Marktverordening Drechterland 2006

Geldend van 26-05-2006 t/m heden

Intitulé

Marktverordening Drechterland 2006

De raad van de gemeente Drechterland

Overwegende dat het wenselijk is regels vast te stellen voor het ordelijk verloop van de week- en jaarmarkt

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 maart 2006

Gelet op artikel 147, eerste lid alsmede artikel 149 van de Gemeentewet

Gelet op het advies van de Centrale Vereniging van Ambulante Handel van 28 februari 2006

Gelet op het advies van de raadscommissie Algemeen Bestuurlijke Zaken en Middelen van 24 april 2006

besluit:

vast te stellen de MARKTVERORDENING DRECHTERLAND 2006

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. weekmarkt: de door het college ingestelde warenmarkt, die wekelijks plaatsvindt;

b. standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

c. vaste standplaats: de standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

d. dagplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

e. standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

f. standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

g. vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;

h. anciënniteitslijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste standplaats;

i. marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college;

j. jaarmarkt: de door het college ingestelde warenmarkt, die jaarlijks plaatsvindt.

Artikel 2 Inrichting van de markt; branche-indeling

Het college kan ten aanzien van de markt bepalen:

a. het aantal standplaatsen;

b. de afmetingen van de standplaatsen;

c. de opstelling en indeling van de markt;

d. welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkersplaats;

e. een lijst met artikelengroepen of branches;

f. een maximumaantal standplaatsen per branche;

g. op welke wijze en tegen welke vergoeding elektriciteit en overige nutsvoorzieningen ten behoeve van de standplaats worden ingezet.

Artikel 3 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

Paragraaf 2 Vergunningen voor de weekmarkt

Artikel 5 Standplaatsvergunning

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 6 Vereisten

  • 1. Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die:

    a. een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en zich ten genoegen van het college kan legitimeren door middel van een geldig identiteitsbewijs zoals nader aangegeven in de Wet op de identificatieplicht. Daarnaast dient een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 door middel van een verblijfsdocument aan te tonen dat hij in Nederland mag werken c.q. ondernemen; en

    b. daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.

  • 2. De houders van een vaste standplaatsvergunning zijn marktgeld en een vergoeding voor elektriciteit en overige nutsvoorzieningen verschuldigd.

Artikel 7 Inhoud vaste standplaatsvergunning

Een vaste standplaatsvergunning vermeldt in ieder geval:

a. de naam en voornamen, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de vergunninghouder;

b. de kraam of andere verkoopmaterialen die de vergunninghouder bij het innemen van de standplaats mag gebruiken met vermelding van de afmetingen daarvan;

c. het soort artikelen dat de vergunninghouder mag verhandelen of de branche waartoe de vergunninghouder behoort;

d. dat de vergunninghouder zelf zorg draagt voor de inzameling en afvoer van zijn afval en dat hij zijn standplaats schoon oplevert.

Artikel 8 Inschrijving op de anciënniteitslijst

Vergunninghouders van vaste standplaatsen worden ingeschreven op een doorlopend genummerde lijst met vermelding van en in volgorde van de datum waarop aan hen voor het eerst een vaste standplaats is toegewezen. Bij deze inschrijving wordt tevens vermeld de soort artikelen die de vergunninghouder mag verhandelen of de branche waartoe hij behoort.

Artikel 9 Volgorde toewijzing vaste standplaatsen

Indien voor de toewijzing van een beschikbare vaste standplaats meer aanvragers in aanmerking komen, wordt de standplaats achtereenvolgens toegewezen aan:

a. de vergunninghouder van een vaste standplaats die aan de marktmeester de wens te kennen heeft gegeven van standplaats te willen veranderen, in volgorde van plaatsing op de anciënniteitslijst. Het college bepaalt of aan deze wens van de vergunninghouder wordt voldaan.

b. één van de kandidaten die te kennen heeft gegeven een vaste standplaats te willen innemen. Het college maakt een keuze uit de kandidaten.

Artikel 10 Overschrijving vaste standplaatsvergunning

  • 1. In geval van overlijden of blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder kan de vaste standplaatsvergunning worden overgeschreven op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde.

  • 2. Indien de vergunning niet wordt overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder de vergunning voor een vaste standplaats krijgen indien hij ten minste drie jaar onafgebroken in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd.

  • 3. Indien de vergunning niet wordt overgeschreven op grond van het eerste of tweede lid, kan een medewerker van de vergunninghouder de vergunning voor een vaste standplaats krijgen indien hij ten minste drie jaar onafgebroken in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd.

  • 4. In geval van een vennootschap onder firma kan de vaste standplaatsvergunning worden overgeschreven op de medevennoot, die tevens zijn echtgenoot, geregistreerde partner of persoon is met wie hij duurzaam samenwoont.

  • 5. Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder of nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

  • 6. Het college is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 11 Intrekking vaste standplaatsvergunning

  • 1. Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

    a. op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    b. bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 10 de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2. Het college kan een vaste standplaatsvergunning intrekken:

    a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    b. indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 6 genoemde vereisten.

  • 3. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 10 is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.

Artikel 12 Toewijzing dagplaats

  • 1. Toewijzing van een dagplaats geschiedt door het college op het moment dat de standplaats niet als vaste standplaats wordt ingenomen aan degene die zich het eerst bij de marktmeester heeft aangemeld.

  • 2. Toewijzing van een dagplaats geschiedt alleen in die branches die niet op de markt als vaste standplaats zijn vertegenwoordigd.

Paragraaf 3 Bepalingen over het gebruik van de standplaats op de weekmarkt

Artikel 13 Persoonlijk innemen standplaats; bijstand

  • 1. De vergunninghouder neemt de standplaats die hem is toegewezen persoonlijk in. Hij mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven.

  • 2. De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

  • 3. De vergunninghouder en degene die hem bijstaat mogen zich niet schuldig maken aan wangedrag of bedrog. Het college bepaalt of hiervan sprake is.

Artikel 14 Aantal keren innemen vaste standplaats

De vergunninghouder van een vaste standplaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken zijn standplaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 15 en 16.

Artikel 15 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1. De vergunninghouder van een vaste standplaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste standplaats in te nemen, deelt dit mee aan de marktmeester. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 2. De mededeling wordt tijdig voor de desbetreffende marktdag gedaan en de marktmeester maakt hiervan een aantekening in het marktboek.

Artikel 16 Opheffing en vervanging

  • 1. In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste standplaats hem tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting als bedoeld in artikel 14.

  • 2. Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder hem vergunning verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een met name genoemde persoon voor een periode als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

Degene die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient op eerste aanvraag van de marktmeester aan te tonen dat hij de vergunninghouder is.

Artikel 18 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1. Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein meer dan twee uur voor aanvang en meer dan één uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen of goederen aan of af te voeren.

  • 2. De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan hiervan ontheffing verlenen.

  • 3. Indien de vergunninghouder zijn vaste standplaats niet op de aanvangstijd van de markt heeft ingenomen, wordt de desbetreffende standplaats voor die dag als dagplaats aangemerkt, tenzij de marktmeester de standplaats op tijdig verzoek van de vergunninghouder voor hem beschikbaar houdt.

Paragraaf 4 Bepalingen ten aanzien van de jaarmarkt

Artikel 19 Overeenkomstig van toepassing

Op de jaarmarkt zijn de artikelen uit deze verordening van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de artikelen 8 tot en met 12, 14 tot en met 16 en 18.

Artikel 20 Toewijzen standplaatsen

  • 1. Standplaatsen worden eerst toegewezen aan de vergunninghouders die een standplaats innemen op de weekmarkt en daarna aan de standplaatshouders die op de jaarmarkt in het voorafgaande jaar een standplaats hebben ingenomen.

  • 2. De overige standplaatsen worden toegewezen aan de hand van de brancheverdeling als bedoeld in artikel 2. Bij het ontbreken van een brancheverdeling worden de standplaatsen toegewezen door het college, waarbij rekening wordt gehouden met een zo groot mogelijke diversiteit aan branches.

  • 3. Ingeval op de dag waarop de jaarmarkt wordt gehouden sprake is van niet vervulde standplaatsen, wijst het college een standplaats toe rekening houdend met een zo groot mogelijke diversiteit aan branches.

Artikel 21 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1. Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein meer dan drie uur voor aanvang en meer dan één uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen dan wel goederen aan of af te voeren.

  • 2. De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot sluitingstijd van de markt te blijven innemen dan wel goederen aan of af te voeren.

  • 3. Indien de vergunninghouder zijn plaats niet uiterlijk een half uur voor aanvangstijd heeft ingenomen, wordt de betreffende plaats voor die dag als dagplaats aangemerkt.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing indien de vergunninghouder de marktmeester voor dit tijdstip, onder opgave van een geldige reden die hem belet tijdig aanwezig te zijn, heeft verzocht de plaats vrij te houden.

Artikel 22 Toewijzing standwerkersplaats

  • 1. Het college wijst een standwerkersplaats toe door middel van loting.

  • 2. Het is een ingeschrevene voor de jaarmarkt niet toegestaan deel te nemen aan de loting voor een standwerkersplaats zolang deze inschrijving niet definitief is vervallen.

  • 3. Indien een standwerker zich wil doen bijstaan, meldt hij dit vooraf aan de marktmeester onder vermelding van de naam van degene die hem zal bijstaan. Degene die hem zal bijstaan, mag niet op eigen naam deelnemen aan de loting.

Paragraaf 5 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 24 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd artikel 11 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

a. het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

c. de door marktmeester in de uitoefening van zijn taak gegeven aanwijzingen niet naleeft;

d. direct of indirect de goede gang van zaken op de markt in gevaar brengt of verstoort; 

e. niet of niet tijdig de verschuldigde marktgelden voldoet, die worden geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet; of

f. niet of niet tijdig de vergoeding van elektriciteit en overige nutsvoorzieningen voldoet.

Artikel 25 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats van de toewijzing van een dagplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, indien deze:

a. het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

c. de door marktmeester in de uitoefening van zijn taak gegeven aanwijzingen niet naleeft;

d. direct of indirect de goede gang van zaken op de markt in gevaar brengt of verstoort;

e. niet of niet tijdig de verschuldigde marktgelden voldoet, die worden geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet; of

f. niet of niet tijdig de vergoeding van elektriciteit en overige nutsvoorzieningen voldoet.

Artikel 26 Onmiddelijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

a. het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

b. zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog.

Artikel 27 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.

Artikel 28 Intrekken oude regeling

De Verordening op de warenmarkt voor de gemeente Drechterland vastgesteld op 11 januari 2001 wordt ingetrokken.

Artikel 29 Overgangsbepalingen

  • 1. Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de Verordening op de warenmarkt voor de gemeente Drechterland d.d. 11 januari 2001 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. De bestaande anciënniteitslijst wordt geacht anciënniteitslijst in de zin van deze verordening te zijn.

  • 3. In verband met het opheffen van de wachtlijst geldt voor de degene die op de wachtlijst staan een overgangsperiode van één jaar. In deze tijd blijft het recht op de toegekende plaats op de wachtlijst bestaan.

  • 4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Verordening op de warenmarkt voor de gemeente Drechterland d.d. januari 2001 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet definitief op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 30 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als Marktverordening Drechterland 2006.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drechterland van 11 mei 2006.
De raad voornoemd,
de griffier,
de plv. voorzitter,

TOELICHTING OP DE MARKTVERORDENING DRECHTERLAND 2006

 

De Marktverordening Drechterland 2006 is gebaseerd op de model-marktverordening van de VNG. Deze toelichting bestaat dan ook uit de toelichting van de VNG, aangevuld met de wijzigingen voor de gemeente Drechterland.

 

De totstandkoming van de marktverordening

De oorspronkelijke model-marktverordening van de VNG is in mei 1998 totstandgekomen in samenwerking met het Centraal Overleg Marktaangelegenheden (COM). In het COM werken drie partijen samen: de Nederlandse Vereniging van Marktbeheerders (NVM), de afdeling Markt-, Straat- en Rivierhandel (MSR) van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) en de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel (CVAH). De CVAH heeft op één onderdeel een afwijkend standpunt ingenomen, namelijk met betrekking tot de kring van personen op wie de vergunning kan worden overgeschreven. Zij is van mening dat een vergunning ook op een medewerker moet kunnen worden overgeschreven. In de toelichting op artikel 10 wordt hierop uitgebreid ingegaan.

 

In 2003 is de model-marktverordening naar aanleiding van de dualisering van het gemeentebestuur herzien. Hierbij is de indeling en nummering van de artikelen vereenvoudigd overeenkomstig de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr./aanwijzing 25 en 26). De model-marktverordening is verder inhoudelijk hetzelfde gebleven omdat de raad in het dualistisch stelsel de verordende bevoegdheid heeft gehouden. Uiteraard zijn het model en de toelichting daarop wel aangepast aan de Wet dualisering gemeentebestuur en de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving en verdere wetswijzigingen en jurisprudentie die betrekking hebben op de markt.

 

Bij het opstellen van de model-marktverordening is contact met het COM gehouden, maar zij hebben zich op het standpunt gesteld dat de dualisering van het gemeentebestuur moet worden aangegrepen om tot een forse afslanking van de model-marktverordening te komen. De VNG ziet hiertoe echter geen aanleiding gelet op het gegeven dat het merendeel van de gemeenten de model-marktverordening van 1998 heeft overgenomen en dat deze naar tevredenheid in de praktijk functioneert. Dit neemt uiteraard niet weg dat een individuele gemeente ervoor kan kiezen om een afgeslankte marktverordening vast te stellen.

 

Voor meer informatie over de gevolgen van dualisering: zie hieronder onder Grondslag en belang verordening. Voor meer informatie over het gebruik van modellen: Adr. 15, aanhef en onder f, en Adr. 21.

 

Drechterland   De dualisering van het gemeentebestuur is geen aanleiding om de marktverordening af te slanken. De marktverordening van 2001 werkt in de praktijk naar tevredenheid. Er is dan ook gekozen voor continuering van de marktverordening van de gemeente Drechterland d.d. 11 januari 2001. Uiteraard is de verordening wel aangepast aan actuele ontwikkelingen en ervaringen met deze verordening.

 

Grondslag en belang verordening

In artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat gemeentelijke verordeningen door de raad worden vastgesteld voorzover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend. Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig acht.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur op 7 maart 2002 zijn in de gemeente de bevoegdheden van de raad en het college ontvlecht. In het kader van de ontvlechting van raad en college zijn de bestuursbevoegdheden van de Gemeentewet geconcentreerd bij het college en zijn de kaderstellende en controlerende bevoegdheden van de raad versterkt.

Artikel 160 van de Gemeentewet regelt de overheveling van de gemeentewettelijke bestuursbevoegdheden aan het college. Hieronder valt de bevoegdheid om jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen (artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet). Vanwege de vele vragen van gemeenten over de gevolgen van de dualisering voor de model-marktverordening, is de VNG in het voorjaar 2003 met een wijziging van de model-marktverordening gekomen. De model-marktverordening is grotendeels hetzelfde gebleven omdat de raad in het dualistisch stelsel de verordende bevoegdheid heeft gehouden. Uiteraard zijn het model en de toelichting daarop wel aangepast aan de Wet dualisering gemeentebestuur en de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving en verdere wetswijzigingen en jurisprudentie die betrekking hebben op de markt.

 

Naast de nieuwe model-marktverordening heeft de VNG analoog aan de bevoegdheden van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet voor het college drie modelbesluiten gemaakt, te weten: Modelbesluit tot het instellen van een warenmarkt, Modelbesluit tot het afschaffen van een warenmarkt en Modelbesluit tot het veranderen van een warenmarkt.

 

Drechterland   Op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet heeft het college een besluit genomen tot het instellen van een week- en jaarmarkt.

 

De marktverordening beoogt de gemeentelijke belangen te beschermen. Het gaat hier om belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de (verkeers)veiligheid binnen de gemeente.

Inhoud

Paragraaf 1 van de marktverordening bevat een aantal algemene bepalingen die betrekking hebben op de markt in zijn geheel. Paragraaf 2 bevat de regelingen die van belang zijn voor de vergunningaanvraag en de vergunningverlening voor de weekmarkt. De procedure voor het verkrijgen van een vaste standplaats en een dagplaats wordt beschreven. In paragraaf 3 staan de bepalingen ten aanzien van de jaarmarkt. In paragraaf 4 (model: paragraaf 3) worden de algemene verplichtingen voor de vergunninghouder genoemd die hij met betrekking tot zijn standplaats in acht moet nemen. Paragraaf 5 (model: paragraaf 4) bevat de straf-, overgangs- en slotbepalingen.

 

Jurisprudentiebundel Markten

Alle in deze toelichting vermelde uitspraken van vóór 1998 zijn gepubliceerd in de jurisprudentiebundel Markten van maart/april 1998, ISBN 90 322 7130 X. De jurisprudentiebundel (jbMarkten) wordt als vindplaats genoemd voorzover de uitspraken niet in andere juridische tijdschriften zijn gepubliceerd. Is dat het geval, dan worden de vindplaatsen in deze tijdschriften vermeld.

 

Overige regelgeving ambulante handel

De regulering van andere ambulante handel is te vinden in de model-Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Artikel 2.2.2 van de model-APV bevat een vergunningstelsel voor evenementen. Onder evenementen vallen bijvoorbeeld braderieën. Verder bevat afdeling 5.2 van de model-APV bepalingen over collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten.

 

Samenloop met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

In de marktverordening wordt een regeling gegeven voor de plaatselijke warenmarkt. Het is van belang dat in andere verordeningen wordt opgenomen dat geen vergunning wordt verleend indien op grond van de marktverordening vergunning is vereist. Hiermee kan worden voorkomen dat - een met de marktverordening conflicterende - vergunning dient te worden verleend op grond van een andere verordening, zoals de APV. Deze samenloop kan bijvoorbeeld spelen bij de ventvergunning (artikel 5.2.2 model-APV) en de (losse) standplaatsvergunning (artikel 5.2.3 model-APV). Samenloop met een terrasvergunning was aan de orde in de uitspraak in hoger beroep ABRS 17 juni 1997, GS (1998) 7067, 2 m.nt. H. Hennekens, JG 98.0027.

 

Vrijhouden van het marktterrein

Wanneer een gemeente een Wegsleepverordening heeft vastgesteld en het marktterrein heeft aangewezen als weg waar voertuigen kunnen worden weggesleept, dan kunnen ten onrechte geparkeerde auto's op basis van de Wegenverkeerswetgeving én de Wegsleepverordening worden weggesleept (lex specialis).

Wanneer een gemeente niet beschikt over een Wegsleepverordening en het parkeren van voertuigen op het marktterrein wel strafbaar is gesteld in de Marktverordening, dan kan het desbetreffende voertuig met toepassing van 'normale' bestuursdwang worden verwijderd.

De burgemeester kan op grond van artikel 2.4.12 van de model-APV het marktterrein aanwijzen als plaats waar het verboden is op de door hem aangewezen uren zich met een fiets of bromfiets te bevinden.

 

Drechterland   Het college van de voormalige gemeente Drechterland heeft het terrein van de jaarmarkt, de weekmarkt en de kermissen in Hoogkarspel, Westwoud en Oosterblokker aangewezen als gebied waar het verboden is, tijdens de openingstijden, zich met een (brom)fiets te bevinden. In verband met de herindeling blijft dit besluit twee jaar na de herindeling (1 januari 2006) van kracht. Medio 2006 wordt beoordeeld of dit besluit door het college moet worden bevestigd.

 

Jurisprudentie

Kantongerecht Maastricht van 1 november 1995, PG (1996) 4450, inzake schadevergoeding in verband met de zorgplicht van de gemeente met betrekking tot het autovrij maken van het marktterrein.

 

Toepassing

In het geval een gemeente over meer dan één markt beschikt, is deze verordening op elk van deze markten afzonderlijk van toepassing. Uiteraard dient dan de tekst van de verordening hierop te worden aangepast.

 

Instellen marktcommissie voor en door het college

Veel gemeenten kennen een marktcommissie die het college adviseert in marktaangelegenheden. Belangrijke vernieuwing in het gedualiseerde bestel is dat elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies instelt. De marktcommissie is een commissie die het college kan instellen op grond van artikel 84 van de Gemeentewet (zoals die sinds 7 maart 2002 luidt). Op grond van artikel 84, tweede lid, in samenhang met artikel 83, tweede lid, van de Gemeentewet mogen raadsleden geen deel uitmaken van collegecommissies. In het vierde lid van artikel 84 Gemeentewet is bepaald dat de instelling van een commissie op dezelfde wijze moet worden bekendgemaakt als algemeen verbindende voorschriften.

Indien het college een marktcommissie instelt, moet de samenstelling en werkwijze nader worden uitgewerkt. Afhankelijk van de gemeentelijke omstandigheden verdient een marktcommissie meer of minder aanbeveling. Om het draagvlak te vergroten, zou het college commissieleden kunnen laten verkiezen door de markthandelaren.

Er bestaat geen modelbesluit voor het instellen van een marktcommissie. De VNG adviseert het college bij het besluit tot het instellen van een marktcommissie gebruik te maken van de Modelverordening op de raadscommissies opgenomen in de Handreiking Commissies in het dualistisch stelsel, een uitgave van de Vernieuwingsimpuls Dualisme en lokale democratie.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Onder c is het begrip vaste standplaats opgenomen. Voor de wijziging van de model-marktverordening in 2003 werd de vaste standplaats aangeduid met het onduidelijker begrip vaste plaats.

Door gebruik van het woord ‘persoon’ in plaats van het begrip ‘ambtenaar’ bij de begripsomschrijving van marktmeester onder i (model: j) kan een niet-ambtenaar ook tot marktmeester worden aangewezen. Bij aanwijzing (= mandaat) van een niet-ondergeschikte dient deze (en zijn werkgever) in te stemmen met de mandaatverlening overeenkomstig artikel 10:4 van de Awb.

In 2003 is een aantal begripsomschrijvingen uit de model-marktverordening gehaald. Een omschrijving van marktterrein wordt niet nodig geacht omdat het woord voor zich spreekt. Branche-indeling is eruit gehaald omdat het alleen in artikel 2 wordt gebruikt en eigenlijk ook voor zich spreekt. De omschrijving van college als college van burgemeester en wethouders is geschrapt omdat de aanduiding college mede blijkens artikel 5, aanhef en onder c, van de Gemeentewet voldoende is. Voor levenspartner is een kortere omschrijving gevonden die alleen in artikel 10 wordt gebruikt en dus niet in de begripsomschrijvingen hoeft te worden opgenomen.

 

Drechterland   Het begrip wachtlijst is niet meer opgenomen, omdat met de inwerkingtreding van deze verordening geen wachtlijst meer wordt gehanteerd. Er is gekozen voor een inschrijfsysteem, waarbij de lege plaatsen worden gepubliceerd. Uit de ingekomen reacties beslist het college welke markthandelaar de meest geschikte kandidaat is.

 

Artikel 2 Inrichting van de markt; branche-indeling

Drechterland   De in dit artikel opgenomen bevoegdheden worden (deels) uitgewerkt.

 

Op grond van sub a kan het college het aantal standplaatsen op de markt vaststellen met

onder meer als doel het aantrekkelijk maken van de markt voor de consumenten.

Bij de opstelling en indeling van de markt als bedoeld in sub c, wordt rekening gehouden met de verschillende branches. Voor de orde op de markt is het van belang te bepalen welke materialen (kraam of ook andere verkoopmaterialen) worden toegelaten en waar deze kunnen worden opgesteld. Naast de traditionele (huur)kraam onderscheidt de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel (CVAH) bijvoorbeeld de instantkraam, de verrijdbare kraam en de verkoopwagens. De onder b genoemde afmetingen van de standplaatsen kunnen overigens ook een beperking geven voor bepaalde materialen.

Verder schept het artikel de mogelijkheid een beperkt aantal kooplieden per branche toe te laten. Hierdoor wordt bereikt dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is en wordt voorkomen dat te veel kooplieden van één branche op de markt optreden. Hierdoor wordt de markt aantrekkelijker voor de consument.

 

Tenslotte kan het college vastleggen op welke wijze en tegen welke vergoeding elektriciteit en overige nutsvoorzieningen ten behoeve van de standplaats worden ingezet.

 

Drechterland   Het college is van plan vast te leggen dat maximaal 22 standplaatsen op de weekmarkt ingenomen kunnen worden. Per standplaats kan een verkoopwagen of kunnen één of meerdere kramen in gebruik worden genomen. De standplaatsen die uit kramen bestaan, zijn opgebouwd uit kramen met een lengte van vier meter.

Verder wordt in de vaste standplaatsvergunningen duidelijk aangegeven wat de afmetingen van de standplaats bedragen (ten hoogste 12 meter lang).

Er zijn op de weekmarkt geen plaatsen om te standwerken. Dit kan alleen op de jaarmarkt.

Om de weekmarkt aantrekkelijk te houden voor de consumenten is het college van plan een branche-indeling te maken en onder meer  te bepalen dat per branche slechts één vaste standplaatsvergunning wordt verstrekt. Dit met uitzondering van branche waarvoor bij het vaststellen van deze verordening twee vergunningen zijn verstrekt (aardappels, groenten en fruit). Bij het verdwijnen van één van deze vergunninghouders wordt geen vergunning meer verstrekt voor een tweede vaste standplaats. Verder wordt een uitzondering gemaakt voor de branche dameskleding en de branche herenkleding. Er kunnen maximaal twee vergunningen worden verstrekt voor de branche dameskleding en maximaal twee vergunningen voor de branche herenkleding. Een markthandelaar die jeans op de markt wil verkopen valt niet onder deze branches.

Met betrekking tot de jaarmarkt kiest het college op basis van alle inschrijvingen voor een zo gevarieerd mogelijk aanbod van producten.

 

Jurisprudentie

Het besluit van het college tot toevoeging van een artikelgroep of branche op de markt is een algemeen verbindend voorschrift (avv). Het betreft hier de wijziging van een gemeentelijke, bindende regeling, met externe werking en een algemeen karakter, zodat het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb aan bezwaar en beroep in de weg staat (ABRS 04-12-2002, nr. 200200350/1/H3, JG 03.00, m.nt. M. Geertsema).

De Mededingingswet is niet van toepassing op overheidshandelen dat (primair) strekt tot het behartigen van een algemeen (publiek) belang van niet-economische aard en dat kan worden herleid tot of gerelateerd aan (andere) taken en bevoegdheden van het betrokken overheidsorgaan. De gemeente is op dit terrein geen ondernemer (Rechtbank Rotterdam, sector Bestuursrecht, Bloemenmarkt Amsterdam, 14 augustus 2001, JG 02.0013 m.nt. H. Borburgh). De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is eveneens van mening dat gelet op de doelstelling van artikel 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet er een overheidstaak wordt uitgevoerd te weten: het verzorgen van markten. Deze uitoefening draagt geen economisch karakter dat de toepassing van de mededingingsregels zou kunnen rechtvaardigen. Besluit tot vaststelling aantal standplaatsen op de markt, opstelling, indeling en afmetingen is als algemeen verbindend voorschrift niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Het betreft hier niet een besluit waarin nader naar tijd, plaats of object de toepasselijkheid van in de verordening reeds besloten liggende normen worden bepaald, maar de vaststelling van zelfstandige normen (ABRS 28 februari 2000, JG 00.0130 m.nt. M. Geertsema, GS 7118, 4 m.nt. H.H., JB 2000, 114 m.nt. J.M.E.D.).

De regels ten behoeve van een brancheverdeling lenen zich voor herhaalde toepassing. De brancheverdeling is daarmee aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van de Awb is bezwaar en beroep hiertegen uitgesloten (ABRS 18 mei 1995, JG 95,0363 m.nt. R. Timmermans, inzake de wijziging van het aantal standplaatsen per branche).

Teneinde de orde op de markt te waarborgen, dient de mogelijkheid te worden gecreëerd dat voor het handeldrijven met verkoopwagens afzonderlijke gedeelten van het marktterrein kunnen worden aangewezen. Rechtbank Dordrecht, 30 mei 1997, JG 97.0205 m.nt. M. de Jong, inzake het weren van een markavan; ABRS 16 januari 1997, JG 97.0208, inzake de indeling van de markt.

 

Artikel 3 Nadere regels

In deze marktverordening is gekozen voor een vrij uitgebreide regeling van de markt. Het college is op grond van dit artikel bevoegd nadere regels te stellen. Uiteraard is het ook mogelijk dat de raad een marktverordening op hoofdlijnen vaststelt en daarbij meerdere zaken door het college laat regelen. Het college kan er ook voor kiezen beleidsregels in plaats van nadere regels vast te stellen. De raad is door de dualisering van het gemeentebestuur sinds 7 maart 2002 niet meer bevoegd om beleidsregels vast te stellen ten aanzien van collegebevoegdheden.

 

Beleidsregels versus nadere regels

Aangezien vaak onduidelijkheid bestaat over het verschil tussen beide soorten regels volgt hieronder een korte uiteenzetting van beleidsregels en nadere regels.

Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van de gekregen bevoegdheden. Verder kan het college nadere regels stellen op grond van artikel 3 van de nieuwe model-marktverordening. Voor alle duidelijkheid: beleidsregels zijn algemene regels omtrent de toepassing van bevoegdheden (zie de definitie in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Nadere regels zijn algemene regels die te karakteriseren zijn als algemeen verbindende voorschriften. Beleidsregels kennen een inherente afwijkingsbevoegdheid in tegenstelling tot nadere regels. Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient een bestuursorgaan een uitzondering op een beleidsregel te maken indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Dit wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid van de beleidsregel genoemd. Hierdoor zijn beleidsregels flexibeler dan nadere regels (algemeen verbindende voorschriften). Immers, van nadere regels is geen afwijking mogelijk.

 

Jurisprudentie

Nadere regels worden opgevat als algemeen verbindende voorschriften. Zie bijvoorbeeld ABRS 4 juli 1994, JG 95.0133, m.nt. A.B. Engberts, AB (1994) 698 m.nt. R.M. van Male.

 

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente. Zie ook de inleiding bij deze toelichting onder Grondslag en belang verordening. Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 23 is eveneens van toepassing.

 

Artikel 5 Standplaatsvergunning

De vergunning geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De vergunninghouder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden (artikel 4). De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.

De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door degenen aan wie door het college vergunning daarvoor is verleend. Iedere andere wijze van verkopen op markten is verboden. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen die de kooplieden van koffie, soepen en dergelijke voorzien.

 

Jurisprudentie

Met de verplichting de standplaats persoonlijk in te nemen strookt niet de gebruikmaking van een ontheffing om rond te gaan met koffie en dergelijke op het marktterrein (ABRS 20 januari 1998, jbMarkten bladzijde 9).

 

Artikel 6 Vereisten

De genoemde publiekrechtelijke verplichtingen zijn de vestigingsvergunning op grond van de Vestigingswet (alleen voor bepaalde branches van toepassing, bijvoorbeeld vis en poeliersproducten), eventuele inschrijving in het handelsregister en de CRK-kaart (registratiekaart van het Centraal Registratiekantoor (CRK) bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD)). Indien de aanvrager niet voldoet aan de genoemde eisen, kan dit reden zijn de vergunning te weigeren (of in te trekken op grond van artikel 11.

Het is dwingend vastgelegd dat alleen natuurlijke personen tot de markt worden toegelaten. Hiermee wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen in Nederland bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen. Een modelaanvraagformulier is als bijlage bij deze verordening gevoegd. Het aanvraagformulier dient als overzicht om een zo volledig mogelijk beeld van de vergunningaanvrager te krijgen. Op het formulier is geen vraag met betrekking tot een WA-marktverzekering opgenomen. Een plicht tot verzekering is niet in de verordening opgenomen, aangezien dit niet tot de belangen van de gemeente behoort. De vergunning kan dus niet worden geweigerd indien de aanvrager niet verzekerd is tegen vorderingen tot schadevergoeding, waartoe hij als vergunninghouder op een markt krachtens wettelijke aansprakelijkheidsbepalingen zou kunnen worden verplicht wegens aan derden toegebrachte schade.

 

Jurisprudentie

Vz ARRS 8 november 1991, jbMarkten bladzijde 65, inzake de intrekking op grond van het niet in bezit zijn van de vereiste papieren; en ABRS 15 oktober 1997, jbMarkten bladzijde 41, inzake de inschrijving op de wachtlijst. ABRS 18 april 1995, JG (1995) 241, inzake onderscheid natuurlijk persoon/rechtspersoon.

 

Drechterland   De genoemde publiekrechtelijke verplichtingen zijn een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, de registratiekaart van het Centraal Registratiekantoor bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (CRK) en een verzekeringsbewijs (inschrijving bij Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel of ander bewijs).

 

Artikel 7 Inhoud vaste standplaatsvergunning

Drechterland

In dit artikel is een inhoudsopgave gegeven van een vaste standplaatsvergunning.

Uiteraard kan dit meer of minder uitgebreid.

  • In onderdeel a is expliciet opgenomen dat de vergunning naam én voornamen van de vergunninghouder in de vergunning worden opgenomen. Dit vergemakkelijkt de identificatie van de vergunninghouder.

  • Ingevolge het vermelde onder b worden in de vergunning de verkoopmaterialen (kramen, tafels, wagens en dergelijke) opgesomd die de vergunninghouder bij het innemen van de standplaats mag gebruiken.

  • Het soort artikelen dat de vergunninghouder mag verhandelen of de branche waartoe de vergunninghouder behoort.

  • Dat de vergunninghouder zelf zorg draagt voor de inzameling en afvoer van zijn afval en dat hij zijn standplaats schoon oplevert.

 

Het verdient aanbeveling beleidsregels vast te stellen ten aanzien van het toegestane materiaal, standaardmateriaal dan wel alternatieve materialen. Ter verkrijging van uniformiteit op de markt is het gewenst het plaatsen van marktkramen aan een vergunning te binden. Veelal zal de marktkramenexploitatie in handen van een particulier bedrijf worden gegeven. In dat geval kan men zowel denken aan het stellen van voorwaarden in de vergunning, als aan het aangaan van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en kramenexploitant, waaraan in de af te geven vergunning wordt gerefereerd. Het verdient aanbeveling hierbij ruimte te laten voor toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de verkoopmaterialen. Zie ABRS 10 mei 1995, JG (1995) 308, GS (1995) 7014, 3 m.nt. E. Brederveld; en ABRS 16 juni 1995, JG (1995) 309, GS (1996) 7035, 2 m.nt. E. Brederveld.

 

Jurisprudentie

Eigen materiaal op de markt. Afwijking van vaste gedragslijn of beleid moet worden gemotiveerd aan de hand van bijzondere omstandigheden (ABRS 7 november 2001, JG 02.0007 m.nt. M. Geertsema).

 

Artikel 8 Inschrijving op de anciënniteitslijst

De gemeenten die nog geen anciënniteitslijst hebben, dienen bij de introductie van deze lijst een overgangsregeling te maken, om te voorkomen dat reeds gevestigde vergunninghouders achter worden gesteld bij nieuwkomers. Voor alle duidelijkheid zouden alle vergunninghouders schriftelijk kunnen worden bericht hoe ze zijn ingeschreven op deze lijst. Dit is van belang in verband met de opgenomen mogelijkheid om te zijner tijd in aanmerking te komen voor een betere plaats op de markt.

 

Artikel 9 Volgorde toewijzing vaste standplaatsen (model: artikel 11)

In dit artikel is de volgorde van toewijzing van vaste standplaatsen op de markt geregeld. Aangezien niet alle standplaatsen dezelfde mogelijkheden bieden, is het redelijk dat in eerste aanleg aan vergunninghouders van een vaste standplaats de gelegenheid wordt geboden een naar hun oordeel betere standplaats te verkrijgen.

 

Drechterland   Het college houdt hierbij rekening met diverse omstandigheden, zoals de afmetingen van de vrijgekomen standplaats, de afmetingen van de huidige standplaats van de vergunninghouder, het verkoopmateriaal, de verdeling van de branches etc.

 

Als de vergunninghouders geen andere standplaats willen innemen, maakt het college een keuze uit de kandidaten die te kennen hebben gegeven een vaste standplaats te willen innemen. Indien het college een branche-indeling heeft vastgesteld, zal hiermee bij de toewijzing van vaste standplaatsen rekening worden gehouden.

 

Jurisprudentie

Een bestuursorgaan mag zonder toestemming van de rechthebbende niet in plaats van vergunningverlening een schadevergoeding toekennen (ABRS 7 juli 2000, JG 00.0185 m.nt. M. Geertsema).

 

Artikel 10 Overschrijving vaste standplaatsvergunning (model: artikel 12)

Komt een vergunninghouder te overlijden of wordt hij blijvend arbeidsongeschikt, dan moet het op sociale overwegingen gerechtvaardigd worden geacht dat zijn vergunning voor een vaste standplaats op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner (als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek) of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, kan worden overgeschreven. In het eerste lid is vastgelegd dat de echtgenoot en de daarmee gelijkgestelde partners recht hebben op de vaste standplaats van de vergunninghouder.

 

Een kind van de vergunninghouder dat voldoet aan de in het tweede lid gestelde eisen heeft recht op een vaste standplaats op de markt hetgeen niet de oorspronkelijke vaste standplaats van de vergunninghouder hoeft te zijn. Het kind is immers, in vergelijking met de echtgenoot of de daarmee gelijkgestelde partner, minder direct in zijn inkomensvoorziening geschaad door het overlijden van de vergunninghouder.

 

Drechterland   In het derde lid is de mogelijkheid vastgelegd een vergunning over te schrijven op een medewerker van de vergunninghouder, mits de medewerker minimaal drie jaar onafgebroken in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar (bijvoorbeeld vennoot of aandeelhouder) in dit bedrijf heeft gefunctioneerd. Voorts dient bij notariële akte te worden aangetoond dat de onderneming in eigendom van de medewerker is overgegaan en dat de marktplaats geen economische factor in de overname is. Dit kan alleen als de vergunning niet op grond van het eerste of tweede lid wordt overgeschreven.

 

In het vierde lid is vastgelegd dat bij een vennootschap onder firma de vergunning kan worden overgeschreven op de medevennoot, die tevens zijn echtgenoot, geregistreerde partner of persoon is met wie hij duurzaam samenwoont. Bij het overschrijven van een vergunning op naam van willekeurige mede-vennoten zou sprake zijn van oneerlijke concurrentie ten opzichte van andere belangstellenden voor de weekmarkt. Om een plek op de markt te krijgen zou het aangaan van een vennootschap met een huidige vergunninghouder een oplossing zijn. De situatie bedoeld in het derde lid wordt uit sociale overwegingen gerechtvaardigd geacht en er is geen sprake van oneerlijke concurrentie.

 

In het zesde lid is een hardheidsclausule opgenomen. Het verdient aanbeveling hiervoor beleidsregels op te stellen.

 

Artikel 11 Intrekking vaste standplaatsvergunning (model: artikel 13)

Tot intrekking van de vaste standplaatsvergunning wordt altijd op de in het eerste lid genoemde gronden overgegaan. In het tweede lid worden intrekkingsbevoegdheden (‘kan’ betekent: is bevoegd, dat wil zeggen is niet verplicht) genoemd ten aanzien van de vergunning.

 

Bij dagplaatsen en standwerkersplaatsen ligt intrekking van de vergunning minder voor de hand. Daarom is in 2003 deze bepaling beperkt tot de vaste standplaatsvergunning. Ten aanzien van dagplaatsen en standwerkersplaatsen zal echter eerder worden overgegaan tot bestuursdwang of onmiddellijke verwijdering op grond van artikel 26. Het derde lid vormt het sluitstuk van artikel 10.

 

Jurisprudentie

Hoewel wettelijke grondslag ontbreekt voor intrekking van de standplaatsvergunning, mag het college deze vergunning intrekken wegens een administratieve fout, mits hierbij algemene beginselen van  behoorlijk bestuur in acht worden genomen. In casu was de intrekking niet in strijd met deze beginselen (ABRS 12 december 2001, JB 2002, 27 m.nt. C.L.G.F.H.).

 

Artikel 12 Toewijzing dagplaats (model: artikel 14)

De in het eerste lid vereiste vergunning wordt veelal mondeling verleend, doch het verdient aanbeveling de marktmeester in mandaat een (standaardvoorbedrukte) schriftelijke vergunning te laten afgeven waarop hij het nummer van de standplaats invult. Uiteraard dient, indien voor de markt een branche-indeling is vastgesteld, daarmee bij het toewijzen van dagplaatsen rekening te worden gehouden.

Het in het tweede lid vermelde uiterste tijdstip van melding bij de marktmeester dient te worden gekoppeld aan het in artikel 18, derde lid, genoemde uiterste tijdstip voor het innemen van een vaste standplaats.

 

Artikel 13 Persoonlijk innemen standplaats; bijstand (model: artikel 16)

In artikel 13 is bepaald dat de vergunninghouder in principe verplicht is zelf op zijn standplaats aanwezig te zijn. Aangezien in artikel 6 is bepaald dat de vergunninghouder een natuurlijk persoon moet zijn, betekent dit dat de standplaats niet door bijvoorbeeld een medevennoot van de vergunninghouder kan worden ingenomen. Vz ARRvS, 2 juli 1993, JG 1994/206, inzake onderscheid natuurlijk persoon/rechtspersoon; Rechtbank Almelo 18 augustus 1995, GS (1995) 7022,3 m.nt. van E. Brederveld, inzake aanschrijving om standplaats persoonlijk in te nemen.

De vergunninghouder kan zich doen bijstaan op grond van het tweede lid. De artikelen 15 (bijzondere omstandigheden) en 18 geven aan de vergunninghouder de mogelijkheid om zaken te regelen, bijvoorbeeld om naar de veiling te gaan.

 

In het derde lid van artikel 13 is in verband met de in de artikelen 24 en 25 vervatte verboden, thans een normstelling opgenomen namelijk dat zowel de vergunninghouder als degene die hem bijstaan zich niet schuldig mogen maken aan wangedrag of bedrog.

 

Drechterland   Het college bepaalt of sprake is van wangedrag of bedrog.

 

Jurisprudentie

Eis dat vaste standplaats persoonlijk wordt ingenomen, valt binnen de verordende bevoegdheid van de raad (ABRS 20 juni 2001, JG 01.0199 m.nt. M. Geertsema).

 

Artikel 14 Aantal keren innemen vaste standplaats (model: artikel 17)

De plicht om de standplaats het minimumaantal vastgestelde keren in te nemen, geldt uiteraard alleen voor de vaste standplaatshouder en niet voor de dagplaatshouder of standwerker. Dit is noodzakelijk om de continuïteit in de bezetting te waarborgen. Het minimumaantal keren kan worden aangepast aan de plaatselijke omstandigheden.

 

Artikel 15 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden (model: artikel 18)

In dit artikel worden de uitzonderingen gegeven op het uitgangspunt dat de vergunninghouder zelf op de standplaats aanwezig dient te zijn.

Het is wel noodzakelijk dat het college of de marktmeester van elke verhindering tot marktbezoek zo tijdig mogelijk op de hoogte wordt gesteld. Het college kan bepalen dat kortstondige afwezigheid (bijvoorbeeld tot maximaal één uur) zonder mededeling of ontheffing is toegestaan. Dit is van belang voor vergunninghouders, bijvoorbeeld voor veilingbezoek, inkoop, bezoek aan vergaderingen en overige bedrijfs- en sociale verplichtingen.

Een verplichting van de vergunninghouder om een geneeskundige verklaring te overleggen is niet meer in de model-marktverordening opgenomen omdat KNMG-artsenfederatie (beroepsorganisatie voor artsen) haar leden ontraadt die informatievoorziening over hun patiënten te verstrekken. De artsenfederatie hanteert het standpunt dat van de behandelende arts (die een bijzondere vertrouwensrelatie heeft met zijn patiënt) niet verwacht mag worden dat deze een onbevooroordeeld advies uitbrengt. Voorts is de VNG van mening dat met steeds opnieuw zijnde regelgeving (zoals o.a. de wijziging van de sociale wetgeving, de Wet bescherming persoonsgegevens) het middel hiertoe in het neutrale moet blijven. Overigens is er geen wettelijke basis op grond waarvan het college de vergunninghouder zou kunnen verplichten een geneeskundige keuring te ondergaan. Het college kan de vergunninghouder uiteraard wel aanbieden zich bijvoorbeeld door de GGD of Arbodienst te laten onderzoeken om zijn ziekte aan te tonen.

 

Drechterland   De verplichting om de melding schriftelijk te doen is niet overgenomen. Er is gekozen voor een melding (schriftelijk of mondeling) aan de marktmeester, die hiervan een aantekening maakt in het marktboek. Dit komt overeen met de praktijksituatie, die naar tevredenheid werkt.

 

Artikel 16 Ontheffing en vervanging (model: artikel 19)

Eerste lid: De ontheffing kan aan een maximum van twee jaar worden gebonden voor wat betreft ziekte. Het bestuur van de NVM beveelt dit ook sterk aan. Indien de ziekte langer dan twee jaar duurt, is veelal sprake van blijvende arbeidsongeschiktheid.

Tweede lid: In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college de vergunninghouder van een vaste standplaats toestaan zich op zijn standplaats te laten vervangen. Een maximumtermijn van zes weken is voor vakantie gebruikelijk. Het college kan (bij langdurige vervanging) als voorwaarde stellen dat de vervanger aan de vereisten van artikel 6 voldoet.

 

Jurisprudentie

Vz ABRS 29 maart 1994, jbMarkten bladzijde 11, inzake weigering vervanging door niet-gezinslid. ABRS 23 september 1991, JG 92.0005 m.nt. L.J.J. Rogier, inzake ongeoorloofde vervanging.

 

Artikel 17 Legitimatie en identiteit vergunninghouder (model: artikel 20)

Bij herhaling is gebleken dat de kopers op de markt er behoefte aan hebben te weten bij wie zij hun inkopen hebben gedaan. In de praktijk wordt hier echter weinig de hand aan gehouden. Het moet ook door iedere bonafide marktkoopman of -koopvrouw van belang worden geacht. Het vormen van een vaste klanten kring kan hierdoor tevens worden bevorderd. Vermelding van adres en woonplaats wordt in verband met gevaar van inbraak bij de koopman, die tijdens de markt immers van huis is, niet wenselijk geacht.

Drechterland   Gelet op de grootte van de markt en het feit dat de vergunninghouders zich bij de marktmeester hebben gelegitimeerd en bekend zijn, is in de marktverordening geen verplichting opgenomen om naam en bedrijfsnaam duidelijk zichtbaar te hebben.

 

Artikel 18 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen (model: artikel 21)

Het marktterrein behoort tot de openbare weg. Teneinde het marktterrein tijdens de markt vrij te maken van alle verkeer, dient het college een verkeersbesluit te nemen. Ten onrechte geparkeerde auto’s kunnen met toepassing van bestuursdwang, op kosten van de eigenaars, van het marktterrein worden verwijderd nog vóór de eigenlijke opbouw van de markt. Voorwaarde is wel dat de tijden waarop het terrein beschikbaar moet zijn ten behoeve van de markt, duidelijk worden meegedeeld. Het is van belang de in het eerste lid gegeven tijdspanne zo ruim te nemen dat hieraan in de regel kan worden voldaan. Veelal worden de tijden vastgesteld in overleg met de instanties die de belangen van de ambulante handel behartigen.

Het tweede lid maakt duidelijk dat het in het algemeen, in het belang van de orde op de markt, de vergunninghouder niet kan worden toegestaan de markt op willekeurige, vóór de sluitingstijd gelegen, momenten te verlaten. Het college dient invulling te geven aan de bijzondere omstandigheden die ontheffing mogelijk maken.

Op grond van het derde lid is het mogelijk dat over een vaste standplaats beschikt kan worden ten gunste van een andere koopman, indien de vergunninghouder de markt op een bepaalde dag niet bezoekt. Daartoe is bepaald dat de vaste standplaats vóór een bepaald uur ingenomen moet zijn. Indien bekend is dat de rechthebbende later op de markt verschijnt, zal de standplaats uiteraard open moeten blijven.

 

Jurisprudentie

Kantongerecht Maastricht 1 november 1995, PG (1996) 4450, inzake schadevergoeding in verband met zorgplicht gemeente met betrekking tot het autovrij maken van het marktterrein.

 

Artikel 19 Overeenkomstig van toepassing

Drechterland   Voor de jaarmarkt is een aantal artikelen met betrekking tot de weekmarkt van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

Artikel 20 Toewijzen standplaatsen

Drechterland   Geïnteresseerden in een standplaats voor de jaarmarkt maken dit voor een aangekondigde datum bekend aan het college. De standplaatsen worden eerst toegewezen aan vergunninghouders die een standplaats innemen op de weekmarkt en daarna aan de standplaatshouders die op de jaarmarkt in het voorafgaande jaar een standplaats hebben ingenomen. Omdat het college zo veel mogelijke verschillende branches op de markt vertegenwoordigd wil hebben, is dit het uitgangspunt bij het toewijzen van de overige standplaatsen door het college.

 

Artikel 21 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer van goederen

Zie de toelichting bij artikel 18.

 

Artikel 22 Toewijzing standwerkersplaats (model: artikel 15)

Wanneer standwerkersplaatsen worden toegewezen, is het gewenst dat dit zo objectief mogelijk gebeurt om de bekende en de minder bekende standwerkers een gelijke kans te geven. Daarom is in het eerste lid bepaald dat de toewijzing geschiedt door loting. Het college dient van tevoren de manier van loting vast te stellen. Het verdient daarbij aanbeveling hierbij voorrang te geven aan de marktkooplieden van wie is gebleken dat zij in de uitoefening van de markthandel uitsluitend en daadwerkelijk als standwerker plegen op te treden.

Gebleken is dat een sterke behoefte bestaat aan uniforme en duidelijke richtlijnen voor de toewijzing van standwerkersplaatsen, zowel bij de marktbeheerders als bij de marktgebruikers, in het bijzonder bij de standwerkers zelf.

Deze groep kooplieden heeft een eigen wijze van werken. Bij de benadering van het publiek treden zij geheel anders op dan de zogenaamde stille kramers. Zij verhogen de levendigheid van de markt en maken deze daardoor aantrekkelijker voor het publiek.

Teneinde verstarring tegen te gaan en om te voorkomen dat de standwerker, die jaar in jaar uit dezelfde plaats bezet, langzamerhand een stille kramer zou worden, wordt het in het algemeen ongewenst geacht aan deze categorie kooplieden vaste standplaatsen toe te wijzen. Dit standpunt wordt door de officiële landelijke organisatie van standwerkers (Stibesta) steeds met klem naar voren gebracht. Vooral ook omdat het werkterrein van de standwerkers zich over het gehele land uitstrekt, is het voorts gewenst dat de regels voor de toewijzing van de standplaatsen aan deze bijzondere categorie kooplieden op alle markten in Nederland zo veel mogelijk gelijkluidend zijn.

Alhoewel in principe een scherpe scheiding tussen de voor de stille kramers en de voor standwerkers bestemde standplaatsen dient te blijven bestaan, zal het in sommige gevallen – in het belang van de markt dan wel uit billijkheidsoverwegingen tegenover de betrokken kooplieden – niet van overwegend bezwaar zijn, opengebleven standwerkersplaatsen aan stille kramers toe te wijzen, met dien verstande dat aan laatstbedoelde kooplieden wordt duidelijk gemaakt dat zij hieraan nimmer enig recht op de desbetreffende standplaats zullen kunnen ontlenen. Tot toewijzing van dergelijke standplaatsen aan stille kramers is alleen dan over te gaan, indien op de markt beslist geen voor deze categorie kooplieden bestemde standplaatsen meer beschikbaar zijn.

Belangrijk is voorts de in het derde lid opgenomen mogelijkheid om als koppel of duo een standwerkersplaats te kunnen betrekken. Uitdrukkelijk is hierbij echter de voorwaarde gesteld dat een duo zich tevoren als zodanig bij de marktmeester moet melden en dat een duo als één loteling wordt aangemerkt.

Jurisprudentie

ARRS 26 juli 1991, JG 92.0124 m.nt. van L.J.J. Rogier, inzake sanctioneren van een standwerker.

 

Drechterland   Er is gekozen om standwerkers alleen toe te staan op de jaarmarkt en niet op de weekmarkt. Derhalve is dit artikel in paragraaf 4 geplaatst.

 

Artikel 23 Strafbepaling (model: artikel 22)

Ten aanzien van de in artikel 23 opgenomen strafbepaling geldt dat van overtreding alleen sprake kan zijn indien de verordening een ge- of verbodsnorm (een verplichtende norm) inhoudt.

Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de marktkooplieden betreft een administratieve afhandeling de voorkeur. Verwacht mag worden dat van de bepalingen, opgenomen in de artikelen 23 tot en met 25, een sterk preventieve werking zal uitgaan.

 

Artikel 24 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning (model: artikel 23)

In artikel 24 worden de gronden genoemd waarop een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken of geschorst. Bij herziening van de model-marktverordening in 2003 is de zinsnede ‘onverminderd artikel 11’ toegevoegd om aan te geven dat ook de intrekking op grond van artikel 11 een punitieve sanctie is. Het verdient aanbeveling een sanctiebeleid vast te stellen waarin wordt aangegeven in welke gevallen de vergunning wordt geschorst dan wel ingetrokken.

Het artikel heeft een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsing wordt overgegaan.

In onderdeel c wordt ervan uitgegaan dat het niet-betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking of schorsing van een standplaatsvergunning voor de markt. Bij het opstellen van de eerste model-marktverordening in 1998 waren wij er veiligheidshalve nog van uitgegaan dat het niet-betalen van marktgeld geen intrekkingsgrond kan zijn, aangezien hiervoor andere invorderingsmogelijkheden zijn. Gelet op het belang van een dergelijke intrekkings- of schorsingsgrond voor de praktijk zijn wij evenwel alert gebleven op mogelijk gunstige opinies in dezen. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999 (JG 99.0184 m.nt. M. Geertsema) inzake het hoger beroep van S. Gonesh tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 november 1998, vormt naar ons inzicht voldoende basis om alsnog de gewenste intrekkings- of schorsingsgrond in het model op te nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog in deze zaak dat ingevolge de Verordening op de straathandel van de gemeente Amsterdam een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken “wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voortvloeien uit de voor die markt geldende heffingsverordening”. Het stond tussen partijen vast dat Gonesh ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam kon de aan Gonesh verleende vergunning derhalve intrekken.

Het moge duidelijk zijn dat deze intrekkings- of schorsingsgrond niet lichtvaardig mag worden gebruikt. Het kan wel een oplossing bieden voor (notoire) “wanbetalers”. Voor alle duidelijkheid wijzen wij erop dat deze uitspraak zich naar ons inzicht alleen uitstrekt tot betalingsverplichtingen op basis van publiekrechtelijke regelingen. De vraag of intrekking of schorsing ook mogelijk is bij het niet nakomen van privaatrechtelijke betalingsverplichtingen (huur of pacht) blijft in deze uitspraak onbeantwoord.

 

Jurisprudentie

Terechte voorwaardelijke tijdelijke schorsing van een marktstandplaats wegens overtreding van Reglement warenmarkten Den Haag. Standplaatshouder is tevoren diverse malen gewaarschuwd. Opgelegde sanctie is niet onevenredig zwaar. Schorsingsregime is niet onverbindend wegens strijd met artikel 156 Gemeentewet (ABRS 15 augustus 2001, JU 021011).

De intrekking van een standplaatsvergunning op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam voor een week is een maatregel met een punitief karakter die door de rechter op zijn evenredigheid dient te worden getoetst, doch de enkele omstandigheid dat de strafrechter betrokkene een taakstraf heeft opgelegd, leidt niet tot het oordeel dat het bestuursorgaan reeds daarom niet tot het opleggen van een maatregel mocht overgaan. De opgelegde maatregel moet zelfstandig op evenredigheid worden beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State neemt voor dat oordeel mede in aanmerking dat het bestuursorgaan een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt. Niet kan worden gezegd dat deze maatregel niet in een redelijke verhouding staat tot het wangedrag. Het geven van slechts een waarschuwing staat niet alleen niet in verhouding tot de ernst van de overtreding, maar maakt ook de handhaving van de verordening illusoir (ABRS 30 maart 2001, AB 2001, 189 m.nt. L.D.).

Vz ABRS 8 november 1991, jbMarkten bladzijde 65, inzake intrekking vergunning, omdat vergunninghouder niet meer in het bezit is van de vereiste papieren, waaronder diploma Handelskennis (sinds 1993: diploma Algemene ondernemingsvaardigheden).

Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning in te trekken of te schorsen, dient het daarbij te letten op het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Zie Rechtbank Amsterdam 17 februari 1994, JB (1994) 58, inzake intrekken zonder horen ex artikel 4:8 Awb.

 

Drechterland   Ten opzichte van de modelverordening zijn drie situaties toegevoegd, waarin een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken dan wel voor maximaal vier marktdagen kan worden geschorst, te weten:

  • 1.

    het niet naleven van de aanwijzingen van de marktmeester;

  • 2.

    het direct of indirect in gevaar brengen van de goede gang van zaken op de markt;

  • 3.

    het niet of niet tijdig voldoen van de vergoeding voor elektriciteit en overige nutsvoorzieningen.

 

Artikel 25 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker (model: artikel 24)

In artikel 24 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste standplaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste standplaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering (artikel 26) ook een vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vergunninghouder voor een vaste standplaats op de vuist gaat met een dagplaatshouder of standwerker.

In dit artikel is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats. Bij de herziening van 2003 is niet meer de beperking van een periode van twee jaar opgenomen, omdat deze beperking niet zo zinvol is. In de beschikking tot uitsluiting moet immers worden aangegeven om hoeveel dagen het gaat (maximaal vier) en om welke concrete dagen. Het in onderdeel d genoemde kan worden opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders of standwerkers.

 

Drechterland   Ten opzichte van de modelverordening zijn dezelfde extra situaties toegevoegd als bij het voorgaande artikel. Omdat er op de weekmarkt geen plaatsen zijn voor standwerkers is het onderdeel c van artikel 24 van de model-marktverordening niet opgenomen.

 

Artikel 26 Onmiddellijke verwijdering (model: artikel 25)

In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktverordening en de daarop gebaseerde voorschriften. In de artikelen 5:21 tot en met 5:36 van de Awb worden regels over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang (en dwangsom) gegeven. De in artikel 26 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier te worden gesteld. Van deze bevoegdheid dient uiteraard alleen in zeer spoedeisende gevallen gebruik te worden gemaakt. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Op grond van artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden bij toepassing van artikel 26 in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze (mondeling dan wel schriftelijk) kenbaar te maken. Artikel 4:11 Awb bepaalt dat dit horen niet nodig is in spoedeisende situaties.

 

Drechterland:  Omdat er op de weekmarkt geen plaatsen zijn voor standwerkers is het onderdeel c van artikel 25 van de model-marktverordening niet opgenomen.

 

Artikel 27 Toezichthouders (model: artikel 26)

In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. Het ligt voor de hand de marktmeester als toezichthouder aan te wijzen.

Door toevoeging van de marktmeester is verzekerd dat deze na beëdiging als opsporingsambtenaar kan fungeren. Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voorzover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.

 

Artikel 28 Intrekking oude regeling (model: artikel 27)

De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt.

 

Artikel 29 Overgangsbepalingen (model: artikel 28)

Een overgangsregeling als hier opgenomen, achten wij noodzakelijk voor de rechtszekerheid van de betrokkenen. Het is van belang oude rechten te eerbiedigen. Onder de ruime formulering “besluiten” van het eerste lid vallen vergunningen, ontheffingen, voorschriften en beperkingen. Verder is overgangsrecht opgenomen voor anciënniteitslijsten en het afschaffen van de wachtlijst. Met de inwerkingtreding van de deze marktverordening is de wachtlijst afgeschaft. In verband hiermee geldt voor degene die op de wachtlijst staan een overgangsperiode van één jaar. Als in deze periode een vergunninghouder van de markt gaat, dan wordt de eerste op de wachtlijst, die artikelen in dezelfde branche verkoopt als de vergunninghouder, benaderd voor het innemen van deze standplaats. Het moet wel gaan om dezelfde branche. In het vierde lid is bepaald dat aanvragen om vergunning die nog niet definitief zijn afgehandeld direct onder de nieuwe verordening komen te vallen. Hiermee wordt voorkomen dat nog lange tijd met de oude verordening moet worden gewerkt. Voor lopende aanvragen en in behandeling zijnde bezwaarschriften geldt dus de nieuwe verordening.

 

Artikel 30 Inwerkingtreding (model: artikel 29) en citeertitel (model: artikel 30)

Drechterland   De tijdelijke referendumwet is per 1 januari 2005 vervallen. De toelichting op de model-marktverordening is dan ook niet actueel.

 

De marktverordening is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 Gemeentewet). Wel is van belang dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 Gemeentewet).

 

In artikel 28 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.

 

Jurisprudentie

Het besluit van de raad tot vaststelling van de Marktverordening is terecht aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift waartegen ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep en daaraan voorafgaand bezwaar openstaat (ABRS 21 augustus 2000, AB 2001, 345 m.nt. L.D.).

 

In de citeertitel wordt een jaartal opgenomen om de betrokken regeling te onderscheiden van de voorgaande regeling.