Regeling vervallen per 27-04-2007

Regeling subsidiecriteria en -voorwaarden natuurgebiednaakopen c.a.

Geldend van 01-01-2006 t/m 26-04-2007

Intitulé

Regeling subsidiecriteria en -voorwaarden natuurgebiednaakopen c.a.

Inhoud

BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

a.   natuurontwikkelingsproject: gebied als bedoeld in het Natuurbeleidsplan, bestaande uit agrarische natuurgronden, waarbinnen natuurontwikkeling wordt

nagestreefd;

b.   subsidiecriteria 1984: de door gedeputeerde staten mede op advies van provinciale staten, bij besluit van 4 december 1984, nummer 17/17.828, vastgestelde subsidiecriteria;

c.   Regeling: de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, die is vastgesteld bij besluit van de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij van 9 mei 1995, nummer J 956485, en gewijzigd bij besluit van 13 december 1995, nummer 242;

d.   ASV: de Algemene subsidieverordening Drenthe.

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2

Gedeputeerde staten kunnen met inachtneming van deze regeling een incidentele prestatiesubsidie verlenen aan de Stichting "Het Drentse Landschap" en de Vereniging Natuurmonumenten tot maximaal 50% in de kosten van:

a.   de aankoop van gronden indien en voor zover ze voldoen aan de subsidiecriteria 1984;

b.   de inrichting van gronden benodigd voor realisering van natuurontwikkelingsprojecten van de in de aanhef van dit artikel bedoelde rechtspersonen, voor zover de begrenzing van deze projecten is of zal worden vastgelegd door toepassing van de regeling.

Artikel 3

In afwijking van de Beleidsregels bevoorschotting en uitbetaling subsidies, zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld, kunnen gedeputeerde staten een voorschot verlenen van 50% van de kosten van aankoop als bedoeld in artikel 2, onder a.

Artikel 4

Artikel 3, derde lid, van de ASV is niet van toepassing.

DE AANVRAAG

Artikel 5

1.   Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2, onder a, wordt in afwijking van artikel 12, eerste lid, van de ASV zo mogelijk 3 maanden, doch in ieder geval voor de datum van de definitieve aankoop bij gedeputeerde staten ingediend.

2.   In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Artikel 6

Onverminderd het bepaalde in artikel 12 van de ASV gaat een aanvraag om subsidie vergezeld van informatie, die in ieder geval omvat:

a.   in geval het betreft een subsidie als bedoeld in arikel 2, onder a:

-     de ligging en de kadastrale gegevens van de aan te kopen gronden;

-     de naam van de verkoper;

-     op grond van welke in artikel 2, onder a, bedoelde criteria de aanvraag voor subsidiëring in aanmerking zou komen, een en ander voorzien van een motivering;

-     een situatietekening waarop de gronden staan aangegeven;

b.   in geval het betreft een subsidie als bedoeld in artikel 2, onder b:

-     een beschrijving van de voorgenomen werken met een begroting van kosten;

-     een situatietekening, voor zover van toepassing in de vorm van een bestek;

-     een plan of een verwijzing naar een plan waarin de beoogde ontwikkeling en het daartoe te voeren beheer zijn aangegeven.

Artikel 7

Voor alle gevallen, waarin gedeputeerde staten een in artikel 2 bedoelde subsidie verlenen, gelden de navolgende verplichtingen:

a.   de eigenaar mag de desbetreffende gronden geheel noch gedeeltelijk vervreemden, noch ten laste daarvan enig zakelijk recht verlenen, noch het karakter en/of de doelstelling ervan wijzigen, dan na voorafgaande schriftelijke goedkeuring van gedeputeerde staten, die daaraan voorwaarden kunnen verbinden;

b.   in geval van gehele of gedeeltelijke vervreemding komt een percentage dat gelijk is aan het percentage van de subsidie in de aankoopkosten van de opbrengst aan de provincie ten goede;

c.   het onderhoud van de gronden moet in overeenstemming met hun karakter en/of doelstelling tot genoegen van gedeputeerde staten geschieden;

d.   de wegen en paden van het desbetreffende gebied dienen van zonsopgang tot zonsondergang voor eenieder kosteloos toegankelijk te zijn voor zover dit zonder ernstige afbreuk aan de belangen van natuur ter plaatse mogelijk is;

e.   de eigenaar dient, na een schriftelijk gedane aanvraag, kosteloos gelegenheid te geven voor wetenschappelijk onderzoek en beoefening van kunst, voor zover dit naar zijn oordeel zonder schade voor het desbetreffende gebied en het beheer ervan kan geschieden;

f.    jaarlijks vóór 1 november dient de eigenaar bij gedeputeerde staten een verslag in over de toestand van de gebieden, de daarin verrichte werkzaamheden en eventueel relevante ontwikkelingen;

g.   de aankoop dient binnen 1 jaar na het verleningsbesluit te zijn gerealiseerd;

h.   in afwijking van artikel 14 van de ASV dient met de feitelijke uitvoering van het beoogde project binnen 1 jaar na de verlening te worden gestart.

Artikel 8

In afwijking van artikel 16, eerste lid, van de ASV dient de aanvrager aan wie een subsidie is verleend als bedoeld in artikel 2, onder a, binnen 6 maanden na het verlijden van de akte van transport een kopie van die akte en de nota van de aktekosten ten behoeve van de vaststelling van de subsidie over te leggen.

SLOTBEPALING

Artikel 9

1.   Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

2.   Deze regeling zal worden aangehaald als Regeling subsidiecriteria en -voor-waarden natuurgebiedaankopen c.a.

SUBSIDIËRING DOOR DE PROVINCIE DRENTHE VAN DE AANKOOP VAN NATUURTERREINEN, LANDGOEDEREN, BUFFERZONES EN RELATIENOTARESERVATEN DOOR PARTICULIERE NATUURBESCHERMINGSINSTANTIES (SUBSIDIECRITERIA 1984)

1, INLEIDING

Reeds vele jaren voert de provincie een beleid met betrekking tot natuur en landschap dat voor een deel bestaat uit subsidiëring in de aankoopkosten van bepaalde natuurgebieden, landgoederen en andere waardevolle terreinen.

In de loop van de tijd is dit beleid, onder meer als gevolg van de zogenaamde

Relatienota, steeds omvangrijker en complexer geworden.

Mede hierdoor bestaat er bij de betrokkenen een toenemende behoefte aan een nadere omschrijving van de criteria op grond waarvan wel of niet tot subsidiëring wordt overgegaan. In deze notitie is getracht dit kort te doen.

Hierbij zijn gebieden/terreinen onderscheiden in natuurterreinen (in enge zin), landgoederen, bufferzones (en afrondingsaankopen) en relatienotareservaten.

2, ALGEMEEN

In het algemeen zullen aankopen van gronden (en eventueel gebouwen) door natuurbeschermingsinstanties voor subsidiëring in aanmerking komen als naar het oordeel van gedeputeerde staten het behoud en de ontwikkeling van de daar aanwezige natuur- en landschapswaarden van belang worden geacht en voor de verwezenlijking hiervan aankoop en beheer door een natuurbeschermingsinstantie noodzakelijk blijken.

Een en ander is voor de onderscheiden gebieden hierna in de punten 3 tot en met 6 nader uitgewerkt. De genoemde voorbeelden zijn slechts bedoeld ter verduidelijking van het desbetreffende onderdeel. Gelet op de veelheid van elementen die aan een terrein eigen zijn, zullen de voorbeelden bijna steeds in een of meer opzichten mank gaan.

Voor zover de budgettaire ruimte het toelaat, zal bij aankoop door de Stichting "Het Drentse Landschap" of de Vereniging Natuurmonumenten in Nederland van terreinen die aan die criteria voldoen een provinciale subsidie van 50% in de kosten van verwerving worden verstrekt.

3, BETEKENIS VAN HET TER SUBSIDIËRING VOORGEDRAGEN GEBIED

3.1, Natuurterreinen

Het desbetreffende natuurterrein dient ten minste aan 1 van de volgende criteria te voldoen:

a.   het terrein biedt levensmogelijkheden voor belangwekkende levensgemeenschappen en/of een rijke flora en fauna. Bijvoorbeeld een gebied met een grote variatie aan bodemtypen en/of vegetatiestructuren;

b.   het terrein vertegenwoordigt een zeldzaam milieutype of herbergt zeldzame dier- en/of plantensoorten of levensgemeenschappen. Bijvoorbeeld een uitgestrekt hoogveengebied (zoals het Fochtelooërveen) of een heideveld met goed ontwikkelde dopheidevegetaties (zoals het gebied Boekweitenplas bij

Westerbork);

c.   het terrein is cultuurhistorisch en/of visueel-landschappelijk van grote betekenis. Bijvoorbeeld een oud strubbenbos rond een es of een heideveld bij een esdorp;

d.   het terrein is geologisch, geomorfologisch, bodemkundig of archeologisch van waarde. Bijvoorbeeld een gebied met bijzondere bodemprofielen en geologische formaties (zoals de Hunnenkloosterberg bij Ruinen) of oudheidkundige elementen (zoals het Tumuliveld bij Eext);

e.   het terrein heeft een schakelfunctie in een reeks van overeenkomstige terreinen. Bijvoorbeeld een pleisterplaats van steltlopers of ganzen (zoals de vloeivelden van Oranje) of een refugium voor dieren die in een groot gebied rondtrekken (zoals een bosje bij het Reestdal met een functie voor rondtrekkende dassen).

Een terrein wordt geacht aan een of meer van deze criteria te voldoen als dit uit inventarisaties genoegzaam naar voren komt of wanneer de aanwezige betekenis reeds eerder in een streek- of bestemmingsplan eenduidig is erkend.

3.2, Landgoederen

Een (al dan niet gedeeltelijk) aan te kopen landgoed dient een cultuurhistorische en/of landschappelijke eenheid te zijn, waarvan de waarden met name worden bepaald door de samenhang tussen de samenstellende delen.

In beginsel gelden hiervoor dezelfde inhoudelijke criteria als voor natuurterreinen, evenwel met nadruk op die ten aanzien van landschap en cultuurhistorie. Het gaat hierbij niet alleen om natuurterreinen, maar ook om landbouw- en bosgronden, parken, tuinen en gebouwen.

Gedacht kan worden aan een historische eigendomseenheid, waar door aanleg en beheer belangrijke waarden zijn ontwikkeld. Er kan ook gedacht worden aan historisch-landschappelijk samenhangende delen van het oude esdorpenlandschap. Niet de eigendom van 1 familie, maar de gemeenschappelijke eigendom van de desbetreffende boermarke kan hier hebben geleid tot de ontwikkeling en de instandhouding van bijzondere waarden. In beide gevallen zullen de aanwezige eenheden natuurgebied, de landbouwgronden en de landschappelijke elementen (houtwallen en waterpartijen) een dusdanig gave samenhang moeten vertonen dat gesproken kan worden van een, in verhouding tot het overige cultuurlandschap, bijzondere situatie. Deze bijzondere situatie dient bij voorkeur in een streekplan en/of bestemmingsplan als zodanig te zijn erkend.

3.3, Bufferzones en afrondingsaankopen

Als bufferzone of afrondingsgebied kunnen gronden in aanmerking komen die in verhouding tot het te beschermen gebied, waarvan ze deel zullen gaan uitmaken, van geringe omvang zijn en bovendien aan een van de volgende criteria voldoen:

a.   de gronden dienen van grote betekenis te zijn voor het instandhouden van het naastgelegen of omliggende, als waardevol erkende, natuurgebied (of eventueel relatienotareservaat), bijvoorbeeld om reden van hydrologische samenhang of voedselhuishouding;

b.   de gronden zijn noodzakelijk voor een goede beheersbaarheid van het naastgelegen of omliggende natuurgebied, bijvoorbeeld een corridor tussen 2 heidevelden die een integraal begrazingsbeheer met behulp van schapen belemmert.

De noodzaak van aankoop dient in een beheerstechnische toelichting duidelijk te worden aangetoond.

3.4, Relatienotareservaten

De beoordeling van de betekenis van cultuurgronden waarop de Relatienota van toepassing is verklaard, vindt plaats bij de provinciale advisering over c.q. het doen van voorstellen voor de indeling in reservaats- en beheersgebieden. In het algemeen gelden hierbij dezelfde criteria als voor de natuurterreinen, waarbij echter in het bijzonder ook aandacht wordt gegeven aan de (potentiële) mogelijkheden om belangwekkende levensgemeenschappen tot ontwikkeling te brengen.

4, NOODZAAK TOT AANKOOP EN BEHEER

Het desbetreffende natuurterrein of landgoed dient duurzaam in stand te kunnen worden gehouden en voor die duurzame instandhouding dienen aankoop en beheer door een natuurbeschermingsinstantie de aangewezen weg te zijn. Hierbij worden de volgende aspecten in de beoordeling betrokken:

a.   de betekenis van het gebied kan ook in de toekomst (door een doelmatig beheer) in stand blijven of worden ontwikkeld. Een in een landbouwcomplex gelegen waterplas als restant van een voormalig ven dat door ontwatering en bemesting van de omgeving zijn betekenis zal verliezen, komt in dit verband niet meer in aanmerking voor subsidiëring;

b.   instandhouding en ontwikkeling dienen in principe niet in strijd te zijn met een vigerend streek- of bestemmingsplan. Aankoop van een bosje op het tracé van een volgens plan aan te leggen weg, komt niet in aanmerking voor subsidiëring;

c.   de instandhouding en de ontwikkeling van de betekenis van het gebied vereisen een specifiek op de aanwezige waarden gericht beheer dat het beste kan worden uitgevoerd door een daar goed voor toegeruste beheersinstantie. Zo vergt bijvoorbeeld de instandhouding van een vochtig heideveld een gericht inwendig en uitwendig beheer met betrekking tot de water- en voedselhuishouding;

d.   het terrein geniet publiekrechtelijk onvoldoende bescherming. De publiekrechtelijke bescherming (bijvoorbeeld uit hoofde van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Boswet en/of de Natuurbeschermingswet) kan voor bepaalde terreinen voldoende zijn om in stand te worden gehouden. Met name zal dit het geval zijn indien met een passief beheer kan worden volstaan;

e.   het terrein geniet privaatrechtelijk onvoldoende bescherming. Terreinen die al bij een overheid in eigendom zijn zullen meestal als voldoende veilig gesteld moeten worden geacht. Niettemin zijn situaties denkbaar dat een zodanig technisch beheer nodig is dat dit de desbetreffende overheidsinstantie te boven gaat, dan wel het terrein zodanig is gelegen (bijvoorbeeld enclaves of reservaten) dat verder beheer door een natuurbeschermingsinstantie in de rede ligt. Alsdan is als eerste overname in onderhoud en beheer (bijvoorbeeld uitmondend in erfpacht) door een natuurbeschermingsinstantie het daartoe geëigende middel. Slechts in specifieke situaties zal onder nader te bepalen voorwaarden (bijvoorbeeld gereduceerde prijs) aankoop als ultimum remedium overwogen kunnen worden. Een en ander komt in beginsel niet aan de orde als het gaat om een gebied dat functioneel bij de desbetreffende overheid hoort, zoals wegaankleding, dorpsbos of het bij een eigen recreatieterrein behorende uitloopgebied.

Voor een relatienotareservaat betekent de (officiële) aanwijzing als zodanig al de noodzaak tot aankoop door de als toekomstig beheerder (conform eerstgegadigdenkaart) aangemerkte natuurbeschermingsinstantie.

Is een relatienotagebied (nog) niet aangewezen als reservaat, dan dient de noodzaak om met aankoop vooruit te lopen op een eventuele aanwijzing in een beheerstechnische toelichting te worden aangetoond. Zie voor de alsdan geldende criteria punt 6, ad a.

5, REDELIJKE PRIJS

Een aankoop dient door de desbetreffende instantie voor een redelijke prijs te worden gerealiseerd. Om prijsopdrijving en speculatie zo enigszins mogelijk te voorkomen, is het goed dat de grondmarkt vanuit de natuur- en landschapsbescherming zo gering mogelijk beïnvloed wordt. In de regel treedt voor een bepaald gebied dan ook maar 1 aankoper op.

Onder inachtneming van het hierna onder punt 6, ad b, vermelde, zal de gebiedsindeling volgens de zogenaamde invloedssferenkaart voor de gehele provincie richtinggevend zijn.

6, OVERIGE CRITERIA

Subsidiëring door de provincie van een aankoop van een natuurgebied, landgoed of bufferzone vindt in beginsel slechts plaats indien ook het Rijk 50% in de kosten daarvan bijdraagt.

Voor het aankopen van relatienotareservaten gelden aparte afspraken omtrent de verhouding tussen de financiële inspanningen van Rijk en provincie gedurende de eerstkomende jaren.

Voor het aankopen van gronden in relatienotagebieden, waarvan de indeling in reservaats- en beheersgronden nog niet (definitief) heeft plaatsgehad gelden nog de volgende regels:

a.   buiten een ruilverkavelings- en landinrichtingsproject geldt de voorwaarde dat zodra het terrein definitief niet als reservaats-, doch als beheersgebied is aangewezen, het moet worden verruild voor een wel als zodanig aangewezen terrein, dan wel moet worden verkocht met restitutie van een aan de subsidie evenredig deel van de verkoopopbrengst;

b.   binnen een ruilverkavelings- of landinrichtingsproject treedt in beginsel het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) als aankoper op. Slechts in zeer bijzondere gevallen en dan uitsluitend met instemming van het BBL kan hier op voorhand onder de bij a genoemde voorwaarde subsidie worden verstrekt.