Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening op de heffing en de invordering parkeerbelastingen 2015

Geldend van 01-03-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering parkeerbelastingen 2015

De raad van de gemeente Doesburg;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 december 2014;

gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening Doesburg 2015

besluit

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering parkeerbelastingen 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

c.houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens;

d.parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, [centrale computer], en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

e.centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Doesburg een overeenkomst heeft afgesloten, bestemd voor de registratie van parkeerrechten in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren;

f.autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en één aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan een huishouden;

g.gehandicaptenparkeerplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord conform model E6 uit bijlage 1 van het RVV 1990;

h.gehandicaptenparkeerkaart: hetgeen hieronder wordt verstaan in het RVV 1990;

i.oplaadpunt elektrisch rijden: parkeerplaats met infrastructuur voor het zichtbaar opladen van elektrische voertuigen.

j.vergunningjaar: periode van 1 februari tot en met 31 januari van het daaropvolgende jaar.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:

1.een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

2.een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning of bezoekerskaart voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

1.De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

2.Als degene die het voertuig heeft geparkeerd, wordt mede aangemerkt:

a.degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

b.zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel 1, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat in geval:

I.een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd

II.blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

3.De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel 2, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

4.De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Vrijstelling

De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1 en 2, voor het parkeren van een voertuig op een parkeerapparatuurplaats of belanghebbendenplaats wordt niet geheven van een houder van een geldige Gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW, Stb. 1990,469), mits deze kaart op een van buitenaf duidelijk zichtbare en leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is geplaatst.

Artikel 5 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 6 Wijze van heffing

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt via een verbinding met de centrale computer.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 8 Heffing naar tijdsgelang

  • 1. Indien een vergunning als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, in de loop van het vergunningjaar wordt verleend en de vergunning geldig is tot het einde van het vergunningjaar, is de belasting verschuldigd voor het aantal resterende dagen van het vergunningjaar.

  • 2. Indien een vergunning als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, welke geldig is tot het einde van het vergunningjaar in de loop van het vergunningjaar wordt ingetrokken op de wijze genoemd in artikel 6, onder a, b, c of d van de Parkeerverordening 2015 bestaat aanspraak op restitutie voor het aantal dagen van het vergunningjaar, vanaf de eerste van de maand na opzegging.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt via een verbinding met de centrale computer.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 4. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 10 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen.

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, mag worden geparkeerd gebeurt in alle gevallen door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit.

Artikel 11 Tarief.

Het tarief van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, bedraagt € 59,00.

Artikel 12 Kwijtschelding.

Bij de invordering van de parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13 Nadere regels door het college van B en W.

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

Artikel 14 Overgangsrecht

De ‘Verordening Parkeerbelastingen 2015’, vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2014, nummer 11g, wordt ingetrokken met ingang van de in de in artikel 15, tweede lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 15 Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

2.De datum van ingang van de heffing is 1 maart 2015.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening parkeerbelastingen 2015.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Doesburg in zijn openbare vergadering van 29 januari 2015.
De griffier,
J.B. Voorhof
De voorzitter (wnd.),
G.H.W. Noordewier

Verordening Parkeerbelastingen Tarieventabel