsplicht aan de orde. Hiermee wordt voorkomen dat potentiële inburgeraars uit beeld verdwijnen dan wel - in het kader van het inburgeringsproces - na afloop van de voormelde trajecten een hiaat ontstaat.

ad d Gezien de beperktheid van middelen voor het aantal aan te bieden inburgeringsvoorzieningen op grond van de wet, zal het aanbod in eerste instantie vooral gericht zijn op de inburgeringsplichtigen die nog een actieve maatschappelijke participatie (werk en opvoeding) voor zich hebben.

Voor de groep inburgeringsplichtige oudkomers aan wie het college geen inburgeringsvoorziening kan aanbieden zal, op basis van het criterium leeftijd en oplopend van jong naar oud, worden bepaald voor wie en vanaf welk moment de handhavingstermijn als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b en 18 tweede lid van de wet gaat gelden. Dit is in het derde lid van dit artikel vastgelegd. Door het college zullen hiervoor nog nadere regels worden opgesteld.

Artikel 5 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

In artikel 19, vijfde lid, onder b van de wet is bepaald dat in de verordening regels dienen te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening.

In het onderhavige artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt bij ministeriële regeling geregeld. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden, naar eigen inzicht vorm te geven.

Ingeval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt daarbij is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

In artikel 20, eerste lid van de wet is bepaald dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening), indien een inburgeringsvoorziening aan een inburgeringsplichtige wordt aangeboden die:

  • bijstandsgerechtigd is (of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling); én

  • verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

Het bepaalde in het tweede lid voorziet hierin.

Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Op grond van artikel 20, tweede lid van de wet is het college verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening.

Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van deze verordening dient ervoor te wordenzorg gedragen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van overige sociale zekerheidswetten of -regelingen, dienen met de verantwoordelijke uitvoerders van deze socialezekerheidswetten of -regelingen (het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (als bedoeld in artikel 21 van de wet) terzake nadere afspraken te worden gemaakt.

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die, als onderdeel van de inburgeringsvoorziening, aan inburgeringsplichtigen kunnen worden aangeboden. In artikel 19, derde lid van de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die naar het inburgeringsexamen toe leidt en het één maal kosteloos afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening. Dit is in artikel 19, zesde lid van de wet geregeld. Wat betreft de bijkomende faciliteiten die de gemeente, als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen, kan aanbieden, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan hierbij worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage

Op grond van artikel 23, derde lid van de wet moeten in de verordening regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige en de mogelijkheid van betaling in termijnen door de inburgeringsplichtige. De hoogte van de eigen bijdrage is in de wet vastgelegd en bedraagt € 270,00. Ingevolge artikel 23, tweede lid van de wet kan dit bedrag bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

In het eerste lid wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage in ten hoogste tien termijnen dient te betalen.

Artikel 24, eerste lid van de wet maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk, dat het college de eigen bijdrage met deze uitkering verrekent. Indien tot verrekening wordt overgegaan, moet dat in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening worden vastgelegd.

Indien de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan de gemeente op basis van artikel 24, tweede lid van de wet het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV. In dat geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente en wordt dus niet in deze verordening geregeld. Omtrent de wijze van overmaking van de bedragen aan de gemeente worden werkafspraken gemaakt.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die ervoor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die - als het goed is - leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening. In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA wordt toegestuurd. Op deze wijze kan er geen enkele onduidelijkheid ontstaan over de vraag of het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Bij de toepassing van het derde lid is het van belang dat het aanbod inhoudelijk dezelfde strekking heeft als de uiteindelijke beschikking zoals in het vijfde lid bedoeld. Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd. De beschikking moet vervolgens weer dezelfde inhoud hebben als het aanbod zoals in het derde lid bedoeld.

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat, als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt. Als uitwerking van het vierde lid is het meest praktisch dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal het gedane aanbod daarop moeten worden aangepast.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Is dat het geval, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald.

Het ligt voor de hand dat de gemeente in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt (een besluit op grond van artikel 26 van de van de wet), waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn).

Hoofdstuk 3 Verplichtingen en beschikking

Artikel 8 Inhoud beschikking bij toekenning inburgeringsvoorziening

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dat betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is, op grond van artikel 23, eerste lid van de wet, verplicht zijn medewerking aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening te verlenen. Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de belanghebbende (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid van de wet). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Een en ander is in artikel 6 van de verordening geregeld.

Onderdeel g heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien een inburgeringsvoorziening voor een oudkomer wordt vastgesteld, dan moet - op grond van het bepaalde in artikel 22, tweede lid en artikel 26 van de wet - in de desbetreffende beschikking ook de dag worden opgenomen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen dan hebben behaald.

Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat).

De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen, bij het uitgangspunt van de wet dat de betrokken persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.

Artikel 9 Handhavingsbesluit

Het college kan, op grond van artikel 26 van de wet, een inburgeringsplichtige een beschikking opleggen waarbij sprake is van handhaving zonder aanbod. Hierbij gaat hierbij om oudkomers die de gemeente op grond van eigen beleid wil handhaven.

Het besluit tot het opleggen van de inburgeringsplicht is een beschikking. Dat betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking tot inburgering zullen de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld. Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de belanghebbende (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt. Ook van de gevolgen van het niet nakomen van opgelegde verplichtingen in het kader van de inburgering zal de inburgeringsplichtige door middel van de beschikking (of in een bijlage bij de beschikking) vooraf in kennis moeten zijn gesteld om de handhaving daarvan in overeenstemming met deze verordening mogelijk te maken.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, is in artikel 7, eerste lid van de wet vastgelegd. In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt.

Het vorenstaande is in het eerste en tweede lid van dit artikel specifiek vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Bestuurlijke boete

Artikel 10 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid van de wet dat bepaalt, dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld.

Artikel 10 delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. In de toekenningsbeschikking van de inburgeringsvoorziening dienen deze verplichtingen te worden vastgelegd.

Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor verschillende overtredingen

Artikel 35 van de wet draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boetes vast te stellen die voor de verschillende overtredingen door inburgeringsplichtigen in het kader van de uitvoering van de wet kunnen worden opgelegd. In artikel 34 van de wet zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boetes vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar kan ook lagere bedragen vaststellen.

De boetebedragen die in de verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Bij elke overtreding moet de bestuurlijke boete worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin de overtreding de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet daarbij ook zonodig rekening te worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid van de wet). Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten worden nagegaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

De opgelegde boete en de hoogte hiervan worden in afstemming bepaald met de maatregelenverordening van de Wwb.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid van de Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere scocialezekerheidswet of -regeling.

Artikel 37 van de wet bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat in dat geval géén bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Inburgeringsplichtigen, die niet uitkeringsgerechtigd zijn worden, in het kader van de uitvoering van dit artikel (alsmede in het kader van de uitvoering van artikel 12) bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete bij een overtreding met betrekking tot het niet of onvoldoende nakomen van de overeengekomen verplichtingen, op gelijke wijze behandeld als uitkeringsgerechtigden.

Artikel 12 De hoogte van de bestuurlijke boetes bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt de gemeente de mogelijkheid om, bij herhaling van de overtreding, een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 11 mogelijk is.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen 12 maanden voordoen na de eerste overtreding.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, wordt een bestuurlijke boete opgelegd. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 11, derde lid van de verordening. Op grond van artikel 32 van de wet moet in de boetebeschikking een nieuwe termijn worden vastgesteld waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 12 het mogelijk dat een hogere boete wordt vastgesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 34 onder d van de wet bedraagt het wettelijk maximum € 1.000,00. Ook in dit geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen, waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat wederom een hogere bestuurlijke boete kan worden opgelegd. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

De artikelen 11 en 12 bieden, in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen, het kader bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. De boetes en de hoogte hiervan worden in afstemming met de maatregelenverordening van de Wet werk en bijstand (WWB) bepaald. Deze afstemming met de maatregelenverordening geldt ook voor het handhavingsbeleid op het terrein van inburgering. Dit laatste komt tot uiting in de wijze waarop in de artikelen 11 en 12 van deze verordening de handhaving op de nakoming van de aan de inburgering verbonden verplichtingen vorm is gegeven.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.