Regeling vervallen per 26-04-2012

Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2009

Geldend van 01-08-2009 t/m 25-04-2012

Intitulé

Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2009

De raad van de gemeente Doetinchem;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 10, tweede lid en artikel 10a van de Wet werk en bijstand (Wwb), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), de beleidsaanbeveling 'Loonkostensubsidie en Europese regelgeving', gepubliceerd in de 'Verzamelbrief april 2004' van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid, en de beleidsnota re-integratie 'Werken werkt!';

overwegende dat in het kader van de Wwb, Ioaw en Ioaz ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling wordt aangeboden aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, Anw-ers, Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2009.

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet werk en bijstand (Wwb).

    • b.

      ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

    • c.

      ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

    • d.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht.

    • e.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

    • f.

      Uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering ingevolge de Wwb, de Ioaw of de Ioaz.

    • g.

      Anw-er: de persoon die als werkzoekende is geregistreerd bij het UWV WERKbedrijf en een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet ontvangt.

    • h.

      Nugger: de niet uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet.

    • i.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem.

    • j.

      Raad: de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem.

    • k.

      Voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet.

    • l.

      Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

    • m.

      Gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de Wet werk en bijstand.

PARAGRAAF 2 BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, Anw-ers, Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De in het eerste lid genoemde groep van belanghebbenden kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien daartoe een overeenkomst is gesloten met het UWV.

  • 3. Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers, alsmede de personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3, eerste lid genoemde beleidsplan en in de op grond van deze verordening vastgestelde beleidsregels.

  • 3. Wanneer naar het oordeel van het college het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet haalbaar is, kan het college een aanbod doen dat gericht is op zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de ioaw, de ioaz en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2006 of het Maatregelenbesluit Abw, ioaw en ioaz.

  • 4. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan besluiten tot het instellen van een of meer subsidie- of budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Een door het college in het eerste en tweede lid ingesteld plafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

PARAGRAAF 3 VOORZIENINGEN VOOR RE-INTEGRATIE

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is gesteld, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      voorwaarden en regels waaronder loonkostensubsidies en premies worden verstrekt;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over loonkosten en premies;

    • e.

      de hoogte van loonkostensubsidies en premies;

    • f.

      de betaling van loonkostensubsidies en premies en het verlenen van voorschotten;

    • g.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • h.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van loonkostensubsidies en premies.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van deze verordening niet nakomt;

    • b.

      de belanghebbende die aan een voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

Artikel 8 Loonkostensubsidies en Europese regelgeving

Op deze verordening zijn de bepalingen uit de beleidsaanbeveling 'Loonkostensubsidie en Europese regelgeving', gepubliceerd in de 'Verzamelbrief april 2004' van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid onverkort van toepassing.

Artikel 9 Participatieplaatsen en vrijwilligerswerk

  • 1. Bij het bepalen van de voorziening in de vorm van scholing of opleiding als bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet hanteert het college in ieder geval de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de marktvraag centraal;

    • b.

      de kortste weg naar werk;

    • c.

      structurele verbetering kansen op de arbeidsmarkt;

    • d.

      sluitende aanpak, selectieve en effectieve ondersteuning.

  • 2. De hoogte van de premie als bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de wet bedraagt € 600,-per jaar.

  • 3. De kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk bedraagt € 450,- per jaar.

  • 4. De in het tweede en derde lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar.

PARAGRAAF 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10 Nadere invulling van beleid

Het college kan op basis van deze verordening nadere beleidsregels of richtlijnen vaststellen.

PARAGRAAF 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11 Intrekking oude regelingen

De Re-integratieverordeningen gemeente Doetinchem 2005 en 2006 worden met ingang van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet en die de uitvoering van deze verordening betreffen, beslist het college.

Artikel 14 Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening gemeente Doetinchem 2009.

  • 2. Zij treedt in werking op 1 augustus 2009.

Toelichting

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.

PARAGRAAF 2 BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2 Opdracht aan het college

In dit artikel is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie.

De opdracht uit de Wwb dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg is expliciet vastgelegd in de verordening. In het periodiek op te stellen beleidsplan (zie artikel 3) wordt dit punt nader uitgewerkt.

Het college heeft de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is onder andere van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidsplan

Dit lid geeft aan dat het college periodiek een beleidsplan opstelt, binnen de kaders van deze re-integratieverordening.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De Wwb stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de Wwb zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.

Expliciet wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, in ieder geval de verordening, het beleidsplan en de beleidsregels.

Soms is arbeidsinschakeling (nog) niet aan de orde, omdat de afstand tot de arbeidsmarkt nog te groot is. Dan kan een beroep worden gedaan op ondersteuning en door het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op maatschappelijke participatie.

Artikel 5 Verplichtingen van de belanghebbende

In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid legt de verbinding met de Afstemmingsverordening. De Afstemmingsverordening regelt het verlagen van een uitkering indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet (afstemming op het gedrag van de uitkeringsgerechtigde). In dat geval kan de uitkering worden verlaagd met een bepaald (relatief hoog) percentage.

Voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als reactie op het gedrag van de persoon dat wordt afgekeurd. Daarom is hier de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn, kan claimen.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen.

De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan, is dat per voorziening een plafond wordt vastgesteld: dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die eventueel in de programmabegroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden zoals de loonkostensubsidie.

PARAGRAAF 3 VOORZIENINGEN VOOR RE-INTEGRATIE

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

Het college kan nadere regels opstellen binnen de gestelde kaders. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

In een aantal omschreven situaties kan het college een voorziening beëindigen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze Re-integratieverordening van toepassing is.

Het college heeft de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 8 Loonkostensubsidies

Gemeenten hebben beleidsvrijheid met betrekking tot het invullen van het re-integratiebeleid, maar zijn gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt ter voorkoming van staatssteun. Om te voorkomen dat het re-integratiebeleid in strijd is met de EU-regelgeving, wordt een verwijzing opgenomen naar de EG-verordening Werkgelegenheidssteun en de EG-verordening de minimissteun en naar de beleidsaanbeveling van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid.

Door een verwijzing naar deze regelgeving op te nemen in de Re-integratieverordening heeft de gemeente bij wijziging van gemeentelijke regelgeving van re-integratie-instrumenten geen volledige informatieverplichting aan De Europese Unie. Voor meer achtergronden over deze problematiek wordt verwezen naar de beleidsaanbeveling over dit onderwerp uit de verzamelbrief van het ministerie van SZW van april 2004.

Artikel 9 Participatieplaatsen en vrijwilligerswerk

Met het vaststellen van de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie stelt de Wet werk en bijstand regels omtrent participatieplaatsen, waarbij werkzaamheden met behoud van uitkering als voorziening worden aangeboden (in termen van de wet 'onbeloonde additionele werkzaamheden'). Deze regels zijn op hoofdlijnen ook opgenomen in het beleidsplan Werken werkt! Verder stelt de Wet werk en bijstand in artikel 8 op dit punt eisen aan de door de gemeenteraad vast te stellen verordening, te weten het stellen van regels ten aanzien van opleiding en scholing en ten aanzien van de toe te kennen premie.

Artikel 9, lid 1 van deze verordening verwijst naar artikel 10a, lid 5 van de Wet werk en bijstand. Dit artikel luidt: Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.

De wet geeft wat betreft de uitwerking van deze regels geen nadere voorwaarden. In deze verordening is ervoor gekozen om uitgangspunten te benoemen die het college dient te hanteren bij het bepalen van de voorziening. Deze uitgangspunten zijn reeds opgenomen en beschreven in het beleidsplan en ook door de gemeenteraad vastgesteld. In deze verordening zijn alleen de uitgangspunten opgenomen die voor het bepalen van een opleiding of scholing het meest relevant zijn. Dit zijn:

De marktvraag centraal

De werkgever stelt eisen aan de werkzoekenden en bepaalt of iemand wel of niet wordt aangenomen. Maatschappelijke instellingen en burgers stellen eisen aan vrijwilligers of klanten die al dan niet met behoud van uitkering bepaalde diensten verrichten. Deze vragen stellen wij centraal. Dit betreft zowel het eisenpakket aan de competenties van de medewerkers als de ondersteunende faciliteiten die wij kunnen bieden om onze klanten te laten voldoen aan deze eisen of om de werkgevers, tijdelijk, te compenseren voor een eventueel verminderde arbeidsproductiviteit.

Maatwerk

Re-integratie is en blijft maatwerk. Iedere klant is anders en heeft specifieke ondersteuning nodig. Ook is niet voor iedere klant regulier werk in dezelfde mate en in hetzelfde tijdsbestek haalbaar. Bovendien is ook de vraag van de werkgevers mede bepalend voor het bepalen van het meest effectieve traject naar werk. Wij streven ernaar om onze klanten, zowel werkgevers als werkzoekenden, zoveel mogelijk maatwerk te leveren.

Uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid: de kortste weg naar werk

Wij richten ons op uitstroom van onze klanten naar regulier werk, waarbij sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit wil zeggen: alle arbeid die algemeen maatschappelijk is aanvaard. In principe is dat alle arbeid die wettelijk is toegestaan. Het is hierbij niet noodzakelijk dat het werk aansluit bij opleiding of werkervaring. Klanten met een uitkering dienen een aanbod voor een dergelijke baan te accepteren. Uiteraard is het wel van belang dat de klant fysiek en geestelijk het vermogen heeft om het werk te verrichten.

Structurele verbeteringen kansen op de arbeidsmarkt

Het uitgangspunt dat iedere klant de plicht heeft om algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren, leidt er niet in alle gevallen toe dat de kansen op een structurele onafhankelijkheid van een uitkering van een klant toenemen. Als de mogelijkheden van de klant zich daartoe lenen, zullen wij afwijken van dit principe. Voor een klant zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt, die wel in staat is om binnen afzienbare tijd een dergelijke startkwalificatie te behalen, zal overwogen worden om deze startkwalificatie alsnog te behalen. Ook dit is maat-werk, waarbij onder andere vaardigheden en motivatie een rol spelen.

Sluitende aanpak, selectieve en effectieve ondersteuning

Iedereen die daarvoor in aanmerking komt, heeft recht op een activerend aanbod. Wel zullen wij selectief zijn in de ondersteuning die wij bieden. Hier zullen wij ons mede laten leiden door (de zich steeds verder ontwikkelende) kennis over de effectiviteit van de verschillende instrumenten. Zo zullen wij geen ondersteuning bieden aan klanten die naar onze inschatting zonder onze hulp een baan kunnen vinden. Verder zullen wij ons erop richten om klanten 'in beweging te houden'. Langdurige werkervaringsbanen of participatiebanen achten wij niet effectief.

Artikel 9, lid 2 van deze verordening verwijst naar artikel 10a, lid 6 van de Wet werk en bijstand. Dit artikel luidt: Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie als bedoeld in (…), indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Ten aanzien van de uitwerking van de regels omtrent de premie, geeft de wet expliciet aan dat deze regels in ieder geval de hoogte van de premie in relatie met de armoedeval dienen te betreffen.

De wet schrijft niet voor dat de hoogte van de vrijwilligersvergoeding in de Re-integratieverordening wordt opgenomen. Omdat met vrijwilligerswerk en participatieplaatsen grotendeels dezelfde doelen ten aanzien van dezelfde doelgroepen worden nagestreefd, is ervoor gekozen dat wel te doen.

Er is voor gekozen om de hoogte van de participatiepremie te bepalen op € 600,-. Bij het bepalen van de hoogte is gebruikgemaakt van diverse koopkrachtplaatjes1. Bij een hoogte van € 600,- heeft werkaanvaarding tegen het Wettelijk Minimumloon (WML) de volgende gevolgen voor de armoedeval:

Bij aanvaarding voltijds baan (in euro's per maand):

Gehuwden

Alleenstaande ouders

Alleenstaanden

WML

1390

1346

1217

Bijstandsnorm

1273

1146

891

Inkomenseffect exclusief premie

117

200

326

Premie

50

50

50

Inkomenseffect inclusief premie

67

150

276

Bij aanvaarding deeltijdbaan (80%, in euro's per maand):

Gehuwden

Alleenstaande ouders

Alleenstaanden

WML

1112

1076

973

Bijstandsnorm

1273

1146

891

Inkomenseffect exclusief premie

0

0

82

Premie

50

50

50

Inkomenseffect inclusief premie

-50

-50

32

Bovenstaande tabellen tonen aan dat bij een hoogte van € 600,- per jaar alle bijstandsgerechtigden er in financieel opzicht op vooruitgaan als een voltijds baan wordt geaccepteerd tegen het WML. Als een baan wordt geaccepteerd in deeltijd (80%) is voor gehuwden en alleenstaande ouders sprake van een armoedeval van € 50,-. Alleenstaanden gaan er in dat geval € 32,- op vooruit.

De vergoeding voor vrijwilligerswerk is bepaald op € 450,- per jaar en ligt daarmee dus € 150,- lager dan de participatiepremie. Overweging hierbij is dat er voor klanten een financiële stimulans dient te zijn om vrijwilligerswerk te verruilen voor een (intensievere) participatie-plaats.

Er zullen aanvullende voorwaarden gesteld worden aan het verkrijgen van zowel de premie voor de participatieplaats als die voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • -

    een minimum aantal uren dat inzet is gepleegd in het kader van vrijwilligerswerk of een participatieplaats. Dit minimum zal voor de vergoeding voor vrijwilligerswerk lager liggen dan voor een participatiepremie;

  • -

    het bepalen dat er niet voor dezelfde periode zowel een vrijwilligersvergoeding als een participatiepremie kan worden ontvangen.

Er is voor gekozen om dit niet specifiek in dit artikel op te nemen, omdat deze mogelijkheid om dergelijke regels op te stellen al is opgenomen in de artikelen 7 en 10.

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen, is ervoor gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch te laten meebewegen met de bijstandsnormen.

PARAGRAAF 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10 Nadere invulling van beleid

Dit lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels of richtlijnen te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij de uitvoering zoveel mogelijk te kunnen inspelen op ontwikkelingen, nieuwe inzichten en ervaringen met de vormgeving en inzet van de ondersteuning en aangeboden voorzieningen. Uiteraard is het college bij het formuleren van deze nadere regels gehouden aan de kaders zoals die in deze verordening en het beleidsplan zijn opgenomen.

PARAGRAAF 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11 Intrekking oude regeling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Citeerwijze en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.


Noot
1

Deze zijn gebaseerd op de toelichting op de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie, prijspeil 2008.