Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2016

Geldend van 01-11-2017 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2016

De raad van de gemeente Doesburg;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 maart 2016;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronisch psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2016

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aanvulling op de begripsomschrijvingen in de wet wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

  • ·

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

  • ·

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • ·

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • ·

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • ·

    ingezetene: cliënt die woonachtig is in de gemeente Doesburg;

  • ·

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • ·

    nadere regels: door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2015;

  • ·

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • ·

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • ·

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • ·

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • ·

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • ·

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Artikel 2 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college of andere organisatie wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage, tenzij de spoedeisendheid zich hiertegen verzet.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met hem afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5 Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen of voorliggende voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft verstrekt, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hem expliciet toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6 Ondersteuningsplan en verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek in het ondersteuningsplan.

  • 2. Na het gesprek verstrekt het college binnen zeven dagen aan de cliënt een verslag van het gesprek.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college merkt een ondertekend ondersteuningsplan aan als aanvraag als de cliënt dat op het plan heeft aangegeven.

Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • -

        op eigen kracht;

      • -

        met gebruikelijke hulp;

      • -

        met mantelzorg;

      • -

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • -

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • -

        met algemene voorzieningen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of;

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • -

        op eigen kracht;

      • -

        met gebruikelijke hulp;

      • -

        met mantelzorg;

      • -

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • -

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de cliënt langdurig noodzakelijk is, en;

    • b.

      voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en;

    • c.

      voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of;

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 8a Weigeringsgronden

  • 1. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a.

      indien de cliënt niet zijn woonplaats (hoofdverblijf) heeft in de gemeente Doesburg;

    • b.

      voor zover met betrekking tot de problematiek, die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • c.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • e.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of tenzij achteraf nog valt vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk was en als goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

  • 2. Het college verstrekt geen maatwerk woonvoorziening:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

    • b.

      de voorziening strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd;

    • c.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      deze betrekking heeft op een woongebouw, dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen of dat in de praktijk bewoond wordt door een specifieke groep en waarvan vast staat dat de voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en waarvan is aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij wel voldoen aan die vereisten niet nodig is;

    • e.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • f.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen;

    • g.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 3. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een pgb, tenzij de beperkingen en/of de chronische psychische of psychosociale problemen van de cliënt het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken.

Artikel 9 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 10 Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11 Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 4. De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      huishoudelijke hulp (niet professioneel):

      • 1°.

        door een niet daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat van een opgeruimd en functioneel huis dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2°.

        door een persoon uit het sociale netwerk: wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat van een opgeruimd en functioneel huis dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, minus 20% overheadkosten;

    • c.

      huishoudelijke hulp (professioneel):

      • 1°.

        door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder; of

      • 2°.

        waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist;

        wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat van een opgeruimd en functioneel huis dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • d.

      individuele begeleiding of groepsbegeleiding door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald per uur of per dagdeel op basis van het tarief per uur voor mantelzorgers in de Wet langdurige zorg;

    • e.

      individuele begeleiding:

      • 1°.

        door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder; of

      • 2°.

        door een daartoe opgeleid persoon in het bezit van bijzondere deskundigheid in dienst bij een zorgaanbieder;

        wordt bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat voor individuele begeleiding dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • f.

      groepsbegeleiding en dagbesteding met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder wordt per dagdeel of per groep bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • g.

      gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door daartoe opgeleide personen in dienst van een zorgaanbieder wordt per dagdeel of per groep bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • h.

      kortdurend verblijf en respijtzorg:

      • 1°.

        met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder, of

      • 2°.

        met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door daartoe opgeleide personen in dienst van een zorgaanbieder;

        wordt per dagdeel of per resultaat voor kortdurend verblijf en respijtzorg bepaald op basis van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • i.

      vervoer van en naar de dagbesteding wordt bepaald op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren;

    • j.

      taxikosten en rolstoeltaxikosten worden bepaald op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van 1500 tot maximaal 2000 kilometers per jaar;

    • k.

      een autoaanpassing wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de aanpassing en de laagste kostprijs voor een vergelijkbare aanpassing in natura opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een leverancier van autoaanpassingen of gebaseerd op minstens twee goedgekeurde offertes voor de goedkoopst adequate autoaanpassing;

    • l.

      verhuiskosten worden bepaald op basis van:

      • 1°.

        de omvang van de verhuizing;

      • 2°.

        de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer, en

      • 3°.

        de laagste kostprijs van een verhuizing in natura opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een verhuizer of gebaseerd op minstens twee goedgekeurde offertes voor de goedkoopst adequate verhuizing;

    • m.

      aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel wordt bepaald op basis van het laagste tarief voor een sportrolstoel in natura opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een leverancier van hulpmiddelen of gebaseerd op minstens twee goedgekeurde offertes voor de goedkoopst adequate sportrolstoel;

    • n.

      het bezoekbaar maken van een woning wordt bepaald op basis van:

      • 1°.

        de omvang van de aanpassing;

      • 2°.

        het programma van eisen voor de aanpassing;

      • 3°.

        de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer, en;

      • 4°.

        de laagste kostprijs voor het bezoekbaar maken van een woning opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een erkende aannemer of gebaseerd op minstens twee goedgekeurde offertes voor de goedkoopst adequate aanpassing.

Artikel 12 Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 13 Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2. Een eigen bijdrage is niet verschuldigd:

    • a.

      in de situaties genoemd in artikel 3.8 vierde lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • b.

      als de maatwerkvoorziening gerealiseerd wordt in een woongebouw waarvan de woning van cliënt onderdeel uitmaakt, én voor zover de voorziening betrekking heeft op het toe- en/of doorgankelijk maken van het woongebouw;

    • c

      voor de maatwerkvoorziening collectief vervoer.

  • 3. De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is maximaal gelijk aan de kostprijs.

  • 4. Voor alle categorieën personen, genoemd in artikel 3.8 eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, wordt de bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, verlaagd door het bijdrageplichtig inkomen en het percentage, genoemd in artikel 3.8 eerste lid van het Uitvoeringsbesluit, respectievelijk te verhogen met 30% en te verlagen naar 7,5%.

  • 5. Het college geeft in nadere regels jaarlijks toepassing aan het vorige lid en draagt zorg voor de kenbaarheid.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of;

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 7. De eigen bijdrage mag niet worden betaald uit het pgb.

  • 8. Bij her verstrekte roerende zaken als maatwerkvoorzieningen is de kostprijs 50% van de nieuwwaarde van de voorziening inclusief 100% onderhoud en verzekering gebaseerd op de prijzen van de op het moment van verstrekken gecontracteerde aanbieder. Als gebruiksperiode bij her verstrekkingen wordt de gemiddelde technische afschrijvingstermijn van 7 jaar gevolgd.

  • 9. Bij overname van een maatwerkvoorziening van een andere gemeente is voor het overnamebedrag een eigen bijdrage verschuldigd, voor zover de voorziening nog niet is afgeschreven.

  • 10. Het college kan de vaststelling en inning van de eigen bijdrage van de cliënt voor een maatwerkvoorziening mandateren aan de aanbieder die de opvang verzorgt.

  • 11. Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 13a Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. De cliënt is geen eigen bijdrage verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening. Er kan wel een eigen aandeel in de kosten berekend worden, bijvoorbeeld bij een maaltijdvoorziening of was- en strijkservice.

  • 2. De cliënt is het eigen aandeel in de kosten verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3. Het eigen aandeel is gelijk aan de kosten die het NIBUD gebruikelijk acht voor de betreffende kostensoort in een normaal huishouden.

Artikel 14 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2. Het college kan bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks onderzoek naar de ervaringen van cliënten, en het zo nodig in overleg met cliënten ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 16 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet beëindigen, herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder d of e heeft ingetrokken en de cliënt redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb ontving kan het college van degene die niet voldeed aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt heeft dan waarvoor het is bestemd geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8. Ingeval de veiligheid van een hulpverlener in het geding is, wordt de maatwerkvoorziening terstond stopgezet.

  • 9. De in artikel 3.11 van het uitvoeringsbesluit genoemde bevoegdheid tot verrekening wordt gedelegeerd aan het college inclusief de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels daarover.

Artikel 17 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering heeft een waarde van € 100,- voor volwassen mantelzorgers en van € 50,- voor jonge mantelzorgers.

  • 3. Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 18 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2. De tegemoetkoming uitsluitend voor:

    • a.

      vervoerskosten bedraagt jaarlijks: € 1005;

    • b.

      vervoerskosten eigen (aangepaste) auto bedraagt jaarlijks: € 502,50;

    • c.

      verhuiskosten bedraagt: € 2.500;

    • d.

      het bezoekbaar maken van een woning bedraagt: € 2.500;

    • e.

      aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel, voor minimaal drie jaar, bedraagt: € 3.000.

  • 3. Voor de tegemoetkoming in de meerkosten van vervoer, verhuizing en een sportrolstoel gelden eveneens de criteria voor een maatwerkvoorziening (artikelen 8 en 8a).

Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of;

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 20 Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de door het college gecontracteerde voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks onderzoek naar de ervaringen van cliënten.

Artikel 21 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de door het college gecontracteerde instellingen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden kan het college nadere regels treffen ten aanzien van medezeggenschap en ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks onderzoek naar de ervaringen van cliënten.

Artikel 22 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 23 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt daarnaast ieder jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 24 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien onverkort toepassen van de bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 25 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 november 2017, met uitzondering van artikel 11 lid 4, dat in werking treedt op 1 januari 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2016.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Doesburg in zijn openbare vergadering van 31 maart 2016.
De griffier,
J.B. Voorhof
De voorzitter,
drs. L.W.C.M. van der Meijs

Toelichting

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2016