Regeling vervallen per 24-11-2006

Verordening tot regeling van beroepsprocedures

Geldend van 29-11-1997 t/m 23-11-2006

Intitulé

Verordening tot regeling van beroepsprocedures

Inhoud

HOOFDSTUK 1, ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

Administratieve geschillen, aan de beslissing van gedeputeerde staten, provinciale staten en de Commissaris van de Koningin onderworpen, worden behandeld met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

HOOFDSTUK 2, BEROEP OP GEDEPUTEERDE STATEN

Artikel 2

Voor de behandeling van geschillen bedoeld in artikel 1 vormen gedeputeerde staten uit hun college een of meer kamers.

Artikel 3

1.   Het voorbereidend onderzoek geschiedt door een of meer leden van de kamer.

2.   De kamer kan besluiten dat voor bepaalde geschillen of groepen van geschillen het voorbereidend onderzoek vanwege hun kamer zal plaatsvinden.

3.   Tijdens het onderzoek kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de belanghebbenden tot plaatsopneming worden overgegaan. Aan verzoeken daartoe van de belanghebbenden wordt tegemoetgekomen tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten of de plaatsopneming overbodig zou zijn.

     Het oordeel hieromtrent wordt tegelijk met het in artikel 4 bedoelde verslag ter kennis van de kamer gebracht.

4.   De in het kader van het onderzoek verkregen mondelinge inlichtingen worden op schrift gesteld.

5.   Na afloop van het voorbereidend onderzoek wordt schriftelijk verslag uitgebracht aan de kamer en bepaalt de kamer de dag en het uur waarop belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord.

Artikel 4

1.   Aan belanghebbenden wordt voor de hoorzitting schriftelijk meegedeeld welke getuigen en deskundigen zijn opgeroepen.

2.   Tenzij een of meer belanghebbenden daartegen bezwaar maken, kan de kamer toestaan dat getuigen en deskundigen worden gehoord die niet zijn opgeroepen.

Artikel 5

1.   Na beëindiging van de behandeling van de zaak ter zitting beslist de kamer of het onderzoek wordt gesloten dan wel of een nader onderzoek zal worden ingesteld.

2.   Wordt tot het instellen van een nader onderzoek besloten, dan geschiedt dit nader onderzoek voor zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van het in artikel 3 bepaalde.

3.   Na afloop van het nader onderzoek kan de kamer bepalen dat een hoorzitting wordt gehouden.

     Hierbij is het bepaalde in artikel 4 van toepassing.

Artikel 6

1.   Door de zorg van de griffier der staten wordt van het verhandelde in de zitting, bedoeld in de artikelen 4 en 5, een verslag gemaakt.

2.   Het verslag vermeldt de namen van de leden van de kamer die vergaderd hebben en van de ter zitting verschenen belanghebbenden en/of gemachtigden, getuigen en deskundigen.

3.   Het verslag bevat een korte vermelding van hetgeen ter zitting met betrekking tot de behandelde zaak voorvalt.

4.   De voorzitter van de kamer kan al dan niet op verzoek van belanghebbenden bepalen dat een verklaring van een belanghebbende, getuige of deskundige geheel in het verslag zal worden opgenomen.

    Aldus wordt de verklaring terstond op schrift gesteld, aan de belanghebbende, getuige of deskundige voorgelezen en door deze met de voorzitter en vanwege de griffier ondertekend.

5.   Het verslag wordt getekend door de voorzitter en vanwege de griffier der staten en bij de stukken gevoegd die op de behandelde zaak betrekking hebben.

Artikel 7

De voorzitter van de kamer kan de behandeling van eenvoudige zaken aan een enkelvoudige kamer, bestaande uit 1 door hem aan te wijzen lid, opdragen. Dit lid is te allen tijde bevoegd, indien naar zijn oordeel de zaak niet van eenvoudige aard is, deze naar de kamer terug te wijzen.

Artikel 8

1.   Op de indiening en behandeling van een verzetschrift als bedoeld in artikel 172 van de Provinciewet bij gedeputeerde staten onderscheidenlijk de kamer uit welke het lid van een enkelvoudige kamer is aangewezen, zijn de artikelen 6:5, 6:6, 6:11, 6:14 en 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Staatsblad 1992, nummer 315) overeenkomstig van toepassing.

2.   De uitspraak op het verzet strekt tot:

a.   niet-ontvankelijkverklaring van het verzet

b.   ongegrondverklaring van het verzet

c.   gegrondverklaring van het verzet

3.   Indien gedeputeerde staten onderscheidenlijk de kamer uit welke het lid van een enkelvoudige kamer is aangewezen het verzet niet ontvankelijk of ongegrond verklaart, wordt de zaak terugverwezen naar de meervoudige onderscheidenlijk de enkelvoudige kamer voor de uitspraak.

4.   Indien gedeputeerde staten onderscheidenlijk de kamer uit welke het lid van de enkelvoudige kamer is aangewezen het verzet gegrond verklaart, wordt de zaak terugverwezen naar de meervoudige onderscheidenlijk de enkelvoudige kamer en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

Artikel 9

1.   Gedeputeerde staten kunnen aan degene die in beroep komt en ter zitting is verschenen, alsmede aan degene die hem in verband met ouderdom, ziekte of invaliditeit begeleidt, een vergoeding van reiskosten toekennen.

2.   De toekenning van de in het eerste lid genoemde vergoeding geschiedt op de voet van de bij besluit van de staten van 29 april 1971, nummer 41, vastgestelde Regeling inzake de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de toekenning van presentiegeld aan leden van door gedeputeerde staten ingestelde commissies, zoals deze regeling nader is en zal worden gewijzigd.

3.   Gedeputeerde staten kunnen zo nodig aan de in het derde lid bedoelde personen een vergoeding van tijdsverzuim toekennen.

HOOFDSTUK 3, BEROEP OP DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN

Artikel 10

Bij de behandeling door de Commissaris van de Koningin van administratieve geschillen, aan zijn beslissing onderworpen, is hoofdstuk 2 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 7 en 8.

HOOFDSTUK 4, BEROEP OP PROVINCIALE STATEN

Artikel 11

1.   Indien administratief beroep wordt ingesteld bij provinciale staten geschiedt de voorbereiding van de beslissing van provinciale staten op het beroepschrift door een door provinciale staten te benoemen commissie.

2.   Bestaande externe bezwarenadviescommissies kunnen door provinciale staten worden benoemd als commissie als bedoeld in het eerste lid.

3.   Bij de behandeling door een commissie als bedoeld in het eerste lid is hoofdstuk 2 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 7 en 8.

HOOFDSTUK 5, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

De Verordening tot regeling van de behandeling door gedeputeerde staten van geschillen, vastgesteld door provinciale staten op 1 juli 1963, gewijzigd door provin-ciale staten op 14 november 1974, wordt ingetrokken.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1994 met uitzondering van de artikelen 8 en 9, die in werking treden met ingang van de dag waarop de Provinciewet (Staatsblad 1992, nummer 550) in werking treedt.

TOELICHTING OP DE VERORDENING TOT REGELING VAN BEROEPSPROCEDURES

ALGEMEEN

De huidige Geschillenverordening regelt alleen de behandeling van administratieve geschillen door gedeputeerde staten.

Artikel 170 van de nieuwe Provinciewet draagt provinciale staten op een verordening vast te stellen voor de behandeling van deze geschillen. Artikel 182 bepaalt hetzelfde met betrekking tot beroepen waarop de Commissaris van de Koningin beslist. Artikel 150 ten slotte doet dit voor het geval beroep op provinciale staten openstaat.

Uit deregulerings- en doelmatigheidsmotieven wordt voorgesteld de huidige Geschillenverordening in te trekken en te vervangen door een verordening die alle beroepsprocedures regelt.

De in het afgelopen jaar uitgevoerde Awb-inventarisatie heeft uitgewezen dat de provinciale regelgeving op een uitzondering na geen beroepsmogelijkheden opent op provinciale staten tegen besluiten van gedeputeerde staten. Ook zijn er geen beroepsmogelijkheden op gedeputeerde staten en de Commissaris van de Koningin tegen krachtens delegatie genomen besluiten van ambtenaren.

Hierdoor resteert in hoofdzaak het beroep van burgers op gedeputeerde staten tegen besluiten van gemeentelijke en waterschapsbesturen en het beroep op de Commissaris van de Koningin tegen bepaalde besluiten van burgemeesters.

BEROEP OP GEDEPUTEERDE STATEN

Aangezien de Awb de behandeling van beroepschriften - net als van bezwaarschriften ¿ vrijwel uitputtend regelt, kan in de voorgestelde verordening volstaan worden met een aantal procedurele bepalingen waarin de Awb niet voorziet.

Hierbij moet bedacht worden dat de Awb bepaalt dat het beroepsorgaan binnen 16 weken na ontvangst van het beroepschrift moet beslissen, met een verdagingsmogelijkheid van 8 weken. Het voorbereidend onderzoek, zoals dit is overgenomen uit de bestaande

Geschillenverordening, moet derhalve binnen een zodanig tijdsbestek zijn afgerond dat de beslistermijn niet in gevaar komt.

Op grond van de nieuwe Provinciewet is het mogelijk dat de voorzitter van een geschillenkamer uit gedeputeerde staten bepaalde eenvoudige zaken verwijst naar een enkelvoudige kamer. Een overeenkomstige bepaling is derhalve in de verordening opgenomen.

Een andere bepaling die door de Provinciewet mogelijk wordt, is het voorgestelde artikel 8 van de verordening. In bepaalde, in de Provinciewet geregelde, gevallen kan een beroepszaak zonder hoorzitting worden afgedaan.

Tegen een voornemen om op deze wijze te beslissen is verzet mogelijk. Artikel 8 regelt de indiening, de behandeling en de uitspraak op het verzetschrift.

BEROEP OP DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN

Voor de behandeling van beroepen door de Commissaris van de Koningin bestond tot nu toe geen afzonderlijke regeling. Artikel 182 van de nieuwe Provinciewet schrijft een dergelijke regeling nu echter voor.

Naast hetgeen in de Provinciewet en de Awb is bepaald, wordt geen nadere regeling dan thans wordt voorgesteld noodzakelijk geacht.

Aangezien de Commissaris van de Koningin alleen beslist is artikel 8 van de verordening vanzelfsprekend niet van toepassing.

De regeling van vereenvoudigde afdoening (artikel 7) is in de Provinciewet niet van toepassing verklaard op behandeling van beroepen door de Commissaris van de Koningin. De Commissaris van de Koningin kan echter toch besluiten een beroep zonder hoorzitting af te doen, maar dan op basis van artikel 7:17 van de Awb. Verzet daartegen is niet mogelijk.

Het aantal beroepschriften ingediend bij de Commissaris van de Koningin is de laatste jaren nihil geweest.

BEROEP OP PROVINCIALE STATEN

De nieuwe Provinciewet schrijft voor dat de voorbereiding van de beslissing op een beroep ingediend bij provinciale staten door een door provinciale staten te benoemen commissie geschiedt.

Omdat de provinciale regelgeving op een enkele uitzondering na geen beroep opent op provinciale staten en het aantal ingediende beroepschriften ook hier de laatste jaren nihil is, lijkt instelling van een vaste commissie uit provinciale staten niet noodzakelijk.

Derhalve wordt een regeling voorgesteld (artikel 11), waarbij in het geval dat er toch een beroepschrift is ingediend, door provinciale staten ad hoc een commissie kan worden benoemd. Deze commissie kan dan bij instelling worden belast met het horen van belanghebbenden en het adviseren aan de staten. In de verordening is uitdrukkelijk de mogelijkheid geschapen dat bestaande externe bezwarenadviescommissies hiermee kunnen worden belast. Uiteraard kunnen de staten ook een commissie uit hun midden benoemen. Leden van gedeputeerde staten zijn in artikel 150 van de Provinciewet uitdrukkelijk uitgesloten van het lidmaatschap van een dergelijke commissie.

Hetgeen hiervoor bij het beroep op de Commissaris van de Koningin ten aanzien van enkelvoudige en vereenvoudigde afdoening is opgemerkt, is ook hier onverkort van toepassing.

INWERKINGTREDING

De inwerkingtreding van de komende Provinciewet is nog steeds vastgesteld op 1 januari 1994.

Berichten van ambtelijke zijde laten echter nog ruimte voor enige twijfel.

De artikelen 8 en 9 van de verordening kunnen niet eerder in werking treden dan tegelijk met de nieuwe Provinciewet. Hierin wordt door artikel 13 voorzien.