Regeling vervallen per 30-06-2023

Financiële verordening 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m 29-06-2023

Intitulé

Financiële verordening 2020

De raad van de gemeente Dongen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2019;

gelet op de artikelen 212 van de gemeentewet;

overwegende dat:

het noodzakelijk is de "Financiële verordening 2018 gemeente Dongen", zoals vastgesteld op 23 januari 2018, te wijzigen;

het Besluit Begroten en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) gehanteerd is als leidend juridisch kader voor de uitwerking van de Financiële verordening 2020.

besluit vast te stellen de Financiële verordening 2020 gemeente Dongen.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • Administratie : het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • Team : iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen verantwoordelijkheid. De directie is één van deze teams;

  • Inkomsten : totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • Programma een samenhangend geheel van thema's c.q. activiteiten om beoogde maatschappelijke doelen te bereiken en waarin doelstellingen en middelen worden gekoppeld;

  • Taakvelden landelijke eenheden waarin de programma's zijn onderverdeeld;

  • Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een persoonsvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met één of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Hoofdstuk 2: Begroting en verantwoording

Artikel 2: Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt de programma-indeling en onderliggende thema's vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 3.

    De raad stelt vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en verantwoording kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3: Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken wordt in het programmaplan respectievelijk beleidsverslag het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de baten en lasten weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringsbudget weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringsbudget en de raming van de uitputting van het investeringsbudget in het lopende boekjaar weergegeven. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringsbudgetten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4: Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenbegroting.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien incidenteel opgenomen.

Artikel 5: Autorisatie begroting en investeringsbudgetten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en lasten per programma.

  • 2.

    Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringsbudget het geautoriseerde investeringsbudget dreigen te overschrijden, of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringsbudget, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 3.

    Een investeringsbudget vervalt indien binnen twee jaar na eerste vaststelling in het investeringsplan niet is gestart met de werkzaamheden.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringsbudgetten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringsbudgetten.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringsbudget niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringsbudget aan de raad voor.

Artikel 6: Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages ten minste twee maal per jaar gedurende het lopende boekjaar over de realisatie van de begroting van de gemeente.

  • 2.

    De tussentijdse rapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      De baten en lasten per programma, waaronder algemene dekkingsmiddelen en overhead;

    • b.

      Het totale saldo van de baten en lasten volgend uit onderdeel a;

    • c.

      De (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • d.

      Het resultaat, volgend uit de onderdelen b en c; en

    • e.

      De realisatie en raming van de uitputting van de investeringsbudgetten.

  • 3.

    In de tussenrapportages worden afwijkingen op de laatst vastgestelde ramingen van de baten en lasten van programma's en investeringsbudgetten in de begroting groter dan € 10.000 toegelicht.

Artikel 7: EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3: financieel beleid

Artikel 8: Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en termijn zoals vermeld in de bijlage bij deze verordening.

  • 2.

    Kosten voor het herfinancieren van geldleningen worden als immateriële vaste activa gewaardeerd en geactiveerd.

Artikel 9: Voorzieningoninbare debiteuren

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op oninbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende opgelegde heffingen en bijstandsverstrekking wordt een voorziening gevormd ter grootte van een berekening op basis van ouderdomsanalyse.

Artikel 10: Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het instellen van een reserve respectievelijk voorziening gebeurt bij besluit van de raad. In het raadsbesluit worden in ieder geval de volgende bestanddelen opgenomen: het doel, de voeding, de hoogte en (het verloop) van de toevoegingen en onttrekkingen.

  • 2.

    Het aantal bestemmingsreserves en voorzieningen blijft beperkt tot de hoogst noodzakelijke.

  • 3.

    In de begroting wordt een zo reëel mogelijk beeld gegeven van de toevoegingen en aanwendingen van de reserves in een bepaald jaar. Nieuwe toevoegingen en aanwendingen worden in beginsel alleen via tussentijdse rapportage tot stand gebracht. Toevoeging en aanwending van de reserves gebeurt bij besluit van de gemeenteraad.

  • 4.

    Een voorziening moet de omvang hebben van de betreffende verplichting (of verlies). Toevoegingen en onttrekkingen aan voorzieningen verlopen via de exploitatie en dienen eveneens als onderdeel van een programma binnen de begroting door de raad goedgekeurd te worden.

  • 5.

    Er wordt geen rentevergoeding (of een vergoeding voor de inflatie) over het eigen vermogen en de voorzieningen gevormd.

Artikel 11: Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorie 1.1. Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 6.

    De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. Het bij de begroting (voor)gecalculeerde rentepercentage wordt binnen een marge van een half procentpunt afgerond.

  • 7.

    In de programmabegroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 8.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 12: Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 13: Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het college doet jaarlijks een voorstel aan de raad voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, rechten en heffingen .

Artikel 14: Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      Het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren

    • b.

      Het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s

    • c.

      Het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen

    • d.

      Het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      Voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd, en

    • b.

      Er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 3.

    Het college informeert de raad achteraf als de wettelijke kasgeldlimiet, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet financiering decentrale overheden, of de wettelijke renterisiconorm, bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet financiering decentrale overheden, wordt overschreden

  • 4.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het publieke belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties

  • 5.

    Bij het verstrekken van garanties worden de risico’s voor de gemeente gekwantificeerd en de uitkomst wordt betrokken bij de bepaling van het weerstandsvermogen.

Hoofdstuk 4: Paragrafen

Artikel 15: Paragrafen

  • 1.

    Bij de begroting en jaarstukken neemt het college in de paragrafen de verplichte onderdelen op grond van titel 2.3 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    In de paragraaf lokale heffingen neemt het college daarnaast ook op:

    • a.

      De berekening van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, zevende lid;

    • b.

      De berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, zesde lid;

    • c.

      De kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht.

  • 3.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing wordt beoordeeld of de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in de noodzakelijke publieke voorzieningen in de knel komen.

  • 4.

    In relatie tot de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen biedt het college de raad beheerplannen aan voor de openbare ruimte, riolering en gebouwen (inclusief sportaccommodaties):

    • a.

      Het beheerplan openbare ruimte geeft het kader weer voor het beoogde kwaliteitsniveau, de planning en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair;

    • b.

      Het rioleringsplan geeft het kader weer voor het beoogde kwaliteitsniveau, de planning en kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen en kosten daarvan;

    • c.

      Het beheerplan gebouwen (inclusief sportaccommodaties) bevat voorstellen voor het plegen van onderhoud en de bijbehorende kosten aan het gemeentelijk vastgoed.

  • 5.

    In relatie tot de paragraaf grondbeleid:

    • a.

      Biedt het college de nota grondbeleid aan de raad aan. Hierin wordt aandacht besteed aan:

      • i.

        De strategische visie van het toekomstige grondbeleid

      • ii.

        Te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten

      • iii.

        Het verloop van de grondvoorraad (voorraadverwerving en uitgifte van gronden)

      • iv.

        De uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden

      • v.

        Tussentijdse winstneming

      • vi.

        Waardering materiële vaste active

      • vii.

        De wijze van activeren van kosten

      • viii.

        De autorisatie van budgetten door de gemeenteraad.

    • b.

      Het college stelt jaarljks de actuele grondprijzen vast.

    • c.

      Twee maal per jaar wordt een voortgangsrapportage opgesteld ten behoeve van de begroting en jaarstukken. In deze voortgangsrapportage wordt specifiek ingegaan op de stand van zaken van de diverse grondexploitaties.

Hoofdstuk 5: Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 16: Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, etc;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende exploitatiebudgetten en investeringsbudgetten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 17: Financiëleorganisatie

  • 1.

    Het college draagt zorgt voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende exploitatiebudgetten en investeringsbudgetten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

    • f.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

    • h.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan;

  • 2.

    De directie draagt zorgt voor:

    • a.

      de te maken afspraken met de teams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

Artikel 18: Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de vijf jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

Artikel 19: Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële verordening 2018 gemeente Dongen wordt ingetrokken

  • 2.

    De volgende deelnota's worden ingetrokken en vervangen door deze financiële verordening:

    • a.

      Waarderen en afschrijven 2018

    • b.

      Treasurystatuut 2018

    • c.

      Reserves en voorzieningen 2018

    • d.

      Invorderingsbeleid 2018

    • e.

      Risicomanagement en weerstandsvermogen

  • 3.

    De Financiële verordening 2018 gemeente Dongen is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de begroting en jaarstukken van het jaar 2019.

Artikel 20: Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als "Financiële verordening 2020 gemeente Dongen".

Ondertekening

Dongen, 19 december 2019.

DE RAAD VOORNOEMD,

voorzitter griffier

Drs. M.C. Starmans-Gelijns, C.M.S. Visser MSc

Bijlage Afschrijvingsbeleid

Afschrijvingsmethodiek: in principe wordt lineair afgeschreven. Maar in specifieke situaties kan gekozen worden voor de methodiek annuïtair.

Restwaarde: Er wordt uitgegaan van een restwaarde € 0,-.

Grenswaarde: Activa met een verkrijgingsprijs vanaf € 10.000 worden geactiveerd.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Gebruiksduur: Per type actief wordt een inschatting gemaakt van de maximale gebruiksduur van een nieuw actief. Er kan worden gekozen voor een kortere gebruiksduur.

Netto activeren: In principe worden de activa voor het bedrag van de investering geactiveerd. Bijdragen die in directe relatie staan met het actief worden op de investering in mindering gebracht.

Startmoment: De periode van afschrijven start op 1 januari van het jaar nadat de investering is afgerond. Rente wordt al toegerekend vanaf de toekenning van het krediet.

Onderwerp

Maximale gebruiksduur

Immateriële vaste activa

  • Onderzoek en ontwikkeling

5 jaar

  • Kosten herfinancieren leningen

Looptijd nieuwe lening

Financiële vaste activa

  • Investeringsbijdragen aan activa in eigendom derden

Levensduur voorziening

Materiële vaste activa

  • Gronden

Geen

  • Rioleringen

50 jaar

  • Begraafplaatsen

30 jaar

  • Sportterreinen

25 jaar

  • Wegen (w.o. deklagen, parkeren, kunstwerken)

30 jaar

  • Groenvoorzieningen

30 jaar

  • Speelvoorzieningen

30 jaar

  • Verkeersmaatregelen (w.o. openbare verlichting)

30 jaar

Bedrijfsmiddelen

  • Gebouwen

    • Onderwijshuisvesting

    • Opstallen

    • Semi-permanent/ noodlokalen

    • Sportaccommodaties

    • 1e inrichting (onderwijs leerpakket en meubilair)

50 jaar

50 jaar

20 jaar

50 jaar

20 jaar

  • Bekabeling

15 jaar

  • Verbouwingen

20 jaar

  • Technische installaties

20 jaar

  • Machines

15 jaar

  • Meubels en inventaris

15 jaar

  • Automatisering (software)

5 jaar

  • Gereedschappen

5 jaar

  • Containers

15 jaar

  • Vervoersmiddelen en tractie

10 jaar

In die gevallen waarin deze tabel geen uitsluitsel geeft, geldt de economische levensduur als norm voor de afschrijving.