Vaartuigenverordening

Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Intitulé

Vaartuigenverordening

HOOFDSTUK I Begripsomschrijving

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. gebied:

Het gebied zoals op bijbehorende kaart (roodomlijnd) aangegeven omvattende het Zuidhollands deel van de Dordtse Biesbosch inclusief Bruggehof en het gebied tussen de noordelijke Moerdijkbruggehoofden, de noordoever van de Nieuwe Merwede tot aan de grens van het vaarwater vanaf de Dordtse Kil tot aan de Kop van 't Land.

De helft van het Wantij gelegen aan de zijde van de Noord Bovenpolder, vanaf de Spoorbrug over het Wantij en verder de beheersgrens van het recreatieschap de Merwelanden volgend tot aan de grens van het vaarwater van de Nieuwe Merwede tussen Kop van 't Land en Ottersluis.

Het Wantij tussen spoorbrug en Prins Hendrikbrug inclusief het Vissertje, de Westergoot, de Wantijkil, de Vlij en Vlijhaven en de 1e en 2e Jachthaven.

b.vaartuigen:

naast het begrip vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord mede vlotten, pontons, amfibische vaartuigen, lucht- kussen-vaartuigen en soortgelijke voorwerpen, alsmede:

a. die vaartuigen die tijdelijk of blijvend de mogelijkheid en/of de geschiktheid om te varen of te drijven hebben verloren, en

b. die vaartuigen welke in aanbouw zijn en casco's;

c. vaarwater (grote rivieren)

de wateroppervlakte op twee meter rivierwaarts van de doorgaande lijn van begroeiing, of bij ontbreken van begroeiing rivierwaarts van de doorgaande gemiddelde laagwaterlijn;

d. ligplaats hebben:

het voor anker hebben liggen, het gemeerd hebben of op enigerlei andere wijze met de vaste grond verbonden hebben van een vaartuig;

e. haven:

een als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen ligplaatsgelegenheid;

f. rietkraag;

de met riet, biezen, lisdodden of soortgelijk planten begroeide oppervlakte en elk land, water of moeras op minder dan een halve meter afstand van deze begroeide oppervlakte boven de waterspiegel;

g. dag;

een kalenderdag;

h. erf:

al dan niet omheind onbebouwd stuk grond behorende bij een woning.

HOOFDSTUK II verboden met betrekking tot vaartuigen

Artikel 2

  • 1. Het is verboden in het gebied:

    • a.

      langer dan 3 achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats ligplaats te hebben met een vaartuig;

    • b.

      met een vaartuig binnen 3 dagen nadat dit is verplaatst op dezelfde plaats ligplaats te hebben;

    • c.

      als eigenaar of rechthebbende op water of gronden toe te laten, dat een vaartuig ligplaats heeft in dat water of op die gronden zonder dat ontheffing van het onder a omschreven verbod is verleend.

  • 2. Wanneer een vaartuig wordt verplaatst naar een plaats, liggende op minder dan 500 m hemelsbreed gemeten van de oude ligplaats, wordt dit geacht op dezelfde plaats te zijn gebleven.

  • 3. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      vaartuigen, welke ligplaats hebben in een haven;

    • b.

      vaartuigen, welke ligplaats hebben op het erf of binnen een afstand van 10 meter van het huis, zomerhuis, woonschip of kampeermiddel van de eigenaar van de boot, waarvoor van overheidswege de vereiste toestemming is verleend;

    • c.

      vaartuigen, welke ligplaats hebben op bedrijfsterreinen of in een constructie- of opslagruimte.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden in het gebied:

    • a.

      ligplaats te hebben met vaartuigen, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel of als zodanig in gebruik;

    • b.

      als eigenaar van of rechthebbende op water of gronden toe te laten dat een vaartuig, als bedoeld onder a, ligplaats heeft in dat water of aan of op die gronden, zonder dat ontheffing van het onder a omschreven verbod is verleend.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op vaartuigen welke ligplaats hebben in een haven.

Artikel 4

  • 1. Het is verboden in het gebied:

    • a.

      ligplaats te hebben met een vaartuig in de (langs of) voor een oever gelegen rietkraag dan wel in deze rietkraag te ankeren;

    • b.

      als eigenaar of rechthebbende op water of gronden toe te laten, dat een vaartuig in dat water of op die gronden ligplaats heeft in de (langs of) voor een oever gelegen rietkraag dan wel in deze rietkraag ankert.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing voor open roei- en visbootjes voor het ligplaats innemen binnen de afstand van een halve meter zoals bedoeld onder f van artikel 1.

Artikel 5

  • 1. Het is verboden in het gebied:

    • a.

      een vaartuig onbeheerd te laten liggen;

    • b.

      als eigenaar of rechthebbende op water of gronden toe te laten, dat een vaartuig op dat water of die gronden onbemand blijft liggen, zonder dat ontheffing van het onder a omschreven verbod is verleend.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor vaartuigen, welke ligplaats hebben in een haven;

    • b.

      voor vaartuigen, welke ligplaats hebben op het erf of binnen een afstand van 10 meter van het huis, zomerhuis, woonschip of kampeermiddel van de eigenaar van het vaartuig, waarvoor van overheidswege de vereiste toestemming is verleend;

    • c.

      voor vaartuigen, welke ligplaats hebben op bedrijfsterreinen of in een constructie- of opslagruimte.

Artikel 6

  • 1. Het is verboden zich gedurende het gehele jaar of een gedeelte van het jaar te bevinden met een vaartuig in de wateren, welke door burgemeester en wethouders daarvoor zijn aangewezen met het oog op de belangen van de natuur.

  • 2. Het is verboden zich te bevinden met een vaartuig waarvan de motor die zich in of aan dat vaartuig bevindt in werking is in de wateren, welke door burgemeester en wethouders daarvoor zijn aangewezen met het oog op de belangen van de natuur.

  • 3. Het is verboden sneller te varen dan 9 km per uur met vaartuigen, niet zijnde snelle motorboten als genoemd in de provinciale verordening op het varen met snelle motorboten, in de wateren welke door burgemeester en wethouders daarvoor zijn aangewezen met het oog op de belangen van de natuur.

  • 4. Het ontwerp van het besluit van burgemeester en wethouders tot het aanwijzen van wateren, als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel en artikel l onder e, leggen burgemeester en wethouders gedurende vier weken voor een ieder ter inzage.

  • 5. De burgemeester maakt de nederlegging tevoren in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in Dordrecht, het noordelijk deel van Noord-Brabant en het zuidelijk deel van de Alblasserwaard verspreid worden, bekend.

  • 6. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van bedenkingen.

  • 7. Het besluit, waarbij de in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel en artikel 1 onder e bedoelde wateren worden aangewezen, wordt ter openbare kennis gebracht door plaatsing in de in het 5e lid genoemde bladen.

HOOFDSTUK III Ontheffingen

Artikel 7

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzgen waar ontheffing wordt verleend van het verbod als bedoeld in artikel 2, 1e lid, onder a en in artikel 5 voor een maximaal vast te stellen aantal kano’s, roei-, vis- en, bij boten, alsmede open zeilboten met een maximum-lengte van 5½ meter. Op deze aanwijzing is de procedure van toepassing zoals omschreven in artikel 6, leden 4 tot en met 11.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van de verboden, vervat in deze verordening, schriftelijk ontheffing verlenen.

  • 3. Een ontheffing moet schriftelijk worden aangevraagd, onder vermelding van de gegevens en onder overlegging van de bescheiden als door burgemeester en wethouders bepaald.

    [“aanwijzgen” moet zijn “aanwijzen”]

Artikel 8

Burgemeester en wethouders kunnen aan een ontheffing voorschriften verbinden, strekkende tot bescherming van landschap en natuur dan wel ter verzekering van de rust in het natuurgebied.

Artikel 9

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvrage om ontheffing binnen drie maanden na de dag, waarop de aanvrage ontvangen is. Zij kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste twee maanden verdagen.

  • 2. Een afschrift van het besluit tot verdaging wordt aan de aanvrager van de ontheffing toegezonden.

Artikel 10

Burgemeester en wethouders kunnen bij met redenen omkleed besluit een verleende ontheffing intrekken, indien de daaraan verbonden voorschriften niet nagekomen worden.

Artikel 11

Burgemeester en wethouders zenden een exemplaar van het besluit tot het weigeren van een ontheffing, het verlenen van een ontheffing, waaraan voorschriften zijn verbonden, het intrekken van een ontheffing, per aangetekende brief aan de aanvrager resp. de ontheffinghouder.

Artikel 12

[vervallen].

Artikel 13

De houder van een ontheffing met uitzondering van die als bedoeld in artikel 7, lid 1, is verplicht het bewijs van de ontheffing op de eerste vordering van hen die belast zijn met de opsporing van overtredingen van deze verordening aan deze ter inzage te geven.

HOOFDSTUK IV Strafbepalingen

Artikel 14

  • 1. Overtredingen van enige bepaling van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van ten hoogste de eerste categorie, zoals genoemd in het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het op kosten van overtreder van enige in hoofdstuk II van deze verordening genoemd verbod, doen wegnemen en/of wegslepen van vaartuig (en) van overtreder naar een door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaats.

Artikel 15

Met het handhaven van de bepalingen en met het opsporen en constateren van overtredingen van deze verordening zijn belast de opsporingsambtenaren genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, evenals degenen die daartoe door burgemeester en wethouders worden aangewezen.

HOOFDSTUK V Slot- overgangsbepalingen

Artikel 16

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na haar afkondiging.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing op de vaargeulen van de Nieuwe Merwede, het Hollands Diep en de Dordtse Kil.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als "Vaartuigenverordening”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dordrecht d. d. 25 oktober 1977.

De secretaris

P. J. Neef

De voorzitter

J.H. van Zuuren