Beleidsregels leerlingenvervoer

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels leerlingenvervoer

Vastgesteld door College van burgemeester en wethouders van Dongen op 15 december 2020,

Ingangsdatum 1 januari 2021

Nadere regels behorende bij de Verordening Leerlingenvervoer

0. BEGRIPSOMSCHRIJVING

In deze beleidsregels verstaat het college onder:

  • a.

    Aangepast vervoer: taxivervoer

  • b.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    AZC: asielzoekerscentrum;

  • d.

    BSO: buitenschoolse opvang;

  • e.

    COA: het Centraal orgaan opvang asielzoekers;

  • f.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen;

  • g.

    Eigen vervoer: ouders die leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets) of een leerling maakt gebruik van fietsvervoer;

  • h.

    Individuele reistijd: de tijd die een leerling in het voortuig doorbrengt vanaf het moment dat de leerling in het voertuig stapt tot het moment dat hij uitstap bij het afzetadres (woon- of huisadres, dan wel uitstapplaats of school/stage);

  • i.

    Openbaar vervoer: voor eenieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, auto of veerboot;

  • j.

    Ouders: ouders, voogden en verzorgers;

  • k.

    Verordening: de Verordening leerlingenvervoer gemeente Dongen 2020;

  • l.

    VNG: de Vereniging van Nederlandse gemeenten;

  • m.

    VSO: Voortgezet speciaal onderwijs;

  • n.

    WEC: Wet op de expertisecentra;

  • o.

    Woning: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft;

  • p.

    WPO: Wet op het primair onderwijs;

  • q.

    WSF: Wet studiefinanciering 2000.

1. OUDERS

Onder ouders wordt verstaan: ouders, voogden en verzorgers. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’, zoals bedoeld in de verordening. Hetzelfde geldt voor groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, voor groepsopvoeders in een internaat en verder voor alle meerderjarige handelingsbevoegde personen die op hetzelfde adres verblijven als de leerling, bijv. mensen die oppassen, groepsbegeleiders.

1.1 Verantwoordelijkheid van ouders

Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug en de begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is een verantwoordelijkheid van de ouders.

Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

1.2 Verantwoordelijkheid Gemeente

Het college van Burgemeester en wethouders bepaalt het recht op het leerlingenvervoer, ouders ontvangen hiervoor jaarlijks een beschikking.

Het college bespreekt met ouders op welke wijze zij uitvoering geeft aan het leerlingenvervoer, rekening houdend met de eigen kracht en mogelijkheden van het kind en zijn/haar omgeving. Daarbij staan maatwerk en kwaliteit voorop, waarbij het college zoekt naar mogelijkheden om de zelfredzaamheid van kinderen en gezinnen te bevorderen.

2. SCHOOL

2.1. Particuliere scholen

Aanspraak op leerlingenvervoer kan zowel naar door uit ’s rijks kas bekostigde scholen als naar particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een ‘school’ in de zin van de onderwijswetten is en genoemd staat bij de onderwijsinspectie.

2.2 Schooltijden

Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer wordt aangesloten op de schooltijden in de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Uitgegaan wordt van het vaste schoolrooster voor het schooltype dat het kind bezoekt, zoals opgenomen in de schoolgids.

2.2.1. Afwijkende schooltijden

Zie artikelsgewijze toelichting op de verordening artikel 1 onder vervoer.

Het komt regelmatig voor dat kinderen vanwege hun beperkingen niet in staat zijn de gehele dag onderwijs te volgen. Ouders verzoeken dan vaak om hun kind eerder op te halen.

Regel

Afwijkende schooltijden

Uitsluitend als de structurele handicap van ten minste zes maanden van een leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, dient het college de leerling wel tijdens de schooltijd te vervoeren. Dit gebeurt steeds op basis van een medisch advies en na overleg met de leerplichtambtenaar.

De gemeente streeft ernaar om in overleg met de school het vervoer in de ochtend of in de middag gelijktijdig te laten plaatsvinden met het reguliere leerlingenvervoer.

De gemeente vervoert zoveel mogelijk de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk.

2.2.2. Stagevervoer

Regel

Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres indien voldaan wordt aan de overige eisen van de verordening.

Regel

Een verzoek om vervoer naar een stageplek moet vergezeld gaan van een stageovereenkomst en een stageplan. Voor het VSO is dit opgenomen Onderwijskundig Besluit WEC.

Naar analogie van de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ hanteert het college het begrip ‘dichtstbijzijnde toegankelijke stage’. Het college gaat ervan uit dat scholen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen en dat zij stageplekken zoveel mogelijk zoeken in de buurt van het woonadres van de leerling.

Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat het college alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeente een duidelijk meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering dient specifiek op de betreffende leerling geschreven te zijn.

Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07:30 uur en 09:00 uur) en de middag (tussen 15:00 uur en 17:30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten.

Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. Op het moment dat een school een studie(mid)dag heeft en de stage doorgang vindt, biedt het college vervoer naar het stageadres.

Stagevervoer vindt alleen plaats in het kader van een arbeidsgericht uitstroomprofiel. Als de leerling een ander, niet arbeidsgericht uitstroompofiel volgt is geen beroep op het leerlingenvervoer mogelijk. De ouders zullen dan een beroep moeten doen op een andere (voorliggende) voorziening. In uitzonderlijke situaties kan het college hiervan afwijken.

2.3 Toegankelijke school

Verordening leerlingenvervoer definieert in artikel 1 de "toegankelijke school".

Opmerking

Wanneer ouders van mening zijn dat de dichterbij gelegen school of scholen niet toegankelijk zijn moeten ouders dit aantonen door een verklaring van die scholen, afgegeven door de school of het samenwerkingsverband, dat de betreffende leerling niet kan worden toegelaten.

2.4 Leerlingen

2.4.1 Schoolgewenningsdagen

In artikel 39, derde lid, van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken.

Regel

De kinderen worden pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO). De gemeente verstrekt bekostiging van het vervoer naar de basisschool of speciale school voor basisonderwijs vanaf het moment dat een kind vier jaar is geworden en aan de voorwaarden uit de verordening wordt voldaan.

De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC. Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn kunnen de ouders, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten.

2.4.2. Asielzoekerskinderen

Voor kinderen die in een Asielzoekerscentrum (AZC) verblijven en naar school toe gaan, bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) ontvangt.

Overige asielzoekersleerlingen die niet in een asielzoekerscentrum verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer.

2.4.3. Schakelklas of Taalklas

Een schakelklas (ook wel bekend als Taalklas) is een klas waarin leerlingen extra les krijgen in taal, lezen en nieuwe woordenschat.

Bij de plaatsing van kinderen in een schakelklas houdt het samenwerkingsverband zo veel mogelijk rekening met de school die het meest dichtbij ligt, maar door de urgentie die vaak gepaard gaat met een plaatsing, lukt dat niet altijd. Er ontstaat dan een beroep op het leerlingenvervoer op basis van het afstandscriterium. Betreffende leerlingen komen in aanmerking voor leerlingenvervoer voor de kortst mogelijk periode. Op het moment dat een plek vrijkomt op een dichterbij gelegen schakelklas en daarmee geen beroep meer nodig is op het leerlingenvervoer, veronderstelt het college dat de ouders hiervan gebruik maken. Als een plek dichterbij beschikbaar is vervalt de aanspraak op leerlingenvervoer naar de verder weggelegen schakelklas.

Regel:

Voor kinderen die vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer en die naar een schakelklas gaan, bestaat aanspraak op leerlingenvervoer voor zover het de dichtstbijzijnde toegankelijke schakelklas is, en aan de overige vereisten in de verordening is voldaan. Als een plek dichterbij beschikbaar komt vervalt de aanspraak op leerlingenvervoer naar de verder weggelegen schakelklas. Het college biedt leerlingenvervoer naar de schakelklas aan voor de periode van maximaal één jaar.

2.4.4. Illegale leerlingen

Het recht op onderwijs, ook voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat jongeren waar ook ter wereld moeten worden toegerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen, Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. Scholen en gemeenten hoeven leerplichtige leerlingen niet te vragen naar de verblijfsstatus.

2.4.5. Hoogbegaafde leerling

Regel

De ouders moeten aantonen door een verklaring van het schoolbestuur van dichterbij gelegen scholen dat hun kind in de dichtstbijzijnde school niet tot het onderwijs is toegelaten. Hoogbegaafdheid alleen is geen reden om vervoer te verstrekken naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs. Vervoer van hoogbegaafde leerlingen is alleen mogelijk als de ouders aantonen dat de leerling is aangewezen op voltijds hoogbegaafden onderwijs, en aan de overige vereisten van de verordening is voldaan.

2.5 Medische behandeling en zorg

De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen van ouders voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs.

Regel

Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van een school op de schooltijden die zijn aangegeven in de schoolgids. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving; zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend.

Volgt een kind ook onderwijs op of nabij die zorglocatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming voor het leerlingenvervoer krijgen, indien er voor meer dan 50% onderwijs wordt ontvangen en aan de overige eisen van de verordening wordt voldaan. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat het college leerlingenvervoer aanbiedt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (zie verordening artikel 1, onder "reistijd"). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

3. WONING

3.1 Woning

Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).

3.1.1. Tweede opstap- of afzetadres

Regel

De gemeente verstrekt alleen bekostiging van vervoer van een tweede opstap- of naar een tweede afzetadres als aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • -

    een leerling recht heeft op bekostiging van het vervoer van de woning (zie 3.1) naar school en/of vice versa;

  • -

    het tweede adres voldoet aan het afstandscriterium uit de verordening;

  • -

    het opstap- of afzetadres structureel is. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-) wekelijks terugkerend patroon bijv. alle dagen van de week met uitzondering van dinsdag- en vrijdagmiddag naar adres 1, dinsdag en vrijdagmiddag naar adres 2.

  • -

    het tweede adres zich binnen de gemeente bevindt;

  • -

    er geen voorliggende voorziening is die het vervoer van het tweede adres naar school of van school naar het tweede adres voor haar rekening neemt of zou moeten nemen.

3.1.2. Twee woningen

Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.

Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is

De gemeente toetst de aanvraag aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

Regel

Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moet iedere ouder afzonderlijk, voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is.

3.1.3. Tijdelijk verblijf

De verordening definieert in artikel 1 "woning".

Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. Door het incidentele karakter van dit vervoer laat het zich doorgaans moeilijk organiseren binnen de bestaande gemeentelijke kaders, zodat dit vervoer zeer veel extra kosten met zich mee kan brengen. Ook voor ouders is dit omslachtig: bij gemeente A moeten zij deelname aan het vervoer opzeggen, bij gemeente B vervoer aanvragen en een aantal weken later dienen zij het omgekeerde te doen. Bovendien bevat de definitie van het begrip woning een structureel element.

Regel

Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerkosten bestaan.

Een andere gemeente (buiten de regio) hoeft dit beleid niet te hanteren. In dat geval bepaalt de gemeente waar de leerling feitelijk (kortdurend) verblijft of het leerlingenvervoer van de leerling wel of niet wordt vergoed.

4. VERVOER: ALGEMEEN

4.1. Afstand

WPO art. 4, lid 6: Bij de toepassing van het vijfde lid worden de afstanden gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg en wordt de keuze van de ouders, bedoeld in het derde lid, in acht genomen.

Artikel 1,van de verordening geeft een definitie van "afstand".

Regel

De afstand wordt gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

De afstand wordt gemeten met de door LV.NU gebruikte routeplanner, met de optie kortste route. Als de afstand tussen de woning en school korter is dan het voor de leerling geldende afstandscriterium (vier of zes kilometer), wordt er bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai meegestuurd.

Als de afstand van de heenreis en de terugreis verschillend is, wordt bij het meten van de afstand niet uitgegaan van de gemiddelde afstand van de heenweg (’s morgens) en de terugweg (’s middags). Indien de reisafstand op de heenweg onder de in de verordening gestelde grens ligt doch de reisafstand op de terugweg daarboven of omgekeerd, dan wordt een gedeeltelijke bekostiging verstrekt: alleen de heen- of alleen de terugreis.

Leerling is jonger dan tien jaar

In artikel 10 is bepaald dat ouders van leerlingen van het primair onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerskosten, als de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer is. Als daarbij de leerling jonger dan tien jaar is, en de ouders op een voor het college kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:

  • -

    de leerling moet een of meerdere malen overstappen;

  • -

    de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke kruisingen.

In dit verband is artikel 7 van belang. Indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar tien jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als negen jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar tien jaar.

VNG hanteert in haar modelverordening een grens van 9 jaar. Deze grens baseert de VNG op onderzoek (2001). Over het algemeen, zo bleek, kan een kind van negen jaar zonder begeleiding alleen met de fiets over straat.

4.1.1. Fietsafstand

Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt of een kind cq ouder het vervoer naar school per fiets kan doen geldt het volgende uitgangspunt:

Regel

primair onderwijs: 6 kilometer (eventueel, de ouder met kind achterop)

voortgezet onderwijs: 12 km.

4.1.2. Loopafstand

Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt wat van een leerling verwacht mag worden als het gaat om de afstand die een leerling lopend moet kunnen afleggen, dan geldt het volgende uitgangspunt:

Regel

4 jaar tot en met 8: 1,5 km

9 jaar en ouder: 2 km

Opmerking

Indien de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium, dan dienen de ouders, ook als de route onveilig is, zelf voor begeleiding zorg te dragen indien de af te leggen route onveilig is.

4.2 Soorten vervoer

4.2.1. Openbaar vervoer, openbaar vervoer met begeleiding,

a. De bekostiging van openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2001. In deze Wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto.

Regel

De kosten van het openbaar vervoer worden berekend met behulp van www.9292.nl1 en de informatie die verstrekt wordt op de websites van het openbaar vervoer bedrijf.

b. Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur per enkele reis

Indien de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekt.

Overigens is het niet zo dat de ouders, indien zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op bekostiging van aangepast vervoer maken, van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert.

Regel

Om te bepalen of het tijdcriterium van 1,5 uur wordt overschreden, is slechts van belang dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.

Bij de reistijd wordt vijf minuten wachttijd bij de bushalte per rit opgeteld. Bij de bepaling van de reistijd van het openbaar vervoer wordt uitgegaan van de dienstregeling zoals die wordt vermeld op www.9292.nl

Indien de goedkoopst adequate manier van vervoer bestaat uit een combinatie van verschillende vormen van vervoer (bus en trein, fiets en trein etc.), staat het de gemeente vrij om de wijze van bekostiging te kiezen.

Als de gemeente gebruik gaat maken van centrale opstapplaatsen gelden de volgende richtlijnen:

  • de leerlingen dienen van huis naar een opstapplaats te lopen/fietsen/worden gebracht;

  • hiermee mag een reistijd gemoeid zijn van ten hoogste dertig minuten (enkele reis);

  • de vertrektijden van de bus moeten zodanig zijn afgestemd op de aanvangs- en eindtijden van de lessen dat er niet of nauwelijks sprake is van wachttijden;

  • wanneer de leerling begeleiding behoeft bij het vervoer van huis naar de opstapplaats, moeten de ouders zelf voor de begeleiding zorg dragen.

4.2.2. Eigen vervoer in de vorm van auto of (brom)fiets.

De artikelen 13 en 19 van de verordening geven nadere regels omtrent de bekostiging van het eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.), of een leerling die gebruikmaakt van fietsvervoer.

Of van bekostiging van eigen vervoer sprake kan zijn is ter beoordeling van het college. Bepalend hiervoor is dat dit vervoer voor de gemeente de goedkopere wijze van vervoer is.

Ook kunnen aspecten als zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf gebruik kan maken van het vervoer per fiets.

a. Vervoer per fiets

Voor de bekostiging 9 cent per kilometer

b. Eigen vervoer per auto

Voor eigen vervoer per auto geldt dat de bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de voor de gemeente goedkoopste bekostiging waar de ouders op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen: voor openbaar vervoer of voor aangepast vervoer.

Indien het college besluit aan ouders een kilometervergoeding voor eigen vervoer toe te kennen,

wordt volgens de artikelen 13 en 19 van de Verordening leerlingenvervoer een vergoeding verstrekt die is afgeleid van hoofdstuk 10.2 van de CAO Rijk.

Ten aanzien van de vergoeding op basis van openbaar vervoer geldt de berekening zoals opgenomen onder 4.3.2.

Opmerking 1 . Vergoeding tussen de middag

Er worden maximaal twee enkele reizen per dag vergoed: aan het begin en aan het einde van de schooldag. Geen bekostiging wordt verstrekt voor de kosten die ontstaan indien de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.

Opmerking 2 . Twee of meer leerlingen

Indien ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, wordt uitgegaan van de rijafstand uitgaande van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd woont.

5. AANGEPAST VERVOER

5.1 Uitgangspunt

Het vervoer vindt alleen plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids.

De leerling heeft recht op maximaal 2 vervoersbewegingen per dag. Extra ritten, i.e. ritten buiten het vaste patroon, vinden alleen plaats in opdracht van de gemeente.

5.2 Ophaal- en afzetplaats

5.2.1. Woning en school

De leerlingen worden aan huis opgehaald tenzij een leerling de indicatie “opstapplaats” heeft. Aan huis ophalen betekent dat de leerling opgehaald dient te worden bij de voordeur. Bij een flat of instelling geldt de hal of centrale receptie als ophaalplek. Voor alle schoollocaties geldt dat per school bepaald wordt waar de kinderen afgezet worden (bv bij de toegang van het schoolterrein of in de centrale hal van de school).

5.2.2. Opstapplaats

De gemeente kan opstapplaatsen toestaan.

Indien een leerling op een opstapplaats moet worden opgehaald geldt dat de gemeente de ligging van de opstapplaatsen bepaalt.

5.2.3. Overstapplaatsen

De gemeente kan beslissen dat bij de uitvoering van het vervoer gebruik gemaakt wordt van overstapplaatsen.

5.3 Individuele begeleiding kind in het aangepast vervoer

Het is mogelijk dat een individuele leerling begeleiding nodig heeft. In dat geval wordt de

begeleiding door of namens de ouders verzorgd. De gemeente bepaalt of begeleiding

ingezet mag worden. Wanneer besloten wordt tot inzet van een ouder als begeleider, dient de vervoerder rekening te houden met deze extra zitplaats. Voor de begeleiding geldt dat het ophaal/brengadres gelijk is aan het adres van de te begeleiden leerling. De begeleider moet bij een heenrit na afloop naar huis/halte gebracht worden en bij een retourrit eerst op het thuisadres/halte opgehaald worden.

5.4 Medische begeleiding

Regel

De gemeente is niet verantwoordelijk voor medische begeleiding in het leerlingenvervoer, wel zal de vervoerder een zitplaats ter beschikking moeten stellen voor de medisch begeleider.

5.5 Zelfredzaamheidstrajecten

Aan leerlingen die op grond van artikel 11, eerste lid en 17, eerste lid van de verordening recht hebben op een vervoersvoorziening, verstrekt het college op grond van artikel 17, vierde lid van de verordening een voorziening om zelfstandig te leren reizen indien uit onderzoek van het college blijkt dat de leerling in staat is om zelfstandig te leren reizen. Het college besluit tot het verstrekken van deze speciale voorziening op grond van adviezen van deskundigen en betrokkenen. Ter ondersteuning van het traject om de leerling zelfstandig te laten reizen, kan het college producten inzetten uit de ‘Reiskoffer’, bijvoorbeeld de Go-OV-app, of een Voor-elkaar-pas van Arriva.

Als de leerling zelfstandig kan reizen vervalt het recht op leerlingenvervoer. Het college kan besluiten het recht op leerlingenvervoer en de inzet van het product uit de Reiskoffer na inzet van het zelfredzaamheidstraject voortzetten gedurende maximaal één jaar.

5.6 Vervoer

Bij toekenning van aangepast vervoer is groepsvervoer de standaard. In sommige gevallen is groepsvervoer voor een leerling niet passend om medische en/of psychosociale redenen. Voor die gevallen beoordeelt het college of vervoer in kleinere groepen of individueel vervoer noodzakelijk is.

5.6.1 Kleinschalig vervoer

Met kleinschalig vervoer is bedoeld dat het om medische en/of psychosociale redenen niet mogelijk is om een leerling anders dan met een gelimiteerd aantal leerlingen te vervoeren. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat het nodig is een leerling om medische en/of psychosociale redenen met een gelimiteerd aantal leerlingen te vervoeren. Het college kent dit kleinschalig vervoer alleen toe op basis van een medisch advies en legt dit vast in een beschikking. Het college toetst de indicatie voor individueel vervoer jaarlijks bij de ontvangst van een nieuwe aanvraag.

5.6.2 Individueel vervoer

Met individueel vervoer is bedoeld dat het om medische en/of psychosociale redenen niet mogelijk is om een leerling samen met andere leerlingen te vervoeren. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat het nodig is een leerling om medische en/of psychosociale redenen individueel te vervoeren. Het college kent individueel vervoer alleen toe als groepsvervoer en kleinschalig vervoer niet mogelijk is. Het college kent individueel vervoer alleen toe op basis van een medisch advies en legt dit vast in een beschikking. Het college toetst de indicatie voor individueel vervoer jaarlijks bij ontvangst van een nieuwe aanvraag.

5.7 Individuele reistijd

Onder individuele reistijd wordt verstaan: de tijd die een leerling in het voertuig doorbrengt vanaf het moment dat de leerling in het voertuig stapt tot het moment dat hij uitstapt bij afzetadres (woon-/ huisadres/op- c.q. uitstapplaats of school/stage).

De individuele reistijd per leerling in het voertuig is gelimiteerd tot 90 minuten per enkele reis tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven. Een uitzondering hierop geldt voor leerlingen uit cluster 4. Hier geldt een maximale reistijd van 60 minuten per enkele reis tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven. Voor de bepaling van de individuele reistijd geldt de werkelijk, in de praktijk, realiseerbare tijd.

5.8 Aanvang- en eindtijden

Per school wordt voor het vervoer uitgegaan van de vaste aanvang- en eindtijden zoals aangegeven in de schoolgids. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van de gemeente en mits door de ouders tijdig aangemeld.

Bij een gewijzigde eindtijd door o.a. lesuitval is de school of de ouder/verzorger verantwoordelijk voor opvang van de leerlingen. Indien een leerling tijdens het onderwijs/de lessen bijvoorbeeld ziek wordt of naar tandarts of huisarts moet, zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer. De leerlingen worden alleen op de normale begin- en eindtijd volgens de schoolgids gebracht dan wel opgehaald.

Wachttijden tot maximaal 2 lesuren (2 maal 50 minuten) worden bij het voorgezet onderwijs geaccepteerd.

5.9 Ophaal- en afzetmarges

De afzet- en ophaaltijd aan school zijn gelegen binnen een tijdsmarge van vijftien (15) minuten voor het aanvangstijdstip respectievelijk na het eindtijdstip van de school volgens de schoolgids.

Nota bene: voor Onderwijscentrum Leijpark geldt in verband met de tijd die leerlingen nodig hebben om na uitstappen in het leslokaal te komen, dat de leerlingen uiterlijk tien minuten voor de formele aanvangstijd van de school gebracht moeten zijn. Dit betekent dat de tijdsmarge van 15 minuten vermeerderd kan worden met 10 minuten en de leerling kan worden gebracht tussen de 25 en 10 minuten voor de aanvang van de lessen of na het eindtijdstip van de lessen.

5.10 Vaste zitplaats

De gemeente streeft ernaar dat een leerling zoveel mogelijk een vaste zitplaats in het voertuig heeft.

5.11 Extreme weersomstandigheden

Bij extreme weersomstandigheden beslist de gemeente of het vervoer al dan niet op een aangepast tijdstip plaats moet vinden.

5.12 Aanmeldingen, afmeldingen en mutaties

Zo gauw een ouder vaststelt dat een leerling als gevolg van ziekte of andere oorzaken niet vervoerd hoeft te worden, moet hij/zij dit melden bij het Servicepunt. Betermelding (na ziekte) moet aan het Servicepunt worden doorgegeven doorgeven voor 17.00 uur daags voorafgaand aan de (her)start van een geplande rit. Voor betermeldingen die na 17.00 uur worden gemeld, geldt dat deze niet de volgende werkdag uitgevoerd worden maar de werkdag erna, tenzij de gemeente een aparte opdracht verstrekt. Een mutatie/afmelding geldt tot wederbericht.

Een leerling, waarbij de chauffeur bij de heenrit voor niets aan de deur heeft gestaan, wordt automatisch voor de terugrit afgemeld, tenzij de ouder uiterlijk twee uur vóór de geplande ophaaltijd meldt aan het Servicepunt dat de terugrit wel gewenst is.

5.13 Thuis afzetten van de leerling

De chauffeur moet de leerling bij de terugrit aan de ouder of aan iemand anders die namens de ouder aanwezig is op het vaste afzetadres, overdragen. De chauffeur mag het kind nooit alleen op de stoep achterlaten. De ouder moet er voor zorgen dat hij/zij thuis is of dat de ouder iemand in huis heeft die namens de ouder de deur opendoet. Als op het huisadres de deur niet wordt opengedaan dan brengt de chauffeur de leerling naar een kinderopvang, gelegen in Tilburg. De chauffeur doet een briefje in de brievenbus met het adres waar de ouder de leerling kan ophalen. De kosten voor de extra opvang zijn voor rekening van de ouder. De ouder krijgt hiervoor een rekening toegestuurd.

5.14 Studiedagen

Scholen nemen in de schoolgids studiedagen op en steeds meer scholen hanteren halve studiedagen, waarbij de leerling alleen één dagdeel naar school hoeft te komen. Vaak gelden verschillende (halve) studiedagen voor onder- of bovenbouw of voor primair of voortgezet onderwijs op dezelfde locatie. Door de halve studiedagen ontstaat een vervoersvraag buiten de roostertijden in de schoolgids om.

Het kost de gemeenten veel geld op afwijkende tijden taxi’s te laten rijden, omdat alleen voor de vaste aanvang- en eindtijden vervoer is ingekocht. Voor vervoer vanwege een halve studiedag moet het college extra voertuigen in laten zetten en bovendien vragen aan de vaste chauffeur om beschikbaar te zijn op een tijdstip dat niet is afgesproken in zijn/haar arbeidsovereenkomst.

Regel

Er is geen recht op leerlingenvervoer buiten de vaste aanvang- en eindtijden, zoals vastgelegd in het rooster in de schoolgids. Scholen kunnen in hun planning rekening houden met het niet beschikbaar zijn van vervoer bij halve studiedagen.

6. BEGELEIDING IN HET OPENBAAR VERVOER OF BIJ FIETSEN

6.1 Begeleiding

De afstand van de woning naar de school moet meer zijn dan de in Hoofdstuk 2 gehanteerde afstand van vier c.q. zes kilometer om voor bekostiging van de vervoerkosten ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen.

Indien de afstand van de woning naar school korter is dan vier c.q. zes kilometer, dienen de ouders in voorkomend geval zelf voor begeleiding zorg te dragen, een onveilige route ontslaat hen hier niet van.

6.2 Begeleiding door ouders

Artikel 2, lid 3 van de Verordening: De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

Regel

Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Ingeval de leerling in een instelling woont blijven ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug.

Als ouders, verzorgers en van de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen.

6.3 Begeleiding onmogelijk of begeleiding leidt tot ernstige benadeling

In artikel 12, lid 1 aanhef en onder c en in artikel 18, lid 1 aanhef en onder c van de verordening is de volgende bepaling opgenomen:

"Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling…….indien:

c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11 (resp. artikel 17) en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is;"

Deze bepaling bevat een verplichting voor de ouder om ten behoeve van het college genoegzaam aan te tonen en voor de gemeente om de individuele situatie te beoordelen.

Per individuele aanvraag zal het college beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.

Regel

Van een ernstige benadeling van het gezin is sprake, als één van de volgende situaties aanwezig is:

  • a.

    Er is sprake van een één ouder gezin:

    • Andere kinderen van onder de 10 jaar thuis zonder identiek schoolbezoek;

    • Scholings- of arbeidsverplichtingen van de ouder op de vervoersmomenten van de leerling

    • de ouder heeft een structurele lichamelijke of zintuiglijke handicap in de zin van de verordening;

  • b.

    Het reizen per openbaar vervoer kost de begeleider méér dan 6 uur reistijd per dag voor leerlingen van het basisonderwijs en meer dan 3 uur reistijd per dag voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet (speciaal) onderwijs.

Het enkele feit dat ouders beiden werken is zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om zelf te begeleiden of anderen namens hen te laten begeleiden geen reden om aangepast vervoer toe te kennen.

Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een BSO, oppas, buren, familie of anderen in te schakelen.

7. HANDICAP

7.1 Gehandicapte leerling

Voor bepalen of een leerling gehandicapt is gaan wij uit van de in de verordening opgenomen kenmerken dat wil zeggen dat een leerling door een handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer ook niet onder begeleiding.

7.2 Structurele en tijdelijke handicap

Er is onderscheid te maken in structurele en tijdelijke handicaps. De gemeente is alleen verantwoordelijk voor vervoer van structureel gehandicapte leerlingen.

Regel

Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap. De gemeente verzorgt geen vervoer om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in. In sommige gevallen vergoedt de ziektekostenverzekeraar een gedeelte.

Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar niet gebruik kan maken van het openbaar vervoer vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer op basis van Hoofdstuk 2 en 3 van de verordening.

Daarbij hanteert de gemeente de volgende regel:

  • bij een tijdelijke handicap tot zes maanden bestaat geen aanspraak op leerlingenvervoer;

  • bij een tijdelijke handicap die langer duurt dan zes maanden bekijkt de gemeente of de leerling in aanmerking komt voor vervoer op basis van Hoofdstuk 2 en 3 van de verordening. De gemeente geeft een beschikking af voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op leerlingenvervoer.

8. DREMPELBEDRAG EN DRAAGKRACHT

8.1 Drempelbedrag

Berekening eigen bijdrage (Verordening artikel 22)

Regel

De berekening van de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 van de Verordening bepaalde afstand (4 of 6 km) wordt bepaald met behulp van de informatie van de lokale openbare vervoerder.

Het tarief dat geldt op het moment van aanvraag, geldt voor (de rest van) het schooljaar waarvoor bekostiging wordt gevraagd.

Regel

Voor ouders met meerdere kinderen op het speciaal basisonderwijs zal het drempelbedrag maximaal één keer in rekening worden gebracht.

8.1.1. Fietsvergoeding

Ten aanzien van het heffen van een drempelbedrag voor leerlingen die in aanmerking komen voor een fietsvergoeding het volgende. De fietsvergoeding is in een aantal gevallen lager dan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag.

Regel

Bij een fietsvergoeding wordt er geen drempelbedrag in rekening gebracht

8.1.2. Terugval in inkomen

- inkomen

Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.

Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 25 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.

Regel

Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, is aangesloten bij artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). Dit artikel is niet in de verordening opgenomen maar is hieronder als nadere regel opgenomen. Het gaat bij de toepassing van artikel 31 van de verordening om een beleidsbevoegdheid van het college. Onderstaand artikel vormt slechts een gedeeltelijke invulling van die beleidsruimte. Het betreffende artikel van de WSF kan als richtsnoer gehanteerd worden. Het college houdt dan zijn eigen bevoegdheid om in zeer bijzondere situaties een andere oplossing te kiezen.

De toe te passen regel luidt:

  • 1.

    Op aanvraag van de ouder wordt bij de toepassing van artikel 22 uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, indien:

    • a.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, of

    • b.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen van de ouder van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

8.1.3 Pleegouders en voogdijinstellingen

Regel

Aan pleegouders en voogdij instellingen wordt geen drempelbedrag in rekening gebracht.

9. WIJZIGINGEN EN TERUGVORDERING

9.1 Doorgeven van wijzigingen

Artikel 6, eerste lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college.

Regel

Ouders moeten in ieder geval de volgende wijzigingen doorgeven:

  • wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

  • wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;

  • wijziging in de gezinssituatie of gezinssamenstelling, die invloed heeft op het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen;

  • wijziging van het adres van de school;

  • wijziging van de schooltijden van de school;

  • toekenning van bekostiging voor het reizen van en naar school.

9.2 Terugvordering

Artikel 6, vierde lid, van de verordening biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. De beslissing dient aan de aanvrager bekend te worden gemaakt (artikel 3:41 Awb ).

Regel

Het college hanteert het uitgangspunt dat ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor leerlingenvervoer altijd van de ouders worden terug gevorderd.

10. ADVISERING

10.1 Adviezen van deskundigen uit het onderwijs

Regel

Het Samenwerkingsverband onderwijs beslist over de toelaatbaarheid van kinderen tot het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs. Dit advies zal de gemeente volgen.

Het college heeft de (wettelijke) zorgplicht om ‘passend vervoer’ aan te bieden en is bevoegd te besluiten over de invulling van ‘passend vervoer’ voor de individuele leerling. Hierbij kan het college advies vragen aan deskundigen uit het onderwijs en/of aan een onafhankelijke deskundige.

Als het college wil afwijken van het advies van een deskundige, dan zal het college die afwijking moeten motiveren.

11. ONTZEGGING UIT HET AANGEPAST VERVOER

11.1 Procedure

Bij ernstig normafwijkend gedrag kan de gemeente een leerling de toegang tot het aangepast vervoer ontzeggen. Hierbij zal de volgende procedure worden gevolgd.

  • 1.

    De gemeente neemt kennis van de informatie van het gedrag en bespreekt dit met de ouders.

  • 2.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling en dus aan de leerling niet kan worden toegerekend dan wordt met vervoerder, ouders en eventueel school een passende oplossing gezocht (bijv. begeleiding in het aangepast vervoer, eigen vervoer).

  • 3.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval niet is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling, wordt het ongewenste gedrag aan de leerling toegerekend. De gemeente neemt de beslissing over al dan niet sanctioneren en over de hoogte van de sanctie. Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken, hebben gemeenten voordat een sanctie wordt opgelegd overleg met elkaar.

    Voordat een beschikking wordt verstuurd vindt een gesprek plaats met de ouders. Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:

    • a.

      een schriftelijke waarschuwing, of

    • b.

      een tijdelijke uitsluiting, of.

    • c.

      met een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing.

  • 4.

    Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het ongewenste gedrag moet worden toegerekend aan de ouders, voert de ambtenaar van de gemeente hierover een gesprek met de ouders.Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:

    • a.

      een schriftelijke waarschuwing, of

    • b.

      een tijdelijke uitsluiting, of

    • c.

      met een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing.

ad a. Schriftelijke waarschuwing

In deze brief wordt in ieder geval meegedeeld dat:

  • bij herhaling van ongewenste gedrag de leerling voor een termijn van maximaal 4 weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer;

  • de leerling van enige vorm van leerlingenvervoer wordt uitgesloten voor een termijn van maximaal 2 maanden excl. vakanties, als hij zich na de eerste schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag.

Ad b. Tijdelijke uitsluiting

Herhaald gedrag: eerste tijdelijke uitsluiting

Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven.

Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de ambtenaar van de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:

  • vanwege de herhaling van ongewenste gedrag de leerling voor een termijn van 1 dag tot 4 weken wordt uitgesloten van enig vorm van leerlingenvervoer.

  • Als de leerling zich na de schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag, dan wordt de leerling uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een maximum van 2 maanden excl. vakanties.

Herhaald gedrag : een volgende (tijdelijke) uitsluiting

Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de ambtenaar van de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste en de tweede (waarschuwings) brief een derde brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:

  • vanwege de herhaling van het ongewenste gedrag de leerling wordt uitgesloten van enig vorm van leerlingenvervoer met een minimum van 1 dag en een maximum van 2 maanden excl. vakanties.

Toelichting

Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie. Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen.

Opmerking

Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan moeten ouders een aanvraag indienen voor leerlingenvervoer voor dat nieuwe schooljaar.

Ondertekening


Noot
1

(Kies "van" en "naar"-> plan de reis -> controleer het adres -> plan de reis; vervolg bij "de prijs van mijn reis"[1] en klik aan "een gedetailleerd prijsoverzicht"; je krijgt nu te zien "vol tarief" en "korting". Klik op "alle beschikbare tarieven".