Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2013

Geldend van 28-03-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

RE-INTEGRATIEVERORDENING GEMEENTE DOETINCHEM 2013

De raad van de gemeente Doetinchem;

gezien het advies van de sociale raad;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 februari 2013;

gelet op de artikelen 7 en 8 en 10, lid 2 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 va de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,

b e s l u i t :

vast te stellen de Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2013.

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomens-voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet .

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wwb, Ioaw en Ioaz;

    • b.

      het college: het college van burgermeester en wethouders van Doetinchem;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Doetinchem;

    • d.

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Wwb of, voor zover sprake is van een Ioaw- of Ioaz-uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 Ioaw respectievelijk artikel 5 Ioaz;

    • e.

      langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 van de Wwb;

    • f.

      afstemming: het verlagen van de bijstandsnorm of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, lid 2 Wwb, artikel 20, lid 2 Ioaw en artikel 20, lid 2 Ioaz;

    • g.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • h.

      uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering ingevolge de Wwb, de Ioaw of de Ioaz;

    • i.

      Anw-er: de persoon die als werkzoekende is geregistreerd bij het UWV en een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet ontvangt;

    • j.

      nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6 lid 1onder a van de Wwb;

    • k.

      voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de Wwb, artikel 34, lid 1 onder a van de Ioaw en artikel 34, lid 1 onder a van de Ioaz;

    • l.

      werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wwb.

HOOFDSTUK 2 - BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot de pensioengerechtigde leeftijd, Anw-ers, nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De in het eerste lid genoemde groep van belanghebbenden kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien daartoe een overeenkomst is gesloten met het UWV.

  • 3. Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en nuggers, alsmede de personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3, eerste lid genoemde beleidsplan en in de op grond van deze verordening vastgestelde beleidsregels.

  • 3. Wanneer naar het oordeel van het college het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet haalbaar is, kan het college een aanbod doen dat gericht is op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 5 Verplichtingen van belanghebbende

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. Een persoon die deelneemt aan een voorziening, is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, deze verordening alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Doetinchem.

  • 4. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan besluiten tot het instellen van een of meer subsidie- of budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Een door het college in het eerste en tweede lid ingesteld plafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3 - VOORZIENINGEN VOOR RE-INTEGRATIE

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is gesteld, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      voorwaarden en regels waaronder loonkostensubsidies en premies worden verstrekt;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over loonkostensubsidies en premies;

    • e.

      de hoogte van loonkostensubsidies en premies;

    • f.

      de betaling van loonkostensubsidies en premies en het verlenen van voorschotten;

    • g.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • h.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van loonkostensubsidies en premies.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van deze verordening niet nakomt;

    • b.

      de belanghebbende die aan een voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

Artikel 8 Loonkostensubsidies en Europese regelgeving

Op deze verordening zijn de bepalingen uit de beleidsaanbeveling Loonkostensubsidie en Europese regelgeving, gepubliceerd in de Verzamelbrief april 2004 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onverkort van toepassing.

Artikel 9 Participatieplaatsen en vrijwilligerswerk

  • 1. Het college kan aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden zoals bedoeld in artikel 10a Wwb.

  • 2. Bij het bepalen van de voorziening in de vorm van scholing of opleiding als bedoeld in artikel 10a vijfde lid van de wet hanteert het college in ieder geval de volgende uitgangpunten:

    • a.

      de marktvraag centraal;

    • b.

      maatwerk;

    • c.

      de kortste weg naar werk;

    • d.

      structurele verbetering kansen op de arbeidsmarkt;

    • e.

      sluitende aanpak, selectieve en effectieve ondersteuning.

  • 3. De hoogte van de premie als bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de wet bedraagt € 623,- per jaar.

  • 4. De kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk bedraagt € 468,- per jaar.

  • 5. De in het derde en vierde lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

  • 6. In afwijking van lid 5 worden de in lid 3 en lid 4 genoemde bedragen niet aangepast indien de gehuwdennorm in het betreffende jaar lager wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK 4 - OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10 Nadere invulling van beleid

Het college kan op basis van deze verordening nadere beleidsregels of richtlijnen vaststellen.

HOOFDSTUK 5 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2013.

Artikel 12 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking, met terugwerkende kracht, met ingang van 1 januari 2013.

  • 2.

    De Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2012 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering

van 7 maart 2013,

griffier voorzitter

Algemene toelichting

De Wwb geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De Wwb draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de Wwb is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de Wwb onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen.

De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de genoemde wetten en regelingen niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Artikel 2 Opdracht aan het college

In dit artikel is de opdracht aan het college geformuleerd, analoog aan artikel 7 van de Wwb.

De opdracht uit de Wwb dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg is expliciet vastgelegd in de verordening. In het periodiek op te stellen beleidsplan (zie artikel 3) wordt dit nader uitgewerkt. Het college heeft de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is onder andere van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidsplan

Het college stelt periodiek een beleidsplan op, binnen de kaders van deze verordening.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.

Expliciet wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, in ieder geval de verordening, het beleidsplan en de beleidsregels.

Soms is arbeidsinschakeling (nog) niet aan de orde, omdat de afstand tot de arbeidsmarkt nog te groot is. Dan kan een beroep worden gedaan op ondersteuning via voorzieningen gericht op maatschappelijke participatie.

Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende

In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste tot en met het derde lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid legt de verbinding met de Afstemmingsverordening. De Afstemmingsverordening regelt het verlagen van een uitkering indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet (afstemming op het gedrag van de uitkeringsgerechtigde). In dat geval kan de uitkering worden verlaagd met een bepaald (relatief hoog) percentage.

Voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als reactie op het gedrag van de persoon dat wordt afgekeurd. Daarom is hier de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan claimen.

De tegenprestatie, als bedoeld artikel 9, lid 1 onder c van de Wwb en de overeenkomstige artikelen uit de Ioaw en Ioaz, is niet in deze verordening opgenomen. De tegenprestatie is immers geen re-integratie-instrument.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen.

De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt vastgesteld: dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die eventueel in de programmabegroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden zoals de loonkostensubsidie.

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

Het college kan nadere regels opstellen binnen de gestelde kaders. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. In een aantal omschreven situaties kan het college een voorziening beëindigen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

Artikel 8 Loonkostensubsidies

Gemeenten hebben beleidsvrijheid met betrekking tot het invullen van het re-integratiebeleid, maar zijn gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt ter voorkoming van staatssteun. Om te voorkomen dat het re-integratiebeleid in strijd is met de EU-regelgeving, wordt een verwijzing opgenomen naar de EG-verordening Werkgelegenheidssteun, de EG-verordening de minimissteun en naar de beleidsaanbeveling van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid.

Door een verwijzing naar deze regelgeving op te nemen in de re-integratieverordening, heeft de gemeente bij wijziging van gemeentelijke regelgeving van re-integratie-instrumenten geen volledige informatieverplichting aan de Europese Unie.

Artikel 9 Participatieplaatsen en vrijwilligerswerk

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, lid 8 Wwb). Dit volgt ook uit artikel 9, lid 1van deze verordening.

Met het vaststellen van de Wet stimulering arbeidsparticipatie stelt de Wet werk en bijstand regels omtrent participatieplaatsen, waarbij werkzaamheden met behoud van uitkering als voorziening worden aangeboden (in termen van de wet ‘onbeloonde additionele werkzaamheden’). Deze regels zijn op hoofdlijnen ook opgenomen in het beleidsplan Werken werkt! Verder stelt de Wet werk en bijstand in artikel 8 op dit punt eisen aan de door de gemeenteraad vast te stellen verordening, te weten het stellen van regels ten aanzien van opleiding en scholing en ten aanzien van de toe te kennen premie.

Artikel 9, lid 2 van deze verordening verwijst naar artikel 10a, lid 5 van de Wet werk en bijstand.

De wet geeft wat betreft de uitwerking van deze regels geen nadere voorwaarden. In deze verordening is er voor gekozen om uitgangspunten te benoemen die het college hanteert bij het bepalen van de voorziening. In deze verordening zijn alleen de uitgangspunten opgenomen die voor het bepalen van een opleiding of scholing het meest relevant zijn. Dit zijn:

De marktvraag centraal

De werkgever stelt eisen aan de werkzoekenden en bepaalt of iemand wel of niet wordt aangenomen. Maatschappelijke instellingen en burgers stellen eisen aan vrijwilligers of klanten die al dan niet met behoud van uitkering bepaalde diensten verrichten. Deze vragen stellen wij centraal. Dit betreft zowel het eisenpakket aan de competenties van de medewerkers als de ondersteunende faciliteiten die wij kunnen bieden om onze klanten te laten voldoen aan deze eisen of om de werkgevers, tijdelijk, te compenseren voor een eventueel verminderde arbeidsproductiviteit.

Maatwerk

Re-integratie is en blijft maatwerk. Iedere klant is anders en heeft specifieke ondersteuning nodig. Ook is niet voor iedere klant regulier werk in dezelfde mate en in hetzelfde tijdsbestek haalbaar. Bovendien is ook de vraag van de werkgevers mede bepalend voor het bepalen van het meest effectieve traject naar werk. Wij streven er naar om onze klanten, zowel werkgevers als werkzoekenden, zoveel mogelijk maatwerk te leveren.

De kortste weg naar werk

Uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid wordt beoogd, via de kortste weg naar werk. Wij richten ons op uitstroom van onze klanten naar regulier werk, waarbij sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid.

Structurele verbeteringen kansen op de arbeidsmarkt

Het uitgangspunt dat iedere klant de plicht heeft om algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren, leidt er niet in alle gevallen toe dat de kansen op een structurele onafhankelijkheid van een uitkering van een klant toenemen. Als de mogelijkheden van de klant zich daartoe lenen zullen wij afwijken van dit principe. Voor een klant zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt, die wel in staat is om binnen afzienbare tijd een dergelijke startkwalificatie te behalen, zal overwogen worden om deze startkwalificatie alsnog te behalen. Ook dit is maatwerk, waarbij onder andere vaardigheden en motivatie een rol spelen.

Sluitende aanpak, selectieve en effectieve ondersteuning

Iedereen die daarvoor in aanmerking komt, heeft recht op een activerend aanbod. Wel zullen wij selectief zijn in de ondersteuning die wij bieden. Hier zullen wij ons mede laten leiden door (de zich steeds verder ontwikkelende) kennis over de effectiviteit van de verschillende instrumenten. Zo zullen wij geen ondersteuning bieden aan klanten die naar onze inschatting zonder onze hulp een baan kunnen vinden. Verder zullen wij ons er op richten om klanten ‘in beweging te houden’. Langdurige werkervaringsbanen of participatiebanen achten wij niet effectief.

Artikel 9, lid 2 van deze verordening verwijst naar artikel 10a, lid 6 van de Wet werk en bijstand. Ten aanzien van de uitwerking van de regels omtrent de premie, geeft de wet expliciet aan dat deze regels in ieder geval de hoogte van de premie in relatie met de armoedeval dienen te betreffen. De wet schrijft niet voor dat de hoogte van de vrijwilligersvergoeding in de re-integratieverordening wordt opgenomen. Omdat met vrijwilligerswerk en participatieplaatsen grotendeels dezelfde doelen ten aanzien van dezelfde doelgroepen worden nagestreefd, is er voor gekozen dat wel te doen.

De participatiepremie is bepaald op € 623.

De vergoeding voor vrijwilligerswerk is bepaald op € 468 per jaar en is hiermee lager dan de participatiepremie. Overweging hierbij is dat er voor klanten een financiële stimulans dient te zijn om vrijwilligerswerk te verruilen voor een (intensievere) participatieplaats. Er zullen aanvullende voorwaarden gesteld worden aan het verkrijgen van zowel de premie voor de participatieplaats als die voor het verrichten van vrijwilligerswerk.

Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • -

    Een minimumaantal uren dat inzet is gepleegd in het kader van vrijwilligerswerk of een participatieplaats. Dit minimum zal voor de vergoeding voor vrijwilligerswerk lager liggen dan voor een participatiepremie.

  • -

    Het bepalen dat er niet voor dezelfde periode zowel een vrijwilligersvergoeding als een participatiepremie kan worden ontvangen.

Er is voor gekozen om deze aanvullende voorwaarden niet specifiek in dit artikel op te nemen, omdat de mogelijkheid om dergelijke regels op te stellen al is opgenomen in de artikelen 7 en 10.

Om niet jaarlijks de verordening te hoeven aanpassen, is er voor gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch te laten meebewegen met de bijstandsnormen.

In lid 6 wordt bepaald dat de participatiepremie en de vrijwilligerswerkvergoeding niet worden aangepast indien de gehuwdennorm in een bepaald jaar daalt ten opzichte van het voorgaande jaar. De bepaling van de hoogte van de participatiepremie en vrijwilligerswerkvergoeding is niet wettelijk verbonden aan de ontwikkeling van de gehuwdennorm, maar is ter invulling aan het college. Het college kiest ervoor deze premie en vergoeding niet automatisch mee te laten dalen als landelijk de bijstandsnormen worden verlaagd, maar de hoogte van beide bedragen in dergelijke gevallen te bevriezen.

Artikel 10 Nadere invulling van beleid

Dit artikel geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels of richtlijnen te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij de uitvoering zoveel mogelijk te kunnen inspelen op ontwikkelingen, nieuwe inzichten en ervaringen met de vormgeving en inzet van de ondersteuning en aangeboden voorzieningen. Uiteraard is het college bij het formuleren van deze nadere regels gehouden aan de kaders zoals die in deze verordening en het beleidsplan zijn opgenomen.